NL9001928A - Zaaiinrichting, meer in het bijzonder doorzaaiinrichting voor gazons. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Zaaiinrichting, meer in het bijzonder doorzaai-inrichting voor gazons.

De uitvinding heeft betrekking op een zaaiinrichting, meer in het bijzonder doorzaaiinrichting voor gazons, voorzien van een verrijdbaar gestel met tenminste één, in neerwaartse richting verend aangedrukte, van een over de grond bewegend geleidingselement voorziene drager met daaraan bevestigd een met zijn snij rand schuin in de voortbewegingsricditing oplopend mes voor het snijden van een zaaivoor, en een in het spoor daarvan opgesteld toevoerongaan voor zaaigoed.

Dergelijke inrichtingen worden onder andere toegepast voor het verbeteren van bestaande gazons, waartoe daarin voren warden gesneden, die vervolgens worden gevuld met graszaad.

Bij een uit de praktijk bekende inrichting van deze soort wordt de drager gevormd door een draagkolcm met een aan het benedeneinde daarvan bevestigde, over de grond glijdende schoen als geleidings-element. Het mes is bevestigd aan de onderzijde van deze aan de voorzijde een weinig oplopende geleidingsschoen, die voorts aan de achterkant nog een de door het mes gemaakte snede op diepte brengend en wijder makend woelorgaan draagt. Het zaaigoed-toevoerorgaan in de vorm van een zaadtoevoerbuis bevindt zich hierbij direct achter het woelorgaan.

Een nadeel van deze bekende inrichting is, dat na het inzaaien betrekkelijk brede voren achterblijven, die later met afzonderlijk gereedschap moeten worden gedicht. Deze inrichting is daardoor onder andere minder geschikt voor het onderhouden van de zogenaamde "greens" van golfterreinen. Voorts levert de békende constructie, met de vertikaal beweegbare draagkolcm en de daaraan bevestigde, langgerekte geleidingsschoen, veel weerstand? bij een veelsporige inrichting d.w.z. bij een groot aantal naast elkaar cpgestelde dragers met geleidingsschoenen en nessen is derhalve een relatief zware trekker nodig om de benodigde hoge trekkracht te leveren.

De uitvinding nu beoogt deze inrichting te verbeteren, zodanig, dat na het inzaaien door de inrichting nauwelijks sporen van de gemaakte sneden vallen waar te nemen en zonder dat daartoe nabewerkingen net afzonderlijk gereedschap nodig zijn.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de drager wordt gevormd door een cm een dwars op de voortbewegingsrichting gerichte as scharnierend aan het gestel opgehangen, naar achteren gerichte draagarm, die aan zijn achtereinde een in het spoor van het mes opgesteld, kort geleidingselement draagt, terwijl het uitlaateinde van het toevoerorgaan zich direct achter het achtereinde van het roes, juist vóór het geleidingselement bevindt.

Bij deze inrichting wordt het zaaigoed dus direct in de door het mes gemaakte snede geleid, welke snede vervolgens door het geleidingselement wordt dichtgestreken resp. dichtgedrukt.

De constructie volgens de uitvinding biedt voorts de mogelijkheid de dwarsafmetingen van de draagarm en de daaraan vast zittende delen, van voor naar achteren beperkt te houden. Hierdoor is het mogelijk meerdere draagarmen met messen cp korte onderlinge afstanden naast elkaar op het gestel van de inrichting te monteren, en wel op een kleinere onderlinge afstand dan mogelijk is bij de bekende inrichting, waarbij de draagkolcm met de geleidingsschoen een naar verhouding grote breedteafmeting hebben. Door de scharnierende draagarm-constructie volgens de uitvinding kunnen de draagarmen met de eraan bevestigde messen voorts gemakkelijk (naar boven) uitwijken bij het ontmoeten van juist onder het terreinoppervlak verzonken liggende harde voorwerpen, zoals stenen e.d.

In een praktische uitvoeringsvorm wordt het geleidingselement gevormd door een aan het achtereinde van de draagarm draaibaar gelegerd wiel.

Bij meerdere naast elkaar cp het gestel gemonteerde draagarmen met messen verdient het overigens de voorkeur, de messen alsook de betreffende geleidingselementen afwisselend een weinig naar voren respectievelijk naar achteren te plaatsen.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding bevindt zich voor de schamieras voor de draagarm (en) een draagas met daarop in elk spoor een cirkelvormig voorsnijmes. Van een dergelijk voorsnijmes zal de diepte in verband met glooiingen in het te bewerken terrein niet altijd gelijk zijn, doch het voorsnijdende werk van deze messen geeft wel een aanzienlijke verlichting voor de eigenlijke, door de geleidingswielen op een constante snij diepte gehouden messen, welke messen daardoor minder zwaar kunnen worden uitgevoerd.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoofbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een achter een trekker gekoppelde doorzaaiinrichting volgens de uitvinding; fig. 2 toont een zijaanzicht op grotere schaal van de doorzaaiinrichting volgens fig. 1; fig. 3 toont een horizontale doorsnede volgens het vlak HI-III in fig. 2; fig. 4 toont een zijaanzicht qp nog grotere schaal van een tot één enkel spoor beperkt gedeelte van de doorzaaiinrichting volgens fig. 1-3 en fig. 5 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn V-V in fig. 4.

De in de tekening weergegeven doorzaaiinriditing heeft een gestel 1 met twee zijbalken 2, die aan de voorzijde met elkaar zijn verbonden door een paar in een in hoofdzaak horizontaal vlak achter elkaar gelegen buisprofielen 3a en 3b en nabij hun achtereinde elk een loopwiel 4 dragen. Het gestel 1 is aan de voorzijde voorts voorzien van een ophangconstructie 5, waarmede de inrichting kan worden gekoppeld met het gebruikelijke kcppel-hefinechanisma aan de achterzijde van een landbouwtrekker (zie fig. 1).

Nabij de einden van de buisprofielen 3a en 3b zijn naar beneden gerichte assteunen 6a respectievelijk 6b aangebracht. De voorste as-steunen 6a dragen een zich dwars cp de voortbewegingsrichting (zie pijl) uitstrekkende as 7a, terwijl zich tussen de assteunen 6b een evenwijdig met de as 7a lopende horizontale as 7b uitstrékt. De as Tb dient als gemeenschappelijke schamieras voor een aantal dwars op de voortbewegingsrichting naast elkaar opgestelde, zich naar achteren uitstrékkende draagarmen 8. Van opzij gezien, reiken de draagarmen 8 afwisselend een weinig verder respectievelijk minder ver naar achteren dan de naastbij gelegen arm(en) (zie in het bijzonder fig. 3). De draagarmen 8 zijn aan hun gevorkt uitgevoerde achtereinden voorzien van een geleidingswiel 9 en worden in neerwaartse richting belast door drukveren 10, die bevestigd zijn aan de onderzijde van een tweetal aan de achterkant tussen de beide gestelbalken 2 verlopende dwarsstaven 11.

Aan elke draagarm 8 is een strookvomig mes 12 bevestigd en wel met de snij rand 12a onder een hoek©* schuin in de voortbewegingsrichting oplopend. In dwarsrichting liggen de messen 8, overeenkomstig de verschillen in lengte van hun respectieve draagarmen, zig-zag ten opzichte van elkaar versprongen. De bevestigingshoogte is daarbij zo gekozen, dat de messen met hun achtereinde tot een diepte d in de grond reiken. Aan elke draagarm 8 is voorts een toevoerpijp 13 voor zaaigoed bevestigd, van welke toevoerpijp het uitlaateinde juist boven de grond, onmiddellijk achter het betreffende mes 12 is gelegen. De zaaigoedpij pen 13 zijn via flexibele verbindingsslangen 14 aangesloten qp de uitlaat van een gemeenschappelijke voorraadtrechter 15 voor zaaigoed, welke trechter op een niet nader weergegeven wijze qp het gestel 2 is ondersteund. In de trechter 15 bevinden zich een tweetal samenwerkende, op een niet nader weergegeven wijze aangedreven doseer-rollen 16, welke een regelmatige toevoer van zaaigoed (graszaad) aan de individuele pijpen 13 bewerkstelligen.

Op de draaibaar gelegerde as 7a is een reeks cirkelvormige snijmessen 17 bevestigd, waarvan het aantal overeenkomt met dat van de strookvormige messen 12 en die, in dwarsrichting gezien, zo zijn geplaatst, dat elk strookvormig mes 12 in het spoor van een ervoor gelegen cirkelvormig mes 17 ligt. De as 7a met de messen 17 is via niet nader weergegeven overbrengingsmiddelen door de gebruikelijke aftakas van de trekker aandrijfbaar.

m bedrijf, bij voortbeweging van de in fig. 1 weergegeven trekker-machinecombinatie wordt het terrein "voorgesneden" door de cirkelvormige messen 17, die de bestaande grasmaat doorsnijden volgens een reeks naast elkaar gelegen vertikale ondiepe sneden. Deze sneden of voorgesneden voren zullen zich in verband met glooiingen van het terrein niet alle tot dezelfde diepte vanaf het terreinoppervlak uitstrekken. In het spoor van de voorgesneden voren worden deze door de strookvormige messen 12 op de gewenste diepte d gebracht, daar zij onafhankelijk van elkaar rond de schamieras 2b op en neer kunnen bewegen en aldus de zich in dwarsrichting voordoende welvingen in het terrein, die door de zich direct achter de betreffende messen bevindende geleidingswielen 9 worden "afgetast", kunnen volgen.

De door de cirkelvormige messen 17 voorgesneden en door de strookvormige messen 12 cp diepte gebrachte voren worden direct achter de messen 12 vanuit de pijpen 13 met zaaigoed (graszaad) gevuld en onmiddellijk daarna door de met de veren 11 aangedrukte geleidingswielen 9 gesloten.

Claims (4)

1. Zaaiinrichting, meer in het bijzonder doorzaaiinrichting voor gazons, voorzien van een verrijdbaar gestel roet tenminste één, in neerwaartse richting verend aangedrukte, van een over de grond bewegend geleidingseleroent voorziene drager met daaraan bevestigd een roet zijn snij rand schuin in de voortbewegingsrichting oplopend roes voor het snijden van een zaaivoor, ai een in het spoor daarvan opgesteld toevoerorgaan voor zaaigoed, met het kenmerk, dat de drager wordt gevormd door een om een dwars op de voortbewegingsrichting gerichte as scharnierend aan het gestel opgehangen, naar achteren gerichte draagarm, die aan zijn achtereinde een in het spoor van het mes opgesteld kort geleidingseleroent draagt, terwijl het uitlaateinde van het toevoerorgaan zich direct achter het achtereinde van het mes, juist voor het geleidingseleroent bevindt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, rost het kenmerk, dat het ge-leidingselement wordt gevormd door een aan het achtereinde van de draagarm draaibaar gemonteerd wiel.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, roet het kenmerk, dat bij meerdere dwars op de voortbewegingsrichting naast elkaar geplaatste messen, de betreffende draagarmen, alsook de erdoor gedragen messen en geleidingselementen, afwisselend een weinig verder respectievelijk minder ver naar achteren reiken.

4. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat zich voor de schamieras van de draagarm(en) een roterende as met daarop een aantal cirkelvormige messen bevindt, waarbij zich in het spoor van elk van deze cirkelvormige messen een door een draagarm gedragen mes bevindt.