NL9101924A - Inrichting voor het gedoseerd toevoeren van veevoer. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het gedoseerd toevoeren van veevoer.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het gedoseerd toevoeren van veevoer vanuit een bunker naar een voerbak of dergelijke, welke inrichting is voorzien van een om een draaiingsas draaibaar doseerorgaan, dat is voorzien van enige, in omtreksrichting van het draaibare doseerorgaan gerekend, achter elkaar opgestelde compartimenten voor het vanuit de bunker opnemen van veevoer, terwijl het draaibare doseerorgaan met behulp van een aandrijfas om zijn draaiingsas verdraaibaar is om vanuit de bunker in de compartimenten opgenomen veevoer over te brengen naar een voerbak of dergelijke.

Bij de bekende inrichtingen van bovengenoemde soort is het draaibare doseerorgaan vast bevestigd aan de het doseerorgaan aandrijvende met een motor of dergelijke verbonden aandrijfas, zodat een regeling van de hoeveelheid per tijdseenheid aan de voerbak toegevoerd voer uitsluitend kan worden beïnvloed door wijziging van het toerental van de motor en/of door stopzetten en weer in werking brengen van de motor.

In het bijzonder indien met behulp van dezelfde motor of dergelijk aandrijforgaan meerdere doseerorganen worden aangedreven is het daarbij verder niet mogelijk om de hoeveelheid veevoer, die door de gemeenschappelijk aangedreven doseerorganen wordt toegevoerd per doseerorgaan te variëren.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij bij gelijkblijvend toerental van de aandrijfas de hoeveelheid per tijdseenheid door een doseerorgaan aan een voerbak of dergelijke toegevoerd veevoer op eenvoudige wijze kan worden gevarieerd.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat tussen het ten opzichte van de aandrijfas vrij verdraaibare doseerorgaan en het aandrijforgaan een koppelingsmechanisme is aangebracht, met behulp waarvan de hoek, waarover het doseerorgaan om zijn draaiingsas wordt gedraaid bij iedere omwenteling van de aandrijfas, instelbaar is.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan men dus afhankelijk van de aan een voerbak of dergelijke toe te voeren hoeveelheid voer, die bijvoorbeeld voor een bepaald dier gewenst is, de hoek waarover het doseerorgaan per omwenteling van de aandrijfas wordt gedraaid,instellen en daarmede ook de hoeveelheid voer, die per omwenteling van de aandrijfas aan de voerbak of dergelijke wordt toegevoerd.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoor-beeld van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een aanzicht op een inrichting volgens de uitvinding, waarbij delen zijn weggebroken resp. op afstand van elkaar afgebeeld om daarachter gelegen delen in het zicht te brengen.

Figuur 2 toont een doorsnede over figuur 1, gezien volgens de lijn II-II in figuur 1.

Figuur 3 toont schematisch een opstelling van een aantal door een gemeenschappelijke aandrijfas aangedreven inrichtingen volgens de uitvinding.

De in figuur 1 weergegeven inrichting omvat een huis 1, waarvan het bovenste gedeelte 2 een rechthoekige doorsnede heeft en bestemd is om met zijn open boveneinde via een niet nader weergegeven leiding of dergelijke te worden aangesloten op een veevoer bevattende eveneens niet nader weergegeven bunker.

Op het bovenste gedeelte 2 van het huis sluit een taps toelopend gedeelte 3 aan, dat de verbinding vormt tussen het bovenste gedeelte 2 van het huis en op het ondereinde van het gedeelte 3 aansluitende buis-stomp 4, waarop een afvoerleiding of dergelijke kan worden aangesloten via welke door het huis 1 bewegend veevoer aan een voerbak of dergelijke kan worden toegevoerd.

In het huis 1 is een doseerorgaan 5 gelegen, welke is bevestigd aan een door het huis verlopende zich horizontaal uitstrekkende aandrijfas 6.

Het doseerorgaan is in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld opgebouwd uit een de as 6 omgevende en vrij om de as 6 draaibare koker 7 nabij de uiteinden waarvan zich loodrecht op de as 6 uitstrekkende ronde schijven 8 zijn bevestigd, die aanliggen tegen de binnenzijde van tegenover elkaar gelegen zijwanden van het huis 1.

Tussen de schijven 8 zijn een aantal zich vanaf de buitenomtrek van de koker 7 tot aan de buitenomtrek van de schijven 8 uitstrek kende radiaal verlopende schotten 9 aangebracht, een en ander zodanig, dat het doseerorgaan een aantal door de schotten 9 van elkaar gescheiden compartimenten bezit.

Het inwendige van het huis 1 is verder door een tussenschot 10 in twee delen gedeeld, waarbij in dit tussenschot een opening is aangebracht, welke is afgesloten door het doseerorgaan 5.

Het zal duidelijk zijn, dat via de bovenzijde in het huis 1 instromend veevoer door het schot 10 wordt tegengehouden en slechts zal worden doorgelaten, indien het doseerorgaan 5 in draaiing wordt gebracht met behulp van de aandrijfas 6, zodat in de compartimenten opgenomen veevoer opeenvolgend in de onder het schot 10 gelegen ruimte zal worden gestort en van daaruit via de op de stomp 4 aangesloten leiding of dergelijke naar de voerbak of dergelijke kan stromen.

Het principe en de opbouw van de hierboven beschreven doseer-inrichting is althans grotendeels algemeen bekend.

Op het huis 1 is een kast 11 aangesloten, die gezien in figuur 1 aan de voorzijde af te sluiten is met behulp van een afneembaar deksel 11', dat in figuur 1 op enige afstand is weergegeven van de stand, welke dit deksel 12 normaal, indien bevestigd aan de kast 11, zal innemen.

In de kast 11 is een koppelingsmechanisme opgesteld, dat onder meer een bus 12 omvat, welke verschuifbaar is langs het zich door de kast 11 uitstrekkende gedeelte van de aandrijfas 6.

Zoals uit verder uit figuur 1 blijkt is in de wand van de bus een zich in de lengterichting van de bus uitstrekkende trapsgewijs uitgevoerde uitsparing uitgesneden, zodat de bus 12 is voorzien van een aantal gedeelten 13-17, welke zich over verschillende omtrekshoeken kleiner dan 360° over de omtrek van de as 6 uitstrekken, bijvoorbeeld het gedeelte 13 over 300°, het gedeelte 14 over 240°, het gedeelte 15 over 180°, het gedeelte 16 over 120° en het gedeelte 17 over 60°.

Aan de bus 12 is verder een zich ten opzichte van de hartlijn van de as 6 radiaal uitstrekkende pen 18 bevestigd, die zich uitstrekt in een in een arm 19 aangebracht sleufgat 20. De arm 19 is bevestigd aan een in de kast 11 draaibaar gelegerde en de as 6 loodrecht kruizende as 21. De as 21 is bijvoorbeeld met de hand of eventueel met een niet nader weergegeven aan de kast 11 bevestigde aandrijfmotor of dergelijke om zijn hartlijn verdraaibaar tussen een aantal standen. Om de stand, welke de as 21 inneemt op eenvoudige wijze vast te kunnen stellen is aan een buiten de kast Π uitstekend uiteinde van de as een wijzer 22 bevestigd, die, zoals in figuur 1 weergegeven, bij verdraaiing van de as 21 beweegt langs een schaalverdeling.

Zoals verder nog in figuur 1 is weergegeven is het van de bus 12 afgekeerde uiteinde van de pen 18 gelegen in een aan het deksel 11' bevestigd U-profiel 23, zodat de bus 12 wel in de lengterichting van de aandrijfas 6 kan worden verschoven, maar niet om de aandrijfas 6 kan verdraaien.

Aan de aandrijfas zijn een tweetal zich loodrecht op de lengterichting van de aandrijfas uitstrekkende en op afstand van elkaar gelegen armen 24 bevestigd, terwijl tussen deze armen een plaat 25 is aangebracht. In de armen 24 is verder een evenwijdig aan de as 6 verlopende pen of scharnieras 26 gelegerd. De uiteinden van deze pen zijn gevoerd door de omgebogen randen 27 van een tussen de armen 24 gelegen plaat 28.

In het nabij de as 6 gelegen uiteinde van de plaat 28 is in de omgebogen randen 27 van deze plaat 28 een zich evenwijdig aan de as 6 uitstrekkende pen 29 aangebracht. Een wiel 30 is vrij draaibaar om een uiteinde van deze pen 29.

Een tussen de plaat 25 en de plaat 28 aangebrachte drukveer 31 tracht de plaat 28 met de daarmede verbonden pen 29 en het om de pen 29 draaibare wiel 30 te verzwenken om de pen 26, zodanig, dat het wiel 30 in de richting van de bus 12 wordt gedrukt.

Aan de plaat 28 is verder een uitstekende arm 31 bevestigd, welke aan zijn van de plaat 28 afgekeerde zijde is voorzien van een uitstekende tand 33. Deze tand of pal 33 is bestemd om samen te werken met een aan de koker 7 van het doseerorgaan 5 bevestigd palwiel 34.

Indien nu tijdens bedrijf de bus 12 zich in de in de figuur 1 weergegeven stand bevindt en de as 6 wordt aangedreven zal het wiel 31 afrollen op een ononderbroken gedeelte van de omtrek van de bus 12, zodat de pal 33, zoals duidelijk zal zijn uit figuur 1, niet in ingrijping kan komen met het palwiel 34 zodat het doseerorgaan 5 stil blijft staan. Indien echter de bus 12 met behulp van de verstel as 21 en de aan deze verstel as bevestigde arm 19 gezien in figuur 1 over een eerste stap naar rechts wordt verschoven zal het wiel 31 tegenover het gedeelte 13 van de bus komen te liggen. Dientengevolge zal bij verdraaiing van de as 6 en de daarmede verbonden armen 24, plaat 25 en plaat 28, het wiel 30 op een gegeven moment vallen in het in de omtrek van de bus ter hoogte van het gedeelte 13 uitgesneden gedeelte om na een hoekverdraaiing van de as 6 van ± 60° weer uit dit uitgesneden gedeelte te worden uitgedrukt. Indien het wiel 30 in de in de omtrek van de bus 12 aangebrachte uitsparing valt zal ook de pal 33 naar beneden kunnen bewegen en in ingrijping komen met het palwiel 34. Dientengevolge zal het palwiel en daarmede ook het doseerorgaan 5 door de as 6 over een hoek van ± 60° worden meegenomen.

Het zal duidelijk zijn, dat indien het wiel 30 ter hoogte van het gedeelte 14 van de bus 12 wordt opgesteld door verschuiving van de bus 12 in de lengterichting van de as 6, het doseerorgaan 5 over een hoek van ± 120° door de as zal worden meegenomen, bij opstelling ter hoogte van het gedeelte 15 over een hoek van ± 180°, bij opstelling ter hoogte van het gedeelte 16 over een hoek van ± 240°, en bij opstelling ter hoogte van het gedeelte 16 over een hoek van ± 300°. Verschuift men de bus zodanig, dat het wiel 30 ter hoogte komt van een aan de as 6 bevestigde ring 35, dan zal het doseerorgaan 5 continu in draaiing met de as 6 worden meegenomen.

De bus 12 en het wiel 30 vormen dus als het ware een instelbaar nok- en nokvolgermechanisme.

Uit bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat de hoek, waarover het doseerorgaan 5 per omwenteling van de as 6 door de as 6 wordt meegenomen op eenvoudige wijze in te stellen is en daarmede ook de hoeveelheid voer, die met behulp van het doseerorgaan 5 bij omwenteling van de as 6 wordt doorgelaten ook op eenvoudige wijze in te stellen is.

Uiteraard zijn er voor het koppelen van het doseerorgaan 5 met de as 6 ook andere koppelingsmechanismes denkbaar. Zo zal men bijvoorbeeld tussen de as 6 en het doseerorgaan 5 een electromagnetische koppeling kunnen aanbrengen zodanig, dat indien de electromagnetische koppeling wordt bekrachtigd het doseerorgaan 5 door de as 6 wordt meegenomen. Door beïnvloeding van de stroomtoevoer aan de electromagneet kan men dan op eenvoudige wijze de hoek, waarover het doseerorgaan 5 door de as 6 wordt meegenomen per omwenteling van de as 6 op eenvoudige wijze regelen.

De boven omschreven inrichting is bijvoorbeeld geschikt voor het toedienen van voer aan zich in een melkstation bevindende koeien.Veel al staan daarbij meerdere koeien in het melkstation en is voor ieder van de koeien een schematisch in figuur 3 weergegeven voertrog 36 of dergelijke aangebracht, in ieder waarvan vanuit een hierboven beschreven inrichting voor het gedoseerd toevoeren van voer kan worden toegevoerd via een op de stomp 4 van de desbetreffende inrichting aangesloten slang 37.

Zoals verder uit figuur 3 duidelijk zal zijn kunnen daarbij de doseerorganen 5 van de verschillende inrichtingen worden aangedreven vanaf een gemeenschappelijke, zich door de verschillende inrichtingen uitstrekkende aandrijfas 6.

De bedieningsman, die de koe melkt, kan nu ieder doseerorgaan afstellen in overeenstemming met de hoeveelheid voer, die aan een desbetreffende koe moet worden toegevoerd, hetgeen van koe tot koe kan verschillen. Het instellen van de inrichtingen door verzwenking van de as 21 kan bijvoorbeeld vanaf de plaats waar de bedieningsman zich bevindt, geschieden door een met de desbetreffende as 21 verbonden Bowden kabel of dergelijke mechanische overbrenging, die is gevoerd door een in figuur 3 schematisch weergegeven afschermbuis 38. Zoals hierboven echter reeds aangegeven kan een verdraaien van de as 21 eventueel worden bewerkstelligd met behulp van een electromotor. Een mogelijkheid is daarbij dat de electromotor op afstand wordt bediend door bijvoorbeeld de bediener van de melkstal. Een andere mogelijkheid is, dat ieder dier een codeerorgaan draagt, dat bij betreden van de melkstal door een leesinrichting wordt afgelezen, terwijl via de leesinrichting aan de verstelmotor voor de as 21 een signaal wordt gegeven om de as 21 en daarmede de bus 12 in de stand te brengen, die overeenkomt met de aan het desbetreffende dier toe te voeren hoeveelheid voer.

Het zal duidelijk zijn, dat zo binnen de geest en bescherm-ingsomvang van de uitvinding variaties en/of aanvullingen op de hierboven beschreven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding denkbaar zijn.

Daarbij is uiteraard de inrichting niet beperkt op een inrichting voor het toevoeren van veevoer aan koeien, maar kan de inrichting ook voor het toevoeren van voer aan andere dieren of dergelijke worden gebruikt.

Claims (9)

1. Inrichting voor het gedoseerd toevoeren van veevoer vanuit een bunker naar een voerbak of dergelijke, welke inrichting is voorzien van een om een draaiingsas draaibaar doseerorgaan, dat is voorzien van enige in omtreksrichting van het draaibare doseerorgaan gerekend achter elkaar opgestelde compartimenten voor het vanuit de houder opnemen van voer, terwijl het draaibare doseerorgaan met behulp van een aandrijfas om zijn draaiingsas verdraaibaar is om vanuit de bunker in de compartimenten opgenomen veevoer over te brengen naar de voerbak of dergelijke, met het kenmerk, dat tussen het ten opzichte van de aandrijfas vrij verdraaibare doseerorgaan en het aandrijforgaan een koppelingsmechanisme is aangebracht met behulp waarvan de hoek waarover het doseerorgaan om zijn draaiingsas wordt gedraaid, bij iedere omwenteling van de aandrijfas instelbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat met het doseerorgaan een palwiel is verbonden en met de aandrijfas een met de aandrijfas meedraaiende pal is gekoppeld, welke pal ten opzichte van de aandrijfas verstelbaar is een eerste stand, waarin de pal buiten ingrijping is met het palwiel en een tweede stand, waarin de pal in ingrijping is met het palwiel, terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de pal tussen de eerste en tweede stand ten opzichte van de aandrijfas verstelbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de pal ten opzichte van de aandrijfas verzwenkbaar is om een met de aandrijfas verbonden en zich evenwijdig aan de aandrijfas uitstrekkende scharnieras.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat een verend mechanisme is aangebracht, dat tracht de pal in richting van het palwiel te drukken.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een instelbaar nok- en nokvolgermechanisme is aangebracht, dat in verschillende standen instelbaar is overeenkomend met verschillende omtrekshoeken waarover de pal het palwiel meeneemt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het nok-en nokvolgermechanisme een in lengterichting van de as verschuifbare en in verschillende standen instelbare bus omvat, waarin een trapsgewijs verlopende uitsparing is aangebracht, terwijl met de omtrek van de bus een met de pal verbonden wiel samenwerkt.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de bus verschuifbaar is met behulp van een de aandrijfas loodrecht kruizende as, waaraan een van een sleufgat voorziene arm is bevestigd, terwijl in het sleufgat een aan de pen bevestigde bus is opgenomen.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tussen het doseerorgaan en de as een electromagnetische koppeling is aangebracht, terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de electromagnetische koppeling naar wens te bekrachtigen is, zodanig dat bij bekrachtigen van de magnetische koppeling het doseerorgaan door de aandrijfas wordt meegenomen.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat meerdere doseerorganen met behulp van dezelfde aandrijfas kunnen worden aangedreven.