<Desc/Clms Page number 1>
"Werkwijze en inrichting voor het telen van een gewas, waarbij dit gewas biologisch tegen ziekten en plagen beschermd wordt".
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het telen van een gewas zoals prei, selder, wortelen, ajuin, sjalotten en kolen, waarbij dit gewas biologisch tegen ziekten en plagen beschermd wordt.
Bij het telen van gewassen is het noodzakelijk deze te beschermen tegen ziekten en plagen ten einde kwantiteit en kwaliteit bij de te oogsten gewassen te kunnen waarborgen. In vergelijking met chemische plantenbescherming biedt een biologische plantenbescherming het voordeel dat geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt worden die schadelijk zijn voor mens en milieu. Bij de biologische plantenbescherming stelt zieh echter het probleem dat de meeste plantenbescher- rning=üicdes hetzij onvoldoende doeltreffend zijn, hetzij zeer arbeidsintensief zijn. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij gebruik van fijne netten tegen insecten. Wegens de hierboven vermelde beperktheden wordt biologische gewasbescherming meestal enkel op kleine schaal toegepast.
De uitvinding heeft nu tot doel een werkwijze voor het telen van een gewas te verschaffen waarin gebruik gemaakt wordt van een biologische gewasbeschermingstechniek die, eventueel in combi- natie met bestaande biologische gewasbeschermingstechnieken, toelaat van bepaalde gewassen zodanig tegen ziekten en plagen te beschermen dat het economisch aantrekkelijk wordt om deze gewassen zelfs op grote schaal biologisch te telen.
Tot dit doel is de werkwijze volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt dat men genoemd gewas biologisch beschermt door dit gewas met tussenperioden te besproeien met koud water op een temperatuur van ten hoogste 8 C.
Vastgesteld werd dat door deze besproeiingen met koud water de ontwikkeling van organismen die ziekten en plagen
<Desc/Clms Page number 2>
veroorzaken afgeremd wordt, terwijl het gewas hiervan zelf nagenoeg geen hinder ondervindt. In het bijzonder werd vastgesteld dat de ontwikkeling van eitjes die op of aan de voet van de planten gelegd worden afgeremd wordt door deze besproeiingen. Het regelmatig besproeien van het gewas met koud water is hierdoor een goede preventieve maatregel gebleken voor het bestrijden van plagen zoals insectenplagen.
Bij voorkeur besproeit men het gewas met tussenperioden met koud water op een temperatuur gelegen tussen 3 en 7 C.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding voert men genoemde biologische bescherming uit wanneer de omgevingstemperatuur ten minste een voorafbepaalde minimumtemperatuur bedraagt, in het bijzonder een minimumtemperatuur van 10 C. Deze minimumtemperatuur wordt bijvoorbeeld vooraf bepaald in functie van de temperatuur waarbij de ontwikkeling van de organismen of micro-organismen die de ziekten of plagen veroorzaken gestopt wordt. Aangezien bij deze lage temperatuur de ontwikkeling van deze organismen of micro-organismen gestopt is, is het ook niet meer noodzakelijk deze ontwikkeling af te remmen met koud water.
In een verdere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding besproeit men het gewas met tussenperioden van l tot 3 uur en bij voorkeur met tussenperioden van nagenoeg 2 uur met genoemd koud water. Dergelijke tussenperioden laten toe van het gewas te beschermen zonder dat hiervoor grote hoeveelheden water vereist zijn.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het biologisch beschermen van een gewas tegen ziekten en plagen, die daardoor gekenmerkt is dat ze een reservoir voor water bevat, middelen om dit water af te koelen tot koud water met een temperatuur van ten hoogste 8 C, middelen om het gewas met tussenperioden met dit koud water te besproeien, een eerste waterleiding tussen het reservoir en genoemde sproeimiddelen en middelen om water van het reservoir via de eerste waterleiding naar genoemde sproeimiddelen te voeren.
Verder bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een werkwijze en een inrichting volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt enkel
<Desc/Clms Page number 3>
als niet beperkend voorbeeld gegeven. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de bijgevoegde tekeningen waarin de enige figuur een schematische voorstelling weergeeft van een inrichting volgens de uitvinding.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het telen van een gewas waarbij dit gewas biologisch tegen ziekten en plagen beschermd wordt. Mogelijke gewassen die tegen ziekten en plagen beschermt dienen te worden zijn bijvoorbeeld prei, wortelen, selder, sjalotten, ajuin, kolen, enz. De ziekten die dienen bestreden te worden, worden veroorzaakt door schimmels, bacteriën en/of virussen.
De te bestrijden plagen worden daarentegen bijvoorbeeld veroorzaakt door insecten of nematoden.
Een bekende biologische techniek voor het beschermen van een gewas tegen insecten bestaat in het aanbrengen van zeer fijne netten op het gewas ten einde te verhinderen dat de volwassen insecten hun eitjes op of aan de voet van het gewas zouden leggen.
Het aanbrengen en verwijderen van deze netten is echter een omslachtig werk.
In de werkwijze volgens de uitvinding wordt het gewas tegen ziekten en plagen beschermd door dit gewas met tussenperioden met koud water op een temperatuur van ten hoogste µ C te besproeien. Het zal duidelijk zijn dat deze gewasbeschermingstechniek naast bestaande gewasbeschermingstechnieken zoals vruchtwisseling kan gebruikt worden ten einde een zo volledig mogelijke bescherming van het gewas te bekomen. De werkwijze volgens de uitvinding zal hierna verder toegelicht worden aan de hand van haar toepassing bij de teelt van prei.
Na het opkweken van preiplanten worden deze bij voorkeur zo vroeg mogelijk op het veld uitgeplant waarbij gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke vruchtwisseling.
Wanneer de omgevingstemperatuur een voorafbepaalde minimumtemperatuur van bijvoorbeeld 10 C overschreidt, wordt de prei met tussenperioden met koud water besproeid. Deze minimumtempe- ratuur wordt bepaald aan de hand van de temperatuur waarbij de ontwik-
<Desc/Clms Page number 4>
keling van de te bestrijden organismen gestopt wordt. Zo wordt bijvoorbeeld de ontwikkeling van de eitjes van de preivlieg en de preimot gestopt bij een temperatuur lager dan 14 C. Rekening houden met een veiligheidsmarge van lj. OC zal in dit geval dus pas met koud water besproeid worden wanneer de omgevingstemperatuur ten minste 10 C bedraagt.
Om genoemde ontwikkeling in voldoende mate af te remmen mag de temperatuur van het koud water ten hoogste 8 C bedragen. Bij voorkeur wordt het gewas besproeid met koud water op een temperatuur gelegen tussen 3 en 7 C. Lagere temperaturen zijn eveneens mogelijk doch dan dient een sterkere koelinstallatie voorzien te worden.
Ten einde de plantengroei nagenoeg niet te hinderen en zo weinig mogelijk koud water te gebruiken, wordt het gewas met tussenperioden van 1 tot 3 uur en bij voorkeur met tussenperioden van nagenoeg 2 uur met koud water besproeid. Verrassenderwijze werd vastgesteld dat het zelfs met dergelijke, relatief lange tussenperioden de ontwikkeling van bijvoorbeeld de eitjes van de preivlieg en de preimot voldoende kan geremd worden. Tergelijkertijd werd de ontwikkeling van andere ziekten zoals roest afgeremd.
Voor het verkrijgen van een voldoende afkoeling van het gewas en van de bodem wordt het gewas telkens gedurende ten minste 1 minuut en bij voorkeur gedurende nagenoeg 2 minuten met het koud water besproeid. Hierbij wordt dan per m2 bodemoppervlak telkens 1 tot 3 liter en bij voorkeur nagenoeg 2 liter koud water gesproeid. Bij een gewas met een groot bladoppervlak zoals bijvoorbeeld staakbonen kan evenwel een grotere hoeveelheid koud water vereist zijn.
De hiervoor beschreven werkwijze laat toe van gewassen, in het bijzonder van prei, op een biologische wijze te telen. Door de behandeling met koud water wordt een reeks ziekten en plagen bestreden. Bij prei zijn dit bijvoorbeeld roest (schim-nelziekte), trips (insect), preivlieg or preimot (insecten). In combinatie met een voldoende vruchtwisseling kunnen verder nog geelstreep (virusziekte), zwarte strepenziekte (schimmelziekte) en purpervlekziekte (schimmelziekte)
<Desc/Clms Page number 5>
bij prei voorkomen worden.
In de bijgevoegde figuur is een voorbeeld van een inrichting weergegeven voor het biologisch beschermen van een gewas tegen ziekten en plagen. Deze inrichting is in het bijzonder geschikt voor het toepassen van de hierboven beschreven werkwijze volgens de uitvinding.
De inrichting volgens de uitvinding bevat een reservoir 1 voor water, middelen om dit water af te koelen tot koud water met een temperatuur van ten hoogste 8 C, middelen 2 om het gewas met tussenperioden met dit koud water te besproeien, een eerste waterleiding 3 tussen het reservoir 1 en genoemde sproeimiddelen 2 en middelen 4 om water van het reservoir 1 naar genoemde sproeimiddelen 2 te voeren.
In een eerste uitvoeringsvorm bevatten genoemde koelmiddelen een koelelement dat in genoemd waterreservoir aangebracht
EMI5.1
is.
Bij voorkeur bevatten deze koelmiddelen echter een koelelement 5 dat tussen het reservoir 1 en de sproeimiddelen 2 in genoemde eerste waterleiding 3 aangebracht is zodanig dat het vanuit het reservoir 1 naar de sproeimiddelen 2 gebrachte water juist voor het besproeien afgekoeld wordt. Dergelijke koelelement 5 is op zichzelf bekend en wordt bijvoorbeeld gevormd door een bak gevuld met gekoeld water waarin een spiraalvormige leiding voor het te koelen water aangebracht is.
Ten einde tijdens genoemde tussenperioden het water in het reservoir 1 reeds vooraf af te koelen, is een tweede waterleiding 6 voorzien die enerzijds tussen het koelelement 5 en de sproeimiddelen 2 op genoemde eerste waterleiding aansluit en die anderzijds uitgeeft in het reservoir 1 zodanig dat een gesloten kring gevormd wordt. Tevens is een eerste pomp 7 voorzien om tijdens genoemde tussenperioden het water van het reservoir 1 door deze gesloten kring volgens pijlen
13 te doen rondcirculeren. Wanneer het water in het reservoir 1 voldoende afgekoeld is, bijvoorbeeld tot ongeveer 5OC, wordt de pomp 7 door middel van een niet weergegeven thermostaat of een ander geschikt temperatuursgevoelig element uitgeschakeld.
<Desc/Clms Page number 6>
In de uitvoeringsvorm die in de enige figuur weergegeven is, worden de middelen 4 om water van het reservoir 1 naar de sproeimiddelen 2 te voeren gevormd door een pomp 4 die water vanuit een waterput 8 naar het reservoir 1 pompt. Deze pomp 4 is niet nodig wanneer water van het waterleidingsnet gebruikt wordt. In de waterleiding tussen deze pomp 4 en het reservoir 1 is een terugslagklep 9 voorzien. Verder is in de tweede leiding 6 en in de eerste leiding 3, tussen het aansluitpunt met de tweede leiding 6 en de sproeimiddelen 2, een eerste 10, respectievelijk een tweede sluitklep 11 aangebracht.
De in de figuur weergegeven inrichting werkt nu als volgt. Door een niet weergegeven tijdsmechanisme wordt de pomp 4 met tussenperioden van bijvoorbeeld 2 uur gedurende bijvoorbeeld 2 minuten geactiveerd zodanig dat het water in het reservoir l onder druk komt te staan en via het koelelement 5 en de sproeimiddelen 2 over het gewas gesproeid wordt. Door dit tijdsmechanisme wordt hiertoe tevens de eerste afsluitklep 10 afgesloten en de tweede afsluitklep 11 geopend. Tijdens het besproeien stroomt het water dus in de richting van de pijlen 12.
Na het besproeien wordt de pomp 4 afgezet. Ten einde het in het reservoir l gepompte water af te koelen wordt afsluitklep 10 geopend en afsluitklep 11 gesloten en wordt met behulp van pomp 7 het water uit het reservoir 1 in gesloten kring volgens pijlen 13 over het koelelement 5 gepompd. Wanneer het water in het reservoir 1 afgekoeld is tot bijvoorbeeld 5 C wordt de pomp 7 door middel van een niet weergegeven thermostaat uitgeschakeld. Het hierboven vermelde tijdsmechanisme kan vervolgens de nodige signalen geven om het gewas opnieuw te besproeien. Dit kan zelfs gebeuren alvorens het water in het reservoir 1 tot de gewenste temperatuur afgekoeld is aangezien het naar de sproeimiddelen 2 gepompte water nog verder door het koelelement 5 afgekoeld wordt.
In een voorkeursuitvoeringsvorm bevat de inrichting nog middelen om de sproeimiddelen te desactiveren wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan een voorafbepaalde minimumtemperatuur van bijvoorbeeld 10 C. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld een thermos-
<Desc/Clms Page number 7>
staat bevatten of een bimetaal en zijn bijvoorbeeld voorzien om te verhinderen dat bij een temperatuur lager dan de minimumtemperatuur de pomp 4 in werking zou gesteld worden. Eventueel kunnen ze zelfs voorzien zijn om de ganse inrichting met inbegrip van de pomp 7 en het koelelement 5 buiten werking te stellen.
Het zal duidelijk zijn dat binnen het kader van deze uitvinding aan de hierboven beschreven uitvoeringsvormen nog tal van wijzigingen kunnen aangebracht worden.
Zo kan de pomp 7, die in de uitvoeringsvorm volgens de figuur in de gesloten kring tussen de eerste afsluitklep 10 en het waterreservoir 1 aangebracht is, eventueel in dezelfde gesloten kring aan de andere zijde van de eerste afsluitklep 10 geplaatst worden.
In dit geval dient deze pomp 7 het water dan tegen de pijlen 13 in de gesloten kring rond te pompen om te vermijden dat de pomp 7 bijkomend water uit de waterput 8 zou zuigen, tenzij de terugslagklep 9 vervangen wordt door een afsluitklep.
De middelen 4 om water van het reservoir 1 naar de sproeimiddelen 2 te voeren, kunnen ook gevormd worden door een pomp die tussen het reservoir 1 en de sproeimiddelen 2 in de waterleiding 3 aangebracht is. Op deze manier is het mogelijk koud water uit het reservoir 1 te pompen zonder dat tegelijkertijd warmer water in het reservoir dient gepompt te worden, zodanig dat het sproeiwater kouder zal zijn.