NL8902924A

NL8902924A - Draagconstructie-elementen voor een vloerbekisting in de bouw.

Info

Publication number: NL8902924A
Application number: NL8902924A
Authority: NL
Original assignee: Petrus Johannes Lambertus De L
Priority date: 1989-11-27
Filing date: 1989-11-27
Publication date: 1991-06-17
Also published as: EP0430351B1; EP0430351A1; DE59010427D1

Description

Draagconstructieelementen voor een vloerbekisting in de bouw.

De uitvinding heeft betrekking op een combinatie van een dwars-drager (2) en een langsdrager (1) waarbij de langsdrager (1) aan weerszijden is voorzien van een oplegflens (5) met een opstaande rand (6) en een bovenflens (9) welke zijdelings uitsteekt t.o.v. het lijf van de langsdrager (1) waarbij de dwarsdrager (2) aan minstens één langseinde is voorzien van een haakvormig einde om over de opstaande rand (6) van de langsdrager te worden gehaakt.

Zulk een inrichting is bekend uit de Europese octrooiaanvrage nr. 86.202.129.2 van aanvrager. Deze combinatie van dwarsdragers en langsdra-gers wordt gebruikt als draagconstructie voor bekistingsplaat voor het bekisten van betonvloeren in de utiliteitsbouw.

Bij' deze bekende constructie met alle voordelen van dien kan onder omstandigheden na het inhaken van een dwarsdrager over de opstaande rand van de langsdrager de dwarsdrager een zodanige bewegingsvrijheid naar boven hebben dat deze uit positie kan geraken. Dit kan vooral optreden indien een dwarsdrager slechts eenzijdig is gemonteerd in een langsdrager terwijl het andere einde vrij uitkraagt op een schroefstempel. Voor zich op de vloerbekisting bevindende personen kan dit soms leiden tot ongewenste situaties.

V

In de bekende constructie ligt de bovenkant van de dwarsdrager t.o.v. de bovenkant van de langsdrager op een vast niveau. Ligt de bovenkant van de dwarsdrager gelijk met de bovenkant van de langsdrager dan worden de bekis-tingsplaten over de langsdrager gelegd. Indien de bovenkant van de dwarsdrager lager ligt dan de bovenkant van de langsdrager dan worden bekis-tingsplaten van een bepaalde dikte tussen de langsdragers gelegd, zodanig dat de bovenkant van de bekistingsplaten gelijk ligt met de bovenkant van de langsdrager. Een combinatie van beide oplossingen is in de genoemde octrooiaanvrage niet mogelijk.

De uitvinding beoogt nu een constructie aan te geven waarbij de dwarsdrager t.o.v. de langsdrager niet meer uit positie kan geraken waardoor een nog grotere veiligheid wordt verkregen voor de op deze draagconstructie werkende personen in het algemeen, en anderzijds deze constructie vooral geschikt is om een dwarsdrager op een eenduidige vergrendelde wijze tussen twee aangebrachte, parallelle langsdragers aan te brengen.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt door gebruik te maken van een constructie die is gekenmerkt doordat het einde van de dwarsdrager zo is uitgevoerd dat deze drager in een om zijn lengteas verdraaide eerste kantelpositie over de rand (6) van de oplegflens (5) van de langsdrager kan worden gehaakt en door verdraaiing om zijn lente-as in een tweede kantelpositie brengbaar is waarin de dwarsdrager (2) tussen de opstaande rand (6) van de oplegflens (5) en de bovenflens (9) van de langsdrager (1) en aldus de dwarsdrager (2) in de langsdrager (1) vergrendelt.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen zijn nader beschreven in de bijbehorende volgconclusies.

De werking zal kort worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin:

Fig. 1 een combinatie weergeeft van langsdragers 1 waartussen dwarsdragers 2 zijn opgelegd,

Fig. 2 een combinatie weergeeft van dwarsdragers 2 welke aan een einde zijn opgelegd op de langsdrager 1, terwijl het andere einde is ondersteund door een onderslag 3 met schroefstempels 4,

Fig. 3 een oplegging toont van een dwarsdrager in een langsdrager in zijn onvergrendelde positie,

Fig. 3a een doorsnede volgens A - A uit fig. 3 is,

Fig. 4 een oplegging van een dwarsdrager in een langsdrager toont nadat de dwarsdrager 90° is verdraaid om zijn lengteas, waardoor de vergrendeling onder de bovenflens van de langsdrager tot stand is gekomen,

Fig. 4a een doorsnede volgens B - B uit fig. 4 is,

Fig. 5 een dwarsdrager toont die aan één einde in de langsdrager kan worden gehaakt en deze daarna aan zijn andere einde in het vertikale vlak omhoog kan worden bewogen, waardoor het einde van de dwarsdrager onder de bovenflens van de langsdrager terecht komt,

Fig. 6 perspektivisch een uitvoeringsvorm van het in de langsdrager te bevestigen ene uiteinde van een dwarsdrager weergeeft en,

Fig. 7 de oplegging van een dwarsdrager in een langsdrager weergeeft waarbij de dwarsdragerbalk t.o.v. het dragereinde 180° kan worden verdraaid, waardoor de bovenkant van de dwarsdrager op een ander niveau komt t.o.v. de bovenkant van de langsdrager.

Zoals fig. 1 weergeeft wordt een ondersteuning voor een vloerbe-kisting door een raster van langsdragers 1 en dwarsdragers 2 gevormd. Het geheel wordt op hoogte gehouden door niet nader weergegeven, bekende schroefstempels of stutten en wordt door plaatmateriaal afgedekt.

De langsdrager heeft een lijf met aan weerszijden een doorlopende oplegflens 5 met een opstaande rand 6. De dwarsdrager 2 heeft een einde 7 dat is voorzien van een haakvormige kop 15 die om de opstaande rand 6 van de langsdrager heen kan haken (fig. 5). De dwarsdrager blijft in positie doordat het einde 7 zich onder de uitstekende flens 9 van de langsdrager bevindt.

Aan de rand van een aan te brengen betonvloer zal de bekisting moeten uitkragen teneinde een randbekisting en veiligheidsleuningen te kunnen plaatsen. Hiertoe is het zinvol dat de dwarsdragers kragen over een ondersteuning in de vorm van een balk met b.v. schroefstempels. Zou nu de dwarsdrager t.p.v. de langsdrager niet naar boven toe worden vergrendeld in de langsdrager dan kan het gevaar bestaan dat de dwarsdrager uit de langsdrager kantelt met alle gevolgen voor de zich op en onder de vloer bevindende personen.

De dwarsdragers moeten op elke willekeurige plaats in een langsdrager of bijvoorbeeld tussen twee reeds aangebrachte langsdragers kunnen worden gelegd. Door zijn vormgeving kan het dwarsdragereinde 7 niet in een horizontale stand tussen de opstaande rand 5 en de uitstekende bovenflens 9 van de langsdrager worden gehaakt. Wanneer de dwarsdrager slechts aan één einde in een langsdrager behoeft te worden gehaakt (zie fig. 2), dan kan dit worden uitgevoerd volgens de wijze van fig. 5. Nadat de dwarsdrager is ingehaakt aan zijn ene langseinde , wordt het andere einde volgens pijl X omhoog bewogen. Eenmaal in horizontale positie is de verbinding automatisch vergrendeld.

Wanneer de dwarsdrager bijvoorbeeld tussen twee reeds aanwezige langsdragers moet worden aangebracht kan volgens de uitvinding gebruik worden gemaakt van een dwarsdrager die zo is gevormd dat zij in een eerste om zijn lenteas verdraaide stand en volgens een horizontaal vlak tussen de lijven van de beide naburige langsdragers kan worden gebracht (fig. 3, 3a) en vervolgens door verdraaiing (fig. 4, 4a) om zijn lengteas tussen de bovenflenzen 9 en onderranden 6 vergrendeld wordt. Daartoe is de dwarsdrager 2 aan zijn kopse einde voorzien van een vergrendelgedeelte van een vorm zoals bijvoorbeeld uit fig. 6 blijkt.

De gekozen oplossing bevat een dwarsligger 13 die een kopplaat 15 vertpont welke de vorm van rechthoekige driehoek heeft met een lange recht-hoekszijde 11 en een korte rechthoekszijde 10. De dwarsdrager 1 wordt bij een eerste verdraaide stand met de lange rechthoekszijde 11 over de rand 6 van de oplegflens 5 van de langsdrager 1 gehaakt en door werdraaiing van de dwarsdrager 2 om zijn lengteas zal de lange rechthoekszijde 11 omhoogwijzend de dwarsdrager vergrendelen in de langsdrager 1 tussen de rand 6 en de bovenflens 9. In die stand haakt de kopplaat.van de dwarsdrager met zijn korte rechthoekszijde 10 over de rand 6.

Zoals in fig. 7 is weergegeven kan het dwarsdragereinde met b.v. een boutverbinding 16 aan de dwarsdrager worden bevestigd. Door nu de positie van het dwarsdragereinde 7 te verplaatsen komt de bovenkant van de dwarsdrager op een ander niveau. De weergegeven uitvoeringsvorm heeft slecht één verbindingsbout 16 waardoor, (door het einde 7, 180° om de lengteas van de dwarsdrager te verdraaien) kan worden gekozen tussen twee verschillende niveau's van de dwarsdrager 2 t.o.v. de bovenkant van de langs-drager 1. In fig. 7 is de plaats van de verbindingsbout 16 zodanig gekozen dat het bovenvlak van de dwarsdrager 2a op hetzelfde niveau ligt als het bovenvlak van de langsdrager 1. Door nu de verbindingsbout los te draaien en de dwarsdrager 2 om zijn lengteas over een hoek van 180° te verdraaien wordt de dwarsdrager 2b verkregen, met de bovenkant op een lager niveau dan de bovenkant van de langsdrager 1. T.p.v. dwarsdrager 2a kan de bekistings-plaat over de langsdragers en dwarsdragers heen worden gelegd. Met dwarsdrager 2b kan een bekistingsplaat tussen de langsdragers worden gelegd, van een zodanige dikte dat de bovenkant van de bekistingsplaat gelijk komt met de bovenkant van de langsdrager 1, zodat een vlak bekistingsoppervlak wordt verkregen.

De uitvinding is niet slechts beperkt tot een toepassing bij reeds parallel aan elkaar vast opgestelde langsdragers. Zij is ook van toepassing voor het inhaken van een dwarsdragereinde in een langsdrager waarbij het andere einde van een dwarsdrager na het inhaken van het eerste einde vanuit een lager niveau definitief op het niveau gelijk aan het eerste einde wordt gebracht. In de eindstand wordt het dwarsdragereinde eveneens in de langsdrager vergrendeld.

Claims

1. Combinatie van een dwarsdrager (2) en een langsdrager (1) waarbij de langsdrager (1) aan weerszijden is voorzien van een oplegflens(5) met een opstaande rand (6) en een bovenflens (9) welke zijdelings uitsteekt t.o.v. het lijf van de langsdrager (1) waarbij de dwarsdrager (2) aan minstens één langseinde is voorzien van een haakvormig einde om over de opstaande rand (6) van de langsdrager te worden gehaakt, met het kenmerk dat het einde van de dwarsdrager zo is uitgevoerd dat deze drager in een om zijn lengteas verdraaide eerste kantelpositie over de rand (6) van de oplegflens (5) van de langsdrager kan worden gehaakt en door verdraaiing om zijn lengteas in een tweede kantelpositie brengbaar is waarin de dwarsdrager (2) tussen de opstaande rand (6) van de oplegflens (50)en de bovenflens (9) van de langsdrager (1) vergrendelt.

2. Combinatie volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het haakvormige einde van de dwarsdrager(2)een koppelplaat(15)is, die gezien in langsrichting van deze dwarsdrager, in wezen. de vorm heeft van een rechthoekige driehoek met ongelijke rechthoekzijden, waarbij de koppelplaat met zijn lange rechthoekzijde(ll) over de opstaande rand (6) van de langsdrager kan worden gehaakt, na verdraaiing van de dwarsdrager (2) met zijn omhooggerichte lange rechthoekzijde (12) en zijn korte rechthoekzijde over de genoemde rand (6) hakend, door de omhooggerichte lange rechthoekzijde (12) de stand van de dwarsdrager (2) t.o.v. de langsdrager (1) vergrendelt.

3. Combinatie volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat de bij voorbeeld uit hout bestaande dwarsdrager (2) aan minstens één van zijn langseinden is voorzien van een eraan bevestigde metalen koppelorgaan (7) dat het haakvormige einde bevat.

4. Combinatie volgens conclusie 3 , met het kenmerk dat het koppelorgaan is ingericht om op verschillende hoogten aan de dwarsdrager (2) te worden bevestigd.

5. Combinatie van een dwarsdrager (2) en een langsdrager (1) waarbij de langsdrager (1) aan weerszijden is voorzien van een oplegflens (5) met een opstaande rand (6) en een bovenflens (9) welke zijdelings uitsteekt t.o.v. het lijf van de langsdrager (1) waarbij de dwarsdrager (2) aan minstens één langseinde is voorzien van een haakvormig einde om over de opstaande rand (6) van de langsdrager te worden gehaakt, met het kenmerk dat de dwarsdrager (2) in een hellende stand met zijn ene langseinde achter de oplegrand van de langsdrager (1) kan worden gehaakt en door zwenking naar zijn horizontale stand met zijn bovenbegrenzing een vergrendeling onder de bovenflens (9) van de langsdrager vormt.