NL8602377A - Werkwijze voor het vervaardigen van een afbuigeenheid voor een kathodestraalbuis. - Google Patents

Description

c * PHN 11835 1 Λ N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Werkwijze voor het* vervaardigen van een afbuigeenheid voor een kathodestraalbuis.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een electromagnetische afbuigeenheid voor een kathodestraalbuis met een uit twee delen bestaande beeldafbuigspoel, een uit twee delen bestaande lijnafbuigspoel en een ringkern van magnetiseerbaar 5 materiaal die beide spoelen omgeeft·, waarbij de beide delen van de beeldafbuigspoel in een holle, trechtervormige spoeldrager worden gewikkeld.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit EP 0 102 658 Al.

(Zie ook DE 2 940 931).

Kathodestraalbuizen hebben een halsvormig deel in welks 10 ene einde een electronenkanon is opgesteld, en welks andere einde overgaat in een zich verwijdend, b.v. trompet- of konusvormig deel waarop een scherm aansluit. Om het halsvormige deel heen en tegen het zich verwijdende deel aan, of op een korte afstand daarvan, bevindt zich een electromagnetische afbuigeenheid. In het geval van een kleu-15 renbeeldbuis moet die afbuigeenheid in staat zijn om met behoud van convergentie de electronenbundels naar de hoeken van het scherm af te buigen. Dit betekent, dat zowel het lijnafbuigveld als het beeldafbuig-veld een zeer speciale verdeling moet hebben. Om die te kunnen realiseren is de bij de bekende werkwijze gebruikte spoeldrager aan elk van 20 zijn uiteinden voorzien van een ringvormig lichaam (flens) met nauwkeurig over zijn omtrek verdeelde geleidingsgleuven waar de longitudinale segmenten van de spoelwindingen in uitmonden. Men heeft dan een mogelijkheid om de draadverdeling (en daarmee de veldverdeling) te beheersen.

Doordat bij de bekende werkwijze zowel de draden van de 25 lijnafbuigspoel als de beeldafbuigspoel aan de binnenkant van één én dezelfde spoeldrager gewikkeld worden, en daar dus dicht bij elkaar liggen, bestaat er gevaar dat er overspraak (z.g. “ringing") optreedt tussen de lijnafbuigspoel en de beeldafbuigspoel.

Omdat men in de omtrek van de ringvormige lichamen aan 30 de uiteinden een beperkt aantal gleuven kan aanbrengen, kan het - afhankelijk van het spoelenontwerp - voorkomen dat er een aantal gleuven zijn waardoor zowel windingssegmenten van de lijnafbuigspoel als van de »602377 0 PHN 11835 2 beeldafbuigspoel lopen. Bij het wikkelen worden eerst de beeldafbuig-spoelwindingen in die gleuven gelegd en daarna de lijnafbuigspoelwin-dingen. Behalve gevaar voor "ringing" bestaat er dan bovendien nog gevaar voor doorslag tussen de lijn- en de beeldspoel.

5 De uitvinding beoogt nu een wikkelmethode te verschaffen waarmee het gevaar van "ringing" resp. het gevaar van doorslag, tussen lijn- en beeldspoel verminderd wordt.

Dit doel is bij een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding daardoor gerealiseerd, dat nadat de beeld-10 spoeldelen zijn gewikkeld een holle, trechtervormige lijnspoeldrager, die aan zijn wijde uiteinde van een ringvormige flens is voorzien, zover in de (beeld-Jspoeldrager wordt gestoken, dat zijn nauwe uiteinde buiten de (beeld-)spoeldrager uitsteekt, en dat vervolgens beide lijnspoeldelen in de lijnspoeldrager worden gewikkeld.

15 De werkwijze volgens de uitvinding maakt het mogelijk om met gebruik van minimaal aantal onderdelen (bijv. 3) lijn- en beeldspoel volledig van elkaar gescheiden te wikkelen en daardoor de “ringing" te verminderen.

Op zich is uit de ter visie gelegde octrooiaanvrage 20 JP 59-20955 een afbuigeenheid bekend die eveneens van het z.g. yokewik-keltype is en in verschillende dragers gewikkelde beeld- en lijnspoelen omvat. Echter, de daar gevolgde werkwijze is veel omslachtiger en beno-digt een groter aantal onderdelen. Ieder lijnspoeldeel wordt daar nl. op een halve (zadelvormige) drager gewikkeld en ieder beeldspoeldeel wordt 25 op een halve (zadelvormige) drager gewikkeld. De vier halve dragers worden vervolgens met twee ringkernhelften samengebouwd tot een afbuigeenheid.

Het is in het kader van de uitvinding mogelijk om aan het nauwe uiteinde van de lijnspoeldrager, nadat deze door de spoeldrager is 30 geschoven, een ringvormige flens met radiale draadgeleidingsgleuven te bevestigen. Dit betekent echter het gebruik van een extra onderdeel en een extra montagestap. Volgens een voorkeursvorm van de werkwijze volgens de uitvinding kan men buiten dit extra onderdeel en deze extra montagestap wanneer een holle, trechtervormige lijnspoeldrager wordt ge-35 bruikt die aan zijn nauwe uiteinde van longitudinale gleuven is voorzien en dat bij het wikkelen van de lijnspoeldelen steeds een aan de binnenkant van de lijnspoeldrager gelegd longitudinaal draadstuk door een Ion- 6602377 PHN 11835 3 gitudinale gleuf wordt gehaald, in omtreksrichting over het buitenoppervlak van de lijnspoeldrager wordt gelegd en door een op een voorafbepaalde hoekafstand gelegen longitudinale gleuf naar binnen wordt getrokken en aan de binnenkant van de lijnspoeldrager terug wordt gevoerd. De 5 lijnspoeldelen die het resultaat zijn van deze werkwijze zijn van het onvolledige zadeltype.

Bij beide hiervoor genoemde werkwijzen kan een (beeld-) spoeldrager gebruikt worden die zowel aan zijn voor- als aan zijn nauwe uiteinde van een ringvormige flens met radiale draadgeleidingsgleuven 10 voorzien is. De beeldspoeldelen zijn dan van het volledige zadeltype.

Bij toepassing van i.h.b. de tweede van de hiervoor genoemde werkwijzen kan men het aantal onderdelen nog verder beperken, wanneer men beeldspoeldelen van het onvolledige zadeltype wikkelt. (De ringvormige flens met radiale draadgeleidingsgleuven voor de beeldspoelwindingen aan het 15 nauwe uiteinde kan dan achterwege blijven). Een verdere voorkeursvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt, doordat een holle, trechtervormige spoeldrager wordt gebruikt die aan zijn nauwe uiteinde van longitudinale gleuven is voorzien en dat bij het wikkelen van de beeldspoeldelen steeds een aan de binnenkant van de spoeldrager 20 gelegd longitudinaal draadstuk door een longitudinale gleuf wordt gehaald, in omtreksrichting over het buitenoppervlak van de spoeldrager wordt gelegd en door een op een voorafbepaalde hoekafstand gelegen longitudinale gleuf naar binnen wordt getrokken en aan de binnenkant van de spoeldrager terug wordt gevoerd.

25 Bij voorkeur worden bij de laastgenoemde werkwijze de over het buitenoppervlak van resp. de spoeldrager en de lijnspoeldrager gelegde draadstukken door een ringvormige spacer van elkaar gescheiden.

Opgemerkt wordt, dat in het geval dat de beeldspoelen van het onvolledige zadeltype zijn bij het wikkelen weliswaar één (ge-30 compliceerd) onderdeel minder nodig is, maar dat de resulterende afbuig-eenheid niet in alle gevallen electronen-optisch gezien optimaal is'.

Een additioneel voordeel van de werkwijze volgens de uitvinding is nog dat men de spoeldrager en de lijnspoeldrager op eenvoudige wijze d.w.z. een in-klik methode aan elkaar kan bevestigen.

35 Verdere voordelen zijn: a. Doordat de lijn- en beeldspoel door een separate isolator (de lijnspoeldrager) gescheiden zijn, heeft de werkwijze volgens de 8602377 * % PHN 11835 4 uitvinding tevens het voordeel dat de isolatie van de te gebruiken draad op een lagere spanning gedimensioneerd kan worden, b. Doordat de lijn- en beeldspoel op separate spoeldragers gewikkeld worden, kan de vulgraad van de draadgeleidingsgleuven optimaal zijn.

5 De (beeld-)spoeldrager die bij de werkwijze volgens de uitvinding gebruikt wordt kan een kunststof lichaam zijn met kunststof flenzen, waarin of waaromheen een yokering uit zacht-magnetisch materiaal is aangebracht. Anderszins kan een yokering zelf drager zijn en aan zijn nauwe en zijn wijde einde met een kunststof flens verbonden 10 zijn. Beide stellen afbuigspoelen kunnen van het volledige of onvolledige zadeltype zijn dan wel één stel van het volledige zadeltype en één stel van van het onvolledige zadeltype.

Een uitvoeringsvorm van de afbuigeenheid volgens de uitvinding wordt in de tekening getoond. Daarin is: 15 Fig. 1 een afbuigeenheid gemaakt met de werkwijze volgens de uitvinding in zijaanzicht, geplaatst om het halsvormige deel van een kathodestraalbuis;

Fig. 2 een schematische langsdoorsnede door de afbuigeenheid van Fig. 1; 20 Fig. 3 een schematische langsdoorsnede door een alternatieve afbuigeenheid ook gemaakt met de werkwijze volgens de uitvinding;

Fig. 4 toont een drager voor een beeldafbuigspoel;

Fig. 5 toont een drager voor een lijnafbuigspoel; 25 Fig. 6 toont de achterzijde van een bewikkelde beeldafbuigspoeldrager met er in geschoven lijnafbuigspoeldrager;

Fig. 7 toont de constructie van fig. 6 nadat er een lijnafbuigspoel op gewikkeld is.

30 In Fig. 1 is een electromagnetische afbuigeenheid 1 geplaatst om het halsvormige deel 2 van een kathodestraalbuis waarvan het zich verwijdende deel met 3 is aangeduid. De afbuigeenheid 1 heeft een holle, trechtervormige drager 4 met een nauw en een wijd einde 5 respectievelijk 6 en een longitudinale as 7. In de Fig. is de drager 35 4 een yokering van zacht-magnetisch materiaal. De drager 4 heeft een flens 8 respectievelijk 9 van doorschijnend polycarbonaat aan het nauwe en het wijde einde 5 respectievelijk 6. De flenzen 8, 9 hebben elk ten 8602377 * PHN 11835 5 minste één tangentiële groef 10, 11 met een bodem en een veelheid van in de tangentiële groeven 10, 11 uitmondende in in hoofdzaak radiale groeven 14, 15.

Een eerste stel afbuigspoelen 18 voor beeldafbuiging van 5 een electronenbundel in een eerste richting dwars op de longitudinale as 7 (dat wil zeggen: in het vlak van tekening) is direct op de drager 4 gewikkeld aan de binnenzijde daarvan. De windingen van het stel spoelen 18 lopen elk door de tangentiële groef 12 respectievelijk 11 van de flenzen 8 respectievelijk 9 en door radiale groeven 14 respectievelijk 10 15 daarvan. De afbuigspoelen 18 zijn van het volledige zadeltype.

Een tweede stel afbuigspoelen 19 voor lijnafbuiging van een electronenbundel in een richting dwars op de longitudinale as 7 en dwars op de eerste (dat wil zeggen: loodrecht op het vlak van tekening) is op een in de bewikkelde drager 4 geschoven drager 4' gewikkeld. In de 15 Fig. zijn de afbuigspoelen 19 van het onvolledige zadeltype. De uitvinding is hier echter niet toe beperkt. Ook het tweede stel afbuigspoelen 19 is aan de binnenzijde van zijn drager 4' en ook zijn windingen lopen door een tangentiële groef 10' in een flens 9' aan het wijde uiteinde ervan. Het eerste stel afbuigspoelen 18 is het eerst 20 gewikkeld, waarbij een tussenring 20 (fig. 2) aanwezig kan zijn met gleuven om zijn windingen te geleiden. Op analoge wijze kan de drager 4' van een tussenring 20' voorzien zijn om de windingen van het stel lijnafbuigspoelen 19 te geleiden. De afbuigeenheid van Fig. 1 heeft de kenmerken van een afbuigeenheid die m.u.v. de werkwijze volgens de uit-25 vinding gemaakt is. Deze kenmerken worden in Fig. 2 en Fig. 4 tot en met 7 verduidelijkt. Voor zover delen van die Fig. in Fig. 1 zijn getoond hebben ze dezelfde verwijzingscijfers.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding worden de volgende onderdelen gebruikt: 30 - Een yokering 4 uit ferriet waarvan geslepen is: halsvlak, profiel en kelkvlak (fig. 4). .

Twee extra slijpbewerkingen completeren het geheel: 1. een zeer nauwkeurige met het binnenprofiel concentrische buitendiameter aan de kelkzijde 6, 35 2. een zeer nauwkeurige met het binnenprofiel concentrische binnendiameter aan de halszijde 5.

8602377 PHN 11835 6 - Twee kunststof gefreesde ringen 8 en 9 t.b.v. de beeldspoel welke d.m.v. een perspassing aan de yokering 4 bevestigd worden.

De beeldspoelen krijgen een vol-zadel uitvoering.

De kelkring 9 is met een middenring 20 verbonden (zie fig. 1).

5 De beeldspoelen 18 worden gewikkeld met R087-posijn grade II draad: 208 windingen, 2-draads, kerndiameter: 0.315 mm.

De wikkelrichting is conventioneel d.w.z. beide beeldspoelen kunnen gelijktijdig op een machine gewikkeld worden.

Aan de kelkring 9 kunnen nog een aantal andere voorzieningen worden 10 aangebracht ·.

1. Nauwkeurig gepositioneerde pennen (b.v. 3), welke dienen als een eenduidig referentiesysteem voor diverse bewerkingen en metingen aan de deflectie unit.

2. Uitsparingen (b.v. 8) waarin de spoeluitlopers gevangen worden.

15 - Een gefreesde kunststofdrager t.b.v. de lijnspoelen, dit om problemen van doorslag en ringing te voorkomen c.q. te verminderen (Fig. 5)

De lijnspoelen krijgen een onvolledig-zadel uitvoering.

Deze drager bestaat uit een kelkring 9', middenring 20', halsstuk 21 20 en scheidingskap 22. De lijnspoelen 19 worden gewikkeld met R087-posijn grade II draad: 69 windingen, 4 draads, kerndiameter: 0,335 mm. De wikkelrichtingen van de lijnspoelen zijn tegengesteld, eveneens ter vermindering van het ringingsprobleem.

Gevolg is dat beide lijnspoelen niet gelijktijdig, maar na elkaar 25 gewikkeld moeten worden.

De bevestiging van de lijnspoeldrager in de constructie waarin de beeldspoelen 18 zijn gewikkeld kan als volgt geschieden·, door middel van een spie en spiegleuf aan de halszijde, een blokkering aan de kelkzijde en een klikverbinding aan de halszijde voor blokkering in de 30 Z-richting.

Aan de kelkzijde van dé lijnspoeldrager kunnen voorzieningen worden getroffen voor het bevestigen van rastermagneten door middel van een eenduidige klikverbinding, verder 4 uitsparingen waarin de spoeluitlopers gevangen worden.

35 Nadat de beeldspoelen 18 van het volledig-zadel type op de van geleideringen 8 (aan de halszijde) en 9 (aan de kelkzijde) voorziene yokering 4 zijn gewikkeld, wordt de lijnspoeldrager van fig. 5 8602377 PHN 11835 7 « zover naar binnen geschoven dat het van radiale schotten 25 voor het vormen van longitudinale gleuven voorziene halsstuk 21 buiten de halsring 8 uitsteekt. Zie fig. 6. Daarna volgt het wikkelen van de lijn-spoelen 19 die van het onvolledig-zadeltype zijn. Zie fig. 7.

5 Aan de hand van fig. 3 wordt een alternatieve werkwijze toegelicht waarbij de kelkring 8 van de beeldspoeldrager weggelaten kan worden. In dat geval wordt aan een yokering 24 van ferriet een beeldspoeldrager bevestigd die bestaat uit een kelkring 29, een middenring 30, een halsstuk 31 en een trechtervormig verbindingsdeel 32. In deze 10 beeldspoeldrager worden beeldspoelen 28 van het onvolledig-zadel type gewikkeld. Halsstuk 31 heeft daartoe eenzelfde constructie met radiale schotten als het halsstuk 21 van de lijnspoeldrager (zie fig. 5). Na het wikkelen van de beeldspoelen 28 kan uit het vrije uiteinde van het halsstuk 31 een kunststof ring 33 bevestigd worden.

8 fi 0 ? * 7 7

Claims (4)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van een electromagnetische afbuigeenheid voor een kathodestraalbuis met een uit twee delen bestaande beeldafbuigspoel, een uit twee delen bestaande lijn-afbuigspoel en een ringkern van magnetiseerbaar materiaal die de beide 5 spoelen omgeeft, waarbij de beide delen van de beeldafbuigspoel in een holle, trechtervormige spoeldrager worden gewikkeld, met het kenmerk, dat nadat de beeldspoeldelen zijn gewikkeld een holle, trechtervormige lijnspoeldrager, die aan zijn wijde uiteinde van een ringvormige flens is voorzien, zover in de spoeldrager wordt gestoken dat zijn nauwe 10 uiteinde buiten de spoeldrager uitsteekt, en dat vervolgens beide lijnspoeldelen in de lijnspoeldrager worden gewikkeld.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een holle, trechtervormige lijnspoeldrager wordt gebruikt die aan zijn nauwe uiteinde van longitudinale gleuven is voorzien en dat bij het 15 wikkelen van de lijnspoeldelen steeds een aan de binnenkant van de lijnspoeldrager gelegd longitudinaal draadstuk door een longitudinale gleuf wordt gehaald, in omtreksrichting over het buitenoppervlak van de lijnspoeldrager wordt gelegd en door een op een voorafbepaalde hoekaf-stand gelegen longitudinale gleuf naar binnen wordt getrokken en aan de 20 binnenkant van de lijnspoeldrager terug wordt gevoerd.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een holle, trechtervormige spoeldrager wordt gebruikt die aan zijn nauwe uiteinden van longitudinale gleuven is voorzien en dat bij het wikkelen van de beeldspoeldelen steeds een aan de binnenkant van de 25 spoeldrager gelegd longitudinaal draadstuk door een longitudinale groef wordt gehaald, in omtreksrichting over het buitenoppervlak van de spoeldrager wordt gelegd en door een op een voorafbepaalde hoekafstand gelegen longitudinale gleuf naar binnen wordt getrokken en aan de binnenkant van de spoeldrager terug wordt gevoerd. 30

4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de spoeldrager en de lijnspoeldrager m.b.v. een in-klikmethode aan elkaar bevestigd worden. 8602377