NL9002350A - Machine voor het bewerken van gewas. - Google Patents

Machine voor het bewerken van gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL9002350A
NL9002350A NL9002350A NL9002350A NL9002350A NL 9002350 A NL9002350 A NL 9002350A NL 9002350 A NL9002350 A NL 9002350A NL 9002350 A NL9002350 A NL 9002350A NL 9002350 A NL9002350 A NL 9002350A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
conveyor
machine according
crop
axis
rotation
Prior art date
Application number
NL9002350A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Patent Concern Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL7710410A external-priority patent/NL7710410A/nl
Application filed by Patent Concern Nv filed Critical Patent Concern Nv
Priority to NL9002350A priority Critical patent/NL9002350A/nl
Publication of NL9002350A publication Critical patent/NL9002350A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D82/00Crop conditioners, i.e. machines for crushing or bruising stalks
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/02Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying bars or equivalent members which interconnect heads rotating about horizontal axes, e.g. of rotary-drum type

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

MACHINE VOOR HET BEWERKEN VAN GEWAS
De uitvinding heeft betrekking op een machine voor het bewerken van gewas, zoals gras, met ten minste één tijdens bedrijf aandrijfbare, om een as draaibare transporteur, die is voorzien van ten minste één meeneem-orgaan dat het gewas van een aanvoerplaats naar een afvoer-plaats verplaatst.
Een doel van de uitvinding is in het bijzonder om ballen of knotvormige· delen in het gewas zodanig aan te vatten dat een uitkammende werking op deze delen van het gewas wordt uitgeoefend.
Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wanneer in de nabijheid van de transporteur ten minste één met de transporteur samenwerkend orgaan is aangebracht, dat zodanig is gevormd en tijdens bedrijf zodanig met de transporteur samenwerkt dat het gewas tussen het orgaan en het transportorgaan althans gedeeltelijk wordt uitgekamd. Met de uitkammende werking kunnen ballen of knotvormige delen in het gewas opgelost worden zodanig dat het gewas bijvoorbeeld beter kan drogen. Bij uitkammende werking wordt het gewas zodanig aangevat, dat dit zo min mogelijk wordt beschadigd, waardoor nadelige effecten op bijvoorbeeld de voedingswaarde van het gewas kunnen worden tegengegaan.
Bij een verder uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding is het orgaan voorzien van uitsteeksels. Op gunstige wijze kunnen hierbij, volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld, de uitsteeksels van het orgaan tot aan of in de baan reiken die tijdens bedrijf wordt doorlopen door de meeneemorganen van de transporteur. Hierdoor kan, in afhankelijkheid van bijvoorbeeld de dikte van het gewas, de uitkamwerking aangepast worden. Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld kan verkregen worden wanneer de uitsteeksels samenwerken met verende meeneemorganen van de transporteur. Volgens een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding zijn de uitsteeksels zodanig gevormd en aangebracht dat zij tijdens bedrijf tezamen met de meeneem-organen van het transportorgaan een kammende werking uitoefenen op het door de tranporteur verplaatste gewas.
Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding is het met de transporteur samenwerkend orgaan draaibaar om een draaiingsas die althans nagenoeg evenwijdig is gelegen aan de draaiingsas van de transporteur. Het draaibaar zijn van zowel de transporteur als het daarmee samenwerkend orgaan kan een gunstige uitwerking hebben op de uitkamwerking van het tussen de transporteur en het orgaan bewegende gewas. Bij een verdere uitvoeringsvorm is de draaiingsas van het orgaan althans nagenoeg horizontaal gelegen. Hierbij kan het tussen het orgaan en de transporteur komende gewas op gunstige wijze hiertussen verdeeld worden.
De bewerking van het gewas kan bijzonder gunstig beïnvloed worden wanneer volgens een verder uitvoerings-voorbeeld van de machine volgens de uitvinding het orgaan althans gedeeltelijk binnen een kap is gelegen die om althans een gedeelte van de omtrek van de transporteur is aangebracht. Het gewas kan hierbij op gunstige wijze aan het met de transporteur samenwerkend orgaan toegevoerd worden, terwijl het uitgekamde gewas op gunstige wijze verder kan worden getransporteerd. Een gunstige ligging van de kap kan verkregen worden wanneer de kap met één einde tot nabij de aanvoerplaats van het gewas aan de transporteur reikt en met het andere einde eindigt op een plaats die hoger of althans ongeveer ter hoogte van de draaiingsas van de transporteur is gelegen. De opname van het gewas door de transporteur kan gunstig beïnvloed worden wanneer het ene einde van de kap lager is gelegen dan de draaiingsas van de transporteur. De toevoer van het gewas aan de transporteur kan verder gunstig beïnvloed worden wanneer volgens de uitvinding nabij het ene einde van de kap geleidingsorganen zijn aangebracht voor het geleiden van het gewas naar de aanvoerplaats aan de transporteur.
De bewerking van het gewas kan voor bepaalde doeleinden óp gunstige wijze beïnvloed worden wanneer nabij het ene einde van de kap aan de naar de transporteur toegekeerde zijde daarvan stationaire tanden zijn opgesteld. Deze tanden kunnen dan bijvoorbeeld bij dikker, en in het bijzonder gewas met veel knotvorming de uitkamwerking gedeeltelijk inleiden.
De uitkamwerking van het te bewerken gewas kan op gunstige wijze aan de omstandigheden van het gewas aangepast worden wanneer de uitsteeksels in de richting van, respectievelijk in een richting vanaf de iraaiingsas van de transporteur verstelbaar en in ten minste twee verschillende standen vastzetbaar zijn aangebracht. Op deze wijze kan de afstand van de uitsteeksels tot de transporteur ingesteld worden en kunnen bijvoorbeeld de uitsteeksels meer of minder tussen de meeneemorganen van de transporteur reiken. Hierdoor is de uitkamwerking bijvoorbeeld aan te passen aan de dikte van het gewas en/of het aanwezig zijn van meer of minder balvormige, respectievelijk knotvormige delen in het gewas. De intensiteit van de kamwerking kan verder op gunstige wijze beïnvloed worden wanneer de uitsteeksels scharnierbaar om een scharnieras zijn aangebracht, die althans nagenoeg evenwijdig is gelegen aan de draaiingsas van de transporteur.
Een goede geleiding van het reeds in hoofdzaak uitgekamde gewas kan verkregen worden wanneer, volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding, een rij tanden nabij het achtereinde van de kap is aangebracht, waarbij de rij zich evenwijdig aan de draaiingsas van de transporteur uitstrekt. Een gunstige ligging van het orgaan wordt verkregen wanneer dit nabij de bovenzijde van de transporteur of althans hoger is gelegen dan de draaiingsas van de transporteur. De werking van het orgaan kan verder op gunstige wijze beïnvloed worden wanneer de uitsteeksels in de richting van de transporteur zijn afgebogen in een richting, die samenvalt met de draairichting van de transporteur. Op deze wijze kan een goede uitkamwerking verkregen worden zonder dat de uitsteeksels het gewas al te krachtig aanvatten.
De beschrijving zal worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een machine volgens de uitvinding;
Figuur 2 is een aanzicht volgens de pijl II in figuur 1;
Figuur 3 is een aanzicht volgens de pijl II in figuur 1 van een tweede uitvoeringsvorm van het met de transporteur samenwerkende orgaan;
Figuur 4 is een aanzicht volgens de pijl II in figuur 1 van een derde uitvoeringsvorm van een met de transporteur samenwerkend orgaan;
Figuur 5 is een aanzicht volgens de pijl II in figuur 1 van een vierde uitvoeringsvorm van in de machine aanwezige met de transporteur samenwerkende organen.
Als uitvoeringsvoorbeeld is in de figuren 1 en 2 een trommelschudder getekend met een om een horizontale, dwars of schuin op de rijrichting C gelegen draaiingsas 35 draaibare transporteur of trommel 36, die is voorzien van rijen meeneemorganen of tanden 37, welke rijen zich op bekende wijze over de gehele breedte van de trommel 36 uitstrekken. De trommel 36 is door een de machine voortbewegende trekker aandrijfbaar in een draairichting D, waarbij een tand in zijn onderste stand nabij de grond ten opzichte van de draaiingsas 35 in een richting beweegt die overeenstemt met de rijrichting C. De trommel 36 wordt op bekende wijze omgeven door een kap 38 die in zijaanzicht (figuur 2) ongeveer de vorm heeft van een deel van een cilinderoppervlak. De onderste begrenzihgslijn van de kap 38 bevindt zich op een afstand boven de grond die iets kleiner is dan de afstand van de draaiingsas 35 boven de grond, terwijl de kap zich over ongeveer 120° om de draaiingsas 35 uitstrekt. De kap 38 en de trommel 36 zijn bevestigd aan een gestel 39 dat U-vormig is en in het midden van de breedte van de machine is voorzien van een bok 40 waarmee de machine bevestigbaar is aan dé driepuntshefinrichting van de trekker. Een op de aftakas van de trekker aangesloten tussenas 41 drijft via een tandwielkast 42 een dwars op de rijrichting gelegen, horizontale aandrijfas 43 aan, op het einde waarvan een dubbele riemschijf 44 is bevestigd. Door middel van riemen 45 wordt een op een einde van de draaiingsas 35 beves tigde riemschijf 46, en daarmede de trommel 36, aangedreven. Een tweede gedeelte van de riemschijf 44 drijft door middel van riemen 47 een riemschijf 48 aan, die is bevestigd op een draaiingsas 49 die zich eveneens over een breedte uitstrekt die gelijk is aan die van de draaiingsas 35. Gezien in zijaanzicht (figuur 2), bevindt de draaiingsas 49 zich juist buiten de kap 38. Een vlak door de draaiingsassen 35 en 49 sluit ongeveer 45° met een horizontaal vlak in en is vanaf de as 35 schuin naar voren en naar boven gericht. Aan de draaiingsas 49 zijn over zijn gehele lengte tandengroepen aangebracht, die elk bestaan uit plaatvormige tanden 50 die, gerekend vanaf de draaiingsas 49, tegengesteld zijn gericht en een gekromde vorm bezitten. De grootste afmeting van de doorsnede van de plaatvormige tand 50 is in de in figuur 2 getekende stand verticaal gericht. De draaiingsas 49 en de tandengroepen 50 vormen een tegenhoudorgaan 51, dat door middel van de riemschijf 44, de riemen 47 en de riemschijf 48 wordt aangedreven in een richting E (figuur 2), die overeenstemt met de richting D waarin de trommel draait. Bij de in figuur 2 getekende opstelling raakt de baan die door de einden van de tanden 50 wordt beschreven tot aan de baan die beschreven wordt door de einden van de tanden 37, maar deze tandenbaan van de einden van de tanden 50 kan ook de tanden-baan van de einden van de tanden 37 overlappen, waarbij de tanden 50 ten dele tussen de tanden 37 reiken. Tijdens elke omwenteling van de tanden 50 van het tegenhoudorgaan 51 bevinden de tanden 50 zich over een deel van hun baan binnen de kap 38 en ten dele erbuiten. De tanden 50 bewegen zich daarbij door in de kap 38 aangebrachte sleuven 52 die, in bovenaanzicht (figuur 1), rechthoekig zijn en die de tanden 50 tijdens het passeren ervan nauw omsluiten. De randen van de sleuven 52 vormen daarbij afstrijkorganen voor de tanden 50, respectievelijk het tegenhoudorgaan 51. Desgewenst kan het tegenhoudorgaan 51 worden omsloten door een tweede kap 53, die geheel aansluit aan de kap 38, maar de aanwezigheid van de kap 53 is alleen onder bepaalde omstandigheden wenselijk.
Aan de achterzijde van de kap 38 is op bekende wijze een aantal gewasgeleidingsorganen 54 aangebracht, die om opwaarts gerichte assen instelbaar en in meerdere standen vastzetbaar zijn. In het uitvoeringsvoorbeeld zijn vier organen 54 opgesteld, waarbij elk tweetal organen 54 een zwad kunnen afleggen; het is echter ook mogelijk om slechts aan de buitenzijden van de kap 38 organen 54 aan te brengen die één groot zwad vormen. De organen 54 kunnen zodanig worden verzwenkt, dat zij niet met het gewas in aanraking komen ten behoeve van het schudden.
Aan de voorzijde van het gestel 39 zijn steunen 55 aangebracht, die vanaf het gestel naar voren en enigszins naar beneden uitsteken; de steunen 55 zijn aan hun voorzijden verbonden door een drager 56, die zich over de gehele breedte van de machine uitstrekt. Aan de drager 56 is een groot aantal, regelmatig over de machinebreedte verdeelde, geleidingsstaven 57 aangebracht, die zich, gerekend ten opzichte van de rijrichting C, vanaf de drager 56 schuin naar achteren en neerwaarts uitstrekken tot op geringe afstand boven de grond, en daarna (figuur 2) cirkelboogvormig opwaarts zijn gebogen totdat de staven in achterwaartse richting onder een hoek van 45° schuin naar boven zijn gericht. Aan het laatstgenoemde gebogen gedeelte 58 sluit een deel 59 aan, dat een tegengestelde kromming kan bezitten en tot aan de baan reikt die door de einden van de tanden 37 wordt beschreven. Het achterste einde van het deel 59 is daarbij ongeveer in de richting van de draaiingsas 35 gericht. Ook hier kunnen echter de einden 59 van de staven 57 tot binnen de door de tandeinden van de tanden 37 beschreven banen reiken. De geleidingsstaven 57 kunnen uit staalstrippen bestaan, maar ook uit verend stalen staven met een ronde doorsnede. De staven 57 kunnen desgewenst aan het gestel 39 worden bevestigd door middel van een paral le llogramcons truc -tie, zoals bij het eerste uitvoeringsvoorbeeld.
Tijdens bedrijf worden zowel de transporteur 36 als het tegenhoudorgaan 51 via de tussenas 41, de tandwielkast 42, de aandrijfas 43, de riemschijven 44 en de riemen 45, respectievelijk 47 aangedreven in de richtingen D en E. Tijdens het rijden in de richting C zal het op de aanvoer- plaats liggende gewas onder de rij geleidingsstaven 57 bewegen en daarbij door deze staven tijdelijk worden vastgehouden, doordat het gewas enigszins tegen de grond wordt gedrukt. De tanden 37 kammen dus steeds gewasdelen uit dit tijdelijk vastgehouden gewas, waarbij in het gewas voorkomende ballen of knotten uit elkaar worden getrokken en in opwaartse richting door de tanden 37 worden meegenomen, waarbij het zich ten dele tussen de einden van de tanden 37 en de kap 38 bevindt. Gewasknotten, die nog niet voldoende zijn uitgekamd, passeren hierbij het tegenhoudorgaan 51, waarbij de zich binnen de kap 38 bevindende tanden 50 tegen de gewas-stroom in draaien. De einddelen van de tanden 50 zijn zodanig afgebogen, dat ze ten opzichte van de draairichting E achterwaarts gericht zijn, zodat gewasdelen, die door de tanden 50 uit eventueel overgebleven gewasknotten worden gekamd enigszins in de richting van de tanden 37 worden afgevoerd en verder getransporteerd naar het einde van de kap 38, alwaar ze in aanraking komen met de geleidingsorganen 54 die het gewas in een of meer zwaden afleggen of, bij het ontbreken van deze geleidingsorganen 54 over het veld verspreiden (afvoerplaats). Delen van gewasknotten die door de tanden 50 worden meegenomen in de richting E worden door de als afstrijkorganen dienende randen van de sleuven 52 van de tanden 50 afgestreken, waardoor deze gewasdelen weer in de gewasstroom onder de kap 38 worden teruggevoerd. De tegenhoudorganen 51, 61, 64, 69, 71 hebben in samenwerking met de tanden 37 van de transporteur 36 een uitkamfunctie.
Desgewenst kunnen nabij het begin van de gewasstroom onderaan de kap 38 stationaire, plaatijzeren, driehoekig gevormde tanden 60 worden opgesteld, die over de gehele breedte van de machine in een evenwijdig aan de as 35 gelegen rij zijn geplaatst. De tanden 60 vormen eveneens een tegenhoudorgaan voor de gewasstroom, maar in dit geval aan het begin ervan, waardoor ook gewasknotten, die aan de tanden 60 blijven hangen, door de tanden 37 kunnen worden uitgekamd.
De aanwezigheid van tegenhoud- en uitkamorganen in de gewasstroom heeft een vertraging van deze stroom tot gevolg, zodat het van voordeel kan zijn om bij aanwezigheid van de organen 57 en 60 nabij het begin van de gewasstroom, een eventueel benodigd volgend tegenhoudorgaan nabij het einde Van de kap 38 aan te brengen, alwaar het gewas weer op de volle snelheid beweegt. Deze opstelling is in figuur 3 getekend. Deze trommelschudder is eveneens voorzien van de geleidingsstaven 57 en de plaatijzeren tanden 60, die zich overigens ook tot binnen de baan kunnen uitstrekken, die beschreven wordt door de einden van de tanden 37. Het nabij het einde van de gewasstroom opgestelde tegenhoudorgaan 61 omvat een draaiingsas 62, waaraan tanden 63 in groepen van drie stuks zijn aangebracht; deze tandengroepen zijn, evenals in het vorige uitvoeringsvoorbeeld, over de gehele lengte van de as 62 en evenwijdig aan deze as aangebracht. De tandengroepen omvatten elk drie tanden 63 die onderling over 120° verdeeld aan de as 62 zijn bevestigd. Elke tand 63 heeft een vorm die analoog is aan die van een tand 50 volgens het vorige uitvoeringsvoorbeeid. De tanden 63 bewegen zich vanuit een gebied buiten de kap 38 tot in een gebied binnen deze kap door sleuven die, evenals in het vorige uitvoeringsvoorbeeld, als afstrijkorganen dienst doen. De as 62 strekt zich evenwijdig aan de as 35 uit en wordt weer in een draaizin E aangedreven die overeenstemt met de draaizin D van de trommel 36. Het tegenhoudorgaan 61 kan desgewenst worden voorzien van een kap 64A die aansluit op de kap 38, maar de kap 64A is niet altijd noodzakelijk.
Het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 4 omvat eveneens de geleidingsstaven 57 en het tegenhoudorgaan in de vorm van de verzameling plaatvormige tanden 60. In dit uitvoeringsvoorbeeld is nabij het achtereinde van de kap 38 een tegenhoudorgaan 64 aangebracht in de vorm van een in bovenaanzicht evenwijdig aan de as 35 opgestelde rij tanden 65 die uit verenstalen staven kunnen bestaan. De tanden 65 zijn door middel van windingen 66 verend aan de achterzijde van de kap 38 bevestigd en strekken zich vanaf de windingen in ongeveer verticale richting neerwaarts uit; de onderste uiteinden 67 van de tanden 65 zijn schuin neerwaarts en voorwaarts afgebogen en wijzen ongeveer in de richting van de draaiingsas 35. De uiteinden van de tanden 64 kunnen, gezien in het aanzicht volgens figuur 4, tot aan de baan reiken, die door de einden van de tanden 37 wordt beschreven, maar kunnen zich ook tot binnen deze tandenbaan uitstrekken, waarbij zij tussen de groepen tanden 37 zijn gelegen. Het gewas dat tussen de onderzijden van de staven 57 en de grond tijdelijk wordt vastgehouden, wordt door langsbewegende tanden 37 gekaard en in opwaartse richting onder de kap 38 gebracht. Het gewas dat eventueel aan de voorzijde van de geleidings-staven 57 tussen deze staven doordringt, schuift onder de onderzijde van de kap 38 achterwaarts, wordt door de tanden 37 gegrepen en door de rij tanden 60 gevoerd, waardoor ook deze gewasdelen, die eveneens knotten kunnen bevatten, worden uitgekamd. Nabij het einde van de kap 38 is het gewas weer op volle snelheid gekomen en wordt ten slotte door het tegen-houdorgaan 64 tijdelijk vastgehouden en door de tanden 37 uitgekamd, zodat het gewas zonder ballen of knotten over de grond wordt verspreid of in een zwad wordt afgelegd.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 5 zijn tegenhoudorganen 68, respectievelijk 69 getekend, die verstelbaar, respectievelijk instelbaar zijn uitgevoerd. Het tegenhoudorgaan 68 omvat een zich over de breedte van de trommel uitstrekkende rij, door middel van windingen 70 verend opgestelde tanden 71 die buiten de kap 38 zijn bevestigd en door in de kap 38 aangebrachte sleufgaten 72 binnen de kap zijn gevoerd. De tanden 71 zijn, gerekend vanaf de windingen 70, in de richting van de draaiingsas 35 gericht en kunnen tot aan, maar ook binnen de baan reiken die door de uiteinden van de tanden 37 wordt beschreven. De tanden 71 zijn bevestigd aan een buiten de kap 38 gelegen, ten opzichte van de assen 35 radiaal opgestelde plaat 73, die in de richting van de pijlen 74 verschuifbaar en in meerdere standen vastzetbaar is bevestigd aan nabij de einden van de kap 38 aan deze kap bevestigde steunen 75. Door middel van deze instelmogelijkheid van de plaat 73 is het mogelijk om de diepte waarover de tanden 71 in de gewasstroom reiken in te stellen. De tanden 71 bepalen een vlak, dat ongeveer door de draaiingsas 35 loopt en dat vanaf deze as onder ongeveer 45° naar voren en schuin opwaarts is gericht.
Het tegenhoudorgaan 69 dat in hoofdzaak recht boven de draaiingsas 35 is gelegen, is in opwaartse richting om een buiten de kap 38 aangebrachte en evenwijdig aan de as 35 gelegen zwenkas 76 vrij verzwenkbaar; de neerwaartse beweging van het tegenhoudorgaan 69 is echter op instelbare wijze begrensd. Het tegenhoudorgaan 69 omvat een over de trommelbreedte gelegen rij staven 77 die desgewenst elk afzonderlijk om de as 76 vrij opwaarts verzwenkbaar zijn. Buiten bedrijf zijn de staven 77 ten gevolge van het eigen gewicht en van de in neerwaartse richting aanwezige begrenzing gericht zoals in figuur 5 is getekend. Vanaf de zwenkas 76 strekt elke staaf 77 zich schuin neerwaarts en achterwaarts uit, terwijl het achterste uiteinde van elke staaf 77 dat op korte afstand boven de tandenbaan is gelegen, die door de uiteinden van de tanden 37 van de transporteur 36 wordt beschreven, zich ongeveer horizontaal achterwaarts uitstrekt. Aan de onderzijde van elke staaf 77 is een aantal, in dit uitvoeringsvoorbeeld vier stuks, plaatvormige en, in het aanzicht volgens figuur 5, driehoekige tanden 78 aangebracht, die vanaf de kap 38 achter elkaar in een rij langs de onderzijde van de bijbehorende staaf 77 zijn opgesteld. De punten van de driehoekige tanden 78 zijn neerwaarts gericht.
Het reeds door een maaimachine gemaaide, op het veld liggende gewas wordt door de voorste einden van de staven 57 in de richting van de grond gedrukt en daar tijdelijk vastgehouden, zodat gewasdelen en ook in elkaar verstrengelde gewasknotten tijdelijk nabij het diepste punt van de staven 57 worden vastgehouden, zodat de tanden 37 deze verstrengelde halmen kunnen uitkammen en onder de kap 38 opwaarts transporteren. Eventueel nog niet geheel uitgekamde gewasknotten worden tijdelijk door de rij tanden 71 tegengehouden, waarbij de diepte waarover de tanden 71 in de gewasstroom reiken in afhankelijkheid van de gewasomstandigheden kan worden ingesteld. De tanden 37 kammen de gewashalmen uit de tanden 37, waarna deze gewasdelen door de tanden 78 van het orgaan 69 worden opgevangen. Zoals uit figuur 5 blijkt, naderen de punten van de achter elkaar opgestelde tanden 78 in de richting van de gewasstroom steeds meer de tandenbaan die door de einden van de tanden 37 wordt beschreven, respectievelijk dringen verder binnen deze tandenbaan. De tanden 37 kunnen aan deze tandpunten hangende gewasknotten achtereenvolgens uitkammen en als afzonderlijke halmen in achterwaartse richting verspreiden, respectievelijk aan de geleidingsorganen 54 toevoeren. Bij grote hoeveelheden gewas per tijdseenheid verhindert de vrije opwaartse verzwenking van het tegenhoudorgaan 69 een eventueel te grote weerstand in de gewasstroom.
Door de samenwerking van het tegenhoudorgaan met de meeneemorganen wordt het gewas gelijkmatig en luchtig achter de machine gedeponeerd of in een zwad afgelegd. Verschillen in de dikte van de op de grond liggende laag gewas worden door de uitkamfunctie eveneens verminderd, daar de tegenhoudorganen deze verschillen tegenwerken.
Het gewas wordt verder min of meer uitgekamd en gekaard, waardoor het luchtig of in een zwad of verspreid achter de machine op het veld achterblijft, zodat de opname door een andere machine of de droging van het gewas door de zon belangrijk wordt verbeterd.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.

Claims (25)

1. Machine voor het bewerken van gewas, zoals gras, met ten minste één tijdens bedrijf aandrijfbare, om een as draaibare transporteur, die is voorzien van ten minste één meeneemorgaan dat het gewas van een aanvoerplaats naar een afvoerplaats verplaatst, met het kenmerk, dat in de nabijheid van de transporteur ten minste één met de transporteur samenwerkend orgaan is aangebracht, dat zodanig is gevormd en tijdens bedrijf zodanig met de transporteur samenwerkt dat het gewas tussen het orgaan en dé transporteur althans gedeeltelijk wordt uitgekamd.
2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het orgaan is voorzien van uitsteeksels.
3. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de uitsteeksels van het orgaan tot aan of in de baan reiken, die tijdens bedrijf wordt doorlopen door de meeneemorganen van de transporteur.
4. Machine volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de uitsteeksels samenwerken met verende meeneemorganen van de transporteur.
5. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels zodanig zijn gevormd en aangebracht dat zij tijdens bedrijf tezamen met de uitsteeksels van de transporteur een kammende werking uitoefenen op het door de transporteur verplaatste gewas.
6. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het met de transporteur samenwerkende orgaan draaibaar is om een draaiingsas die althans nagenoeg evenwijdig is gelegen aan de draaiingsas van de transporteur.
7. Machine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de draaiingsas van het orgaan althans nagenoeg horizontaal is gelegen.
8. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het orgaan althans gedeeltelijk binnen een kap is gelegen die om althans een gedeelte van de omtrek van de transporteur is aangebracht.
9. Machine volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de kap met één einde tot nabij de aanvoerplaats van het gewas aan de transporteur reikt en met het andere einde eindigt op een plaats die hoger of althans ongeveer ter hoogte van de draaiingsas van de transporteur is gelegen.
10. Machine volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het ene einde van de kap lager is gelegen dan de draaiingsas van de transporteur.
11. Machine volgens een der conclusies 8-10, met het kenmerk, dat nabij het ene einde van de kap geleidingsorganen zijn aangebracht voor het geleiden van het gewas naar de aanvoerplaats van de transporteur.
12. Machine volgens een der conclusies 8 - 11, met het kenmerk, dat nabij het ene einde van de kap aan de naar de transporteur toegekeerde zijde van de kap stationaire tanden zijn opgesteld.
13. Machine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de stationaire tanden driehoekig zijn gevormd.
14. Machine volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat de stationaire tanden in een rij zijn opgesteld, die zich over de gehele breedte van de transporteur uitstrekt en evenwijdig aan de draaiingsas van de transporteur is gelegen.
15. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels in de richting van, respectievelijk in een richting vanaf de draaiingsas van de transporteur verstelbaar en in ten minste twee verschillende standen vastzetbaar zijn aangebracht.
16. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels scharnierbaar om een schar-nieras zijn aangebracht, die althans nagenoeg evenwijdig is gelegen aan de draaiingsas van de transporteur.
17. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels verend zijn.
18. Machine volgens een der voorgaande conclusies, voor zover afhankelijk van conclusie 8, met het kenmerk, dat een rij tanden nabij het achtereinde van de kap is aangebracht, waarbij de rij zich evenwijdig aan de draaiingsas van de transporteur uitstrekt.
19. Machine volgens een der voorgaande conclusies, voor zover afhankelijk van conclusie 6 en conclusie 8, met het kenmerk, dat het draaibare orgaan draaibaar aan de kap is aangebracht.
20. Machine volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de draaiingsas van het orgaan nabij de kap is gelegen.
21. Machine volgens een der voorgaande conclusies, voor zover afhankelijk van conclusie 8, met het kenmerk, dat uitsteeksels zich door een opening in de kap uitstrekken.
22. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het orgaan nabij de bovenzijde vart.de. transporteur of althans hoger is gelegen dan de draaiingsas van de transporteur.
23. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels in de richting van de transporteur zijn afgebogen in een richting samenvallend met de draairichting van de transporteur.
24. Machine volgens een der voorgaande conclusies, voor zover afhankelijk van conclusie 6, met het kenmerk, dat het orgaan tijdens bedrijf zodanig aandrijfbaar is dat de uiteinden van de uitsteeksels met een andere snelheid hun baan doorlopen dan de uiteinden van de meeneemorganen.
25. Machine zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
NL9002350A 1977-09-23 1990-10-30 Machine voor het bewerken van gewas. NL9002350A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9002350A NL9002350A (nl) 1977-09-23 1990-10-30 Machine voor het bewerken van gewas.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7710410A NL7710410A (nl) 1977-09-23 1977-09-23 Machine voor het bewerken van op de grond liggend, gemaaid gewas.
NL7710410 1977-09-23
NL9002350A NL9002350A (nl) 1977-09-23 1990-10-30 Machine voor het bewerken van gewas.
NL9002350 1990-10-30

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9002350A true NL9002350A (nl) 1991-03-01

Family

ID=26645348

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9002350A NL9002350A (nl) 1977-09-23 1990-10-30 Machine voor het bewerken van gewas.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9002350A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3673774A (en) Cane harvester
US4479347A (en) Loading vehicle for picking up and transporting straw material
US3224177A (en) Method of cutting, conditioning and windrowing a crop
US4508062A (en) Poultry-harvesting assembly
HU182488B (en) Swath harvesting machine connected with rough fodder processing device
US5573459A (en) Two stage shaker
NL1003745C2 (nl) Machinecombinatie, hark en opneem- en verplaatsingsorgaan alsmede werkwijze.
NL1004768C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het bewerken van maaigoed.
US4984421A (en) Process and machine for harvesting fruits or similar items scattered on the ground
NL9002350A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.
US2700859A (en) Grain cutting and windrowing apparatus for tractors
US3742691A (en) Harvesting machine
US3306017A (en) Apparatus for topping sugar beets and saving the severed tops
NL1009789C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
US2791076A (en) Root crop harvesting machines
US3165876A (en) Bean picker
RU2609371C1 (ru) Подборщик сельскохозяйственных культур
US3142949A (en) Bean picker
US1190457A (en) Machine for harvesting clover-seeds.
US1624313A (en) Cotton harvester
FR2560736A1 (fr) Machine a recolter des tomates
RU122553U1 (ru) Устройство для уборки семян сахарного сорго
JPH0521529B2 (nl)
EP0211658A1 (en) Apparatus for and method of conveying and treating crop
NL7906960A (nl) Inrichting voor het oogsten van het blad van gewassen.

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed