<Desc/Clms Page number 1>
"Bouwwerk en werkwijze voor het optrekken van een gedeelte van een bouwwerk".
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het optrekken van een gedeelte van een bouwwerk volgens dewelke men meerdere zieh in hoofdzaak in één langsrichting uitstrekkende elementen neven elkaar schikt zodat overeenstemmende overstaande zijden ervan twee vlakken vormen, men tegen minstens één van deze vlakken een in hoofdzaak vlak element aanbrengt en aan de van de in hoofdzaak zieh in de langsrichting uitstrekkende elementen afgekeerde zijde van het in hoofdzaak vlak element het bouwwerk vervolledigt.
De genoemde zieh in hoofdzaak in één langsrichting uitstrekkende elementen kunnen in gelijk welke richting worden geplaatst, bij voorbeeld horizontaal of verticaal. Bij de horizontale plaatsing wordt bij voorbeeld een vloer of een plafond gevormd. Bij de verticale plaatsing wordt bij voorbeeld een binnen-of een buitenmuur gevormd. Het in hoofdzaak vlak element is bij voorbeeld een blad of een netwerk waartegen ter verdere afwerking van het gedoelde gedeelte van het bouwwerk een bepleistering aangebracht wordt.
Een doel van de uitvinding bestaat in het op een stevige en eenvoudige wijze, ter plaatse van de bouwwerf, vormen van een degelijke verbinding tussen de zieh in hoofdzaak in een langsrichting uitstrekkende elementen enerzijds en het in hoofdzaak vlak element anderzijds.
Een ander doel van de uitvinding is het ter plaatse vormen van een verloren bekisting die tevens voor de hierboven genoemde verbinding instaat.
<Desc/Clms Page number 2>
Tot dit doel brengt men aan de naar dezich inhoofdzaak in de langsrichting uitstrekkende elementen gekeerde zijde van het in hoofdzaak vlak element een bindlaag aan die de aansluitingspunten tussen de zieh in hoofdzaak in een langsrichting uitstrekkende elementen en het in hoofdzaak vlak element omgeeft.
Bij voorkeur brengt men een bindlaag aan met een dikte en een stevigheid die voldoen voor een bekisting.
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding brengt men als bindlaag een polymeriserende kunststof aan.
Tn een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de uitvinding past men, als zich in hoofdzaak in een langsrichting uitstreknde elementen, elementen toe van geplooide staven en past men, als in hoofdzaak vlak element, een eengaas bevattend element toe.
De uitvinding betreft eveneens een bouwwerk waarvan een gedeelte bestaat uit meerdere zieh in hoofdzaak in één langsrichting uitstrekkende elementen die neven elkaar geschikt zijn zodat overeenstemmende overstaande zijden twee vlakken vormen en uit minstens een in hoofdzaak vlak element dat bij een van hogergenoemde vlakken aansluit.
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een bouwwerk met een verbeterde verbinding tussen de zieh in hoofdzaak in een langsrichting uitstrekkende elementen enerzijds en het in hoofdzaak vlak element anderzijds.
Tot dit doel komt een bindlaag voor aan de naar de zieh in hoofdzaak in één langsrichting uitstrekkende elementen gekeerde zijde van hogergenoemd in hoofdzaak vlak element, welke bindlaag de aansluiting punten tussen de zieh in hoofdzaak in een langsrichting
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
uitstrekkende elementen en het in hoofdzaak vlak element omgeeft.
Bij voorkeur is deze bindlaag van gepolymeriseerde kunststof.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen bulken uit de hier volgende beschrijving van een bouwwerk en van een werkwijze voor het optrekken van een gedeelte van een bouwwerk volgens de uitvinding ; deze beschrijving is enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet de verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 is een schematische doorsnede door een gedeelte van een bouwwerk volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een perspectivische voorstelling van een ligger uit het gedeelte van het bouwwerk volgens figuur 1.
Figuur 3 is een bovenaanzicht van een gaas uit het gedeelte van het bouwwerk volgens figuur 1.
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
Het in figuur 1 schematisch voorgestelde gedeelte van een bouwwerk in een gedeelte van een vloer die rust op muren l. er slechts een voorgesteld is. De vloer bevat onder vorm van een rooster opgestelde liggers 2 en 3 waarvan er een gedeeltelijk en schematisch voorgesteld is in figuur 2.
Elke ligger bestaat in een in zigag geplooide staaf 4 waarvan de hoekpunten telkens gevat zitten tussen twee langsstaven 5 en 6. De liggers 2 zijn dus zieh in hoofdzaak in een langsrichting uitstrekkende elementen en dit is ook het geval voor de liggers 3, dien verstande dat in het roosterwerk de liggers 3
<Desc/Clms Page number 4>
loodrecht staan op de liggers 2.
De liggers 2 worden neven elkaar geschikt, op een afstand van elkaar die afhangt van de gewenste sterkte van de constructie ; indien nodig kunnen twee liggers 2 onmiddellijk naast elkaar geplaatst zijn.
Dit geldt ook voor de liggers 3.
Nadat men op de grond met de liggers 2 en 3 een rooster gemaakt heeft, bevestigt men aan een zijde van dit rooster een gaas 7, in de aard van de geperforeerde plaat voorgesteld in figuur 3.
Dit gaas kan gelijk welke samenstelling hebben en is bij voorbeeld van het type gekend onder de naam kippengaas en gebruikt voor het aanbrengen van pleisterwerk. Zulk gaas kan ook behoren tot een samengesteld vlak element. Zulke samengestelde vlakke elementen waartegen een bepleistering kan aangebracht worden en die zelf bevestigd worden tegen
EMI4.1
een o6ter van liggers zijn bekend onder meer uit het Franse octrooischrift nr. 1. en uit het Amerikaanse octrooischrift nr. 2.
Hoewel in het voorbeeld er enkel sprake is van een gaas, verdient het nog de aandacht dat eer vervanging van een gaas ook gelijk welk ander nagenoeg vlak element kan gebezigd worden, op voorwaarde dat dit vlak element met eén zijde tegen het rooster van liggers kan bevestigd worden en aan de andere zijde een afwerking, bij voorbeeld een bepleistering, kan dragen.
De naar de liggers 2, 3 gerichte zijde van het gaas 7 wordt, vanaf de zijde van de liggers 2, 3, bespoten met een laag polyurethaanschuim 8. bij voorbeeld met gesloten cellen.
Deze laag mag dun zijn maar moet voldoende sterkte en stevigheid hebben om de verbindingspunten tussen het gaas 7 enerzijds en de liggers 2 en 3 ander-
<Desc/Clms Page number 5>
EMI5.1
zijds op een zodanige wijze te omgeven dat de verbinding tussen het gaas 7 en de liggers 2 en 3 versterkt wordt.
Ook wordt in de beschreven uitvoeringsvorm de combinatie van gaas 7 en laag 8 als een verloren bekisting beschouwd. De dikte en de sterkte van de laag en bijgevolg haar samenstelling moeten zo gekozen worden dat de genoemde combinatie voldoende sterkte heeft om als verloren bekisting te kunnen dienen.
Nadat de laag 8 aangebracht is, wordt ook tegen de andere zijde van het rooster bestaande uit de liggers 2 en 3 een gaas 9 bevestigd.
Het geheel bestaande uit het rooster 2, en de ermee verbonden elementen wordt dan geplaatst op de muren 1, zoals blijkt uit figuur 1.
Vervoens wordt de vloer afgewerkt door op het bovenaan voorkomende gaas 7 een laag beton 10 te storten en door tegen het onderaan voorkomende gaas 9 een bepleistering 11 aan te brengen.
De aldus vervaardigde vloer dicht af en isoleert. Op de graad van isolatie kan men inwerken onder meer door de keuze van de dikte van de laag polyurethaanschuim Indien de bepleistering 11 waterdicht is, de vloer zeer goed af vooral indien de laag polyurethaanschuim 8 een uitvoering is met gesloten cellen.
De uitvinding geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschnsen vele veranderingen worden aangebracht, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding worden gebruikt.
Hoewel de beschreven uitvoering betrekking
<Desc/Clms Page number 6>
heeft op een vloer kan de uitvinding ook toegepast worden op andere onderdelen van een gebouw, bij voorbeeld een dak of een mnur.
De in hoofdzaak zieh in een langsrichting uitstrekkende elementen zijn in hetbeschreven uitvoeringsvoorbeeld horizontale liggers. In andere uitvoeringen strekken deze elementen zich verticaal uit als pijlers of onder een willekeurige hoek ten opzichte van een horizontaal vlak.
In het beschreven uitvoeringsvoorbeeld komt de bindlaag slechts tegenover een van de overstaande zijden van de liggers voor, namelijk tegen de zijde die het beton draagt. In andere constructies komt de bindlaag voor tegenover de twee overstaande vlakke zijden van de neven elkaar geschikte liggers.
In dit geval kan men op de graad van isolatie inwerken door aanpassing van de dikte van een van de twee bindlagen of van beide.
In het bijzonder in dit geval kan de ruimte die vrij blijft tussen de twee overstaande bindlagen met een stortmateriaal gevuld worden waarbij de twee bindlagen beide als verloren bekisting kunnen dienen.
Ook is de bindlaag niet noodzakelijk van polyurethaanschuim. Gelijk welk ander bindmiddel en in het bijzonder andere polymeriserende kunststoffen kunnen worden gebruikt.
Een zeer bijzondere toepassing van de uit- vinding bestaat erin twee gedeelten van een bouwwerk van het type volgens figuur 1 onder een hoek, bij voorbeeld van 900, uit te voeren, bij voorbeeld als vloer en opstaande wand en daarbij de bindlaag continu te laten doorlopen, aldus een continue verloren bekisting vormend.
De bindlaag dient niet noodzakelijk aan de
<Desc/Clms Page number 7>
buitenzijde van de hoek te zijn gelegen maar kan ook aan de binnenzijde zijn gelegen of in een wand aan de buitenzijde en in een andere wand aan de binnenzijde van de hek.
In plaats van gaas als bindlaag kan bij voor-
EMI7.1
beeld ook een kunststoffolie gebruikt worden. dat het schuim of ander materiaal vande bindlaag tegen- gehouden wordt.
Bij het vormen van een vloer kan de bindlaag aan de onderzijde zijn gelegen en beton kan rechtstreeks op deze bindlaag worden gestort. De liggers van het rooster worden dan in het beton ingewerkt.
Volgens de uitvinding kunnen allerlei bouwwerken uitgevoerd worden en de uitvinding kan onder meer maar niet uitsluitend toegepast worden bij elektriciteitscabines, koelkamers en woningen.
<Desc / Clms Page number 1>
"Structure and working method for the erection of part of a structure".
The invention relates to a method for erecting a part of a building structure according to which several elements extending substantially in one longitudinal direction are arranged next to each other so that corresponding opposite sides thereof form two planes, a substantially one against at least one of these planes. flat element and completes the structure on the side of the substantially flat element remote from the longitudinally extending elements.
The said elements extending substantially in one longitudinal direction can be placed in any direction, for example horizontally or vertically. In the horizontal installation, for example, a floor or a ceiling is formed. In the vertical placement, for example, an inner or an outer wall is formed. The substantially flat element is, for example, a sheet or a mesh against which a plaster is applied to further finish the intended part of the structure.
An object of the invention consists in forming a solid connection between the elements extending substantially in the longitudinal direction on the one hand and the substantially flat element on the other, in a sturdy and simple manner at the construction site.
Another object of the invention is the on-site formation of a lost formwork which is also responsible for the above-mentioned connection.
<Desc / Clms Page number 2>
For this purpose, a binding layer is provided on the side of the substantially flat element which faces substantially in the longitudinal direction and which surrounds the connection points between the elements which extend substantially in the longitudinal direction and the substantially flat element.
Preferably a binding layer is applied with a thickness and a strength that is sufficient for a formwork.
In an advantageous embodiment of the invention, a polymerizing plastic is applied as the binding layer.
In a preferred embodiment of the invention, elements of pleated rods extending substantially in the longitudinal direction are used and, as a substantially flat element, a monolayer-containing element is used.
The invention also relates to a structure, a part of which consists of several elements which extend substantially in one longitudinal direction and which are arranged side by side so that corresponding opposite sides form two surfaces and at least one substantially flat element which connects to one of the above surfaces.
An object of the invention is to provide a structure with an improved connection between the elements extending substantially in the longitudinal direction on the one hand and the substantially flat element on the other.
For this purpose, a binding layer is provided on the side of the above-mentioned substantially flat element which faces substantially in one longitudinal direction and which binds the connection points between the substantially longitudinal direction.
<Desc / Clms Page number 3>
EMI3.1
extending elements and surrounding the substantially flat element.
This binding layer is preferably made of polymerized plastic.
Other particularities and advantages of the invention will be apparent from the following description of a structure and of a method for raising a part of a structure according to the invention; this description is given by way of example only and the invention does not limit the reference numerals to the attached drawings.
Figure 1 is a schematic cross-section through part of a structure according to the invention.
Figure 2 is a perspective representation of a beam from the part of the structure shown in Figure 1.
Figure 3 is a top view of a mesh from the part of the structure according to Figure 1.
In the different figures, like reference numerals refer to like elements.
The part of a building in a part of a floor resting on walls 1 schematically represented in figure 1. only one has been proposed. The floor contains beams 2 and 3 arranged in the form of a grid, one of which is shown partly and schematically in figure 2.
Each beam consists of a rod 4 pleated in a zigag, the corners of which are each contained between two longitudinal bars 5 and 6. The beams 2 are therefore elements which extend substantially in the longitudinal direction and this is also the case for the beams 3, provided that in the grating the beams 3
<Desc / Clms Page number 4>
perpendicular to the beams 2.
The beams 2 are arranged side by side, at a distance from each other, depending on the desired strength of the structure; if necessary, two beams 2 can be placed immediately next to each other.
This also applies to the beams 3.
After a grid has been made on the ground with beams 2 and 3, a mesh 7, in the nature of the perforated plate shown in Figure 3, is attached to one side of this grid.
This gauze can have any composition and is for example of the type known under the name chicken gauze and used for applying plaster. Such mesh can also belong to a composite flat element. Such composite flat elements against which a plaster can be applied and which are themselves fixed against
EMI4.1
A number of beams are known, inter alia, from French Patent No. 1 and from U.S. Patent No. 2.
Although in the example there is only a wire mesh, it is still worth noting that a replacement of a wire mesh can also be used with any other substantially flat element, provided that this flat element can be attached to the grid of beams with one side and can wear a finish, for example a plaster, on the other side.
The side of the mesh 7 facing the beams 2, 3 is sprayed, from the side of the beams 2, 3, with a layer of polyurethane foam 8, for example with closed cells.
This layer may be thin, but it must have sufficient strength and firmness to allow the connection points between the mesh 7 on the one hand and the beams 2 and 3 on the other-
<Desc / Clms Page number 5>
EMI5.1
surrounded on the side in such a way that the connection between the mesh 7 and the beams 2 and 3 is strengthened.
Also, in the described embodiment, the combination of mesh 7 and layer 8 is considered a lost formwork. The thickness and the strength of the layer and consequently its composition must be chosen such that the said combination has sufficient strength to be able to serve as lost formwork.
After the layer 8 has been applied, a mesh 9 is also attached to the other side of the grid consisting of the girders 2 and 3.
The whole consisting of the grid 2, and the elements connected thereto, is then placed on the walls 1, as can be seen from figure 1.
The floor is then finished by pouring a layer of concrete 10 on top of the mesh 7 and by applying a plaster 11 against the mesh 9 at the bottom.
The floor thus manufactured seals and insulates. One can act on the degree of insulation, inter alia by choosing the thickness of the layer of polyurethane foam. If the plaster 11 is waterproof, the floor is very well finished, especially if the layer of polyurethane foam 8 is a closed-cell version.
The invention is by no means limited to the above-described embodiment and within the scope of the patent application many changes can be made to the designs, including as regards the shape, the composition, the arrangement and the number of the parts used to implement the invention. are used.
Although the described implementation relates
<Desc / Clms Page number 6>
On a floor, the invention can also be applied to other parts of a building, for example a roof or a wall.
The elements extending substantially in the longitudinal direction are horizontal beams in the exemplary embodiment described. In other embodiments, these elements extend vertically as pillars or at any angle with respect to a horizontal plane.
In the described exemplary embodiment, the binding layer occurs only opposite one of the opposite sides of the beams, namely against the side that carries the concrete. In other constructions, the tie layer occurs opposite the two opposite flat sides of the adjacent beams.
In this case, the degree of insulation can be acted upon by adjusting the thickness of one of the two tie layers or of both.
Particularly in this case, the space which remains free between the two opposite binding layers can be filled with a bulk material, the two binding layers both serving as lost formwork.
Also, the tie layer is not necessarily made of polyurethane foam. Any other binder and in particular other polymerizing plastics can be used.
A very special application of the invention consists in constructing two parts of a building of the type according to figure 1 at an angle, for example of 900, for example as a floor and upright wall, and thereby continuously running the tie layer. thus forming a continuously lost formwork.
The binding layer does not necessarily have to be on the
<Desc / Clms Page number 7>
outside of the corner but can also be located on the inside or in a wall on the outside and in another wall on the inside of the fence.
Instead of mesh as a binding layer,
EMI7.1
plastic film can also be used. that the foam or other material of the tie layer is retained.
When forming a floor, the tie layer can be on the underside and concrete can be poured directly on this tie layer. The beams of the grid are then incorporated into the concrete.
According to the invention, all kinds of buildings can be carried out and the invention can be applied, among other things, but not exclusively to electricity cabins, cooling rooms and houses.