NL9101447A - Ringruimte-veiligheidsklep. - Google Patents

Ringruimte-veiligheidsklep. Download PDF

Info

Publication number
NL9101447A
NL9101447A NL9101447A NL9101447A NL9101447A NL 9101447 A NL9101447 A NL 9101447A NL 9101447 A NL9101447 A NL 9101447A NL 9101447 A NL9101447 A NL 9101447A NL 9101447 A NL9101447 A NL 9101447A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
valve
members
housing
seat
valve head
Prior art date
Application number
NL9101447A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Baker Hughes Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Baker Hughes Inc filed Critical Baker Hughes Inc
Publication of NL9101447A publication Critical patent/NL9101447A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B34/00Valve arrangements for boreholes or wells
    • E21B34/06Valve arrangements for boreholes or wells in wells
    • E21B34/10Valve arrangements for boreholes or wells in wells operated by control fluid supplied from outside the borehole

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Safety Valves (AREA)
  • Lift Valve (AREA)
  • Glass Compositions (AREA)

Description

Ringruimte-veiligheidsklep.
De uitvinding heeft betrekking op een ringruimte-veiligheidsklep voor toepassing in een ondergrondse olie- en/of gasboorput en op een werkwijze voor het regelen van de druk in een ringvormige ruimte onder gebruikmaking van de veiligheidsklep.
Na het boren van een ondergrondse olie- en/of gasboorput wordt deze afgewerkt voor de produktie van fluïdale koolwaterstoffen daarin door het op een produktie- of werkko-lom in de boorput brengen van een boorputpakker waardoor de naar de bovenzijde van de boorput verlopende produktie- of werkkolom wordt geborgd. De boorputpakker zal afdichtend in aangrijping zijn met het inwendige van de verhuizing in de boorput enigszins boven een produktiezone waardoorheen de geproduceerde koolwaterstoffen eerst naar het inwendige van de verhuizing, dan door het inwendige van de pakker en de produktie- of werkkolom naar de bovenzijde van de boorput stromen. Soms is de pakker als een integraal onderdeel van een meer gecompliceerd gereedschap opgenomen, zoals een keggenring van de stijgbuizen of dergelijke. Dergelijke gereedschappen kunnen te zamen met andere gereedschappen op de produktie- of werkkolom bij één inbrenging van buis in de boorput worden neergelaten en vastgezet, of kunnen afzonderlijk worden neergelaten en gezet.
Het is vaak de bedoeling in een boorput dat een aantal zones ofwel gelijktijdig of naar keuze worden geproduceerd. Het gebeurt ook wel dat de "ringvormige ruimte" van de boorput, dat wil zeggen de ruimte in de boorput die is begrensd vanaf de binnendiameter van de boorputverbuizing naar de buitendiameter van de produktie- en/of werkkolom, wordt benut voor het produceren van fluïdale koolwaterstoffen van een andere produktiezone boven of onder de hiervoor beschreven eerste zone, of ten behoeve van het inspuiten van behande-lingsfluïda vanaf de bovenzijde van de boorput naar een bepaalde zone.
Net zoals veiligheidskleppen moeten worden aangebracht voor het naar keuze afdichtend blokkeren van het inwendige van de produktie- of werkkolom zodat een stroom van flu- ïdale koolwaterstoffen van de produktiezone naar de bovenzijde van de boorput bij een dergelijke veiligheidsklep kan worden afgesloten voor het verhinderen van een "eruptie" in het geval van een oncontroleerbare situatie, zoals een brand of dergelijke, zo moet de "ringvormige ruimte" van de boorput op dezelfde wijze worden gecontroleerd indien deze wordt blootgesteld aan een tweede produktiezone of indien deze moet worden gebruikt voor het inspuiten van fluïdum om een of andere reden vanaf de bovenzijde van de boorput naar een bepaalde produktiezone in de boorput.
Alhoewel ringruimte-veiligheidskleppen in de techniek zijn gebruikt, is geen hiervan "volledig openend", dat wil zeggen dat de inwendige diameter van dergelijke onderdelen van de veiligheidsklep voor de ringvormige ruimte niet althans ongeveer gelijk is aan de inwendige diameter van de produktie-of werkkolom, zodanig dat gereedschappen die worden gedragen door gewikkelde herstellingsbuis, staaldraad of elektrici-teitsleiding veilig en volledig daardoorheen kunnen worden doorgelaten zonder enige hindering voor een langs- en/of draaibeweging.
Zoals hiervoor uiteen is gezet, is het doel van de voordien benutte ringruimte-veiligheidskleppen het controleren van de boorputdruk onder dergelijke kleppen tegen het verbinden van de ringvormige ruimten tussen de buis en de verhuizing over dergelijke kleppen. Het zou wenselijk zijn een controle over de ringvormige ruimte te verschaffen, doch een selectieve inspuiting van chemische inhibitor, doodpompfluïdum en dergelijke binnen in de ringvormige ruimte tussen de buis en de verhuizing van boven de ringruimte-veiligheidsklep naar de ruimte daaronder en binnen in het inwendige van de verhuizing op een selectieve volumetrische basis toe te staan.
Voorts zou het wenselijk zijn een verhoogde fluïdum-stroming over een dergelijke ringruimte-veiligheidsklep selectief toe te staan louter door verhoging van de fluïdumdruk binnen in de ringvormige ruimte tussen de buis en de verhuizing boven de ringruimte-veiligheidsklep door het toestaan van plugmiddelen die afschuivend kunnen worden verwijderd vanuit een afdichtende ingrijping binnenin de klep voor het mogelijk maken van een verhoging van de fluïdumstroming daardoorheen, welke plugmiddelen ook vervangbaar zijn door extra klepkop- en zittingdelen van hetzelfde ontwerp en dezelfde werking als andere klepkop- en zittingdelen die de ringruimte-veiligheidsklep vormen.
De onderhavige uitvinding pakt de hiervoor beschreven problemen aan en verschaft een unieke ringruimte-veiligheids-klep zoals hierna zal worden beschreven.
De onderhavige uitvinding verschaft een ringruimte-veiligheidsklep voor toepassing in een ondergrondse boorput voor regeling van de fluïdumstroming tussen buitenste en binnenste buisvormige leidingen die concentrisch in de boorput zijn geplaatst, welke leidingen vanaf een eerste uiteinde van de veiligheidsklep naar een plaats in de boorput verlopen.
De ringruimte-veiligheidsklep is voorzien van een cilindrisch centraal huis dat bevestigbaar is aan de binnenste van de buisvormige leidingen. Een fluïdumstromingsdoorlaat is gevormd door het centrale huis en is in fluïdumstromingsver-binding met het inwendige van de binnenste van de buisvormige leidingen.
In een voorkeursuitvoering zijn de inwendige diameter van de binnenste buisvormige leiding en de inwendige diameter van het centrale huis althans ongeveer gelijk.
Een van een doorlaatopening voorzien tweede huis verloopt in de omtreksrichting om het uitwendige van en wordt gedragen door het centrale huis, waarbij het tweede huis aan één uiteinde daarvan in fluïdumstromingsverbinding staat met fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen in de boorput.
Regelklepmiddelen omvatten klepkop- en zittingdelen die in het tweede huis zijn geplaatst, waarbij de kop- en zittingdelen zich normaal in de gesloten stand bevinden teneinde te verhinderen dat fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen door het centrale kleporgaan stroomt, terwijl de kop- en zittingdelen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn voor het toestaan van een fluïdumstroming door de regelklep.
De inrichting omvat in één uitvoering ook een van doorlaatopeningen voorzien huis met een reeks doorlaatopenin-gen die daardoorheen zijn gevormd en in de omtreksrichting om het huis verlopen, terwijl ten minste een van de doorlaatopeningen de klepkop- en zittingdelen opneemt.
In de voorkeursuitvoering bevindt de klepzitting zich op het huis en kan de klepkop naar keuze daarmede afdichtend in ingrijping worden gebracht.
De inrichting omvat ook een drukvereffeningsorgaan binnen in het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis, dat naar keuze beweegbaar is terwijl de klepkop- en zittingdelen zich in de gesloten stand bevinden, vanuit een eerste gesloten en afgedichte stand naar een tweede open drukvereffeningsstand teneinde daardoor druk over de klepkop- en zittingdelen en het uitwendige van het centrale huis te vereffenen.
In de voorkeursuitvoering is een reeks van klepkop-en zittingdelen verschaft, waarbij de klepkop- en zittingdelen organen daarop omvatten voor het in gang zetten van een beweging van elk van de klepkop- en zittingdelen in volgorde van een normaal gesloten stand voor het toestaan van een fluïdum-stroming daardoorheen in reactie op bij voorkeur een gevarieerde uitoefening van druk daaroverheen alsmede wanneer de boorputdrukstroom opwaarts van de organen groter is dan de drukstroom afwaarts van dergelijk organen.
Zowel in de conclusies als in de beschrijving is de term "normaal gesloten" gebruikt, hetgeen betekent de stand waarin de klepkop- en zittingdelen zijn gelegen wanneer er geen drukverschil daarover heerst. c
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, die een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding schematisch weergeven.
Fig. 1 is een schematische langsdoorsnede van een boorput met het ringruimte-veiligheidsklepsysteem volgens de onderhavige uitvinding.
Fig. 2 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van de ringruimte-veiligheidsklep volgens de onderhavige uitvinding in normaal gesloten stand, waarbij de linkerzijde van de fig. het bovenste gedeelte van de klep en de rechterzijde van de tekening het onderste gedeelte van de klep weergeeft.
Fig. 3, 4 en 5 tonen te zamen een meer gedetailleerd aanzicht van de klep van fig. 2 in een kwart langsdoorsnede, waarbij fig. 3 het bovenste gedeelte van de klep, fig. 4 het middelste gedeelte van de klep en fig. 5 het onderste gedeelte van de klep weergeeft.
Fig. 6 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van het hydraulische bedieningsorgaan 499 volgens de onderhavige uitvinding.
Fig. 7 is een langsdoorsnede van het onderste uiteinde van het hydraulische bedieningsorgaan 499, en kan in samenhang met fig. 6 worden beschouwd.
Fig. 8 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van het bovenste gedeelte van het hydraulische bedieningsorgaan 499 van de onderhavige uitvinding.
Fig. 9 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van het hydraulische bedieningsorgaan 499 volgens de onderhavige uitvinding en kan in combinatie met fig. 8 worden beschouwd.
Fig. 10 is een dwarsdoorsnede van de voorkeur verdienende ringruimte-veiligheidsklep volgens de onderhavige uitvinding, gezien langs de lijn A-A in fig. 3.
Fig. 11a is een op grotere schaal weergegeven aanzicht van gebied "C" in fig. 3, en toont het klepkopdeel 108 en de klepzitting 107.
Fig. 11b is een op grotere schaal weergegeven aanzicht van een detail "D" in fig. 2, en toont de doorlaat 301 en het aansluitstuk 300, dat een hogedrukslang, zoals een re-gelleiding, opneemt die fluïdum van hoge druk door de doorlaat 301 leidt.
Fig. 11c toont een doorlaat 123, die is dichtgestopt met plugelement 200.
Fig. 12 is een doorsnede volgens de lijn C-C in fig.
10.
Fig. 13 is een op grotere schaal weergegeven gedeeltelijke doorsnede van de de voorkeur verdienende ringruimte-veiligheidsklep volgens de onderhavige uitvinding.
Fig. 1 toont schematisch een ondergrondse olie- of gasboorput W aan het bovenste uiteinde waarvan een gebruikelijke eruptie-afsluiter BOP is bevestigd.
De boorput W is omhuld met een serie verhuizingen C, terwijl een pakker PKR in aangrijpende en afdichtende aanlig-ging is met de inwendige diameter Cl van de verhuizing C door middel van remsloffen S en een elastomere afdichting S-l. De pakker PKR wordt in de boorput gedragen op een binnenste buisvormige leiding A die aan de pakker PKR is bevestigd door middel van schroefdraad 122. Door de inwendige boring van de pak ker bij het uiteinde 121 verloopt ook een buitenste leiding B, waarvan de onderlinge relatie met andere onderdelen hierna gedetailleerd zal worden beschreven.
Fig. 2 toont in detail dat de inrichting 100 bij schroefdraad 101 is bevestigd aan het onderste uiteinde van de binnenste buisvormige leiding A. De binnenste buisvormige leiding A bezit een binnendiameter Al die althans ongeveer gelijk is aan de binnendiameter 103 van een binnenste leiding 102 die een gedeelte vormt van de inrichting 100 en door middel van de schroefdraad 101 aan de binnenste buisvormige leiding A is bevestigd.
Het inwendige A2 van de binnenste leiding A is altijd in fluïdumverbinding met een bijbehorende fluïdumstromings-doorlaat 104 die door het inwendige van de leiding 102 van de inrichting 100 verloopt.
Om het bovenste uiteinde van de binnenste leiding 102 bevindt zich een in omtreksrichting verlopend van doorlaatope-ningen voorzien tweede huis 105 dat daaraan is bevestigd door schroefdraad 101 en het onderste uiteinde van de buisvormige leiding A vormt en een doorlaat 123 bezit die in de langsrich-ting daarin is gevormd met een eerste open toegangsruimte 123a die is begrensd tussen het uitwendige van de binnenste buisvormige leiding A en de inwendige diameter Cl Van de verhuizing C.
Het uiteinde tegenover de opening 123 a van het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 begrenst een in de omtreksrichting omschreven, onder een hoek afgeschuinde metalen klepzitting 107 voor het ontvangen van een bijbehorend klepkopuiteinde 108a van een klepkopdeel 108. Deze klepkop- en zittingdelen worden normaal voorgespannen naar de gesloten stand, doch kunnen naar keuze worden geopend bij het uitoefenen van druk door de opening 123a tot in de doorlaat 123 vanaf de bovenzijde van de boorput of bij voorkeur en meer gebruikelijk door middel van het uitoefenen van hydraulische of pneumatische regelfluïdumdruk door de regelfluïdumdoorlaat 301 die zich uitstrekt naar een regelleiding (niet weergegeven) naar de bovenzijde van de boorput, zoals hierna zal worden beschreven. De klepkop 108 en de klepzitting 107 vormen te zanten de regelklep 106.
O 1 Λ 1 L L 7
De klepspil 111 bezit ook een vergroot bovenste kop-deel lila met een naar beneden gekeerde schouder lila* voor het selectieve aanliggende contact en ingrijping met een bijbehorende bovenwaarts gekeerde schouder 114c. De uitgezette afstand tussen de schouder 114c en de schouder lila' begrenst de vereffeningsweg 305 die vereist is voor het vereffenen van fluïdum over de inrichting 100 voordat de regelspil 115 het regelkleporgaan 106 naar de open stand verschuift nadat de vereffeningsklepkop 303 en de vereffeningsklepzitting 302 naar de geopende stand zijn gemanipuleerd.
In de voorkeursuitvoering is een reeks doorlaten 123 met openingen 123a in de omtreksrichting door het van door-laatopeningen voorziene tweede huis 105 gevormd, waarbij een aantal regelkleporganen 106 daardoorheen is geplaatst. Op ongeveer 180° vanaf het eerste regelkleporgaan 106 bevindt zich het vereffeningskleporgaan, met het vereffeningsklepzitting-deel 302 en zijn vereffeningsklepkop 303, zoals hierna verder zullen worden beschreven.
Zoals is weergegeven in fig. 10c leunnen een of meer van de doorlaten 123 een plugelement 200 bevatten dat is bevestigd aan het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 door middel van een veiligheidselement 201, breekbout of dergelijke, waardoor het plugorgaan 200 een of meer van de regelkleporganen 106 vervangt.
Terugkerend naar de fig. 2-5 bezit de regelspil 115 bezit aan zijn bovenste uiteinde een vergrote bovenste veer-zitting 117 die het bovenste uiteinde van een krachtveer 116 ontvangt. De krachtveer 116 is radiaal om het uitwendige van de binnenste leiding 102 aangebracht en het bovenste uiteinde daarvan is vergrendeld geborgd op het bovenste vlak van een veerzitting 118 die aan de binnenste leiding 102 is bevestigd door middel van een afgeschuinde schouder 102a. De regelspil verloopt ook radiaal om het uitwendige van de binnenste leiding 102.
De krachtveer 116 is in feite een voorspanmiddel en kan worden uitgevoerd in de vorm van Bellville-veerringen, een samenklapbaar veerelement of dergelijke. In ieder geval is de functie van het voorspan- of krachtveerelement 116 het overbrengen van een sluitkracht van de binnenste leiding 102 via de regelspil 115 naar het regelkleporgaan 106, zodanig dat de klepkop 108 in afdichtende ingrijping is met zijn bijbehorende klepzitting 107 en het klepkopuiteinde 108a enigszins in de doorlaat 123 verloopt. De door het voorspanmiddel of de krachtveer 116 gevormde kracht kan uiteraard naar keuze worden gevarieerd zodanig dat de regelkleporganen 106 kunnen worden gemanipuleerd van de normaal gesloten stand naar de geopende stand teneinde een fluïdumstroming door de doorlaat 123 bij gevarieerde drukken toe te laten.
Bovendien kan de voorspankracht door de krachtveer 116, te zamen met de door de regelveer 112 uitgeoefende kracht naar keuze worden gevarieerd met betrekking tot twee of meer regelkleporganen 106, zodanig dat de verschillende klepkoppen 106 binnen in het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 in serie kunnen worden gemanipuleerd naar de geopende stand.
Als alternatief of gelijktijdig kunnen de afmeting en vorm van de klepkop 108 enigszins worden gewijzigd of gevarieerd, zodanig dat elk van de regelkleporganen 106 wordt gemanipuleerd naar de geopende stand bij verschillende veranderingen in fluïdumdruk die daaroverheen wordt ondervonden.
De ringruimte-veiligheidsklepinrichting 100 volgens de onderhavige uitvinding kan worden gemanipuleerd van de normaal gesloten stand, zoals is weergegeven in de tekeningen, naar de geopende stand voor het mogelijk maken van een flu-idumstroming door de doorlaat 123 tussen de binnenste leiding 102 en de uitwendige of buitenste leiding B door middel van het uitoefenen van hydraulische regeldruk vanaf de bovenzijde van de boorput door de regelleiding (niet weergegeven), die in verbinding staat met de regelfluïdumdoorlaat 301 en die bij schroefdraad 300 is bevestigd aan het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105.
Indien het bovendien gewenst is fluïdum in de ringvormige ruimte tussen de buis en de verhuizing te pompen vanaf de bovenzijde van de boorput via de inrichting 100, dan door de pakker in de ringvormige ruimte tussen de binnenste leiding 102 en de buitenste leiding B naar de ruimte van de boorput onder de pakker PKR, kunnen de regelkleporganen 106 zodanig worden uitgevoerd, dat de voorspanning in de richting van de gesloten stand, gedefinieerd als de kracht door de krachtveer 116 in combinatie met de regelveer 112, kan worden gevarieerd zodanig dat elke geanticipeerde druk door een dergelijke ringvormige ruimte vanaf de bovenzijde van de boorput dergelijke regelkleporganen 106 voor inspuitdoeleinden zal openen. Het zal evenwel worden begrepen dat door het manipuleren van dergelijke regelkleporganen 106 op die wijze, dergelijke regelkleporganen 106 niet in staat zullen zijn eerst te worden gemanipuleerd naar een drukvereffeningstoestand en dat een dergelijke manipulatie van de regelkleporganen 106 bij voorkeur alleen wordt uitgevoerd wanneer druk over de regelkleporganen 106 althans ongeveer gelijk is en dat daaroverheen geen effectieve verschildruk aanwezig is die de afdichtzuiverheid van de klepdelen 108, 108a nadelig zou kunnen beïnvloeden.
Ten behoeve van de vereffening ontvangt een vereffe-ningsklepzittingdeel 302 een vereffeningsklepkop 303, waarbij de klepkop 303 het bovenste uiteinde van de klepkopsteel 304 vormt.
De vereffeningsklepkop 303 wordt van het vereffe-ningsklepzittingdeel 302 weg bewogen naar de vereffeningsstand die is gedefinieerd als de vereffeningsweg 305 tussen de schouder 114c en de schouder lila' tussen de klepspil 111 en de regelspil 115. Totdat een dergelijke vereffeningsweg 305 is afgelegd, zullen de regelkleporganen 106 niet worden bewogen vanuit de normaal gesloten stand, waardoor de vereffenings-klepdelen 302, 303 de gelegenheid wordt gegeven te worden gemanipuleerd van de volledig gesloten stand naar de volledig geopende stand voorafgaande aan de bediening van de regelkleporganen 106, waardoor wordt gewaarborgd dat er geen verschildruk heerst over de regelkleporganen 106.
Thans wordt verwezen naar een hydraulisch bedienings-orgaan 499 zoals is weergegeven in de fig. 6-9, waarbij een afdichtsamenstel 306, 307 een metaal-tegen-metaal afdichting verschaft voor het regelen van de fluïdumleiding. Een zuiger-kraag 308 houdt het afdichtsamenstel 306, 307 op zijn plaats ten opzichte van de klepkopsteel 304. Een zuigerdeel 309 is stationair bevestigd aan de bovenzijde van de klepkopsteel 304 en vormt een cilinderaanslag die in een cilinderdeel 320 is geschroefd. Een metaal-tegen-metaal afdichtsamenstel is gevormd tussen het bovenste uiteinde 321 van het deel 320 en het bovenste uiteinde 322 van een cilindrisch aanslagorgaan dat op zijn beurt bij schroefdraad 323 is bevestigd aan een cilin drisch centraal huisdeel 324 dat op zijn beurt bij schroefdraad 325 is bevestigd aan een onderste gesloten einddeel 326.
Het cilindrische deel 324 is geborgd ten opzichte van de regelspil 115 door middel van een cilinderaanslag 350 zodanig dat de cilinder het dynamisch bewegende onderdeel is en de klepsteel 304 het geborgde statische niet-bewegende onderdeel is. Aldus vormen de delen 322, 350 en 326 een cilindrisch samenstel .
De aanslag 350 bezit aan één uiteinde daarvan een metaal-tegen-metaal afdichting die is gevormd aan het bovenste uiteinde 323 en het bovenste uiteinde 324a steekt uit om de klepkopsteel 304 en is een gedeelte van een cilindrisch af-dichtelement om de klepkopsteel 304.
Een veerelement 325 bekrachtigt het afdichtorgaan 324a, waarbij een zuigerlager 326 het zuigersamenstel centreert met afdichtingen inwendig van de cilinder. Een dynamische veegafdichting 327 is aangebracht boven een steun 328, waarbij de afdichting 327 geen elastomeer is voor het afdichten van een regeling van fluïdum. De steun 328 bestaat uit een metaal-tegen-metaal ondersteuning voor het veegafdichtelement 327 en dient voor het afvegen van verontreinigingen van de massieve cilindrische elementen tijdens de slagen van het zuigersamenstel.
Een tweede zuigerlager 329 centreert het zuigersamenstel binnen in de cilinder.
Een wig 330 ondersteunt het onderste zuigerlager 329 en de dynamische veegafdichting 327 en is schroevend bevestigd aan het zuigerhuis. Een borgmoer 321 is aangebracht voor het borgen van de huls 330 aan de zuiger 304.
Een plugaanslagzitting 332 is aangebracht, die bestaat uit een metaal-tegen-metaal afdichting op de bodem van de zuiger 304 bij de zitting 333, waarbij een uitzetlichaam 334 is aangebracht voor het overbrengen van de veerkracht in een voorspanveer 335 naar de plugaanslagzitting 332. Een ci-linderpluguiteinde 326 sluit het uiteinde van de cilinder af met een metaal-tegen-metaal afdichting op plaats 336.
De werking zal thans worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.
De inrichting 100 zal in de boorput W worden neergelaten en worden geplaatst zoals is weergegeven in fig. 1. Wan neer het gewenst is de regelkleporganen 106 te openen, wordt de inrichting 100 eerst vereffend door het bewegen van de ver-effeningsklepkop 303 vanaf het vereffeningsklepzittingdeel 302. Dit wordt bewerkstelligd door het eerst aanbrengen van een drukverhoging binnen de regelfluïdumleiding via de doorlaat 301 teneinde het inwendige van de cilinder onder de onderste dynamische veegafdichting 327 onder druk te zetten teneinde de cilinder weg van het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 uit te zetten. De cilinder 304 komt in aanraking met de cilinderhuls 324 en beweegt de cilinderhuls 324 naar beneden tegen de krachtveer 116 teneinde deze krachtveer 116 samen te drukken. Dan zal de schouder 114c van de cilinderhuls 324 worden bewogen in de richting van de schouder lila', waarbij de wegafstand gelijk is aan de vereffeningsweg-afstand 305. Wanneer de schouder 114c en de kop lila' samenkomen, is de klepkop 303 van het zittingdeel 302 wegbewogen, waardoor regelfluïdum 301 kan worden vereffend met druk onder het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105. Wanneer de vereffeningsweg 305 is afgelegd door voortgaande aanbrenging van fluïdumdruk door de regelfluïdumdoorlaat 301 vanaf de regelfluïdumleiding, wordt de krachtveer 116 verder samengedrukt en een of meer van de regelkleporganen 106 worden gemanipuleerd naar de geopende stand, waarbij de klepkop 108 van de klepzitting 107 wordt bewogen, afhankelijk van de extra door de regelveer 112 uitgeoefende kracht. Op dezelfde wijze worden de regelkleporganen 106 gemanipuleerd naar de gesloten stand door het verminderen van de regelfluïdumdruk door de regelfluïdumleiding en de regelfluïdumdoorlaat 301 en de klep-koporganen 106 worden gemanipuleerd naar de gesloten stand wanneer de kracht in de veer 116 de fluïdumdruk in de regelfluïdumdoorlaat 301 overwint.
Fig. 3 is een aanzicht van het bovenste gedeelte van de ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige uitvinding in een kwart langsdoorsnede. De ringruimte-veiligheidsklep 100 omvat het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 dat bij schroefdraad 101 in ingrijping is met de pro-duktiebuis A. De de voorkeur verdienende ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige uitvinding omvat twee banen voor het ontvangen van fluïdum. De eerste is gevormd door een aansluitstuk 509 dat geschikt is voor koppeling met een slang voor fluïdum van hoge druk die een regelfluïdum naar de ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige uitvinding verschaft. Vanuit de regelleiding van de hogedruk-slang geleid fluïdum wordt binnenwaarts tot in de ringruimte-veiligheidsklep 100 gericht via de fluïdumdoorlaat 301. De tweede opening wordt gevormd door de doorlaat 123, die toelaat dat boorputfluïdum in het ringvormige gebied tussen de buis-serie 101 en de verhuizing C passeert wanneer de klep 106 zich in de geopende toestand bevindt.
Fig. 11a en 11b tonen het aansluitstuk 509 en de klep 106 op grotere schaal. Zoals is weergegeven in fig. 11a omvat de klep 106 de klepkop 108 die losneembaar aangrijpt op de klepzitting 107. Zoals is weergegeven, is de klepzitting 107 louter een cirkelvormige doorlaat die in afmeting en vorm geschikt is voor het afdichtend aangrijpen op een taps gedeelte van de klepkop 108. In de voorkeursuitvoering van de onderhavige uitvinding worden de klepkop 108 en de klepzitting 107 in een normaal gesloten stand gehouden en werken samen om de doorlaat van fluïdum in de ringruimte-veiligheidsklep 103 te verhinderen totdat een voorafbepaalde hoeveelheid druk wordt uitgeoefend door een hogedrukslang voor het regelen van de doorlaatopening 301. In een voorkeursuitvoering van de onderhavige uitvinding zijn andere fluïdumdoorlaten 123 en klepsa-menstellen 106 in de omtreksrichting om de ringruimte-veiligheidsklep 100 aangebracht. Fluïdumdoorlaten 123 die niet zijn uitgerust met klepsamenstellen 106 kunnen zijn dichtgestopt, zoals is weergegeven in fig. 11c.
Fig. 10 is een dwarsdoorsnede van de ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige uitvinding volgens de lijn A-A in fig. 3. Zoals is weergegeven, is een aantal klepsamenstellen 106 aangebracht, bij voorkeur drie die elk 90° uit elkaar zijn geplaatst. Ook zijn in fig. 10 teflonlagers 505 weergegeven, die geleidingsorganen 507 opnemen.
Terugkerend naar fig. 3 is weergegeven, dat de klepkop 108 bovenwaarts is voorgespannen ten opzichte van de centrale spil 115 door de veer 112 tot in de normaal gesloten afdichtende aangrijping met de klepzitting 107. Zoals is weergegeven, is de klepzitting 107 louter het eindgedeelte van het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105, dat is uitgerust met een cilindrische fluïdumdoorlaat 123 en dat in afme- ting en vorm geschikt is voor het afdichtend aangrijpen op de klepkop 108a van het klepdeel 108 wanneer dit bovenwaarts is voorgespannen door de veer 12. De klepkop 108a is in één geheel gevormd met de klepspil 111. De klepspil verloopt door het centrale gebied van de veer 112 en kan verschuifbaar aangrijpen op een stationair deel lila.
In de voorkeursuitvoering van de onderhavige uitvinding wordt hogedrukfluïdum vanuit een slang voor fluïdum van hoge druk door de fluïdumdoorlaat 301 geleid. Het hogedruk-fluïdum dient voor het bewegen van een hydraulisch bedienings-orgaan 499 tussen een normaal gesloten stand en een geopende stand die dient voor het vereffenen van een fluïdumdruk-verschil over de ringruimte-veiligheidsklep 100. In de voorkeursuitvoering wordt bij het bewegen van het hydraulische bedieningsorgaan 499 tussen een normaal gesloten stand en een geopende stand de centrale spil 115 (die in de omtreksrichting om de binnenste leiding 102 verloopt) benedenwaarts ten opzichte van de binnenste leiding 102 gedwongen hetgeen veroorzaakt dat het klepsamenstel 106 wordt bewogen tussen een normaal gesloten stand.
De werking van het hydraulische bedieningsorgaan 499 is in de fig. 6, 7, 8 en 9 grafisch geopenbaard. Fig. 6 en 7 tonen te zamen het hydraulische bedieningsorgaan 499 in zijn normaal gesloten stand. De fig. 7 en 8 tonen te zamen het hydraulische bedieningsorgaan 499 in een geopende stand. De relatieve standen van het hydraulische bedieningsorgaan 499 en het klepsamenstel 106 zijn in fig. 12 grafisch geopenbaard.
Zoals is weergegeven in fig. 4 veroorzaakt een beweging van de centrale spil 115 benedenwaarts ten opzichte van de binnenste leiding 106 de samendrukking van de krachtveer 116. Derhalve zal zodra een hogedrukfluïdum van voldoende amplitude niet langer aanwezig is in fluïdumdoorlaat 301 voor het in werking stellen van het hydraulische bedieningsorgaan 499, de krachtveer 116 de centrale spil 115 bovenwaarts ten opzichte van de binnenste leiding 102 drukken, hetgeen veroorzaakt dat de klepkop 108a aangrijpt op de klepzitting 107, waardoor de doorlaat van fluïdum tussen de ringruimte-veiligheidsklep 100 en de fluïdumdoorlaat 123 wordt verhinderd.
Fig. 5 toont het onderste uiteinde van de ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige.uitvinding. Zoals is weergegeven, is de ringruimte-veiligheidsklep 100 uitgevoerd met uitwendige schroefdraad 122, die losneembaar in in-grijping is met een gebruikelijk boorputpakkersamenstel.
De werking van het hydraulische bedieningsorgaan 499 zal thans worden besproken onder verwijzing naar de fig. 6, 7, 8 en 9. Zoals hiervoor is vermeld, dienen de fig. 6 en 7 in samenhang te worden beschouwd en tonen zij samen grafisch het bovenste en onderste gedeelte van het hydraulische bedieningsorgaan 499 in zijn normaal gesloten werkingstoestand. De fig.
8 en 9 dienen samen te worden beschouwd en tonen het hydraulische bedieningsorgaan 499 in een geopende toestand. Onder verwijzing naar de fig. 6 en 7 wordt hogedrukfluïdum vanuit een regelleiding door de fluïdumdoorlaat 301 geleid. Het fluïdum wordt benedenwaarts binnen in een zuigerfluïdumkanaal 501 gericht, dat in de langsrichting door de zuiger 309 verloopt. In de voorkeursuitvoering van de onderhavige uitvinding is de zuiger 309 stationair en dient benedenwaarts door het zuiger-fluïdumkanaal 501 gericht fluïdum voor het bewegen van de cilinder 324 benedenwaarts ten opzichte van de zuiger 309 over een vooraf gekozen afstand.
Zoals is weergegeven in fig. 6, wordt de zuiger 309 op zijn plaats ten opzichte van het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis 105 gehouden door schroefdraad 511. Aan zijn bovenste uiteinde omvat de zuiger 309 een zuigerstang 304, die in de omtreksrichting wordt aangegrepen door een zui-gerkracht 308 en een afdichtsamenstel 306, 307. Een zuiger-borgmoer 320 is uitwendig van de zuiger 309 aangebracht. De zuigerborgmoer 320 ligt aan tegen de cilindrische aanslag 350. De cilindrische aanslag 350 en de cilinder 324 zijn samengekoppeld bij schroefdraad 513. Een ringvormige ruimte 515 is aangebracht tussen de stationaire zuiger 309 en de beweegbare cilinder 324.
De bespreking en weergave van het hydraulische bedieningsorgaan 499 zal worden voortgezet onder verwijzing naar fig. 7. Zoals is weergegeven, is in de ringvormige ruimte 515 tussen de·stationaire zuiger 309 en de beweegbare cilinder 324 een aantal onderdelen aangebracht. Deze onderdelen omvatten een afdichting 324a en veer 325 en een lager 326. Bovendien is een veegafdichting 327 aangebracht in de ringvormige ruimte 515 tussen de stationaire zuiger 309 en de beweegbare cilinder 324. Ook is in de ringvormige ruimte 515 een steun 328, een onderste veegafdichting 327a, een lager 329 en een wig 330 aangebracht. Alle hiervoor genoemde onderdelen in de ringvormige ruimte 515 worden op hun plaats gehouden door een borg-moer 313. Deze onderdelen hinderen de beweging van de zuiger 309 ten opzichte van de beweegbare cilinder 324 niet.
Aan zijn onderste uiteinde eindigt de stationaire zuiger 309 bij een zitting 333, die aangrijpt op een plugaan-slagzitting 332 in een normaal gesloten werkingswijze. De in de ringvormige ruimte 325 tussen de stationaire zuiger 309 en de beweegbare cilinder 324 geplaatste onderdelen hinderen de beweging van de beweegbare cilinder 324 ten opzichte van de stationaire zuiger 309 niet. Wanneer hogedrukfluïdum benedenwaarts in het zuigerfluïdumkanaal 501 van de stationaire zuiger 309 wordt gericht, wordt kracht tegen de plugaanslagzit-ting 332 uitgeoefend.
De plugaanslagzitting 332 is gekoppeld met de cilin-derplug 326 en grijpt aan op het uitzetlichaam 334 aan zijn onderste uiteinde. Het uitzetlichaam 334 grijpt aan op de veer 335. Indien fluïdumdruk wordt uitgeoefend op de zitting 333 van de plugaanslagzitting 332, wordt de plugaanslagzitting 332 benedenwaarts ten opzichte van de stationaire zuiger 309 gedwongen en veroorzaakt dat het uitzetlichaam 334 de veer 335 samendrukt. Wanneer de zitting 333 buiten aanraking met het onderste uiteinde van de stationaire zuiger 309 wordt gebracht, wordt toegestaan dat fluïdum de ringvormige ruimte 305 tussen de cilinder 334 en de zuiger 309 binnentreedt. Het over de veegafdichtingen 327 gevormde drukverschil veroorzaakt dat de beweegbare cilinder 324 benedenwaarts ten opzichte van de stationaire zuiger 309 wordt gedwongen, zoals meer volledig is weergegeven in de fig. 8 en 9.
Zoals is weergegeven in de fig. 8 en 9 wordt het de voorkeur verdienende hydraulische bedieningsorgaan 499 van de onderhavige uitvinding door hogedrukfluïdum naar een geopende stand bewogen, waarbij de beweegbare cilinder 324 benedenwaarts ten opzichte van de stationaire zuiger 309 wordt bewogen. Zoals is weergegeven in fig. 8 worden de cilinderaanslag 350 en de zuigerborgmoer 320 gescheiden door een afstand Dl. Deze wegafstand heeft een grootte die voldoende is voor het bewegen van de klepkop 108 over een gekozen afstandweg van de klepzitting 107.
Fig. 12 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van de ringruimte-veiligheidsklep 100, die de relatie tussen het hydraulische bedieningsorgaan 499 en een vereffeningsklepsamen-stel 521 weergeeft. Wanneer de beweegbare cilinder 324 naar beneden, naar rechts, wordt bewogen ten opzichte van de stationaire zuiger 509 in reactie op hogedrukfluïdum die benedenwaarts door de doorlaat 301 naar het zuigerfluïdumkanaal 501 wordt gericht, wordt de regelspil 115 op gelijksoortige wijze naar beneden (naar rechts) bewogen te zamen met de beweegbare zuiger 324. Zoals hiervoor is besproken, verloopt de regelspil 115 in omtreksrichting om de binnenste leiding 102 en zal dus de klepkop 303a buiten afdichtende ingrijping met de klepzitting 302 bewegen, hetgeen veroorzaakt dat de vereffeningsklep 521 over een gekozen afstand 305 wordt bewogen teneinde de vereffening van druk over de ringruimte-veiligheidsklep 100 mogelijk te maken. Zoals is weergegeven in fig. 12 bezit de vereffeningsklep 521 een vergelijkbare constructie als de klepdelen die in het voorgaande zijn besproken en deze omvatten een veer 525 die de klepkop 303a tegen de klepzitting 302 voorspant. De klepkop 303a is in één geheel gevormd met en gekoppeld met de klepstang 304 die benedenwaarts beweegbaar is ten opzichte van de stationaire geleidingsdelen 527, 529 en 531.
Fig. 13 is een gedeeltelijke langsdoorsnede van de bij voorkeur uitgevoerde ringruimte-veiligheidsklep 100 volgens de onderhavige uitvinding, die de relatie tussen het klepsamenstel 106 en het vereffeningsklepsamenstel 521 weergeeft.
Zoals is weergegeven in fig. 13 blijft, wanneer het vereffeningsklepsamenstel 521 zich in een geopende stand bevindt, het klepsamenstel 106 in zijn normaal gesloten toestand, waarbij klepkop 108 afdichtend aangrijpt op de klepzitting 107. De fluïdumbaan 551 die fluïdum aan het vereffeningsklepsamenstel 521 toevoert, is een kleine fluïdumbaan die een veel kleiner dwarsdoorsnede-oppervlak bezit dan de fluïdum-doorlaat die fluïdum levert aan het klepsamenstel 106. De fluïdumbaan 531 van fig. 13 maakt het mogelijk dat zeer geringe hoeveelheden fluïdum van uitermate hoge .druk door de ring- ruimte-vei1ighe idsklep 100 worden geleid voor het vereffenen van het drukverschil over de ringruimte-veiligheidsklep 100 voordat de klepkop 108 buiten afdichtende ingrijping met de klepzitting 107 wordt gebracht. Dit is een veiligheidsmaatregel die catastrofale storingen verhindert die vaak optreden wanneer kleppen worden geopend bij grote drukverschillen.
In brede termen werken volgens de onderhavige uitvinding het klepsamenstel 106, het hydraulische bedieningsorgaan 499 en het vereffeningsklepsamenstel 521 samen voor het toelaten van fluïdum door de ringruimte-veiligheidsklep 100. Het proces begint wanneer het hydraulische bedieningsorgaan 499 in werking wordt gesteld, zodat de beweegbare cilinder 324 wordt verplaatst ten opzichte van de stationaire zuiger 309 in reactie op fluïdum van hoge druk dat in de ringruimte-veiligheidsklep 100 wordt geleid door een hogedrukslang (of regel-leiding). Een beweging van de beweegbare cilinder 324 ten opzichte van de stationaire zuiger 309 veroorzaakt dat het vereffeningsklepsamenstel 521 beweegt tussen een normaal gesloten stand en een geopende stand voor het vereffenen van druk over de ringruimte-veiligheidsklep 100 voorafgaande aan de beweging van het klepsamenstel 106 tussen een normaal gesloten stand en een geopende stand. Het klepsamenstel 106 is het laatste onderdeel in de ringruimte-veiligheidsklep 100 dat tussen de gesloten en de geopende stand beweegt.
In de voorkeursuitvoering volgens de onderhavige uitvinding kan een aantal klepsamenstellen 106 in de omtreksrich-ting om de binnenste leiding 102 zijn aangebracht, die allemaal mechanisch met elkaar zijn gekoppeld door de centrale spil 115 die in de omtreksrichting om de binnenste leiding 102 verloopt. Elk van het aantal klepsamenstellen 106 kan worden gecalibreerd voor het openen bij een verschillend fluïdumdruk-niveau dat wordt verschaft door een hogedrukslang of regellei-ding door het vastzetten van de lengte en de plaats van de klepspil 111 ten opzichte van de regelspil 115. Bijvoorbeeld kan één klepsamenstel 106 geschikt zijn om te openen bij een beweging van de beweegbare cilinder 324 ten opzichte van de stationaire zuiger 309 over een gekozen afstand Dl. Een tweede klepsamenstel 106 kan geschikt zijn om te openen bij een andere afwijkende wegafstand D2 van de beweegbare cilinder 324 ten opzichte van de stationaire zuiger 309. Een derde en laatste klepsamenstel 106 kan zijn aangebracht om te bewegen tussen de gesloten en geopende stand bij een beweging van de beweegbare cilinder 324 ten opzichte van de stationaire zuiger 309 over een voorafbepaalde langere afstand D3. Wanneer hogedrukflu-idum wordt toegevoerd aan het hydraulische bedieningsorgaan 499 zal dit eerst bewegen over afstand Dl, dan over afstand D2 en tenslotte over afstand D3. Aldus kan een aantal klepsamen-stellen 106 achtereenvolgens in werking worden gesteld bij voorafbepaalde drukdrempels. Uiteraard zal het vereffenings-klepsamenstel 521 in werking worden gesteld voorafgaande aan één van de klepsamenstellen 106 voor het vereffenen van het hoge drukverschil over de ringruimte-veiligheidsklep 100. Bij andere uitvoeringen kunnen meerdere vereffeningsklepsamenstel-len 521 zijn aangebracht.
Tenslotte behoeft de onderhavige uitvinding niet in verbinding te staan met hogedrukslangen of regelleidingen. In plaats daarvan kan de ringvormige ruimte tussen de buis en de verhuizing onder druk worden gezet met een boorputpomp of op-pervlaktepomp voor het verkrijgen van voldoende drukniveaus voor het bedienen van het hydraulische bedieningsorgaan 499, het vereffeningsklepsamenstel 521 en één of meer klepsamenstellen 106.
De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvoor-beelden, die op verschillende manieren binnen het kader van de uitvinding kunnen worden gevarieerd.
Q Λ Λ Λ L /

Claims (36)

1. Ringruimte-veiligheidsklep voor toepassing in een ondergrondse boorput voor de regeling van fluïdumstroming tussen buitenste en binnenste buisvormige leidingen die concentrisch in de boorput zijn geplaatst, welke leidingen zich uitstrekken vanaf het eerste uiteinde van de veiligheidsklep naar een plaats in de boorput, welke ringruimte-veiligheidsklep is voorzien van: (1) een cilindrisch centraal huis dat bevestig-baar is aan de binnenste van de buisvormige leidingen; (2) een fluïdumstromingsdoorlaat door het centrale huis en in fluïdum-stromingsverbinding met het inwendige van de binnenste van de buisvormige leidingen, waarbij de inwendige diameter van de binnenste buisvormige leiding en de inwendige diameter van het centrale huis althans ongeveer gelijk zijn; (3) een van door-laatopeningen voorzien tweede huis dat in omtreksrichting om het uitwendige verloopt van en wordt gedragen door het centrale huis, welk tweede huis aan één uiteinde daarvan in fluïdum-stromingsverbinding staat met fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen in de boorput; (4) regelklep-organen met klepkop- en zittingdelen die in het tweede huis zijn geplaatst, welke kop- en zittingdelen zich in een normaal gesloten stand bevinden teneinde te verhinderen dat fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen door de centrale kleporganen stroomt, welke kop- en zittingdelen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn teneinde een fluïdumstroming door de regelkleporganen mogelijk te maken.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het van doorlaatopeningen voorziene huis is voorzien van een reeks van doorlaatopeningen die daardoorheen zijn gevormd en in de omtreksrichting om het huis verlopen, terwijl ten minste één van de doorlaatopeningen de klepkop- en zittingdelen ontvangt.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de klep-zitting zich op het huis bevindt en de klepkop naar keuze af-dichtend daarmede in ingrijping kan worden gebracht.
4. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen teneinde te verhinderen dat fluïdum daardoorheen stroomt terwijl de veiligheidsklep zich in een werkingsstand in de boorput bevindt.
5. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen voor het verhinderen van enige fluïdumstroming door de betreffende doorlaatopening.
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, waarbij de verwijderbare plugorganen zijn voorzien van een plugelement dat naar keuze verwijderbaar is uit de doorlaatopening voor het daarna toelaten van een fluïdumstroming door de doorlaatopening, welk element verwijderbaar is door het uitoefenen van druk over het element die ten minste gelijk is aan een vooraf-bepaalde waarde.
7. Inrichting volgens conclusie 1, voorts voorzien van ten minste één voorspanmiddel voor het dwingen van een van de klepkop- en zittingdelen in de richting van de andere van de klepkop- en zittingdelen.
8. Inrichting volgens conclusie 1, voorts voorzien van drukvereffeningsmiddelen in het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis die naar keuze beweegbaar zijn terwijl de klepkop- en zittingdelen zich in de gesloten stand bevinden, vanuit een eerste gesloten afgedichte stand naar een tweede geopende, drukvereffenende stand, teneinde daardoor druk te vereffenen over de klepkop- en zittingdelen en uitwendig van het centrale huis.
9. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij het voorspanmiddel zich uitwendig van het centrale huis bevindt.
10. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij het voorspanmiddel uitwendig om het centrale huis wordt gedragen.
11. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij voorts een aantal klepkop- en zittingdelen is aangebracht, waarbij een van de klepkop- en zittingdelen beweegbaar is vanuit de normaal gesloten stand voor het toelaten van fluïdumstroming daardoorheen, terwijl de andere van de klepkop- en zittingdelen zich normaal in de gesloten stand bevinden.
12. Inrichting volgens conclusie 1, voorzien van een 'reeks klepkop- en zittingdelen, welke klepkop- en zittingdelen middelen daarop bezitten voor het doen inzetten van een beweging van elk van de klepkop- en zittingdelen in volgorde van uit een normaal gesloten stand voor het toelaten van een flu-idumstroming daardoorheen.
13. Inrichting volgens conclusie voorzien van een reeks klepkop- en zittingdelen, welke klepkop- en zittingdelen middelen daarop bezitten voor het in gang zetten van een beweging van elk van de klepkop- en zittingdelen in opeenvolging vanuit de normaal gesloten stand voor het toelaten van een fluïdumstroming daardoorheen in reactie op gevarieerde uitoefening van druk daaroverheen.
14. Ringruimte-veiligheidsklep voor toepassing in een ondergrondse boorput voor regeling van fluïdumstroming tussen buitenste en binnenste buisvormige leidingen die concentrisch in de boorput zijn geplaatst, welke leidingen zich uitstrekken vanaf het eerste uiteinde van de veiligheidsklep naar een plaats in de boorput, welke ringruimte-veiligheidsklep is voorzien van: (1) een cilindrisch centraal huis dat bevestig-baar is aan de binnenste van de buisvormige leidingen; (2) een fluïdumstromingsdoorlaat door het centrale huis en in fluïdum-stromingsverbinding met het inwendige van het binnenste van de buisvormige leidingen; (3) een van doorlaatopeningen voorzien tweede huis dat in omtreksrichting om het uitwendige verloopt van en wordt gedragen door het centrale huis, welk tweede huis aan één uiteinde daarvan in fluïdumstromingsverbinding staat met fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen in de boorput; (4) regelkleporganen met klepkop- en zittingdelen die in het tweede huis zijn geplaatst, welke kopen zittingdelen zich in een normaal gesloten stand bevinden teneinde te verhinderen dat fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen door de centrale kleporganen stroomt, welke kop- en zittingdelen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn teneinde een fluïdumstroming door de regelkleporganen mogelijk te maken.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij het van doorlaatopeningen voorziene huis is voorzien van een reeks van doorlaatopeningen die daardoorheen zijn gevormd en in de omtreksrichting om het huis verlopen, terwijl ten minste één van de doorlaatopeningen de klepkop- en zittingdelen ontvangt.
16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij de klep-zitting zich op het huis bevindt en de klepkop naar keuze afdichtend daarmede in ingrijping kan .worden gebracht.
17. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen teneinde te verhinderen dat fluïdum daardoorheen stroom terwijl de veiligheidsklep zich in een werkingsstand in de boorput bevindt.
18. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen voor het verhinderen van enige fluïdumstroming door de betreffende doorlaatopening.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, waarbij de verwijderbare plugorganen zijn voorzien van een plugelement dat naar keuze verwijderbaar is uit de door laatopening voor het daarna toelaten van een fluïdumstroming door de door laatopening, welk element verwijderbaar is door het uitoefenen van druk over het element die ten minste gelijk is aan een voorafbepaalde waarde.
20. Inrichting volgens conclusie 14, voorts voorzien van ten minste één voorspanmiddel voor het dwingen van een van de klepkop- en zittingdelen in de richting van de andere van de klepkop- en zittingdelen.
21. Inrichting volgens conclusie 14, voorts voorzien van drukvereffeningsmiddelen in het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis die naar keuze beweegbaar zijn terwijl de klepkop- en zittingdelen zich in de gesloten stand bevinden, vanuit een eerste gesloten afgedichte stand naar een tweede geopende, drukvereffenende stand, teneinde daardoor druk te vereffenen over de klepkop- en zittingdelen en uitwendig van het centrale huis.
22. Inrichting volgens conclusie 20, waarbij het voorspanmiddel zich uitwendig van het centrale huis bevindt.
23. Inrichting volgens conclusie 20, waarbij het voorspanmiddel uitwendig om het centrale huis wordt gedragen.
24. Inrichting volgens conclusie 1 of 14, waarbij één uiteinde van de buitenste buisvormige leiding afdichtend kan aangrijpen op het inwendige van een verbuizingsleiding die in de boorput is geplaatst.
25. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij de afdichtende aangrijping is verschaft door middel van een hulp-boorputgereedschap dat wordt gedragen door een van de buiten ste en binnenste buisvormige leidingen en is voorzien van veranker ings- en afdichtdelen die beweegbaar zijn vanuit een eerste samengetrokken verplaatsingsstand naar een tweede radiaal uitgezette zettingsstand in de boorput, waardoor het afdicht-orgaan in de omtreksrichting afdichtend aangrijpt om een plaats op de verbuizingsleiding.
26. Werkwijze voor het regelen van de fluïdumstroming tussen buitenste en binnenste buisvormige leidingen die concentrisch in een ondergrondse boorput zijn geplaatst, welke leidingen zich uitstrekken vanaf een eerste uiteinde van een ringruimte-veiligheidsklep naar een plaats in de boorput, voorzien van stappen van: (a) het aan de bovenzijde van een boorput op de binnenste buisvormige leiding samenstellen van een ringruimte-veiligheidsklep, voorzien van: (1) een cilindrisch centraal huis dat bevestigbaar is aan de binnenste van de buisvormige leidingen; (2) een fluïdumstromingsdoorlaat door het centrale huis en in fluïdumstromingsverbinding met het inwendige van de binnenste van de buisvormige leidingen, waarbij de inwendige diameter van de binnenste buisvormige leiding en de inwendige diameter van het centrale huis althans ongeveer gelijk zijn; (3) een van doorlaatopeningen voorzien tweede huis dat in omtreksrichting om het uitwendige verloopt van en wordt gedragen door het centrale huis, welk tweede huis aan één uiteinde daarvan in fluïdumstromingsverbinding staat met fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen in de boorput; (4) regelkleporganen met klepkop- en zittingdelen die in het tweede huis zijn geplaatst, welke kopen zittingdelen zich in een normaal gesloten stand bevinden teneinde te verhinderen dat fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen door de centrale kleporganen stroomt, welke kop- en zittingdelen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn teneinde een fluïdumstroming door de regelkleporganen mogelijk te maken; (b) het tot op zijn plaats in de boorput neerlaten van de ringruimte-veiligheidsklep; en (c) het bekrachtigen van de klepkop- en zittingdelen voor het bewegen van de delen vanuit de normaal gesloten stand voor het toestaan van fluïdumstroming door de regelkleporganen.
27. Werkwijze voor het regelen van de fluïdumstroming tussen buitenste en binnenste buisvormige leidingen die concentrisch in een ondergrondse boorput zijn .geplaatst, welke leidingen zich uitstrekken vanaf een eerste uiteinde van een ringruimte-veiligheidsklep naar een plaats in de boorput, voorzien van stappen van: (a) het aan de bovenzijde van een boorput op de binnenste buisvormige leiding samenstellen van een ringruimte-veiligheidsklep, voorzien van: (1) een cilindrisch centraal huis dat bevestigbaar is aan de binnenste van de buisvormige leidingen; (2) een fluïdumstromingsdoorlaat door het centrale huis en in fluïdumstromingsverbinding met het inwendige van de binnenste van de buisvormige leidingen, waarbij de inwendige diameter van de binnenste buisvormige leiding en de inwendige diameter van het centrale huis althans ongeveer gelijk zijn; (3) een van doorlaatopeningen voorzien tweede huis dat in omtreksrichting om het uitwendige verloopt van en wordt gedragen door het centrale huis, welk tweede huis aan één uiteinde daarvan in fluïdumstromingsverbinding staat met fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen in de boorput; (4) regelkleporganen met klepkop- en zittingdelen die in het tweede huis zijn geplaatst, welke kopen zittingdelen zich in een normaal gesloten stand bevinden teneinde te verhinderen dat fluïdum tussen de buitenste en binnenste buisvormige leidingen door de centrale kleporganen stroomt, welke kop- en zittingdelen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn teneinde een fluïdumstroming door de regelkleporganen mogelijk te maken; (b) het neerlaten van de ringruimte-veiligheidsklep tot in de boorput ofwel gelijktijdig of opeenvolgend met: (5) pakkingmiddelen die onder de ringruimte-veiligheidsklep plaatsbaar zijn en zijn voorzien van een stro-mingsdoorlaat daardoorheen die zich uitstrekt naar en in flu-idumverbinding met het inwendige van de buitenste buisvormige leiding en het uitwendige van de binnenste buisvormige leiding, en voorts voorzien van verankerings- en afdichtdelen die beweegbaar zijn vanuit een eerste verplaatsingsstand naar een tweede uitgezette stand, waardoor de pakkingmiddelen zijn verankerd in de boorput en in afdichtende aangrijping zijn met een verbuizingsleiding die in de boorput is geplaatst, en, waarbij in de verankerde en afgedichte stand een doorlaat daardoorheen in fluïdumverbinding staat met het inwendige van de verhuizing onder de pakkingmiddelen; (c) het neerlaten van de buisvormige leidingen tot in de boorput; (d) het zetten van de pakkingmiddelen; en (e) het manipuleren van de regelklepor-ganen naar de geopende stand.
28. Werkwijze volgens conclusie 27, waarbij het van doorlaatopeningen voorziene huis is voorzien van een reeks van doorlaatopeningen die daardoorheen zijn gevormd en in de om-treksrichting om het huis verlopen, terwijl ten minste één van de doorlaatopeningen de klepkop- en zittingdelen ontvangt.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij de klep-zitting zich op het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis bevindt en de klepkop naar keuze afdichtend daarmede in ingrijping kan worden gebracht.
30. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen teneinde te verhinderen dat fluïdum daardoorheen stroom terwijl de veiligheidsklep zich in een werkingsstand in de boorput bevindt.
31. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij elk van de doorlaatopeningen die de klepkop- en zittingdelen niet ontvangt, is voorzien van verwijderbare plugmiddelen voor het verhinderen van enige fluïdumstroming door de betreffende doorlaatopening.
32. Werkwijze volgens conclusie 30 of 31, waarbij de verwijderbare plugorganen zijn voorzien van een plugelement dat naar keuze verwijderbaar is uit de doorlaatopening voor het daarna toelaten van een fluïdumstroming door de doorlaatopening, welk element verwijderbaar is door het uitoefenen van druk over het element die ten minste gelijk is aan een voorafbepaalde waarde.
33. Werkwijze volgens conclusie 27, voorts voorzien van ten minste één voorspanmiddel voor het dwingen van een van de klepkop- en zittingdelen in de richting van de andere van de klepkop- en zittingdelen.
34. Werkwijze volgens conclusie 27, voorts voorzien van drukvereffeningsmiddelen in het van doorlaatopeningen voorziene tweede huis die naar keuze beweegbaar zijn terwijl de klepkop- en zittingdelen zich in de gesloten stand bevinden, vanuit een eerste gesloten afgedichte stand naar een tweede geopende, drukvereffenende stand, teneinde daardoor druk te vereffenen over de klepkop- en zittingdelen en uitwendig van het centrale huis.
35. Werkwijze volgens conclusie 33, waarbij het voorspanmiddel zich uitwendig van het centrale huis bevindt.
36. Werkwijze volgens conclusie 33, waarbij het voorspanmiddel uitwendig om het centrale huis wordt gedragen.
NL9101447A 1990-08-27 1991-08-27 Ringruimte-veiligheidsklep. NL9101447A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US07/573,528 US5207275A (en) 1990-08-27 1990-08-27 Annulus safety valve
US57352890 1990-08-27

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9101447A true NL9101447A (nl) 1992-03-16

Family

ID=24292352

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9101447A NL9101447A (nl) 1990-08-27 1991-08-27 Ringruimte-veiligheidsklep.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US5207275A (nl)
AU (1) AU8279491A (nl)
DK (1) DK151291A (nl)
FR (1) FR2666116A1 (nl)
GB (1) GB2248256B (nl)
NL (1) NL9101447A (nl)
NO (1) NO303240B1 (nl)

Families Citing this family (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5285851A (en) * 1992-08-12 1994-02-15 Camco International Inc. Coiled tubing safety valve and assembly
US5329999A (en) * 1993-06-03 1994-07-19 Halliburton Company Annular safety system
US6435282B1 (en) 2000-10-17 2002-08-20 Halliburton Energy Services, Inc. Annular flow safety valve and methods
CA2734871C (en) * 2008-08-19 2013-06-11 Aker Subsea Inc. Annulus isolation valve
US20100051289A1 (en) * 2008-08-26 2010-03-04 Baker Hughes Incorporated System for Selective Incremental Closing of a Hydraulic Downhole Choking Valve
FR2970998B1 (fr) * 2011-01-27 2013-12-20 Weatherford Lamb Vanne de securite souterraine incluant une injection d'additif securisee
US9388675B2 (en) * 2013-06-18 2016-07-12 Baker Hughes Incorporated Multi power launch system for pressure differential device

Family Cites Families (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3186483A (en) * 1957-08-05 1965-06-01 Otis Eng Co Method and means for treating wells
GB1559494A (en) * 1976-03-19 1980-01-23 Conoco Inc Wellhead plugs
US4049052A (en) * 1976-04-05 1977-09-20 Otis Engineering Corporation Subsurface annulus safety valve
US4273194A (en) * 1980-02-11 1981-06-16 Camco, Incorporated Annular flow control safety valve
US4432417A (en) * 1981-10-02 1984-02-21 Baker International Corporation Control pressure actuated downhole hanger apparatus
US4460040A (en) * 1982-11-24 1984-07-17 Baker Oil Tools, Inc. Equalizing annulus valve
US4576235A (en) * 1983-09-30 1986-03-18 S & B Engineers Downhole relief valve
US4538685A (en) * 1983-10-07 1985-09-03 Camco, Incorporated Locking annulus safety valve
US4589482A (en) * 1984-06-04 1986-05-20 Otis Engineering Corporation Well production system
EP0349685B1 (en) * 1988-07-06 1992-02-26 Cooper Industries, Inc. Annulus valve for concentric tubing hangers

Also Published As

Publication number Publication date
US5207275A (en) 1993-05-04
AU8279491A (en) 1992-03-05
NO303240B1 (no) 1998-06-15
NO913337L (no) 1992-02-28
GB2248256B (en) 1994-09-28
GB2248256A (en) 1992-04-01
DK151291D0 (da) 1991-08-27
GB9118326D0 (en) 1991-10-09
FR2666116A1 (fr) 1992-02-28
NO913337D0 (no) 1991-08-26
DK151291A (da) 1992-02-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4714116A (en) Downhole safety valve operable by differential pressure
US4834183A (en) Surface controlled subsurface safety valve
US5293943A (en) Safety valve, sealing ring and seal assembly
US6695057B2 (en) Fracturing port collar for wellbore pack-off system, and method for using same
EP2558676B1 (en) Blowout preventer assembly
US4945993A (en) Surface controlled subsurface safety valve
CA2496331C (en) Seal assembly for a safety valve
US7404446B2 (en) Well tool protection system and method
US20160047192A1 (en) Double Valve Block and Actuator Assembly Including Same
US4645006A (en) Annulus access valve system
US4527631A (en) Subsurface safety valve
US20200362653A1 (en) Method and Apparatus for Setting Downhole Plugs and Other Objects in Wellbores
US6289992B1 (en) Variable pressure pump through nozzle
US4860826A (en) Apparatus for sealing a tubing string in a high pressure wellbore
NL9101447A (nl) Ringruimte-veiligheidsklep.
US5199494A (en) Safety valve, sealing ring and seal assembly
US5211243A (en) Annulus safety valve
EP0682169A2 (en) Pressur operated apparatus for use in high pressure well
US20200088000A1 (en) Automatically Resetting Tubing String Bypass Valve
US20050000695A1 (en) Filling and circulating apparatus for subsurface exploration
US4276937A (en) Well safety system
US11261681B1 (en) Bit saver assembly and method
US4015662A (en) Well tool which changes reciprocating movement to rotary motion
US5259457A (en) Safety valve, sealing ring and seal assembly
US3726341A (en) Petroleum well tubing safety valve

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed