NL9101614A - Werkwijze, inrichting en stelsel voor het testen van telefoonlijnen. - Google Patents

Description

Werkwijze, inrichting en stelsel voor het testen van telefoonlijnen

De uitvinding heeft betrekking op het automatisch testen van telefoonlijnen.

Telefoonlijnen kunnen bestaan uit een verscheidenheid van verbindingswegmedia's (bijvoorbeeld koperdraad, vezeloptica, radio), waarbij informatie op hetzij analoge hetzij digitale wijze wordt overgedragen. Telefoonbedrijven testen periodiek op automatische wijze telefoonlijnen, waarbij geautomatiseerde abonneelustesters worden toegepast, zoals beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.139.745 en het Amerikaanse octrooischrift 4.113.998, die commercieel beschikbaar zijn door Teradyne, Ine. onder de handelsnaamaanduiding 4TEL. Uit andere bronnen zijn andere geautomatiseerde abonneelustesters commercieel beschikbaar.

Isolatie-organen op afstand (RIDs) zijn geschakeld tussen de lijnen van het telefoonbedrijf en de uitrusting van abonnees en zij worden gebruikt om tijdelijk de uitrusting van de abonnees te isoleren van de lijnen van het telefoonbedrijf gedurende het testen door een geautomatiseerde lustester om te bepalen of de bron van een probleem hetzij de uitrusting van het telefoonbedrijf is hetzij de uitrusting van de abonnee.

In het algemeen betreft de uitvinding het op automatische wijze testen van telefoonlijnen door een verbeterde benadering die is gebaseerd op de installatie van testoproepeenheden aan de einden van telefoonlijnen waaraan telefoontoestellen van abonnees en andere apparatuur zijn verbonden. Elke testoproepeenheid heeft een startschakeling die op automatische wijze telefoonlijntesten start, een lijn-testschakeling die detectoren heeft die metingen van telefoonlijn karakteristieken uitvoeren, en een schakeling voor het overdragen van de resultaten van metingen van telefoonlijnkarakteristieken over de telefoonlijn naar een oproepverzameleenheid die soortgelijke informatie vanaf een groot aantal andere testoproepeenheden ontvangt. Een voordeel van het gebruiken van een dergelijke testoproepeenheid aan het einde van elke telefoonlijn is dat het testen mogelijk maakt die kunnen worden uitgevoerd met de telefoonlijn onder normale bedrijfsom- standigheden en dat het niet het loskoppelen van de lijnschakeling met zich meebrengt zoals bij de abonneelustesters die hierboven zijn genoemd.

In voorkeursuitvoeringsvormen heeft de testoproepeenheid een klok die de testen start volgens een vooraf bepaald schema. De testoproepeenheid omvat detectoren voor het meten van zodanige telefoonlijnkarakteristieken als de vrije lijn-spanning, vrije lijn-ruis, minimale lijnstroom bij van de haak, het bestaan van een kiestoon, en de tijd vanaf het van de haak gaan tot het begin van een kiestoon en de tijd om een kiestoon te verbreken. De testoproepeenheid ontvangt ook een gegevensbericht dat wordt overgedragen via de telefoonlijn vanuit de oproepverzameleenheid en zendt het bericht terug naar de oproepverzameleenheid, waar de nauwkeurigheid van het ontvangen bericht wordt bepaald. Het gegevensbericht wordt via de telefoonlijn verzonden als een gemoduleerd analoog signaal en wordt een aantal malen verzonden bij telkens verschillende baudsnelheden. Het gegevensbericht wordt ook een aantal malen bij een variërende amplitude van het gegevenssignaal verzonden, teneinde een minimumamplitude te bepalen waarbij een verstaanbare transmissie optreedt op de telefoonlijn. Ook wordt een dubbeltoonsmultifreguentiesignaal verzonden via de telefoonlijn tussen de testoproepeenheid en de oproepverzameleenheid, en worden karakteristieken van het ontvangen signaal (bijvoorbeeld de amplitudes bij verschillende frequenties) bepaald. De resultaten van testen door detectoren in een testoproepeenheid worden opgeslagen bij de oproepverzameleenheid en worden als deel van testoproepsamenvattin-gen verzonden naar een besturingseenheid. De besturingseenheid neemt deel in de initialisatie van de testoproepeenheid wanneer deze voor het eerst wordt geïnstalleerd door een oproep te ontvangen vanuit de testoproepeenheid en een station-identificatiebericht te verzenden via de telefoonlijn naar de testoproepeenheid. Bij het installeren zendt de besturingseenheid aan de testoproepeenheid een bericht dat de timing aangeeft voor het starten van een lijntest, omvattende de frequentie waarop lijntesten periodiek worden gestart. De besturingseenheid zendt ook een bericht dat een oproepverzameleenheid identificeert waarbij de testeenheid lijntesten zal uitvoeren en dat het telefoonnummer identificeert van de besturingseenheid die moet worden opgeroepen in het geval van systeemgekozen toestand van de testoproe- peenheid of de oproepverzameleenheid waarmee de testoproepeenheid testen uitvoert. De besturingseenheid genereert periodiek op automatische wijze foutrapporten en draagt deze over aan een ondersteunings-stelselseenheid voor telefoonoperaties. De besturingseenheid kan automatisch gegenereerde foutrapporten ook verzenden naar een veilig-heidsstelselbesturingseenheid.

Een voordeel van een dergelijk stelsel is dat het het mogelijk maakt testen uit te voeren van de overdracht van signalen via optische vezelverbindingen en digitale lijnconcentreerorganen en het mogelijk maakt de frequentie van het starten van een lijntest te veranderen van de ene telefoonlijn naar de andere. Bovendien, maakt het het mogelijk dat de telefoonlijnen worden getest bij een hogere frequentie dan praktisch zou zijn bij toepassen van abonneelustesters. Voorts kan de testoproepeenheid zekere fouttoestanden testen die niet kunnen worden getest door kenmerkende abonneelustesters.

Andere voordelen en kenmerken van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de volgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm daarvan, waarbij wordt verwezen naar de tekening, waarin: figuur 1 een blokschema is dat een automatisch telefoonlij nteststelsel volgens de uitvinding toont; figuur 2 een blokschema is van een testoproepeenheid van het stelsel volgens figuur 1; figuur 3 een blokschema is van een lijnspanning/stroom- en kiestoondetector van de testoproepeenheid volgens figuur 2; figuur 4 een blokschema is van een lijnvoorinstellings/-stroomdetector van de testoproepeenheid volgens figuur 2; figuur 5 een blokschema is van een centrale besturings/-oos interface eenheid van het stelsel volgens figuur 1; figuur 6 een blokschema is van een oproepverzameleenheid op afstand behorende bij het stelsel volgens figuur 1; figuur 7 een blokschema is van een testoproepontvanger module van de oproepverzameleenheid op afstand volgens figuur 6; figuur 8 een stroomdiagram is dat de startprocedure beschrijft die wordt toegepast wanneer de testoproepeenheid volgens figuur 2 wordt geïnstalleerd; figuur 9 een stroomdiagram is dat de automatische lijn-testprocedure beschrijft die wordt gestart door de testoproepeenheid volgens figuur 2 in samenhang met de oproepverzameleenheid op afstand volgens figuur 6; figuur 10 een stroomdiagram is dat een werkwijze voor het , genereren van testoproeprapporten beschrijft en het overdragen hiervan vanaf de oproepverzameleenheid op afstand naar de centrale bestu-rings/-oos interface-eenheid; figuur 11 een stroomdiagram is dat een werkwijze voor het genereren van lijnfoutrapporten beschrijft en het overdragen hiervan vanaf de centrale besturings/-oos interface-eenheid naar het lijntest-stelsel; figuur 12 een stroomdiagram is dat een werkwijze beschrijft die wordt gebruikt door de testoproepeenheid na het opnieuw aansluiten van een telefoonlijn; figuur 13 een stroomdiagram is dat een werkwijze voor het verzoeken om lijntestrapporten door het operatieondersteuningsstelsel of het lijnteststelsel beschrijft.

In figuur 1 wordt een automatisch telefoonlijnteststelsel 10 getoond dat een aantal testoproepeenheden 100 toepast (slechts één daarvan is getoond in figuur 1). De testoproepeenheden 100 worden elk geïnstalleerd aan een einde van een bijbehorende telefoonlijn waarmee apparatuur van een abonnee is verbonden. Op schematische wijze is de testoproepeenheid getoond te zijn verbonden via interlokale vrije kieswegen 400, 500 via het openbare telefoonnetwerk met een oproepver-zameleenheid op afstand (RCC) 200 en een centrale besturings/-oos interface-eenheid (CCOI) 300 respectievelijk. Een telefoonbedrijf zal op kenmerkende wijze één CCOI 300 en een aantal RCCs 200 hebben. RCC 200 en CCOI 300 zijn via een X.25 telecommunicatienetwerk 600 met elkaar verbonden, met het operatieondersteuningsstelsel (oos) van het telefoonbedrijf 700, het lijnteststelsel (LTS) 800 en een veiligheids-stelsel 900.

Onder verwijzing naar figuur 2 kan worden gezien dat de testoproepeenheid 100 een ingangssteker 111 heeft die werkzaam is als een aansluiting om electrisch toegang te verkrijgen tot een lijn van het telefoonbedrijf via een telefoonaansluiting bij de abonneeposten.

De uitgangsaansluiting 113 is via lijnen 112 verbonden met de steker 111. De uitgangsaansluiting 113 ontvangt een steker voor een uitrusting van de abonnee. De ingangssteker 111 is verbonden met een lijn- signatuurschakeling 130 en een lijnspannings/stroom- en kiestoondetec-tor 140. Het ingangssignaal op de lijn 112 passeert via een detector 140 en wordt verbonden via een lijn 114 met een dubbeltoonsmultifre-quentie (DTMF) /pulsgenerator 150 (bijvoorbeeld een National Semiconductor TP5088 component), een modem 160 (bijvoorbeeld een Silicon Systems SSI K212 modem), en een lijnvoorinstelling/stroomdetector 170. De detector 140, de generator 150, de modem 160 en de detector 170 worden via een digitale gegevens- en besturingsbus 115 verbonden met een microbesturingsotgaan 120 (bijvoorbeeld een Intel SC 80C51) dat via de bus 115 ook communiceert met een klok 121 en statusdrijvers 180 die zijn verbonden via lijnen 116 met besturingsstatusindicatorlichten 190. Het microbesturingsorgaan 120 bezit RAM, ROM en EEPROM.

Onder verwijzing naar figuur 3 kan worden gezien dat de lijnspannings/stroom- en kiestoondetector 140 een normaal-open relais (A) 141 omvat, een lijn 145, een gelijkstroomamperemeter (Al) 144 (meetbereik 0-500 mA, gelijkstroom-gekoppeld in serie tussen de lijn 112 en de lijn 114). Een gelijkspanningsvoltmeter (V-l) 142 (meetbereik 0-100 V, gelijkspanning) en een wisselspanningsvoltmeter (V-2) 143 (meetbereik 0-500 V, piek, voor frequenties vanaf 10 Hz tot 25 kHz) zijn aangesloten om een spanning op de lijn 145 te meten. Het relais 141, de voltmeters 142, 143 en de amperemeter 144 zijn aangesloten om besturingssignalen vanaf de bus 115 te ontvangen en digitale gegevens aan de bus 115 te verschaffen.

Onder verwijzing naar figuur 4, omvat de lijnvoorinstel-lings/stroomdetector 170 een relaiseenheid (C) 171 die een normaal-open relais 171A heeft aan de ingang vanaf de lijn 114 en twee uitgangen, waarvan er één een rechtstreekse verbinding met de lijn 177 is en de andere een verbinding is via het normaal-gesloten relais 171B met een gelijkspanningsvoorinstel- en stroomdetector 172 via een lijn 177A. De lijn 177 is verbonden met een gelijkstroomamperemeter (A2) 173 en een gelijkstroomamperemeter (A3) 174. De amperemeter 173 is via een lijn 178 verbonden met een initialisatieaansluiting (I) 175 die wordt gebruikt om een standaardtelefoonverbindingsorgaan op te nemen tijdens de initialisatdeprocedure. De amperemeter 174 is verbonden via een lijn 179 naar een bijkomende aansluiting (A) 176. De relaiseenheid 171 is aangesloten om besturingssignalen vanaf de bus 115 te ontvangen, en de detector 172 en de amperemeters 173, 174 zijn aangesloten om te worden bestuurd door de bus 115 en om digitale gegevens te verschaffen aan de bus 115.

Met verwijzing naar figuur 5 omvat de CCOI 300 een microcomputer 310 (een Intel 386 model 303), een aantal V.21 modems 330, een lijnmatrix 320 en een multilijnswachtrijbeheermodule 370. (De multilijnswachtrijbeheermodule bestaat uit een microcomputer, uitge-. rust met RAM, ROM en EEPROM, met twee functies. Ten eerste controleert hij de lijnmatrix 320 om te bepalen of binnenkomende oproepen worden ontvangen op lijnen 350. Wanneer een inkomende oproep wordt gedetecteerd zendt het besturingsignalen naar de lijnmatrix om de binnenkomende oproep te schakelen naar een vrije modem 330 via lijnen 340. De tweede functie is het verschaffen van een X.25 interface aan een lijn 600). De modems 330 zijn verbonden met de lijnmatrix 320 via respectievelijke lijnen 340. De lijnmatrix 320 verbindt één van de beschikbare modems 330 met een testoproepeenheid 100 via een lijn 350 van een telefoonlijnafzoekgroep. De microcomputer 310 communiceert via een interne bus 390 met modems 330 en de multilijnswachtrijbeheermodule 370.

Onder verwijzing naar figuur 6 omvat de RCC 200 een multilijnswachtrijbeheermodule 210, een aantal testoproepontvangstmo-dules 240 en een lijnmatrix 260. De modules 240 zijn verbonden met de lijnmatrix 260 via respectievelijke lijnen 250. De lijnmatrix 260 verbindt één van de beschikbare testoproepontvangstmodules 240 met een testoproepeenheid 100 via een lijn 270 van een telefoonlijnaf zoekgroep. De multilijnswachtrijbeheermodule 210 communiceert via een interne bus 280 met de testoproepontvangstmodules 240.

Onder verwijzing naar figuur 7 past elke testoproepont-vangstmodule 240 een microcomputer 241 toe, een V.21 modem 242, een DTMF-ontvanger 243 (bijvoorbeeld een Teltone M982 component) en een stille lijnaansluiting 244. De microcomputer 241 heeft RAM, ROM en EEPROM. De micro-computer 241 communiceert met de modem 242 en de DTMF-ontvanger 243 via een interne bus 245.

In bedrijf wordt elke testoproepeenheid 100 geïnstalleerd door de steker 111 in een telefoonaansluiting bij de abonneepost te steken en de testoproepeenheid 100 te initialiseren volgens de procedure die is getoond in figuur 8. Bij de stap 402 van de procedure volgens figuur 8, wordt de telefoon van de installateur in de initali- satie-aansluiting 175 (figuur 4) gestoken. Wanneer de hoorn van de in de aansluiting 175 gestoken telefoon wordt afgenomen van de haak (stap 404), stroomt er een stroom door de amperemeter 173 (figuur 4) en wordt dit doorgegeven aan het microbesturingsorgaan 120 (figuur 2). Het microbesturingsorgaan 120 zendt vervolgens besturingsignalen om het normaal open relais 171A in de lijnvoorinstellings/stroomdetector 170 te sluiten en het normaal-open relais 141 (figuur 3) in de lijn-spannings/stroom en kiestoondetector 140 te sluiten (stap 406). Na deze relais te hebben bediend, wordt de telefoon die in de initialisa-tie-aansluiting 175 is gestoken nu geheel door verbonden naar de steker 111, zodanig dat de telefoon nu gereed is om een telefoonoproep te verrichten naar elk punt in het telefoonnetwerk. Het telefoonnetwerk zou op dit ogenblik een kiestoon aan de telefoon moeten verschaffen. Wanneer de kiestoon niet wordt gedetecteerd door de voltmeter 143 binnen een gespecificeerde tijd (stappen 418, 420), geeft het microbesturingsorgaan 120 de relais 141 en 171A vrij bij de stap 422 en keert het terug naar de stap 406. Wanneer een kiestoon niet wordt gedetecteerd bij een tweede keer (stap 424) wordt een foutindicatorlicht 190 ingesteld (stap 425) en wordt de procedure beëindigd (stap 426). Wanneer een kiestoon wordt verschaft hoort de installateur deze en kiest hij vervolgens de CCOI 300 onder gebruikmaking van de dubbel-toons multifreguentietoetsen op zijn telefoon (stap 428). Een stemres-ponsie-eenheid bij de CCOI 300 zou de oproep moeten beantwoorden (stap 430); indien niet, dan hangt de installateur op (het op de haak terugplaatsen van de hoorn) bij stap 431 en neemt hij de hoorn weer op, waarbij de procedure terugkeert naar de stap 404. Wanneer wordt verondersteld dat de stemresponsie-eenheid antwoordt, verzoekt deze de installateur het stationidentificatienummer (IDN, bijvoorbeeld het telefoonummer behorende bij de lijn) te kiezen met de DTMF-toetsen (stap 432). De stemresponsie-eenheid echoot terug naar het station IDN (stap 434) en, wanneer het station IDN onjuist is, geeft de installateur een negatieve responsie met de DTMF-toetsen (stap 438). Wanneer het station IDN niet juist is tijdens een tweede poging (stap 440), wordt het foutstatusindicatorlicht 190 ingesteld (stap 442). Wanneer het station IDN correct is, bevestigt de installateur dit met de DTMF-toetsen (stap 444). De CCOI 300 zendt vervolgens een gegevensbericht naar de testoproepeenheid 100 (stap 446). Dit gegevensbericht bevat het station-ID-telefoonnummer (IDN), het station-ID-servicetype, het telefoonnummer voor de RCC 200 die is toegewezen aan deze testoproe-peenheid 100, het telefoonnummer voor de CCOI 300 en het automatische starttijdstip/interval en de tijdsinstelling voor de klok 121. Bij de stap 448 registreert de CCOI 300 een nieuwe lijntoevoeging in zijn gegevensbestand, en zendt zijn stemresponsie-eenheid een initialisa-tiewerkwijzevoltooiingsbericht (stap 450) naar de testoproepeenheid 100. De installateur neemt dan de telefoon uit de aansluiting 175 (stap 452), waarmee de procedure is voltooid (stap 454).

Onder verwijzing naar figuur 9, met de testoproepeenheid 100 nu geïnitialiseerd, volgt zijn interne klok 121 de tijd en initieert het microbesturingsorgaan 120 op automatische wijze een lijntest (stap 456) op de tijdstippen die worden aangegeven in het gege-vensbericht dat is verzonden vanuit de CCOI 300 naar de testoproepeenheid 100. Na het initialiseren van een lijntest, voert het microbesturingsorgaan 120 een reeks zelf-controletesten uit om er zeker van te zijn dat zijn interne componenten op bevredigende wijze werkzaam zijn (stap 458). Indien de testresultaten onbevredigend zijn, wordt een opnieuw introduceren van het besturingsprogramma van het microbesturingsorgaan 120 uitgevoerd (stap 462). Indien de zelf-controle een tweede maal onbevredigend is (stap 464), wordt een zelf-controlefout- ,* statuslichtindicator 190 ingesteld (stap 466), en wordt de procedure, beëindigd (stap 468). Wanneer wordt verondersteld dat de zelf-controle testen bevredigend zijn, wordt vervolgens de gelijkstroomlijnspanning gemeten door de voltmeter 142 en geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 470). Het microbesturingsorgaan 120 bepaalt of een vrije lijn aanwezig is (stap 472) door de gemeten gelijkspanning te vergelijken met een vooraf bepaald bereik van spanningen die aanduiden dat de telefoonlijn vrij is. Indien er geen vrije lijn wordt gedetecteerd, wacht het microbesturingsorgaan 120 tien minuten (stap 474) en start een andere meting van de gelijkstroomlijnspanning. Indien na een derde poging een vrije lijn niet is gedetecteerd (stap 475; bijvoorbeeld wanneer het toestel in gesprek is of de hoorn van de haak is), wordt het ontbreken van een vrije lijn geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 476) en wordt de testprocedure beëindigd (stap 478). Wanneer wordt verondersteld dat een vrije lijnspanning is waargenomen door de voltmeter 142 en de resultaten zijn opgeslagen in het microbesturingsorgaan 120, wordt vervolgens de vrije-lijnruis gemeten onder gebruikmaking van de wisselspanningsmeter 143 en wordt het resultaat van de meting opgeslagen in het microbesturingsorgaan 120 (stap 480). De lijn wordt vervolgens bezet door de DTMF/pulsgenerator 150 door het sluiten van een intern relais dat de tip en de ring met elkaar verbindt en de keten voltooit (stap 482). Een kiestoon, een wisselspanningssignaal dat een specifieke spannings-amplitude en een specifieke frequentiekarakteristiek heeft, zou dan moeten worden geschaft door de telefooncentrale. Wisselspanningsmetin-gen door de voltmeter 143 worden toegepast door het microbesturingsorgaan 120 om te bepalen wanneer een kiestoon aanwezig is op de lijn en om het tijdsinterval te bepalen vanaf het tijdstip dat de lijn werd bezet door de DTMP-pulsgenerator 150 en het tijdstip van detectie van de kiestoon, en deze tijd wordt geregistreerd in het microbesturingsorgaan 120 (stap 484). De gelijkstroomlijnstroom wordt vervolgens gemeten door de amperemeter 144 en geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 486). Wanneer de telefoonlijn DTMF-mogelijkheden heeft (stap 487), controleert het microbesturingsorgaan 120 vervolgens DTMF-generator 150 om de kiestoon te verbreken en RCC 200 te kiezen (stap 488). Wanneer de telefoonlijn geen DTMF-mogelijkheden heeft, of wanneer RCC 200 de DTMF-keuze niet antwoordt (stap 489), wordt vervolgens RCC 200 gekozen onder gebruikmaking van DP-signalen (stap 490), waarbij het laatste geval een registratie van een DTMF-falen door het microbesturingsorgaan 120 (stap 491) omvat, een vrijgeven en opnieuw bezetten van de lijn (stap 493), en een detectie van kiestoon (stap 495) voorafgaand aan het kiezen. Indien er nog een falen is om een antwoord te krijgen van RCC 200 (stap 497), wordt de lijn vrijgemaakt en opnieuw bezet (stap 499), een kiestoon gedetecteerd (stap 501), CCOI-eenheid 300 gekozen (stap 492), en het falen van RCC 200 om te antwoorden gerapporteerd aan CCOI 300 (registreren/verzenden van RCC-antwoordfaalinformatie) (stap 494). Wanneer CCOI 300 niet antwoordt (stap 496), wordt vervolgens het falen van CCOI 300 om te antwoorden geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 498). Wanneer wordt verondersteld dat de RCC 200 antwoordt (stap 489 of 497), schakelt de RCC-eenheid 200 in stille-lijnaansluiting 244, en wordt de stille lijnruis gemeten via de voltmeter 143 en geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 503). Een DTMF-testsequentie wordt vervolgens opgewekt door de DTMF-generator 150 en verzonden naar de RCC 200 (stap 502), waar deze wordt overgedragen via de lijnmatrix 260 en een lijn 250 naar de DTMF-ontvanger 243 van de testoproepontvangst-module 240 die is toegewezen aan deze binnenkomende oproep door de wachtrijbeheermodule 210 (figuren 6 en 7). In de DTMF-testsequentie zendt de testoproepeenheid 100 alle DTMF-tonen die mogelijk zijn en meet de RCC 200 de amplitude en de frequentie. De resultaten van de DTMF-test worden bekeken door het microbesturingsorgaan 241 om te bepalen of de DTMF-test acceptabel was of niet (stap 504) en het registreert of deze metingen binnen specificaties in het microbesturingsorgaan 120 zijn; indien niet, wordt een DTMF-faalbericht geregistreerd (stap 506) alvorens door te gaan naar de volgende stap. Vervolgens wordt een gegevensberichttestsequentie uitgevoerd (stap 508). De RCC-eenheid 200 zendt een gegevensbericht uit via zijn modem 242 in de aangesloten testoproepontvangstmodule 240. Een bericht wordt eerst verzonden bij 300 baud en wordt ontvangen door de modem 160 in de testoproepeenheid 100 en vervolgens opnieuw verzonden naar de RCC-eenheid 200 en vergeleken met het originele bericht om te bepalen of~ er een nauwkeurige transmissie over de telefoonlijn is geweest. Het gegevensbericht wordt vervolgens verzonden en opnieuw overgedragen bij 1200 baud én 2400 baud en er zijn controles met betrekking tot de nauwkeurigheid. Aanvullende gegevensberichten worden een aantal malen bij een verlaagde amplitude van het gegevenssignaal over de telefoonlijn verzonden om een minimale amplitude te bepalen waarbij een verstaanbare gegevenstransmissie optreedt, en de minimale amplitude-waarden worden geregistreerd. Wanneer is bepaald dat er een falen is geweest om nauwkeurige gegevens te verzenden (stap 510), wordt een gegevenstestfaalbericht geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 512). Het microbesturingsorgaan 120 vergelijkt de nieuwe testresultaten met de eerder geregistreerde waarden voor die telefoonlijn (stap 507), en, indien de verschillen groter zijn dan vooraf bepaalde drempelwaarden (stap 509), worden de verschillen geregistreerd als fouten (stap 511). De testresultaten die zijn opgeslagen bij het microbesturingsorgaan 120 en de geregistreerde verschilfouten worden vervolgens overgedragen naar de RCC 200 (stap 513). De DTMF/ pulsgenerator 150 geeft vervolgens de lijn vrij (hoorn op de haak) (stap 515), en de vrije-lijnspanning wordt gemeten door de voltmeter 142 en vergeleken met de vrije-lijnspanning die eerder in de onderhavige lijntest is gedetecteerd. Wanneer de vrije-lijnspanning en de vergelijking acceptabel zijn, wordt de testoproepsequentie beëindigd (stap 516). Indien niet (bijvoorbeeld zou de lijn niet zijn vrijgegeven) , voert het microbesturingsorgaan 120 een opnieuw introduceren uit (stap 518), voert het een interne zelf-controleproces uit (stap 520), en, wanneer de zelf-controle niet acceptabel is (stap 522), wordt de zelf-controlefoutstatuslichtindicator ingesteld (stap 524), en wordt de testprocedure beëindigd (stap 529). Indien de zelfcontroletest acceptabel is, wordt de lijn vrijgegeven (stap 525), en wordt de lijnspanning opnieuw waargenomen om te zien of de lijn vrij is (stap 526). Indien blijkt dat de lijn niet vrij is, wordt de vrijgeeflijn-foutstatuslichtindicator ingesteld (stap 528). De testprocedure wordt vervolgens beëindigd (stap 530).

Onder verwijzing naar figuur 10 heeft de RCC 200 een aantal testoproepontvangstmodules 240 die op sequentiële wijze zijn verbonden met testoproepeenheden 100 en op sequentiële wijze lijntesten verwerken wanneer de oproepen vanuit de verscheidene testoproepeenheden 100 worden ontvangen door de RCC 200, zoals zojuist is beschreven met betrekking tot figuur 9; dit is het verwerken waarnaar,? wordt gerefereerd als de stap 532 in figuur 10. De testresultaten voor... de verschillende testoproepeenheden 100 die zijn toegewezen aan een ? bepaalde RCC 200 worden opgeslagen in de multilijnwachtrijbeheerder 210 (stap 534). Indien nieuwe testresultaten worden ontvangen voor een telefoonlijn behorende bij een veiligheidsstelsel (stap 542), worden de testresultaten onmiddellijk uitgevoerd naar het veiligheidsstelsel 900 (stap 544). De testresultaten voor andere telefoonlijnen worden uitgevoerd naar CCOI 300 op een periodieke basis (stappen 546 en 548). Bijvoorbeeld kunnen testresultaten worden uitgevoerd naar CCOI 300 op uurbasis.

Onder verwijzing naar figuur 11 ontvangt de CCOI 200 de testresultaten vanuit de RCC's 300 bij de stap 550. Indien is vastgesteld dat het gaat om een veiligheidslijn (stap 552), worden alarmsignalen ingevoerd in het veiligheidsstelsel 900 (stap 554). Indien er geen veiligheidslijnen bij zijn betrokken, worden vervolgens lijnfout-rapporten samengesteld (stap 555), en worden de telefoonlijnen gesorteerd in die welke LTS-testen vereisen en die welke dat niet doen (stap 556). Indien sommige lijnen LTS-testen vereisen (stap 558), worden de resultaten voor die lijnen ingevoerd in de LTS 800 (stap 560). Een lijnfoutrapport wordt vervolgens ingevoerd in de OSS 700 j (stap 562).

Onder verwijzing naar figuur 12, voert, indien testoproe-peenheid 100 wordt losgekoppeld van de telefoonaansluiting of gevoed, na een gebrek aan voeding, deze de herverbindingsalarmprocedure uit die is beschreven in figuur 12. Indien de interne zelf-controletest (566) niet bevredigend is (stap 568), zullen twee pogingen worden ondernomen om het herintroductieprogramma uit te voeren alvorens het zelf-controlefoutindicatorlicht 190 in te stellen (stappen 570-573). Indien de zelf-controletest bevredigend is, wordt de gelijkstroomlijn-spanning gemeten door de voltmeter 142 en geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 575), en worden er drie pogingen ondernomen om te bepalen of de lijn vrij is (stappen 574-579), waarbij dezelfde procedure wordt toegepast als is beschreven met betrekking tot de stappen 470-472 van figuur 9. Wanneer wordt verondersteld dat een vrije lijn is waargenomen, wordt de telefoonlijn bezet door de DTMF/pulsgenerator 150 (stap 580), en wordt CCOI 300 gekozen (stap 582). Indien de CCOI 300 niet antwoordt (stap 584) wordt de faalinforr;. mat ie geregistreerd door het microbesturingsorgaan 120 (stap 586), en > wordt de procedure beëindigd (stap 587). Indien de CCOI 300 antwoordt, wordt vervolgens een herverbind- en lijnstatusbericht verzonden vanaf de testoproepeenheid 100 naar de CCOI 300 (stap 588), en wordt de lijn vrijgegeven (stap 590). De vrije lijn wordt vervolgens gecontroleerd alvorens de procedure te beëindigen (stappen 592-612), waarbij dezelfde procedure wordt toegepast zoals is beschreven hierboven in samenhang met de stappen 514-530 van figuur 9.

Onder verwijzing naar figuur 13, kan de OSS 700 of de LTS 800 verzoeken om testresultaten die zijn opgeslagen in de CCOI 300 overeenkomstig de procedure die is uiteengezet in figuur 13. Wanneer de CCOI 300 een lijntestverzoek ontvangt (stap 614), zoekt deze naar de resultaten in zijn gegevensbestand (stap 616). Indien de resultaten niet worden gevonden (stap 618), wordt een "resultaten niet beschik-baar"-bericht verzonden naar de verzoekende entiteit (stap 620). Wanneer de resultaten worden gevonden, worden zij verzonden naar de verzoekende entiteit (stap 621). De procedure wordt vervolgens beëin- digd (6 stap 622).

Andere uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn binnen het kader van de bijgaande conclusies.

Claims (47)

1. Werkwijze voor het testen van een telefoonlijn, omvattende het installeren van een testoproepeenheid aan een einde van de telefoonlijn waarmee een abonnee-uitrusting is verbonden, het op automatische wijze initiëren van een telefoonlijntest bij de testoproepeenheid, het uitvoeren van de telefoonlijntest, waarbij het uitvoeren omvat het meten van telefoonlijnkarakteristieken door detectoren in de testoproepeenheid, en het overdragen van resultaten van testen door de detectoren via de telefoonlijn naar een oproepver-zameleenheid.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de test wordt geïnitieerd op een vooraf bepaald tijdstip door een klok in de testoproepeenheid.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de testoproepeenheid lijntesten initieert overeenkomstig een voorafbepaald schema.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de karakteristieken een lijnspanning omvatten.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, verder gekenmerkt door het bepalen of de telefoon in gebruik is of vrij is uit de meetresultaten van de lijnspanning.

6. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de karakteristieken de vrije-lijnruis omvatten.

7. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het nemen van de lijn met vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, en dat de karakteristieken de minimale lijnstroom bij vrijgemaakte haak omvatten.

8. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het nemen van de lijn met vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, en dat de karakteristieken het bestaan van een kiestoon omvatten.

9. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het nemen van de lijn met vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, en dat de karakteristieken de tijd omvatten vanaf het vrijmaken van de haak tot de initiatie van een kiestoon.

10. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het nemen van de lijn met vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, het kiezen van een oproepverzameleenheid vanuit de testoproepeenheid, en het tot stand brengen van een verbinding tussen de testoproepeenheid en de oproepverzameleenheid.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het verrichten van een stille-lijnruismeting.

12. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het uitvoeren omvat het verzenden van een gegevensbericht over de telefoonlijn tussen de oproepverzameleenheid en de testoproepeenheid en het controleren van de nauwkeurigheid van het ontvangen bericht.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het gegevensbericht wordt verzonden vanuit de oproepverzameleenheid naar de testoproepeenheid en vervolgens opnieuw wordt verzonden vanuit de testoproepeenheid naar de oproepverzameleenheid.

14. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het gegevensbericht wordt verzonden via de telefoonlijn als een gemoduleerd analoog signaal.

15. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het gegevensbericht wordt verzonden via de telefoonlijn als een gemoduleerd analoog signaal bij verschillende baudsnelheden.

16. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het gegevensbericht wordt verzonden bij verschillende amplitudes van het gegevenssignaal, teneinde een minimale amplitude te bepalen waarbij een verstaanbare gegevenstransmissie optreedt.

17. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat een dubbeltoonsmultifrequentiesignaal wordt verzonden via de telefoonlijn tussen de testoproepeenheid en de oproepverzameleenheid, en waarbij een karakteristiek van het signaal wordt waargenomen na transmissie over de telefoonlijn.

18. Werkwijze volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat een aantal verschillende dubbeltoonsmultifrequentiesignalen worden verzonden via de telefoonlijn tussen de testoproepeenheid en de oproepverzameleenheid, en dat karakteristieken van de signalen worden waargenomen na transmissie over de telefoonlijn.

19. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de karakteristieken van de signalen die zijn waargenomen na transmissie over de telefoonlijn de amplitude bij verschillende frequenties omvatten.

20. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het dubbeltoonsmultifrequentiesignaal wordt verzonden vanuit de testoproepeenheid en wordt ontvangen door en waargenomen bij de oproepverzameleenheid.

21. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het dubbeltoonsmultifrequentiesignaal wordt verzonden vanuit de testoproepeenheid en wordt ontvangen door en waargenomen bij de oproepverzameleenheid.

22. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het installeren omvat het electrisch verbinden van de testoproepeenheid met het einde van de telefoonlijn, het nemen van de telefoonlijn met vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, het kiezen van een besturingseenheid en het tot stand brengen van een verbinding tussen de testoproepeenheid en de besturingseenheid, en het verzenden van een stationidentificatiebericht via de telefoonlijn naar de besturingseenr-heid.

23. Werkwijze volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat . het installeren omvat het verzenden van een stationidentificatiebericht via de lijn vanuit de besturingseenheid.

24. Werkwijze volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de testoproepeenheid een klok omvat, en waarbij het installeren omvat het verzenden van een bericht dat een timing aangeeft voor het initiëren van een lijntest bij de testoproepeenheid.

25. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het bericht een frequentie aangeeft voor het op periodieke wijze initiëren van lijntesten.

26. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het bericht het tijdstip van de dag en de datum aangeeft, en dat de klok wordt ingesteld door het tijdstip van de dag en de datum van het bericht.

27. Werkwijze volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat het installeren omvat het verzenden van een bericht dat een oproepver- zameleenheid identificeert waaraan de testoproepeenheid is toegewezen voor het uitvoeren van de lijntest.

28. Werkwijze volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het installeren omvat het verzenden van een bericht dat het telefoonnummer identificeert van een oproepbesturingseenheid om te worden opgeroepen in het geval van een systeemgekozen toestand van de testoproepeenheid of een systeemgekozen toestand van een oproepverzameleen-heid waarmee de testoproepeenheid testen uitvoert.

29. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een aantal testoproepeenheden wordt geïnstalleerd aan einden van de telefoonlijnen, en dat dit aantal op automatische wijze telefoonlijntesten initieert en uitvoert en resultaten van testen overdraagt naar de oproepverzameleenheid, en waarbij testoproepsamenvattingen op automatische wijze periodiek worden gezonden vanaf de oproepverzameleenheid naar een besturingseenheid.

30. Werkwijze volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de besturingseenheid automatisch periodiek foutrapporten genereert die zijn gebaseerd op de testoproepsamenvattingen en deze verzendt naar een telefoonoperatiesondersteuningsstelselseenheid.

31. Werkwijze volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de besturingseenheid automatisch foutrapporten genereert en deze verzendt naar een veiligheidsstelselbesturingseenheid.

32. Testoproepinrichting voor het testen van een telefoonlijn, omvattende een aansluiting voor het verkrijgen van een electri-sche toegang tot een einde van de telefoonlijn waarmee een abonnee-uitrusting is verbonden, een startschakeling voor het op automatische wijze starten van een telefoonlijntest, een lijntestschakeling die verbonden is met de aansluiting en de startschakeling en die reageert op de startschakeling om de lijntest uit te voeren, waarbij de lijntestschakeling detectoren omvat die telefoonlijnkarakteristieken meten, en een orgaan voor het overdragen van resultaten van testen door de lijntestschakeling via de telefoonlijn naar een oproepverzameleenheid.

33. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de startschakeling een klok omvat voor het starten van een lijntest bij de testmodule op een vooraf bepaald tijdstip.

34. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de lijntestschakeling een detector omvat die een lijnspanning meet.

35. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de lijntestschakeling een detector omvat die vrije-lijnruis meet.

36. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de lijntestschakeling een detector omvat die de minimale lijnstroom bij vrijgemaakte haak meet.

37. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de lijntestschakeling een detector omvat die het bestaan van een kiestoon meet.

38. Inrichting volgens conclusie 32, gekenmerkt door een orgaan voor het nemen van de telefoonlijn bij vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, waarbij de lijntestschakeling een detector omvat die de tijd meet vanaf het vrijmaken van de haak tot de initiatie van een kiestoon.

39. Inrichting volgens conclusie 32, gekenmerkt door een orgaan voor het nemen van de telefoonlijn bij vrijgemaakte haak bij de testoproepeenheid, een orgaan voor het kiezen van een oproepverzamel-eenheid vanuit de testoproepeenheid en een orgaan voor het tot stand brengen van een verbinding tussen de testoproepeenheid en de oproep-verzameleenheid.

40. Inrichting volgens conclusie 39, met het kenmerk, dat de lijntestschakeling een orgaan omvat voor het verrichten van een stille-lijnruismeting.

41. Inrichting volgens conclusie 39, gekenmerkt door een multifrequentiezender.

42. Stelsel voor het automatisch testen van een telefoonlijn, omvattende een aantal testoproepeenheden die zijn geïnstalleerd bij op afstand gelegen einden van respectievelijke telefoonlijnen, waarbij elke eenheid omvat een startschakeling voor het automatisch starten van een telefoonlijntest en een lijntestschakeling die is verbonden met de telefoonlijn en de startschakeling en die reageert op de startschakeling om de lijntest uit te voeren, en een oproepverza-meleenheid die is verbonden om te communiceren met de testoproepeenheden via de telefoonlijnen en die een orgaan omvat om te wisselwerken met de testoproepeenheden met betrekking tot telefoonlijntesten.

43. Stelsel volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat de oproepverzameleenheid een orgaan omvat om een gegevensbericht via de telefoonlijn te verzenden naar een genoemde testoproepeenheid, en dat : de lijntestschakeling een orgaan omvat om het gegevensbericht te ontvangen en het terug te verzenden via de telefoonlijn naar de oproepverzameleenheid.

44. Stelsel volgens conclusie 43, met het kenmerk, dat de testoproepeenheden een orgaan omvatten om de resultaten van telefoonlij ntesten over te dragen, en dat de oproepverzameleenheid een orgaan omvat om de resultaten te ontvangen.

45. Stelsel volgens conclusie 44, gekenmerkt door een besturingseenheid die is verbonden om te communiceren met de oproepverzameleenheid, waarbij de oproepverzameleenheid een orgaan omvat voor het opwekken en overdragen van testoproepsamenvattingen, waarbij de besturingseenheid een orgaan omvat voor het ontvangen van de testoproepsamenvattingen.

46. Stelsel volgens conclusie 45, met het kenmerk, dat de besturingseenheid een orgaan omvat voor het op automatische wijze genereren van foutrapporten en het overdragen hiervan naar een veilig-heidsstelselbesturingseenheid.

47. Stelsel volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat de besturingseenheid een orgaan omvat om te communiceren met de testoproepeenheden via de telefoonlijnen.