NL9302100A - Pijpbevestigingsbeugel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Pijpbevestigingsbeugel.

De uitvinding heeft betrekking cp een voor bevestiging aan een wand ingerichte pijpbevestigingsbeugel, roet een tot een gespleten ring gebogen en van met een klemschroef samenwerkende flenzen voorzien beugellichaam, waarbij de ene flens als moer fungeert en langs een lijn van verminderde materiaaldoorsnede scharnierend roet het beugellichaam is verbonden, terwijl de tweede flens is voorzien van een in de eindrand van die flens uitlopende sleuf, een en ander zodanig, dat bij het sluiten van het beugellichaam rond een te bevestigen pijp - waarbij de beide flenzen naar elkaar toe worden bewogen - de in de eerste flens geschroefde klemschroef eerst, onder meedraaien van de eerste flens - ander invloed van het contact van zijn kop met de tweede flens naar buiten kantelt en vervolgens - onder terugveren van de eerste flens - met zijn schacht in de sleuf van de tweede flens treedt. Een dergelijke pijpbevestigings-beugel is békend uit EP-0344862.

Bij deze békende bevestigingsbeugel gaat het cm een beugellichaam uit een strook verenstaal, waarbij de eerste flens van een opgelaste moer is voorzien en de scharnierende verbinding tussen deze flens en het beugellichaam is verkregen door rardinsnijdingen.

De uitvinding nu beoogt een voor universeel gébruik geschikte en voor betrekkelijk goedkope massafabricage in aanmerking komende pijpbevestigingsbeugel te verschaffen, waarbij bepaalde handelingen, zoals het oplassen van moeren op de eerste flens, achterwege kunnen blijven.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat het hCTigg>n irhaani uit kunststof is gevormd en bestaat uit twee in hoofdzaak vormvaste helften, die volgens een diametraal tegenover de flenzen gelegen schamierlijn met elkaar zijn verbonden, waarbij de eerste flens een zich vanaf het deelvlak tussen de beide helften in de van de tweede flens af gekeerde richting uitstrekkende kolanvormige verdikking voor het opnemen van de bijvoorbeeld zelftappend uitgevoerde bevestigingsschroef heeft en door een cp een afstand onder het deelvlak gelegen brugstrook van gereduceerde materiaaldikte met de betreffende beugellichaamshelft is verbonden.

Het beugellichaam van een aldus uitgevoerde pijpbevestigingsbeugel laat zich cp betrekkelijk eenvoudige wijze door spuitgieten vervaardigen.

De kolcmvormige verdikking van de eerste flens en de ten opzichte van het deelvlak tussen de beide beugellichaamshelften versprongen ligging van de deze flens met de betreffende beugellichaamshelft verbindende brugstrook bieden daarbij enerzijds een voldoende verankering van de klemschroef in de eerste flens en anderzijds de mogelijkheid tot het uitvoeren van een voldoende kantelhoek om de beugelhelften bij vooraf geplaatste klemschroef te kunnen sluiten. De versprongen ligging van de verbindende brugstrook tussen de eerste flens en de betreffende beugel-lidhaamshelft dragen daarbij bij tot een compacte en stijve omsluiting van de te bevestigen pijp door het beugellichaam.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding zijn de boogvormige delen van de beide beugellichaamshelften voorzien van radiaal naar buiten omgezette randen en is in de ruimte tussen de overstaande randen bij elke beugellichaamshelft een vulling uit een zachtere soort kunststof aangébracht.

Deze zachtere kunststofvulling kan daarbij als voering rond de te bevestigen buis dienen en kan volgens op zichzelf bekende technieken tijdens het spuitgietproces van het beugellichaam worden aangebracht.

Cpgemerkt dient te worden, dat een uit één stuk kunststof vervaardigde pij pbevestigingsbeugel het onderwerp vormt van de niet-voor-gepubliceerde octrooiaanvrage 9300935. Hierbij gaat het cm een met een wandbevestigingsbeugel voor centrale-verwarmingsleidingen samenwerkende pij pbevestigingsbeugel. Van een scharnierende flens is daarbij geen sprake.

Verdere voordelen en kenmerken van de pijpfoevestigingsbeugel volgens de uitvinding worden hieronder nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een voorkeursuitvoering van de pijpbevestigings-beugel is weergegeven.

Fig. 1 is een eindaanzidht van de pijpfoevestigingsbeugel volgens de uitvinding, in gesloten toestand en met het vulstuk in de uitgeklapte, onwerkzame positie; fig. 2 is een eindaanzicht als weergegeven in fig. 1, doch nu met het vulstuk in de naar binnen geklapte, werkzame positie? fig. 3 is een bovenaanzicht van de bevestigingsbeugel volgens fig. 1; fig. 4 is een zijaanzicht van de cm een buis aangébrachte beugel; fig. 5 is een dwarsdoorsnede cp grotere schaal door de pijp-bevestigingsbeugel volgens fig. 1 en wel volgens de lijn V-V in fig. 6, in geopende toestand en zonder voering; fig. 6 is een bovenaanzicht van de pijpfoevestigingsbeugel in de geopende toestand volgens fig. 5; fig. 7 is een doorsnede volgens de lijn VII-VII in fig. 6? fig. 8 is een dwarsdoorsnede door de voering voor de pijp-bevestigingsfoeugel volgens fig. 6 en 7 en fig. 9 is een bovenaanzicht van de voering volgens fig. 8.

De in de tekening weergegeven pij pbevestigingsbeugel bestaat uit twee helften A en B van een geschikte kunststof, zoals polyetheen of polypropeen. De beugelhelften A en B zijn met elkaar verbonden door een scharnier C en zijn elk voorzien van een diametraal tegenover de scharnierverbinding C gelegen flens D respectievelijk E. De beugelhelft A is voorts uitgerust met een voetstuk F ter bevestiging van de beugel aan een horizontale of vertikale wand.

De beugelhelft A bestaat in hoofdzaak uit een trogvormig schaallichaam met vanaf het deelvlak tussen de beide schaalhelften in de richting van de voet F convergerende zijwanden 1 en 2 en twee evenwijdige, een cirkelboogvormige opening begrenzende eindwanden 3 en 4. De bodem 5 van dit trogvormige lichaam vertoont een dcmvormige verhoging 6, welke dient als cpneemruimte voor het einde van een bevestigingsschroef, waarmede de bevestigingsbeugel aan een dragende wand kan worden bevestigd. Het bovenvlak van deze dcmvormige verhoging 6 raakt aan de cirkelboog van de genoemde cirkelboogvormige opening.

De steunvoet F begrenst een naar beneden toe (d.w.z. in de van het deelvlak tussen de beide beugelhelften A en B afgekeerde richting) epen cpneenuaiirrtte 7 voor een niet nader weergegeven bevest igingsmoer, van welke opneernruimte twee overstaande wanden 8 en 9 bij x en y (zie in het bijzonder fig. 1) in de wanden 1 en 2 van het trogvormige lichaam van de beugelhelft A overgaan. Van de beide andere overstaande wanden 10 en 11 (zie fig. 7) is de wand 10 door een dunne verbindingsstrook 12 met de bodem 13 van de opneemruimte 7 verbonden, zodat deze wand in de richting van pijl Z kan worden necrgeklapt cm van opzij een bevestigingsmoer in de ruimte 7 te kunnen schuiven.

De flens D van de beugelhelft A bestaat in hoofdzaak uit een hoekprofielvormig element 14 met een in het deelvlak tussen de beide beugelhelften A en B gelegen flensdeel 14a en een van dat deelvlak af gericht staand flensdeel 14b. In de tweevlakshoek van het flenselement 14 bevindt zich een van een voorgevormd gat voorzien kolomvormig deel 15, dat zich vanaf het flensdeel 14a naar beneden toe uitstrekt en aan één zijde overgaat in het staande flensdeel 14b. Het flenselement 14 is met de van het deelvlak afgekeerde eindrand van het staande flensdeel 14b verbonden met de zijwand 2 van het trogvormige lichaam van de betref- fende beugelhelft A via een verbindende brugstrook 16. Deze brugstrook 16 heeft een gereduceerde dikte en vormt daardoor een scharnierverbinding tussen het trogvormige lichaam en het flenselement 14, 15. De scharnierende verbirdiogsstrook 16 bevindt zich daarbij ongeveer halverwege de hoogte van het kolcmvormige deel 15.

Aan weerszijden van het flenselement 14 en wel ter hoogte van het liggende flensdeel 14a bevindt zich een vast, armvormig flensdeel 17 respectievelijk 18, welke zich vanaf het bovenste gedeelte van de wand 2 in buitenwaartse richting uitstrekken en daarbij een weinig ten opzichte van elkaar convergeren.

Het liggende flensdeel 14a gaat aan het buitenliggende einde over in een speciaal randdeel 19, dat via twee aan weerszijden van een opening 20 gelegen overgangsdelen 21 en 22 van verminderde materiaal-dücte scharnierend met het flensdeel 14a is verbonden. Het randdeel 19 kan vanuit de in fig. 5 en 6 weergegeven positie in de pijlrichting (fig. 5) rond de schamierlijn 21, 22 worden cmgéklapt cm een verdikking (verhoging) van het liggende flensdeel 14a te vormen. Het randdeel 19 kan aldus de functie vervullen van het vulstuk of afstandsstuk, dat beschreven is in 01-90 02 878.3. Aan de van het randdeel 19 afgekeerde rand van de opening 20 bevindt zich een nok 23, die het randdeel 19 tegen de veerwerking van het scharnier 21, 22 in, in zijn cmgéklapte, werkzame positie kan houden.

De beugelhelft B bestaat in hoofdzaak uit een halfcilindrische schaal 25 met radiaal naar binnen gerichte eindranden 26 en 27. Het schaallichaam 25 is daarbij met de wand 1 van het trogvormige lichaam van de beugelhelft A verbonden door middel van een dunne materiaalstrook 28 die het scharnier C vormt. De verbindingsstrook 28, die in de geopende positie volgens fig. 5 en 6 vlak en spanningloos is, vervormt zich bij het sluiten van de beugel tot een half-cilindrische verbindingsbrug tussen de beugelhelften A en B.

Het schaallichaam 25 van de beugelhelft B is voorts voorzien van een flens 29 met een naar buiten toe open sleuf 30 en een verdieping 31 voor het opnemen van de kop van een niet nader weergegeven klem-schroef. Aan beide zijranden van de flens 29 bevindt zich een van het flenscppervlak opstaande vleugel 32 respectievelijk 33, die naar buiten toe ten opzichte van elkaar convergeren en bij het sluiten van de beugel komen aan te liggen tegen de buitenzijde van de vaste flensarmen 17 en 18 van de beugelhelft A.

In fig. 8 en 9 is voorts de uit een geschikt thermoplastisch elastomeer bestaande voering aangegeven, die de gewenste demping van de geluidsoverdracht tussen beugel en pijp bewerkstelligen.

Met streeplijnen zijn daarbij de contouren van de beugelhelften A en B aangegeven. Zoals fig. 8 en 9 laten zien, is er sprake van twee afzonderlijke voeringdelen G en H, die in daarvoor bestemde holten in de beugelhelften A en B worden qpgenomen.

Claims (7)

1. Voor bevestiging aan een wand ingerichte pijpbevestigings-beugel, met een tot een gespleten ring gebogen en van met een klemsdiroef samenwerkende flenzen voorzien beugellichaam, waarbij de ene flens als moer fungeert en langs een lijn van verminderde materi aal scharnierend met het beugellichaam is verbonden, terwijl de tweede flens is voorzien van een in de eindrand van die flens uitlopende sleuf, een en ander zodanig, dat bij het sluiten van het beugellichaam rond een te bevestigen pijp - waarbij de beide flenzen naar elkaar toe worden bewogen - de in de eerste flens geschroefde klemsdhroef eerst, onder meedraaien van de eerste flens - onder invloed van het contact van zijn kop met de tweede flens naar buiten kantelt en vervolgens - onder terugveren van de eerste flens - met zijn schacht in de sleuf van de tweede flens treedt, met het kenmerk, dat het beugellichaam uit kunststof is gevormd en bestaat uit twee in hoofdzaak vormvaste helften, die langs een diametraal tegenover de flenzen gelegen schamierlijn met elkaar zijn verbonden, waarbij de eerste flens een zich vanaf het deelvlak tussen de beide helften in de van de tweede flens afgekeerde richting uitstrekkende kolctnvormige verdikking voor het cpnesnen van de bevestigingsschroef heeft en door een cp een afstand onder het deelvlak gelegen brugstrook van gereduceerde materiaaldikte met de betreffende beugellichaamshelft is verbonden.

2. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kolcxnvormige verdikking deel uitmaakt van een hoekprofielvormig flenselement, waarvan het liggende been in het deelvlak tussen de beide beugelhelften is gelegen en waarvan de eindrand van het staande been via de brugstrook van gereduceerde materiaaldikte met de betreffende beugellichaamshelft is verbonden.

3. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het liggende been van het hoekprofielvormige flenselement zich aan weerszijden van de kolcmvormige verdikking uitstrekt en dat het staande been van het flenselement nagenoeg de halve hoogte van de kolentvormige verdikking beslaat.

4. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat zich aan weerszijden van de scharnierende eerste flens een zich van de betreffende beugellichaamshelft naar buiten uitstrekkende geleidings-vleugel bevindt, terwijl aan weerszijden van de vaste tweede flens eveneens een geleidingsvleugel is gelegen, die bij gesloten beugel aan de buitenzijde tegen de vleugels aan weerszijden van de eerste flens aanliggen.

5. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de beide beugellichaamshelften zijn voorzien van radiaal naar binnen gerichte, de ligplaats voor de te bevestigen pijp begrenzende randen, waarbij telkens tussen twee overstaande randen een voeringlidhaam van een zachtere kunststof is aangebracht.

6. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de kolcmvormige verdikking respectievelijk het aan weerzijden daarvan uitstekende liggende been van het hoekprofielvormige flenselement naar buiten toe is verlengd met een vulstuk, dat langs een lijn met verminderde xnateriaaldikte cmklapbaar is cm als vulstuk tussen de beide flenzen te kernen liggen.

7. Pijpbevestigingsbeugel volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat een der beugelhelften is voorzien van een aangevormde voet waarin van opzij een bevestigingsmoer inschuifbaar is.