<Desc/Clms Page number 1>
VERBETERING OP EEN INRICHTING
VOOR HET VULLEN VAN FLESSEN Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vullen van een fles, in het bijzonder een petfles.
Een dergelijke inrichting is reeds bekend, welke is voorzien van een buisleiding voor het toevoeren van een opvulvloeistof. Aan de uitlaat van genoemde buisleiding is een aansluitstuk voorzien voor het hiertegen aandrukken van de op te vullen fles.
Bij de vulling wordt iedere fles eerst gegrepen bij haar hals door een grijporgaan en aan de vulinrichting gepresenteerd. Hierbij wordt. de te vullen fles overgebracht naar de vulinrichting tot de bovenrand van de fles tegen het aansluitstuk komt aandrukken en hierbij een zodanige positie inneemt dat de buisleiding tot op een voorafbepaalde hoogte in de fies reikt. Het aansluitstuk verkeert dan nog in een rusttoestand. Vervolgens wordt de fles in deze positie los vergrendeld door het aanspannen van een veer, waarbij twee op zich bekende vergrendelingshaken in een elkaar ingrijpende positie gebracht worden. Het aansluitstuk wordt hierbij door de rijzende beweging van de hiertegen aandrukkende fles gesolliciteerd en ondergaat dan ook een opgaande beweging.
Bij het terug ontspannen van de veer komen dan vergrendelingshaken in ingrijpend contact met elkaar waarbij de te vullen fles dan vast vergrendeld is, en ondergaat hierbij de te vullen fies een dalende beweging en hiermee ook het aansluitstuk waartegen de fies tijdens de vulling moet blijven
<Desc/Clms Page number 2>
aandrukken. Hiertoe is de vergrendelingsinrichting zodanig ontworpen dat de dalingsafstand van de fles tussen losse en respectievelijk vaste vergrendelingstoestand kleiner is dan de stijgingsafstand tussen genoemde rusttoestand en losse vergrendelingstoestand respectievelijk. Hiermee wordt een voldoende resterende voorspanning op de flos behouden zodanig dat de fles tijdens de vulling tegen het aansluitstuk blijft aandrukken om aldus een mogelijke lekvorming te vermijden.
Het is hierbij bekend om als aansluitstuk een O-ring systeem te gebruiken met twee bewegende metalen stukken dewelke dan deze snelle op-en neergaande beweging van de opeenvolgende te vullen flessen moeten volgen.
De frequentie van deze alternatieve beweging is des te hoger dat de vullingssnelheid van de flessen hoger is.
Na verloop van tijd rijst het probleem dat, naast optredende vermoeiingsverschijnselen, een zekere speling zal ontstaan tussen genoemde stukken met als resultaat een geleidelijk decentreren van de stukken met uiteindelijk een slechte afvulling van de flessen. Ook verwekt het herhaaldelijk contact van de metalen stukken tegen elkaar een onaangenaam lawaai.
Bovendien vereist een dergelijk aansluitstuk een zeker onderhoud zoals het smeren ervan.
Een verder nadeel van een dergelijk aansluitstuk komt van het feit dat er opvulvloeistof in in de 0-ring aanwezige groeven vloeit en dit een omslachtige spoeling zal vereisen achteraf.
De uitvinding heeft tot doel aan genoemde nadelen te verhelpen. Hiertoe vertoont, in de vulinrichting
<Desc/Clms Page number 3>
volgens de uitvinding, het aansluitstuk een opstaande rand waarbinnen een verend flenselement is voorzien dat ten minste in zijn middenste gedeelte elastisch vervormbaar is onder invloed van het hiertegen aandrukken van een fies.
Hiermee wordt het aansluitstuk vast opgenomen in de vulinrichting via zijn opstaande rand. De op-en neergaande beweging van de te vullen fles bij het opeenvolgend presenteren van de fles, het respectievelijk los en vast vergrendelen wordt ook door dit aansluitstuk gevolgd doch via het verend flenselement dat plaatselijk elastisch vervormbaar is en, dat als een soort op-en neergaand membraan werkt. Door een goede bevestiging van de opstaande rand van het aansluitstuk te bewerkstelligen bij het installeren van de vulinrichting kan verhinderd worden dat het aansluitstuk zich met de tijd zou gaan verschuiven en wordt aldus een hogere bedrijfszekerheid van de vulinrichting volgens de uitvinding verzekerd.
Verder bekomt men dankzij de flexibiliteitseigenschap van het flenselement een soepelere werking van de vulinrichting.
Op gunstige wijze is het aansluitstuk vervaardigd in een rubbermateriaal. Men bekomt hiermee een vrij goed- kope uitvoering. Bovendien heeft dat materiaal een geluidsdempend effect en is goed bestand tegen vermoeiingsverschijnselen. Verder vergt het op zich ook geen onderhoud.
Bij een voordelige uitvoeringsvorm van de vulinrichting volgens de uitvinding is het uitwendig oppervlak van genoemd verend flenselement hellend naar het in-
<Desc/Clms Page number 4>
wendige toe van het aansluitstuk. Hiermee wordt bekomen dat bij spoeling, stereliseren, kortom bij het behandelen met onderhoudsprodukten, deze niet aan de oppervlakte van het aansluitstuk blijven liggen, doch onder invloed van hun eigengewicht afgevoerd worden volgens de helling van het aansluitstuk naar de centrale opening ervan.
Volgens een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm van de vulinrichting volgens de uitvinding is het aansluitstuk ringvormig met een nagenoeg L-vormige sectie, waarbij het verend flenselement vormend zijbeen van de sectie over nagenoeg zijn volledige lengte elastisch vervormbaar is. Ook een T-vormige sectie is een voordelige uitvoeringsvorm. Hierbij is het gunstig dat genoemd verend flenselement hellend is, en in het bijzonder volgens een hellingsgraad die niet groter is dan 100, Hiermee wordt een gelijkmatige afvloeiing van de onderhoudsprodukten verzekerd. Verder biedt deze constructie ook het voordeel vrij eenvoudig en verder ook nog hygiënisch te zijn doordat door de afwezigheid van groeven en dergelijke geen residuele vloeistof blijft hangen aan het aansluitstuk.
Verder is het ook nog voordelig dat de opstaande randen een hogere stijfheidsgraad vertonen dan het verend flenselement. Hierdoor wordt de specifieke werking van beide functionele delen van het aansluitstuk, met name stevigere bevestingsfunctie voor de opstaande randen enerzijds en flexibelere omklappende beweging voor het verende flenselement anderzijds, onderstreept.
Deze uitvinding heeft verder ook nog betrekking op het aansluitstuk op zichzelf te gebruiken in een inrich-
<Desc/Clms Page number 5>
ting voor het vullen van een fles, in het bijzonder de vulinrichting volgens de uitvinding.
Andere details en bijzonderheden zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een bijzonder uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding met behulp van bijgevoegde tekeningen.
Figuur 1 stelt een globaal doorsnede aanzicht voor van een uitvoeringsvorm van een vulinrichting met aansluitstuk volgens de uitvinding.
Figuren 2 tot en met 5 stellen schematisch in de vulinrichting volgens de uitvinding gebruikte vergrendelingsorganen voor in opeenvolgende werkingsstanden.
Figuur 6 stelt een bovenaanzicht voor van het aansluitstuk volgens de uitvinding te gebruiken in de vulinrichting volgens figuur. 1.
Figuur 7 stelt een dwarsdoorsnede voor van het aansluitstuk volgens figuur 6.
Figuren 8 tot en met 10 stellen een detailaanzicht voor van de vulinrichting met aansluitstuk volgens figuur 1 met opeenvolgende standen van het aansluitstuk tijdens de vulling.
Dezelfde verwijzingscijfers hebben betrekking op dezelfde of analoge elementen.
Algemeen heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het vullen van een fies, bij voorbeeld een petfles, en in het bijzonder betreft de uitvinding een aansluitstuk te gebruiken in een dergelijke vulinrichting.
<Desc/Clms Page number 6>
Figuur 1 stelt een dwarsdoorsnede voor van een vulinrichting volgens de uitvinding. Bij een dergelijke vulinrichting dient een gashoudende vloeistof uit een afgesloten vloeistofreservoir 1, bij voorbeeld een ringketel, naar een fles 5 via een toevoerleiding 2 en een vulorgaan 3 overgedragen te worden. De afgebeelde vulinrichting 10 is in het bijzonder gericht op petflessen.
Om gevuld te worden wordt een fles 5 aan de vulinrichting gepresenteerd met een houder 21, bij voorbeeld een de fles bij haar hals 12 houdende grijper. De houder 21 verplaatst de fles volgens een verticale beweging naar het vulorgaan 3 van de vulinrichting toe onder geleiding van een kam 23 door middel van een met de houder gekoppelde rol 22. De opgaande beweging van de rol 22 op de geleidingskam 23 spant een veer 27 aan, die op een stang 24 gemonteerd is. Aldus wordt de fles tegen een aansluitstuk 4 in het vulorgaan 3 aangedrukt. Dat aansluitstuk 4 verkeert tot dat ogenblik in een rustoestand. Hiermee stemt een bepaalde respectievelijke eerste stand overeen tussen beide vergrendelingsorganen 25 en 26 welke deel uitmaken van een op zich gekend vergrendelingsmechanisme 30.
Door een verdere aanspanning van de veer 27 onder invloed van genoemde geleidingskam echter zal de fies 11 harder komen aandrukken tegen het aansluitstuk 4 waardoor dat laatste aldus op zijn beurt onder spanning komt te staan.
De uitwijking van de veer veroorzaakt tevens een beweging van een hiermee star verbonden eerste vergrendelingsorgaan 25 ten opzichte van een tweede vergrendelingsorgaan 26, beide bestemd om in elkaar te grijpen en hiermee een vergrendelde vulpositie vast te leggen
<Desc/Clms Page number 7>
om een bedrijfszekere vulling van de fles te verzekeren. Beide vergrendelingsorganen zijn, bij voorbeeld, gevormd door haken welke op zieh gekend zijn en elk een respectievelijk contactoppervlak 31,32 vertonen welke bij vergrendeling tegen elkaar komen aandrukken en hiertoe een in elkaar passend profiel vertonen zoals voorgesteld op de figuren 2 tot en met 5.
De maximale uitwijking van de rol 11 bepaald door de configuratie van de geleidingskam geeft aanleiding tot een maximale aanspanning van de veer 27. Op dit ogenblik staan beide vergrendelingsorganen 25 en 26 klaar om in elkaar te grijpen en bevinden hun respectievelijke contactoppervlakken 31 en 32 zieh hierbij op een bepaalde rustafstand D tegenover elkaar. Deze toestand bepaalt een zogenaamde losse vergrendeling waarmee een tweede stand van de vergrendelingsorganen ten opzichte van elkaar overeenstemt. Vervolgens wordt de veer 27 extern ontspannen.
Op dit ogenblik komen de vergrendelingsorganen 25 en 26 met elkaar in contact via hun respectievelijke contactoppervlakken 31 en 32 en wordt genoemde afstand D tot nul herleid. Deze toestand bepaalt een zogenaamde vaste vergrendeling en hiermee een derde stand van de vergrendelingsorganen ten opzichte van elkaar.
Het systeem is echter zodanig ontworpen dat de aldus terug neerwaarts door de door de houder 21 gehouden fles 11 afgelegde weg D tussen genoemde tweede en respectievelijk derde stand van de vergrendelingsorganen 25 en 26 kleiner is dan de weg welke door de fles opwaarts afgelegd wordt tussen de hierboven genoemde eerste en respectievelijk tweede stand van de vergrendelingsorganen 25 en 26. Door dat wegoverschil is een
<Desc/Clms Page number 8>
voorspanning op de bovenrand 13 van de fies 11 bewerkstelligd, dewelke rechtstreeks op de fies 11 door het aansluitstuk 4 uitgeoefend wordt. Dankzij deze voorspanning is een stevige en bovendien dichte aansluiting verzekerd van de fies op de vulinrichting via het aansluitstuk 4. Hiermee worden lekken aan de aansluiting tussen fies 11 en vulinrichting vermeden, waardoor een bedrijfszekere vulling van de fies bekomen wordt.
Elk van de figuren 2 tot en met 5 stelt een detailaanzicht voor van de vergrendelingsorganen 25 en 26 gebruikt in de vulinrichting volgens de uitvinding. Deze zijn bij voorbeeld haakvormig waarbij het haakvormig gedeelte 33,34 van beide vergrendelingsorganen naar elkaar toe gekeerd zijn om in elkaar te kunnen grijpen zoals voorgesteld op deze figuren. Hiertoe wordt bij voorbeeld het eerste vergrendelingsorgaan 25 zoals hoger beschreven verplaatst volgens pijl F vanuit een rustpositie voorgesteld in figuur 2, naar het tweede vergrendelingsorgaan 26.
Wanneer het frontoppervlak 35 van het eerste vergrendelingsorgaan 25 ter hoogte komt van het bodemoppervlak 36 van het tweede vergrendelingsorgaan 26 zoals voorgesteld op figuur 3, is voorzien dat een tweede rol 37 waarmee het tweede vergrendelingsorgaan 26 draaivast verbonden is, onder invloed van een tweede geleidingskam 38 aan een rotative zani onderworpen worden. Hierdoor zal wegens de draaivaste verbinding tussen de tweede rol 37 en het tweede vergrendelingsorgaan 26 dit laatste ook gaan bewegen over een hoek g (zoals voorgesteld in figuur 4), zodanig dat het eerste vergrendelingsorgaan 25 zijn opwaartse beweging verder kan doorzetten.
Aldus kan het eerste vergrendelingsorgaan 25 terugkomen in een rechte stand na achteruitbewegen over een hoek 9, dankzij
<Desc/Clms Page number 9>
het terugdraaien van de rol 37, om uiteindelijk een extreme positie te bereiken welke voorgesteld is in de figuur 5. Hierbij zijn de respectievelijke haakvormige gedeelten 33 en 34 ten opzichte van elkaar geëngageerd met een bepaalde afstand D tussen hun respectievelijke contactoppervlakken 31 en 32 ("losse vergrendeling").
Uiteindelijk komen de bijvoorbeeld vlakke contactoppervlakken 31 en 32 tegen elkaar op de eerder reeds beschreven wijze (op de tekeningen niet voorgestelde positie met D-afstand nul) waardoor de "vaste vergrendeling" bekomen wordt.
Met verwijzing naar figuren 6 en 7 zal thans het aansluitstuk 4 nader beschreven worden. Figuur 6 is een bovenaanzicht van het aansluitstuk 4 volgens de uitvinding. Het is ringvormig en vertoont een nagenoeg centrale opening 11 voorzien voor het passen van een buisleiding 2 van de vulinrichting. Op een gunstige wijze is het aansluitstuk. 4 uit een stuk gemaakt hetgeen de fabricage ervan uiterst vereenvoudigt.
Figuur 7 stelt een dwarsdoorsnede voor van het aansluitstuk 4 volgens de lijn VII-VII in figuur 6. Deze figuur toont dat het ringvormige aansluitstuk een nagenoeg L-vormige dwarssectie heeft waarvan het ene been van de sectie als opstaande rand 12 dienst doet en het andere been als verend flenselement 13. Het aansluitstuk 4 wordt vast opgenomen in de uitlaat van de vulinrichting via zijn opstaande rand 12. Op voordelige wijze is het verend flenselement 13 naar het inwendige 14 van het aansluitstuk 4 hellend uitgevoerd. Het uitwendig bovenoppervlak 15 van genoemd ene been vormt hierbij een hoek a met het vlak dat de uitwendige bovenomtrek 16 van het aansluitstuk 4 omvat.
Deze hoek a is bij voorkeur niet groter dan 10 en bedraagt bij voorbeeld ongeveer 7 . Dankzij
<Desc/Clms Page number 10>
deze helling worden ophopingen van een produkt, zoals bij voorbeeld een spoelprodukt, aan het uitwendig bovenoppervlak 15 van het aansluitstuk 4 verhinderd. In geval van bijtende spoelprodukten bij voorbeeld wordt aldus een aantasting van het aansluitstuk 4 vermeden.
De hoek ss gevormd door het nagenoeg vlakke uiteinde 17 van het verend flenselement 13 en een richting die loodrecht is op genoemd vlak hetwelk de bovenomtrek 16 omvat, is bij voorbeeld begrepen tussen 0 en 6 en bedraagt bij wijze van voorbeeld ongeveer 4 . Bij voorkeur is hierbij de hoek ss kleiner dan de hoek a en zal hiermee een betere afdichting verzekerd worden.
Genoemd ene been van de opstaande rand 12 kan ook een zodanige configuratie vertonen dat deze zieh verder uitstrekt voorbij het verend flensgedeelte op zulke wijze dat het aansluitstuk 4 een nagenoeg T-vormige dwarssectie vertoont.
Figuren 8 tot en met 10 stellen respectievelijk opeenvolgende standen voor van het aansluitstuk 4 volgens de uitvinding in een detailaanzicht van figuur l. Elk van de opeenvolgende standen stemt respectievelijk overeen met de hoger in figuren 2 of 3,5 beschreven posities van de vergrendelingsorganen 25,26 en met genoemde D = 0 positie. Deze figuren 8 tot en met 10 tonen dat het aansluitstuk 4 concentrisch aangebracht is via zijn opening 11 rondom de gastoevoerleiding 8, aan de uitlaat van de vloeistoftoevoerleiding 2.
Hierbij stelt figuur 8 dus een rustpositie voor van het aansluitstuk 4 in de vulinrichting volgens de uit- vinding. Men vindt dus het aansluitstuk 4 terug zoals voorgesteld in figuren 6 en 7. Bij het presenteren van de fles 5 aan de vulinrichting wordt deze via de reeds besproken samenwerking tussen houder 21 en vergrende-
<Desc/Clms Page number 11>
lingsmechanisme 25,26 ingebracht in een ruimte 15, dewelke voorzien is voor de hals 6 van de fles in het vulorgaan 3 tot tegen het aansluitstuk 4. Door het zieh verder opwaarts verplaatsen van de fles wordt het aansluitstuk 4 onderworpen aan een opwaartse duwkracht vanwege de fles 5 dewelke overgedragen is langs de bovenrand 7 van de fles op het verend flensgedeelte 13 van het aansluitstuk 4.
Dankzij de flexibiliteitseigenschap van dit deel 13 van het aansluitstuk 4 volgt dit verend flensgedeelte 13 de verdere opwaartse beweging van de fles 5, in een soort omklappende beweging als een membraan, waarbij echter de in de vulinrichting goed bevestigde opstaande rand 12 nagenoeg onbeweeglijk blijft, zoals blijkt uit figuur 9. Bij deze overgangsbeweging volgens figuur 9 verkeert de vulinrichting in de hoger genoemde "losse vergrendelingstoestand".
Figuur 10 toont hoe, overeen. stemmend met hoger genoemde 0"= 0 positie van de vergrendelingsorganen 25 en 26, het aansluitstuk 4 komt te staan bij de hoger genoemde vaste vergrendeling van de vergrendelingsorganen 25 en 26, dit wil zeggen waarbij deze laatste mekaar ingrijpen en hun contactoppervlakken 31 en 32 tegen elkaar liggen. Het valt duidelijk te zien dat het aansluitstuk 4 niet in de rusttoestand verkeert zoals deze voorgesteld in figuur 8 doch, dankzij het verend karakter van het flensgedeelte 13 van het aansluitstuk 4, teruggekomen is als een membraan in een intermediaire toestand tussen deze laatste en deze van figuur 9. Dat aansluitstuk 4 is aldus onder voorspanning. Dankzij deze voorspanning wordt een goede afdichting bekomen tussen de te vullen fles 5 en de uitlaat van de vloeistoftoevoerleiding 2.
Hiermee kan bijgevolg de vulling van de fles starten en op uiterst bedrijfszekere manier plaatshebben.
<Desc/Clms Page number 12>
Na afloop van de vulling van de fies 5 wordt deze verwijderd en komt het aansluitstuk 4, dankzij de verende eigenschappen van het flenselement 13, terug in zijn initiale rustpositie zoals voorgesteld in figuur 5. Doordat men met steeds hogere vulfrequenties te maken heeft wordt een dergelijk aansluitstuk uiteraard vrij frequent gesolliciteerd en ondergaat het een vrij groot aantal opeenvolgende omklapbewegingen. Dit zou tot vermoeiingsverschijnselen van het materiaal van het aansluitstuk kunnen leiden. Hierbij is het verend flenselement 13 elastisch vervormbaar ten minste in een gebied rond de opening 11, doch bij voorkeur nagenoeg over zijn hele uitgestrektheid tot bij de opstaande rand 12. Op voordelige wijze is het aansluitstuk 4 hiertoe vervaardigd uit een rubbermateriaal, bij voorbeeld een silicoonrubber. In het bijzonder bleek het rubber nr.
SK 72 van de firma Universal Rubber bevredigende resultaten te leveren. Men heeft immers kunnen vaststellen dat met deze materiaalkeuze het aansluitstuk 4 bijzonder goed bestand is tegen vermoeiingsverschijnselen van het materiaal.
Het spreekt vanzelf dat de beschermingsomvang van deze octrooiaanvrage geenszins beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. Deze dienen enkel als voorbeeld en verdere uitvoeringsvarianten of toepassingsmogelijkheden kunnen bedacht worden zonder buiten het raam van deze octrooiaanvrage te vallen.
Zo kan bijvoorbeeld het zuiver rubbermateriaal van het verend flenselement van het aansluitstuk vervangen worden door rubbermateriaal met daarin opgenomen een veer.