NL8801188A - Versnellingsorgaan met stootmechanisme. - Google Patents

Versnellingsorgaan met stootmechanisme. Download PDF

Info

Publication number
NL8801188A
NL8801188A NL8801188A NL8801188A NL8801188A NL 8801188 A NL8801188 A NL 8801188A NL 8801188 A NL8801188 A NL 8801188A NL 8801188 A NL8801188 A NL 8801188A NL 8801188 A NL8801188 A NL 8801188A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
members
well
impact
energy accumulator
energy
Prior art date
Application number
NL8801188A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Edwin Alexander Anderson En De
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Edwin Alexander Anderson En De filed Critical Edwin Alexander Anderson En De
Publication of NL8801188A publication Critical patent/NL8801188A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B31/00Fishing for or freeing objects in boreholes or wells
    • E21B31/107Fishing for or freeing objects in boreholes or wells using impact means for releasing stuck parts, e.g. jars

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Marine Sciences & Fisheries (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)
  • Supply Devices, Intensifiers, Converters, And Telemotors (AREA)

Description

- N.+O. 35160 1 * -'Versnel! ingsorgaan met stootmechanisme. *
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een energie-accumu-lator voor gebruik met een pljpstreng voor een put.
US-A-2.953.352; 3.606.297; 4.545.444; 3.472.326; 3.353.613 en 3.570.612 hebben allen betrekking op versnellingsorganen of energie-ac-5 cumulatoren om trekenergie op te slaan tijdens de opwaartse slag van een opwaarts stootmechanisme om te bevorderen dat voorzien wordt in een verbeterde stootslag door het stootmechanisme door het vergroten van de snelheid van het stootgewicht liggend in de putstreng onder de energie-accumulator en boven het trefstootmechanisme.
10 Typisch zijn trefstootmechanismen volgens de stand der techniek verbonden met het benedeneinde van pijpstrengen voor een put genaamd “visstrengen". De stootmechanismen omvatten inwendige en uitwendige organen die beperkt in langsrichting beweegbaar zijn om een spanningsbe-lasting of trekkracht op te bouwen in de putstreng of een drukbelasting 15 of duwkracht in de putstreng en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije longitudinale beweging om stootoppervlakken op het stootmechanisme aan te grijpen en een tref-stoot af te geven op een in de putboring vast deel van een pijpstreng voor een put.
20 Bij voorkeur worden de boorkragen, die zwaarwegende buisvormige organen zijn of dikwandige boorpijp verbonden met het boveneinde van een van de organen van het stootmechanisme en werken als hamer om de toename van de treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de streng voor een put onder het stootmechanisme te bevorderen. Het andere 25 orgaan van het stootmechanisme is verbonden met het in de putboring vaste voorwerp. Het is wenselijk dat de trefstoot op het ingestoken voorwerp afgegeven wordt om te trachten dit vrij te maken.
Een versnellingsorgaan of energie-accumulator heeft inwendige en uitwendige organen die telescoperend verbonden zijn en in langsrichting 30 beweegbaar zijn. Een van de organen is verbonden met het boveneinde van de hamerinrichting en het boveneinde van het andere versnel1ingsorgaan is verbonden met een pijpstreng voor een put en wordt naar beneden gebracht in de putboring en het stootmechanisme wordt verbonden of in aangrijp!ng gebracht met het vaste deel van de pijpstreng voor een put 35 of voorwerp op een wijze algemeen bekend in de stand der techniek.
Voor zover aanvragers bekend» was bij eerdere opwaartse versnel-lingsorganen nooit enige voorziening aanwezig voor een vrije slag, dat wil zeggen geen enkele onbeperkte vrije langsbewegings van een van de ,8801188 2 organen van het versnel!ingsorgaan ten opzichte van elkaar bestond voor het op gang brengen van de belastingsslag. De totale slag van het versnel 1 ingsorgaan bij dergelijke inrichtingen volgens de stand der techniek is slechts de laadslag. Bij een stootmechanisme gaat de laadslag 5 aan de vrije slag vooraf, waarbij de vrije slag de onbelemmerde vrije langsbeweging van een van de organen van het stootmechanisme is ten opzichte van de andere om in de trefstoot te voorzien. Het is wenselijk de trefstoot in het stootorgaan af te geven teneinde het meest doelmatig te zijn bij het opbrengen van treffen op het vastzittende deel in 10 de putboring. Stootenergie wordt afgegeven aan het vaste voorwerp in een omvang van het product van de massa van het geweiht van de boorkra-gen of dikwandige pijp en het kwadraat van de snelheid.
Enkelvoudig werkende opwaartse versnellingsorganen volgens de stand der techniek gebruikt met enkelvoudig werkende opwaartse stootme-15 chanismen werken aan de hand van de theorie dat de laadslag van het versnel 1ingsorgaan altijd groter is dan de vrije slag van het opwaartse stootmechanisme.
In veel voorkomende gevallen van aanzienlijke gekromde putboringen of waarin de zich aan het oppervlak bevindende bedieningstoerusting on-20 voldoende is, kan niet voldoende belasting overgebracht worden naar het versnel 1ingsorgaan om te verzekeren dat de totale slag van het versnel-1ingsorgaan groter is dan de slag van de trefstoot.
Indien vanwege het bovenstaande of enige andere reden de slag van het versnel!ingsorgaan korter is dan de onbelemmerde vrije langsbewe-25 ging van het orgaan van het stootmechanisme zullen de boorkragen of "hamer" werken om de versnel!ingsorganen onderling te bewegen om de oppervlakken daarvan te doen aangrijpen en treffen op te brengen binnen het versnel 1 ingsorgaan, welk stoten overgebracht wordt naar de pijp-streng voor de put boven het versnel!ingsorgaan en niet naar het vaste 30 voorwerp. In een dergelijk geval is de werking van het versnel 1ingsorgaan niet alleen schadelijk voor elke werking van de trefstoot op het vaste voorwerp maar stootslagen afgegeven aan de visstreng kunnen en zullen deze beschadigen.
De versnel 1ingsorgaanconstructies bekend uit de bovenstaande oc-35 trooischriften alsmede latere verbeteringen bekend bij aanvragers nemen geen veranderingen in bedrijfsomstandigheden aanwezig in putboringen zoals temperatuur, druk en belasting die voortdurend kunnen variëren op. Deze factoren kunnen een schadelijk effect op bestaande energie-ac-cumulatoren hebben door deze ondoelmatig of onvoldoende te maken en 40 schadelijk voor de stootwerking van het trefstootmechanisme zodat het .8801188 3 stoten niet juist werkt of hetgeen de trefstoot van het stootmechanisme kan doen afgeven aan de pijpstreng voor de put daarboven in plaats van aan het vaste deel van de pijpstreng voor de put daaronder en verbonden met het stootmechanisme. Zoals eerder opgemerkt kan indien de trefstoot 5 van het stootmechanisme afgegeven wordt aan de putstreng in plaats van het vaste deel daarvan, de putstreng beschadigd worden en het treffen van de putstreng in plaats van het vaste deel daarvan heeft een negatief effect op het feitelijk bevrijden van het vaste deel van de putstreng in de putboring.
10 Indien de energie-accumulator samendrukbare media gebruikt, zoals een vloeistof op polysiloxanbasis of stikstof, beinvloeden stijging van temperatuur van de putboring en druk daarvan de belastingsomvang van het versnellingsorgaan tijdens de belastingsslag aanzienlijk en dergelijke veranderingen kunnen zo aanzienlijk zijn in diepe putboringen dat 15 het versnel!ingsorgaan in het geheel niet uitgebreid kan worden en bijgevolg is de totale slag nul teneinde in geen vrije slag voor de belastingsslag te voorzien. Zelfs indien bestaande versnellingsorganen zich uitstrekken in een geringe omvang kleiner dan de vrije slag van de trefstoot zal de ontstaande kortere slag van het versnellingsorgaan 20 eerst herstellen en stoten afgeven vanaf het stootmechanisme naar boven naar de pijpstreng voor de put boven het versnellingsorgaan in plaats van op het vaste deel onder het stootmechanisme.
Dubbel werkende, dat wil zeggen opwaartse en neerwaartse stootme-chanismen zijn voorgesteld en een aantal jaren gebruikt. Hoewel huidige 25 versnel!ingsorganen en energie-organen minder doelmatig zijn bij het bevorderen van het opwaarts afgeven voor aanzienlijk treffen, hebben deze geen nadelig effect op het verzamelen van energie en versnellen van stootgewichten om een verbetering van een stootinrichting te verwezenlijken ontworpen om een neerwaarts treffen af te geven.
30 Bepaalde regelmatige boorhandelingen maken het gebruik van dubbel werkende stootorganen noodzakelijk indien het boorsamenstel bij de bodem vast komt te zitten. Deze omstandigheid vereist bijna altijd het gebruik van een neerwaarts werkend stootorgaan om de vast zittende organen los te maken zodat naar boven stoten uitgevoerd kan worden om de 35 complete boorstreng terug te winnen. Een andere omstandigheid ontmoet bij boorhandelingen het gebruik van neerwaarts werkende stootorganen en versnel!ingsorganen vereisend is bij boren van afbuigende gaten en gaten met aanzienlijke hoek waar de stootactiviteit belemmerd wordt door de aanzienlijke hoek en andere vormen van afwijkingen van het boorgat.
40 Voor zover aanvraagsters bekend zijn, hoewel de bovengenoemde oc- .8801188 4 trooischriften en andere bestaande versnellingsorganen zij het onvoldoende, constructies voor het bevorderen van het opwaartse stootmecha-nisme tonen, aanvragers niet bekend met enig versnel!ingsorgaan dat gebruikt kan worden met een combinatie opwaarts en/of neerwaarts stootme-5 chanisme dat de bovenstaande problemen overwint ontmoet bij versnel -Tingsorganen die thans gebruikt worden.
Een andere gebruiksomstandigheid van enkel werkende versnel!ings-organen en bekrachtig!ngsorganen die niet aan de in de stand der techniek beschreven behoeften voldoen wordt gezien in het falen van alle 10 enkel werkende inrichtingen om aan afwisselend lichte tot zware belas-tingsvereisten te voldoen. De huidige enkel werkende bekrachtig!ngsor-ganen of bekrachtigingsaccumulatoren zijn noodzakelijkerwijs inrichtingen met aanzienlijker belasting. Dat wil zeggen de verplaatsing van het bekrachtigingsorgaan moet voldoende belastingscapaciteit hebben zodat 15 de verplaatsing daarvan samen zal werken met de verplaatsing van de trefstoot die bevorderd moet worden. Voldoende en juiste belastingsom-vang is moeilijk te verkrijgen bij het gebruik van veren, schotelringen, hoepelspanringen of dergelijke voor energie-opslagmiddelen, zelfs indien dergelijke middelen uitgevoerd worden zoals bekend uit 20 US-A-3.472.326. Dienovereenkomstig zijn voldoende en juiste omvang van verplaatsing moeilijk te verkrijgen welke voldoen aan geringe en/of zware trefbelastingen met gebruik van verhoudingsgewijs weinig samendrukbare fluida, zelfs indien in extra grote volumina voor dergelijke energie-opslagmiddelen voorzien wordt. Gebruik van een gas als de ener-25 gie-opslag voorziet in aanvaardbare belastingsomvang en verplaatsing, maar is zeer gevoelig voor temperatuurveranderingen onder het oppervlak. De feitelijke fouten van alle huidige enkel werkende energie-or-ganen die hierboven beschreven zijn liggen in het feit dat bij geringe stootbelastingsvereisten de bekrachtig!ngsorganen volgens de stand der 30 techniek niet voldoende flexibiliteit voor de verplaatsing hebben om de beschikbare stootinrichtingen te bekrachtigen. Indien de belastingsver-plaatsing van het bekrachtigingsorgaan onvoldoende is, kan bij toepassingen met geringere belasting de verplaatsing van het bekrachtigingsorgaan pas herstellen na het wegvallen van de trefstoot. Indien dit 35 plaats vindt wordt alle kinetische energie van het gewicht versneld door het bekrachtigingsorgaan in een treffen afgegeven aan het bekrachtigingsorgaan wanneer dit eerst sluit en geen noemenswaardig treffen wordt afgegeven aan het vaste voorwerp door de trefstoot. Het resultaat is dat een stootslag afgegeven wordt aan de visstreng en geen trefstoot 40 overgebracht kan worden naar het vaste punt. Bewijs daarvan wordt vaak .8801188 5 aangetoond door schade aan de visstaart juist boven de bekrachtigings- " organen van het fluidumsoort en mechanische soort. Bekrachtigingsorga-nen van het gassoort kunnen deze onwenselijke smet eveneens vermenigvuldigen indien geen rekening gehouden wordt met de hoge temperatuur 5 bij de bodem van het gat. De misleiding van deze smet is dat een aanzienlijke oppervlakte-aanduiding aanwezig kan zijn van het afgeven van het treffen terwijl in feite in het geheel geen treffen afgegeven wordt aan het vaste voorwerp binnen de putboring.
De belastingsomvang van versnel!ingsorganen kan vanwege de in de 10 onder het oppervlak heersende temperatuur en druk van de putboring eveneens zo aanzienlijk veranderd worden dat de inrichtingen overbelast raken indien een belasting opgebracht wordt op de pijpstreng voor de put om een trefstoot te verwezenlijken door het stootmechanisme aan het vastzittende deel van de streng in de put. Een dergelijke overbelasting 15 kan een breukbelasting opgelegd doen worden op het versnellingsorgaan voordat de slaggrens daarvan bereikt is.
Een ander probleem met bestaande versnellingsorganen die samendrukbare media gebruiken, is dat het samendrukbare medium afgezonderd moet worden in een kamer in een poging om het belastingsomvangeffect 20 daarop te vermijden of te verminderen door putbooromstandigheden. De wanden van de kamer met samendrukbaar medium worden echter onderworpen aan de uitersten van onder het oppervlak heersende omstandigheden, zoals hydrostatische druk, zodat het zuigerstelsel van het versnellings-orgaan onderworpen kan worden aan onregelmatige beweging binnen het 25 versnel!ingsorgaan vanwege geringe inwendige en aanzienlijke uitwendige drukken. Het zuigerstelsel kan zelfs belemmerd raken tijdens de slag daarvan door uitbreiden of buigen van de kamerwand vanwege de omstandigheden in de putboring, die op hun beurt de belastingsomvang van het versnellingsorgaan kunnen beïnvloeden en zelfs volledig juiste beweging 30 van het versnel!ingsorgaan tijdens de belastingsslag daarvan voorkomen.
Het is een doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een versnel! ingsorgaan te voorzien met een vrije slag voor de belastingsslag.
Het is een doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een ver-35 snellingsorgaan of energie-accumulator te voorzien voor gebruik met een combinatie opwaarts en/of neerwaarts stootmechanisme dat bovenstaande en andere nadelen overwint aangetroffen bij huidige versnellingsorganen.
Het is een ander doeleinde om een dubbel werkend opwaarts of neer-40 waarts versnel!ingsorgaan op te nemen in een enkel werktuig om stootge- .8801188 6 * wichten te versnellen aangebracht boven dubbel werkende stootmechanis- men tot aanzienlijker energieniveau's voor gebruik bij aanzienlijk afgebogen putboringen.
Het is bovendien een verder doel van de onderhavige uitvinding om 5 in een versnel!ingsorgaan te voorzien voor gebruik met een stootmechanisme, dat geconstrueerd en ingericht is om te verzekeren dat de tref-stoot op het vastzittende voorwerp afgegeven wordt in plaats van aan de pijpstreng in de put.
Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvin-10 ding om in een versnel 1ingsorgaan of energie-accumulator te voorzien voor gebruik met een stootmechanisme dat niet alleen verzekert dat het treffen van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vastzittende voorwerp maar dat onafhankelijk van de belastingsomvang van energie-ac-cumulatie in het versnellingsorgaan of energieaccumulator werkt.
15 Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvin ding om in een versnellingsorgaan te voorzien voor gebruik met een stootmechanisme dat in een vrije slag voorziet in het versnellingsorgaan, die altijd groter is dan de vrije slag van het trefstootmechanisme zodat het versnellingsorgaan of energie-accumulator onafhankelijk 20 kan werken van de belastingsomvang daarvan om een trefstoot aan het vaste deel van de putstreng af te geven.
Het is een ander doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een dubbel werkend versnel!ingsorgaan te voorzien, dat bij bedrijf met een vrije slag verschaft tussen de grenzen van maximale opwaartse en neer-25 waartse belastingen in hoofdzaak de mogelijkheid zal uitsluiten van het ontstaan van treffen binnen het bekrachtigingsorgaan zelf en deze bijgevolg beter aanpasbaar maakt aan de betere soorten hydraulische dubbel werkende stootorganen die een breed belastingsbereikvermogen hebben.
Met dezelfde nieuwe maatregel zal deze dubbel werkende inrichting het 30 afgeven van de stoot van alle enkel werkende visstootorganen aanzienlijk verbeteren, in het bijzonder die stootorganen die een belastings-vermogen van zeer licht tot zwaar hebben.
Het is een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding dat deze toepasbaar is waar eerdere enkel werkende inrichtingen falen bij het 35 voorzien in neerwaartse energie aan het stootstelsel zonder schade aan de pijpstreng in de put waarop het stootstelsel loopt. Bij het neerwaarts stoten, was het gewicht door zwaartekracht werkend op gewicht-elementen net boven de stootorganen geconcentreerd tot nu toe de enige beschikbare energiebron waarmee het stootorgaan naar beneden bewogen 40 werd. Bij eerdere versnellingsorganen of energie-accumulatoren die .8801188 7 slechts werkzaam zijn in opwaartse richting, indien geactiveerd door energie toegevoerd door het vanaf het oppervlak trekken, bestaat geen accumuleren, opslaan en vervolgens vrijgeven van de door zwaartekracht opgewekte energie om een dergelijke trefstoot in de neerwaartse rich-5 ting af te geven. Het plaatsen van buitensporig gewicht naar beneden op trefgereedschappen in de neerwaartse richting veroorzaakt knikken en doet destructieve krachten ontstaan op de pijpstrengorganen in de put boven het stootorgaan.
Het is een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding in een 10 tweede energiereservoir te voorzien doelmatig op het neerwaarste stootorgaan en bovendien wordt als nieuw gezien de mogelijkheid een aanzienlijk deel van de streng boven het versnellingsorgaan te kunnen gebruiken zonder gevaar van knikken of beschadigen van dat deel van de zo gebruikte visstreng.
15 Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvin ding het gebruiken van meervoudige of samengestelde opslagkamers om energie op te slaan en te accumuleren voor stootactiviteit zowel in opwaartse als neerwaartse richting.
Het is een ander doeleinde van de onderhavige uitvinding in het 20 vermogen te voorzien om aanvaardbaar energie-opslagvermogen te verwezenlijken om enkele of dubbel werkende stootorganen aan te drijven, maar die overbelastingseigenschappen kunnen hebben die overbelasting van het stelsel zullen voorkomen indien de pijp of visstreng boven het belastingsvermogen van het bekrachtigingsorgaan “werkt".
25 Het is bovendien een ander doeleinde van de onderhavige uitvinding in schokabsorberend vermogen te voorzien van het bekrachtigingsorgaan na het afgeven van de noodzakelijke energie aan het stootmechanisme.
Deze eigenschap begrenst de trefslag opgewekt door de energie verzameld bij het tussenliggende gebied waar nodig en weg van organen van de 30 pijpstreng in de put die gebruikt worden om het trefstelsel te dragen.
Het is een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een veiligheidscompensator voor overbelasting te voorzien voor gebruik met samendrukbare fluidum versnel!ingsorganen om overbelasting en mogelijke schade aan het versnellingsorgaan te voorkomen waarbij de belas-35 tingsomvang aanzienlijk veranderd wordt door putbooromstandigheden.
Het is bovendien een ander doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een afdichtinrichting te voorzien om energie af te zonderen en op te bouwen met een samendrukbaar fluidum in een versnellingsorgaan, welke afdichtinrichting geconstrueerd en ingericht is om beperking in af-40 meting van de boring waardoor deze beweegt door druk in de putboring op .8801188 8 de wanden van het versnellingsorgaan waarin een dergelijke boring aanwezig is op te nemen.
Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding in een ruimtelijke inrichting in een versnellingsorgaan of ener-5 gie-accumulator te voorzien zodat alle ingebrachte energie in het versnell ingsorgaan teruggewonnen wordt bij de trefslag van het stootmecha-nisme waarmee deze gebruikt wordt en om te verzekeren dat de trefstoot afgegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng in de put en niet aan de pijpstreng in de put boven het versnellingsorgaan.
10 Het is een verder doeleinde te voorzien in een werkwijze voor het vormen van een ruimtelijke inrichting in een dubbel werkende opwaarts en neerwaarts versnell ingsorgaan om verstoring te voorkomen door het versnellingsorgaan met het bedrijf van het stootmechanisme in een pijpstreng voor een put om een trefstoot aan een vast voorwerp in een put-15 boring af te geven.
Het is een verder doeleinde in een werkwijze en inrichting te voorzien om te verzekeren dat een trefstoot hetzij opwaarts hetzij neerwaarts, bevorderd door een energie-accumulator afgegeven wordt aan een vast voorwerp in een putboring en onafhankelijk van putbooromstan-20 digheden werkt.
De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van de in de tekening afgebeelde uitvoeringsvoorbeelden verduidelijkt worden. Daarbij toont: figuur 1 een schematisch aanzicht dat een typische stootstelselin-25 richting toont en een voorkeursverband van de onderhavige uitvinding toont ten opzichte van de pijp "vis" streng in de put, de zwaar wegende "hamer" en een vorm stootmechanisme in een putboring en waarbij het stootmechanisme met een deel van het vastzittende voorwerp verbonden is; 30 figuur IA een vergroting van een deel van figuur 1 om het fysieke verband van de onderdelen van de energie-accumulator beter te tonen; figuur 2 een schematische afbeelding van een pijpstreng voor een put, een daaraan bevestigd versnellingsorgaan en dat daarvan afhangt met een vorm van een stootmechanisme bevestigd aan boorkragen of derge-35 lijke bij het boveneinde daarvan en aan het vaste deel van de pijpstreng van de put bij het benedeneinde daarvan; figuur 3 en 4 aanzichten in doorsnede, die, indien samengenomen, een uitvoering van de onderhavige uitvinding tonen; figuur 5 een aanzicht in doorsnede langs de lijn 5-5 uit figuur 3, 40 verdere constructieve details tonend; .8801188 9 figuur 6 en 7 aanzichten in doorsnede, die, indien samengenomen, een andere uitvoering van de onderhavige uitvinding tonen die met een samendrukbaar medium zoals gas gebruikt kan worden; figuur 8 en 9 aanzichten in doorsnede, die, indien samengenomen, 5 nog een andere uitvoering van de onderhavige uitvinding tonen die gebruikt kan worden met een samendrukbare vloeistof zoals een fluïdum op polysiloxanbasis; figuur 10 een vergroot aanzicht dat constructieve details van een zuigermiddel toont, die gebruikt kunnen worden om energie te verzamelen 10 in het samendrukbare medium in de energie-accumulator; figuur 11 een kwart doorsnede-aanzicht dat een uitvoering van een enkel opwaarts werkend versnel!ingsorgaan toont, dat de onderhavige uitvinding gebruikt, dat gebruikt kan worden met een enkel opwaarts werkend stootmechani sme; 15 figuur 12 en 13 vergrote aanzichten in doorsnede die een vorm van het zuigermiddel tonen die met de onderhavige uitvinding gebruikt kan worden.
De onderhavige uitvinding zal beschreven worden waarbij het "voorwerp" vastzittend in de putboring B oorspronkelijk deel kan zijn van de 20 pijpstreng S van de putboring en vast raakt in de putboring, of dit kan een voorwerp zijn vast in de putboring en een "visstreng" of een pijpstreng S van de put met de energie-accumulator E volgens de onderhavige uitvinding, zware organen 30, zoals boorkragen en een stootmechanisme J van enig passende soort, naar beneden gebracht in de putboring en het 25 stootmechanisme J in aangrijping met het vaste voorwerp.
Indien het vaste voorwerp verbonden raakt met het stootmechanisme, wordt dit deel van de pijpstreng S van de put en wordt hier eveneens aangeduid als vast deel van de pijpstreng in de put.
Eerst wordt de aandacht gevestigd op figuur 1 en 2 van de tekenin-30 gen, waarin het stootmechanisme in het geheel aangegeven door de letter J omvat een uitwendig buisvormig orgaan 17, waarin zich in langsrich-ting een inwendig orgaan 18 uitstrekt. Het inwendige buisvormige orgaan 18 is in langsrichting beweegbaar ten opzichte van het uitwendige orgaan 17 in reactie op een trek- of drukbelasting in de pijpstreng van 35 een put om daarin energie op te bouwen en in het versnel!ingsorgaan om een trefstoot af te geven aan het vaste deel van de putstreng afgebeeld bij 24. Het inwendige orgaan 18 is bij het boveneinde daarvan verbonden met het boorkraagdeel 30 van de putstreng, dat de hamer vormt indien het stootmechanisme J bediend wordt voor het afgeven van een trefstoot 40 aan het vaste deel 24 van de putpijp. Het boorkraagdeel 30 heeft vol- .8801188 * 10 doende afmeting om de functie daarvan uit te voeren.
Het boveneinde van het boorkraagdeel 30 is verbonden met het benedeneinde van het uitwendige orgaan 0 van de energie-accumulator in het geheel aangegeven met E zoals in de tekeningen getoond, en de energie-5 accumulator E omvat een inwendig orgaan I, dat telescoperend ontvangen wordt binnen uitwendig orgaan 0 zoals schematisch afgebeeld in figuur 2 en deze is bij het boveneinde daarvan verbonden met pijpstreng S van een put.
Het stootorgaan kan bij voorkeur een dubbel werkende opwaarts of 10 neerwaarts stootorgaan zijn of een enkel werkend stootorgaan, dat voor praktische doeleinden in het algemeen een opwaarts stootorgaan is. Elk soort stootorgaan kan bij de onderhavige uitvinding gebruikt worden.
Het stootorgaan J uit figuur 2 toont schematisch een vorm van een dubbel werkend opwaarts en neerwaarts stootorgaan met hydraulisch mid-15 del, maar een bediening met mechanische middelen kan eveneens gebruikt worden.
Bij een hydraulisch stootorgaan is het inwendige orgaan 18 voorzien van in de langsrichting op afstand liggende zuigermiddelen 15, 16 en in de langsrichting op afstand liggende zich in langsrichting uit-20 strekkende vernauwingsmiddelen 19 en 20, die in langsrichting op afstand liggende boringen 19', 20' vormen met kleinere diameter dan aangrenzende zich in langsrichting uitstrekkende boringen 21, 22 en 23. De constructie en het bedrijf van een dergelijke inrichting is algemeen bekend en een uitvoering is afgebeeld in US-A-4.109.736 t.n.v. Webb 25 c.s.
Het stootorgaan J in figuur 2 is afgebeeld op het moment van het afgeven van een opwaartse trefstoot binnen het stootmechanisme op de beoogde wijze waar de voorkeur aan gegeven wordt om de boorkragen of het hamerdeel 30 van de putstreng S te versnellen om een trefstoot af 30 te geven aan het vaste deel 24 van de putpijp bij een poging dit te bevrijden.
Om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnel-lingsorgaan om een opwaartse stoot af te geven, wordt het zuigermiddel 15 geplaatst onder vernauwde boring 19 en wordt een trekbelasting opge-35 bracht bij het aardoppervlak op de putstreng S om zuiger 15 in en door de vernauwde boring 19' te bewegen. Dit wordt aangeduid als belastings-slag van het stootorgaan en indien de zuiger 15 het boveneinde van de vernauwde boring 19' bereikt en in vergrote boring 21 beweegt, wordt het inwendige orgaan 18 vrijgegeven voor onbelemmerde vrije langsbewe-40 ging ten opzichte van uitwendig orgaan 17 om stootoppervlakken 25 en 26 ,8801188 11 tn het stootorgaan aan te grijpen en een treffende stoot af te geven. *
De omvang of lengte van de vrije slag is de langsuitbreiding van de vrije beweging van inwendig orgaan 18, indien dit vrijgegeven wordt uit boring 19' totdat oppervlakken 25, 26 aangrijpen. Op dat tijdstip wordt 5 er de voorkeur aan gegeven dat de zuiger P op het inwendige orgaan I van de energie-accumulator E op afstand ligt van de inwendige eindwand EW zoals in figuur 2 afgebeeld.
Het stootorgaan werkt in reactie op een drukbelasting op de put-streng S om benedenzuiger 16 in en door vernauwde boring 20' te bewegen 10 om energie op te bouwen en dan de zuiger vrij te geven voor onbelemmerde vrije beweging van inwendig orgaan 18 om oppervlakken 27, 28 in het stootorgaan J aan te grijpen om een neerwaartse trefstoot af te geven.
De afstand van de vrije neerwaartse beweging van het inwendige stootorgaan strekt zich uit vanaf het vrijgeven daarvan uit de vernauwde bo-15 ring 20' tot het treffen van oppervlakken 27, 28. Deze opwaarts en neerwaarts vrije afstand wordt bepaald door de stootvernauwing en is een vaste bekende afstand in elk stootorgaan en varieert afhankelijk van de omvang van onbelemmerde vrije langsbeweging in het stootorgaan.
In figuur 3 en 4 is een uitvoering van de energie-accumulator vol-20 gens de onderhavige uitvinding afgebeeld, waarbij figuur 3 het bovendeel van de energie-accumulator E toont en figuur 4 een verlenging is, die het benedendeel toont, waarvan het benedeneinde verbonden is met de boorkragen 30 in de pijpstreng S van de put. Het inwendige orgaan I is bij het boveneinde daarvan afgebeeld als zijnde verbonden met de pijp-25 streng S van de put waardoor een trek- en/of drukbelasting naar wens toegevoerd kan worden door de buisstreng naar het stootmechanisme J en naar de energie-accumulator E volgens de onderhavige uitvinding voor het opbouwen van energie in de pijpstreng van de put en het versnel-lingsorgaan.
30 Het inwendige orgaan I en het uitwendig orgaan 0 zijn in de tekening afgebeeld als omvattende een veelheid van zich in langsrichting uitstrekkende delen, die aaneen bevestigd zijn met enig passend middel zoals schroefdraad of dergelijke en indien noodzakelijk kunnen passende afdichtmiddelen gebruikt worden om het wat betreft het fluïdum een ge-35 heel zijn van elk te verzekeren.
Het inwendige orgaan I omvat een veelheid van langs de omtrek op afstand liggende zich in langsrichting uitstrekkende groeven 31 waarin aandrijfpennen of organen 32 ontvangen worden, die op enigerlei passende wijze bevestigd of geplaatst worden op het uitwendige orgaan. Zoals 40 afgebeeld rust het benedeneinde 33 van de organen 32 op de ring 34 en <$801188 12 de boveneinden 35 daarvan rusten op het einde 36 van de groef 36 waarin dergelijke pennen in het uitwendige orgaan 0 ontvangen worden. De ring is aangebracht in een groef in uitwendig orgaan 0 zoals in de tekeningen afgebeeld. De organen 32 liggen langs de omtrek op afstand zoals 5 duidelijker afgebeeld in figuur 5 van de tekeningen om het uitwendige orgaan 0 en deze inrichting neemt onderlinge langsbeweging op tussen de inwendige organen I en 0, terwijl onderlinge draaiing daartussen belemmerd wordt.
Passende afdichtmiddelen 37 en 38 zijn aanwezig, die een smeermid-10 del kamer L vormen om in smeermiddel aan de aandrijforganen 32, indien gewenst, te voorzien. Passende vulstopmiddelen 36' zijn aanwezig om een toevoer van smeermiddel te kunnen verwezenlijken tussen de inwendige organen I en de uitwendige organen 0.
Zoals afgebeeld omvat het afdichtmiddel 38 de ring 38a, die voor-15 zien is van afdichtingen 38b en 38c voor het aangrijpen van resp. de inwendige wand van het uitwendige orgaan 0 en de uitwendige wand van het inwendige orgaan I. Een opening 38d is aanwezig ter verbinding van putboorflüidum om te werken op de drijvende afdichtinrichting 38 om druk in de smeermiddel kamer L gelijk te maken met de druk in de putbo-20 ring.
Elk passende vorm van veermiddel kan gebruikt worden met de vorm van energie-accumulator volgens de onderhavige uitvinding afgebeeld in figuur 3 en 4. Mechanische veermiddelen zijn afgebeeld in de vorm van Belleville ringen of mechanische veermiddelen in het algemeen aangege-25 ven door 40. Zoals afgebeeld zijn twee van dergelijke mechanische veermiddelen 41 en 42 aanwezig voor het accumuleren van energie in reactie op hetzij een trek- hetzij drukbelasting in de putstreng S voor het samenwerken met het stootorgaan J om de trefstoot te bevorderen bij het vrijgeven van het stootorgaan voor vrije onbelemmerde beweging tussen 30 de organen 17 en 18 daarvan om een trefstoot af te geven aan het vaste deel 24 van de putstreng zoals meer gedetailleerd beschreven zal worden. Opgemerkt zal worden dat het mechanische veermiddel 41 aangebracht is in een eerste kamer 40a en het tweede mechanische veermiddel 42 aangebracht is in een kamer 40b zoals in de tekeningen getoond. Elke pas-35 sende combinatie van veer- en kamerinrichting kan gebruikt worden om de gewenste resultaten te verwezenlijken. De mechanische veer 41 wordt in aanligging gebracht tegen de beweegbare draagring of het orgaan 43 bij het boveneinde daarvan en de beweegbare ring of orgaan 44 bij het benedeneinde daarvan en de mechanische veer 42 wordt nabij het boveneinde 40 daarvan gedragen op het ringvormige beweegbare draagorgaan of ring 45 *BB01f88 13 « en bij het benedeneinde daarvan op het ringvormige beweegbare draagor-gaan of ring 46.
Passende oppervlaktemiddelen zijn aanwezig op het inwendige orgaan I om de beweegbare draagorganen of ringen aan te grijpen in de kamers 5 40a en 40b om de veermiddelen 41 en 42 samen te drukken in reactie op trekbelasting of drukbelasting op de putstreng om daarin energie op te bouwen voor het vrijgeven indien het stootmechanisme vrij komt om een trefstoot af te geven, teneinde de trefstoot afgegeven door het stootmechanisme naar wens in hetzij opwaartse hetzij neerwaartse richting te 10 bevorderen.
Het is belangrijk dat de inrichting en het ruimtelijke verband van de oppervlaktemiddelen op het inwendige orgaan I en de draagorganen in de kamers 40a, 40b zodanig is dat de trefstoot van het stootorgaan J gestuurd wordt voor het afgeven aan de stootoppervlakken in het stoot-15 orgaan J om de boorkragen 30 te versnellen en zo te verzekeren dat de trefstoot afgegeven wordt aan het vaste deel 34 van de pijpstreng van de put in plaats van aan de putstreng boven de energie-accumulator E of in de accumulator E gedissipeerd wordt. Zoals eerder vermeld kan, indien de trefstoot afgegeven wordt aan de pijpstreng van de put boven de 20 energie-accumulator E in plaats van het vaste deel, wezenlijke schade ontstaan aan de pijpstreng van de put vanwege een dergelijke hamerslag.
Bovendien heeft een dergelijk treffen op de pijpstreng van de put boven de energie-accumulator weinig zoal enig effect bij het vrijmaken van het vaste deel 24 van de putpijp.
25 Zoals eerder vermeld zijn de stootmechanisme-organen geconstrueerd om onderlinge langsbeweging daartussen te beperken om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan en dan een van de organen van het stootmechanisme vrij te geven voor onbelemmerde vrije langsbeweging ten opzichte van het andere orgaan om de stootop-30 pervlakken van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van een trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put in hetzij opwaartse hetzij neerwaartse richting. De energie wordt opgebouwd in het versnellingsorgaan E door hetzij een trek- hetzij drukbelasting in de putstreng S.
35 Indien de belastingsomvang van het versnellingsorgaan E veranderd wordt door temperatuur en/of drukomstandigheden in de putboring kan een dergelijke verandering zo aanzienlijk zijn, dat een versnellingsorgaan zich in het geheel niet kan uitbreiden in reactie op hetzij een belasting hetzij een kracht opgebracht op de putstreng, in het bijzonder in 40 het geval waarin het veermedium een samendrukbaar fluidum is zoals «· Ö80 f188 14 stikstof of vloeistof op polysiloxanbasis. In dit geval kan de totale slag van de accumulator of totale onderlinge beweging tussen het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 zeer klein of zelfs nul zijn. Indien het versnel!ingsorgaan zich niet verhoudingsgewijs meer uitstrekt 5 dan de onbelemmerde vrije langsslag tussen de organen van het stootme-chanisme, zal bij hetzij een opwaartse beweging van het stootorgaan hetzij een neerwaartse beweging van het stootorgaan de kortere slag van het versnel!ingsorgaan eerst hersteld worden indien het stootmecham'sme vrijgegeven wordt om een stootbeweging af te geven hetzij opwaarts het-10 zij neerwaarts, maar een dergelijke stoot zal afgegeven worden door het stootmechanisme aan de boorkragen 30 en naar boven naar de accumulator E om de tegenover liggende oppervlakken daarvan op inwendig orgaan I en uitwendig orgaan 0 te treffen, welk treffen afgegeven wordt aan de pijpstreng S van de put verbonden met het versnellingsorgaan.
15 Bij een opwaartse stootbeweging indien de niet belemmerde vrije langsslag van het versnell ingsorgaan niet groter is dan de onbelemmerde vrije langsslag van de stootorganen, beweegt bijvoorbeeld het oppervlak 29' voor het versnellingsorgaan naar boven en treft oppervlak 29 zodat het opwaarts treffen afgegeven wordt aan de pijpstreng $ van de put bo-20 ven het versnellingsorgaan en niet aan het vaste deel 24 onder het stootorgaan J.
Dienovereenkomstig beweegt, bij neerwaartse beweging van het stootorgaan, indien de onbelemmerde vrije langsslag van het versnel-1ingsorgaan minder is dan de onbelemmerde vrije langsslag van de stoot-25 organen, het oppervlak EW van het versnellingsorgaan dan naar beneden en grijpt het bovenoppervlak van zuiger P aan zodat het neerwaarts treffen opnieuw afgegeven wordt aan de pijpstreng S van de put boven het versnellingsorgaan en niet aan het vaste deel 24 van de pijpstreng van de put onder het stootorgaan J.
30 Bij hetzij een opwaartse stootorgaanbeweging hetzij neerwaartse stootorgaanbeweging moeten de stootoppervlakken op het stootmechanisme J treffen voor de oppervlakken op het versnellingsorgaan E voor de meest doelmatige resultaten.
De onderhavige uitvinding vormt, in reactie op een trekbelasting 35 of drukbelasting in de pijpstreng S van de put, of voorziet in, een bijzondere inrichting, die een vrije slag begrenst in het versnellingsorgaan, die groter is dan de vrije slag van het stootorgaan J om te verzekeren dat de stootoppervlakken van de organen van het stootmechanisme zullen aangrijpen en zo een trefstoot afgeven aan het vaste deel 40 24 van de pijpstreng van de put. Versnellingsorganen volgens de stand .8801188 15 der techniek, zelfs hoewel tot nu toe slechts gebruikt met enkel wer- ‘ kende opwaartse stootorganen kunnen aangrijpen van de trefoppervlakken van het stootorgaan belemmeren, in welk geval de stootkracht afgegeven wordt aan het versnel!ingsorgaan E om dit naar boven te bewegen en te 5 treffen tegen het benedeneinde van de pijpstreng S van de put. Dit doet de beoogde functie van het stootorgaan J teniet gaan.
Onderkend zal worden dat het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 en de daarop gevormde oppervlakken om in de onbelemmerde, vrije onderlinge langsbeweging te voorzien tussen de inwendige en uitwendige 10 organen tijdens het vervaardigen en samenvoegen geconstrueerd zullen worden om de onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen te ontwikkelen in overeenstemming met deze uitvinding zoals beschreven zal worden.
Zonder beperking en slechts als voorbeeld is het wenselijk dat de 15 langsuitbreiding tussen het naar beneden gerichte oppervlak 29 op het inwendige orgaan I en het naar boven gerichte oppervlak 29' op het uitwendige orgaan 0 bij voorkeur ongeveer 63 cm is. De grens van de onderlinge opwaartse langsbeweging van het inwendige orgaan I ten opzichte van het uitwendige orgaan 0 is beperkt tot de langsuitbreiding tussen 20 het oppervlakte-einde 35' op de ringvormige vergroting 36 en het oppervlak 34a op ringorgaan 34. Onderlinge neerwaartse langsbeweging tussen het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 wordt beperkt door aangrijp! ng van oppervlak 29 met het tegenover liggende oppervlak 29'.
In de stand met nulbelasting, dat wil zeggen indien geen belasting 25 geplaatst wordt op hetzijde energie-accumulator E hetzij het stootorgaan J door de putstreng S, is met lijn 37' in figuur IA afgebeeld. De minimale niet belemmerde onderlinge vrije langsbeweging tussen het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 wordt weergegeven door de afstand 38', die zich gelijk boven en onder de nulbelastingsstand 37' 30 uitstrekt, een gelijke hoeveelheid in zowel de opwaartse als neerwaartse richting. De maximale opwaartse belastingsstand is in figuur 1 afgebeeld, welke ontstaat indien het inwendige orgaan I uitgebreid is tot de voordelige grens daarvan zodat oppervlakken 34a en 35', afgebeeld in figuur 3, aangrijpen. De maximale stand met neerwaartse belasting vindt 35 plaats indien oppervlakken 29 en 29' aangrijpen.
Aanvragers veronderstellen dat de minimum vrije slag waar de voorkeur aan gegeven wordt van een stootorgaanonderdeel om de beste tref-stoot te bereiken ongeveer 20 cm is maar anderen kunnen aan een afwijkende vrije stoots!ag de voorkeur geven. Indien ter uitleg aangenomen 40 wordt dat de vrije stootslag 20 cm is, dan is de totale afstand of .8801188 16 lengte weergegeven bij 38' een minimum van en bij voorkeur enigszins groter dan 20 cm, dat wil zeggen 10 cm naar boven ten opzichte van lijn 37 en 10 cm naar beneden vanaf lijn 37'. Dienovereenkomstig zou dit bij de onderhavige uitvinding bepalen dat de vrije slag van het versnel -5 1ingsorgaan in hetzij een toestand met opwaarts stootorgaan hetzij neerwaarts stootorgaan een minimum zou hebben en bij voorkeur iets langer zou zijn dan 20 cm om te verzekeren dat de van voordeel zijnde resultaten volgens deze uitvinding verwezenlijkt worden.
Figuur IA toont dat de positie met nul belasting in het midden van 10 de 63 cm afstand tussen de inwendige en uitwendige energie-accumulator-organen I en 0 ligt, indien volledig naar buiten gebracht in de laadpo-sitie maximaal naar boven teneinde laadslag en de vrije slag van het dubbel werkende stootmechanisme op te nemen. De 63 cm afstand kan variëren.
15 Tijdens feitelijk bedrijf van het gereedschap zal de verplaatsing in langsrichting tussen het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 dat onbelemmerde vrije langsbeweging of de vrije slag tussen organen I en 0 vormt weergegeven door de afstand 38, normaliter in het bereik van ongeveer 20 cm en misschien meer zijn. De bovenstaande verplaatsing 20 wordt slechts als voorbeeld gegeven en is niet als een beperking bedoeld.
Het inwendige orgaan I in het dubbel werkende versnel!ingsorgaan volgens de onderhavige uitvinding is voorzien van radiaal uitstekende zich ringvormig uitstrekkende oppervlaktemiddelen 47, die in langsrich-25 ting op afstand liggen ten opzichte van het beweegbare draagorgaan 43 bij het boveneinde van mechanische veermiddelen 41 en zijn eveneens voorzien van zich radiaal ringvormig uitstrekkende oppervlaktemiddelen 48, die in langsrichting op afstand liggen van de beweegbare drager 45 aan de bovenzijde van mechanische veermiddelen 42 in de bovenzijde van 30 de kamer 40b.
Het inwendige orgaan I in het dubbel werkende versnel!ingsorgaan volgens de onderhavige uitvinding is bovendien voorzien van radiaal uitstekende ringvormige oppervlaktemiddelen 49, die in langsrichting op afstand liggen ten opzichte van het beweegbare draagorgaan 44 bij de 35 bodem van veer 41 in kamer 40a en is eveneens voorzien van zich radiaal en ringvormig uitstrekkende oppervlaktemiddelen 50, die in langsrichting op afstand liggen ten opzichte van liet draagorgaan 46 bij de bodem van veerorgaan 42 in kamer 40b zoals in figuur 3 en 4 van de tekeningen getoond. De minimum langsuitbreiding of afstand tussen elk van de radi-40 aal uitstekende oppervlakken 47, 48, 49 en 50 en de bijbehorende aan- c8801188 17 grenzende beweegbare organen 43, 45, 44 en 46 daarvan, is tenminste en * bij voorkeur iets groter dan een minimum van de helft van de niet belemmerde vrije langsbeweging van het inwendige orgaan 18 in het uitwendige orgaan 17 van het stootmechanisme voor samendrukkend belasten van 5 de veermiddelen 41 en 42 in de energie-accumulator in reactie op een trek- of drukbelasting in de putstreng S. Dit maakt het mogelijk de energie-accumulator te bedrijven in de putboring zodat de totale onbelemmerde vrije langsbeweging van het inwendige orgaan I daarvan ten opzichte van het uitwendige orgaan 0 daarvan tijdens bedrijf van het sa-10 menstel in de putboring in reactie op een trekbelasting de langsuit-breiding zal zijn tussen het oppervlak 47 en beweegbaar orgaan 43 alsmede de langsuitbreiding tussen oppervlak 48 en orgaan 45 indien een trekbelasting opgebracht wordt door de putstreng om energie op te bouwen in het versnel!ingsorgaan en zuiger 15 te bewegen door vernauwde bo-15 ring 19' om deze vrij te geven, zodat het inwendige orgaan van het stootmechanisme onbelemmerd is en vrij kan bewegen om een opwaartse stoot af te geven. Deze afstand is door de letter "f" in figuur 3 en 4 weergegeven, waarin 47 en 48 naar boven bewogen zijn met I van de energie-accumulator wanneer energie opgebouwd wordt in het versnellingsor-20 gaan en met stippellijn weergegeven worden bij 47' en 48' in de onderlinge stand die deze innemen in reactie op trekbelasting op putstreng S om stootorgaan 18 vrij te geven voor onbelemmerde vrije opwaartse beweging. Indien een drukbelasting opgebracht wordt op de putstreng is de totale onbelemmerde vrije langsbeweging van het inwendige orgaan I de 25 langsuitbreiding tussen oppervlak 49 en orgaan 44 alsmede de langsuitbreiding tussen oppervlak 50 en orgaan 46, die eveneens weergegeven wordt door f/2. De onbelemmerde vrije langsbeweging van het inwendige stootorgaan 18 is de afstand die deze aflegt indien de zuiger 16 de vernauwde boring 20' vrijgeeft totdat oppervlakken 27 en 28 treffen.
30 Hoewel de uitvinding beschreven is aan de hand van een stootorgaan J met hydraulisch medium schematisch afgebeeld in figuur 2, is de functie van de uitvinding hetzelfde indien een mechanisch stootorgaan gebruikt wordt.
De afstand tussen 47' en 43 en de afstand tussen 48' en 45 is 35 steeds tenminste een bepaalde minimum lengte, die groter is dan de onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige stootorganen 17, 18 om de stootoppervlakken 25, 26 in staat te stellen aan te grijpen en een neerwaartse trefstoot af te geven.
Met andere woorden tijdens bedrijf van het mechanisme in de putbo-40 ring B, indien een trekbelasting opgebracht wordt op het inwendige or- .8801188 18 B gaan I door de putstreng S om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan voor het daarna afgeven van een trefstoot, bewegen zowel het oppervlak 49 als oppervlak 50, figuur 4, elk zoals weergegeven met f/2, een minimum van de helft van de totale onbelemmer-5 de vrije onderlinge langsbeweging van het inwendige orgaan I voor opbrengen van trekbelasting begint op elke veer 41 en 42 door oppervlakken 50 en 49 die de betreffende beweegbare organen 46 en 44 aangrijpen om een trekbelasting op te brengen op de veren 41, 42 om daarin energie op te bouwen. Omdat het inwendige orgaan I de helft van de totale af-10 stand van de onbelemmerde vrije langsbeweging gewenst in het gereedschap naar boven beweegt en omdat radiale oppervlakken 47, 48 elk eerst zoals afgebeeld door f/2 zich op de helft van de afstand van de betreffende beweegbare organen 43, 45 daarvan bevinden, bewegen oppervlakken 47, 48 in reactie op de opwaartse beweging van het inwendige orgaan I 15 bij het opbrengen van de trekbelasting elk bovendien een ander minimum van de helft van de langsuitbreiding van de niet belemmerde vrije onderlinge langsbeweging van het inwendige orgaan van het stootmechanisme naar boven tot de standen aangegeven met puntlijn bij 47', 48'. De minimum langsuitbreiding verwezenlijkt door de langsuitbreiding tussen de 20 radiale oppervlakken weergegeven bij 47, 48 en de aangrenzende beweegbare organen 43 en 45 daarvan ontstaande uit de trekbelasting opgebracht op het inwendige orgaan van de accumulator moet de vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootorgaan J te boven gaan indien het stootorgaan vrijgegeven wordt 25 voor vrije beweging om een stoots!ag af te geven.
Indien de trekbelasting opgebracht wordt op de accumulator door de putstreng S, wordt een dergelijke trekbelasting overgebracht via de boorkragen 30 en naar het stootmechanisme om energie op te bouwen in de accumulator door het bewegen van het inwendige orgaan 18 van het stoot-30 orgaan in langsrichting naar boven ten opzichte van het uitwendige orgaan 18 zoals eerder beschreven is. Indien het inwendige orgaan 18 van het stootorgaan J vrijgegeven wordt voor vrije beweging om oppervlakken 25, 26 aan te grijpen en een stootslag af te geven, worden de boorkragen 30 in de putstreng boven het stootorgaan J naar boven bewogen omdat 35 deze met het inwendige orgaan 18 verbonden zijn. Dit beweegt op zijn beurt het uitwendige huis 0 van de energie-accumulator ten opzichte van het inwendige orgaan I.
Indien de langsuitbreiding tussen het radiale oppervlak 47, indien in de stand zoals aangegeven bij 47' en het orgaan 43 of de langsuit-40 breiding tussen oppervlak 48 indien in de stand zoals aangegeven bij .8801188 19 48' en het beweegbare orgaan 45 minder is dan de onbelemmerde vrije Tangsuitbreiding van de beweging van het inwendige orgaan 18 van het stootorgaan, om stootoppervlakken 25 en 26 aan te grijpen en een tref-stoot af te geven» dan zal de opwaartse beweging van de boorkragen 30 5 in de putstreng in reactie op de opwaartse beweging van het stootmecha-nisme de beweegbare organen 43 en 45 het betreffende aangrenzende radiale oppervlak 47, 48 daarvan doen aangrijpen indien resp. in stand 47' en 48', zodat de trekbelasting ontwikkeld door het stootorgaan en bedoeld om afgegeven te worden aan het vaste deel 24 van de putboring in 10 plaats daarvan overgebracht zal worden naar het versnellingsorgaan en het eindoppervlak 291 naar boven in aangrijping met het oppervlak 29 bewegen en de opwaartse stootslag overbrengen naar de putstreng boven de accumulator E en niet naar het vaste deel 24 daarvan zoals gewenst en beoogd.
15 Indien een drukbelasting opgebracht wordt op de putstreng om ener gie te ontwikkelen in het versnellingsorgaan voor het bevorderen van het afgeven van een neerwaarts gerichte stoot op het vaste deel 24 van de putstreng, wordt de drukbelasting uit de putstreng S overgebracht van het inwendige orgaan I om oppervlakken 47 en 48 aan te grijpen met 20 de betreffende beweegbare draagorganen 43 en 45 om de mechanische veer-middelen 41 en 42 samen te drukken in elk van de kamers 40a en 40b om daarin energie op te bouwen. De drukbelasting opgebracht op de putstreng wordt eveneens overgebracht naar het stootorgaan J om daarin een drukbelasting op te bouwen en het zuigermiddeT 16 in en door vernauwde 25 boring 20' te bewegen om onderlinge langsbeweging tussen organen 17, 18 van het stootorgaan te beperken om energie op te bouwen in de pijp-streng van de put en versnellingsorgaan voor het afgeven van een neerwaartse trefstoot. Indien de zuiger 16 uit aangrijping komt van de vernauwde boring 20' wordt het inwendige stootorgaan 18 vrijgegeven voor 30 onbelemmerde vrije neerwaartse langsbeweging ten opzichte van het uitwendige orgaan 17 om neerwaartse trefstootoppervlakken 27 en 28 aan te grijpen en een neerwaartse stoot op het vaste deel 24 van de pijpstreng van de put af te geven.
Indien het inwendige orgaan 18 van het stootorgaan J zodanig naar 35 beneden beweegt, wordt het uitwendige huis 0 van het versnellingsorgaan eveneens naar beneden getrokken aangezien dit verbonden is met het inwendige orgaan 18 via de boorkragen 30. De veren 41 en 42 zijn echter samengedrukt door neerwaartse beweging van het inwendige orgaan I zodat de beweegbare organen 43 en 45 elke veer 41, 42 samendrukken en daarin 40 energie opbouwen, zodat indien het uitwendige huis 0 vrijgegeven wordt, ‘*801188 20 " de energie in de samengedrukte organen 41, 42 eveneens vrijgegeven wordt om het uitwendige huis 0 verder naar beneden te drijven en de neerwaartse trefstoot te bevorderen.
Uit het bovenstaande blijkt dat het afstandsverband tussen de op-5 pervlaktemiddelen op het inwendige orgaan en uitwendige orgaan zodanig is dat een bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langs-beweging verschaft wordt tussen de inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op hetzij een trekbelasting hetzij een drukbelasting op de pijpstreng van een put. Zoals in figuur 3 en 4 10 getoond wordt de afstand in de ruimte gevormd door de uitvoering en inrichting van de oppervlaktemiddelen 47, 49, 48 en 50 op het inwendige orgaan en de inrichting en plaatsen van de beweegbare draagorganen 43, 44, 45 en 46, die gedragen worden op en door schoudermiddelen in het uitwendige orgaan. .
15 De uitvoering en inrichting van de oppervlakken op het inwendige orgaan I en uitwendige orgaan 0 van het versnel!ingsorgaan E verzekeren dat bij een dubbel werkend opwaarts en neerwaarts stootorgaan, alsmede bij een enkel werkend stootorgaan, de trefstootoppervlakken bij een opwaarts stootorgaan of de trefstootoppervlakken bij het neerwaartse 20 stootorgaan zullen treffen voor de oppervlakken van het versnel!ingsorgaan, waardoor verzekerd wordt dat het treffen van het stootorgaan afgegeven zal worden aan het vaste deel van de pijpstreng van de put.
Bij het gegeven 10 cm voorbeeld, zijn oppervlak 47 en orgaan 43 en oppervlak 48 en orgaan 45 eerst tenminste en bij voorkeur meer dan 10 25 cm op afstand, zodat indien 47 en 48 zich in standen 47', 48 bevinden, deze elk meer dan 20 cm van de betreffende organen 43 en 45 liggen.
Dienovereenkomstig bevinden oppervlakken 49 en 50 zich elk eerst een minimum van f/2 of meer dan 10 cm van de betreffende organen 44 en 46 daarvan en liggen bijgevolg meer dan 20 cm (of "f" afstand) van de 30 organen 44 en 46 daarvan indien organen 49 en 50 zich in standen resp. 49', 50' bevinden.
Tot nu toe is bij inrichtingen volgens de stand der techniek geen voorziening getroffen om te verzekeren dat een vrije slag bestaat, dat wil zeggen een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge 35 langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator voor het op gang brengen van een belastingsslag in reactie op trekbelasting van een opwaarts stootmechanisme. Bij de onderhavige uitvinding zijn niet alleen middelen aanwezig voor het vormen van een vrije slag in een energie-accumulator, dat wil zeggen een bepaalde mi-40 nimum lengte onbeperkte vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwen- * 680 1 f 88 21 dige en uitwendige accumulatororganen in reactie op een trekbelasting, ‘ maar eveneens een reactie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put, zodat de trefstoot verzekerd afgegeven wordt aan het vaste deel van de putpijp en niet aan de putstreng boven het stootorgaan noch dat 5 de treffende stoot gedissipeerd wordt in het versnellingsorgaan. De minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen is altijd groter dan de onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de organen van het stootme-chanisme die aangrijping van de stootoppervlakken verwezenlijken om een 10 trefstoot af te geven.
Het bovenstaande wordt verwezenlijkt zelfs hoewel variabele trek-of drukbelasting opgebracht kan worden op de putstreng S en het bovenstaande wordt eveneens onafhankelijk van variaties van de belastingsom-vang verwezenlijkt welke kunnen ontstaan indien een samendrukbaar flui-15 dum zoals stikstof of vloeistof op polysiloxanbasis gebruikt wordt in plaats van mechanische middelen. Waar mechanische veermiddelen gebruikt worden, kunnen hogere temperatuur en druk in de putboring de belas-tingsomvang verkleinen, zodat terwijl de vrije bewegingsafstand van het versnellingsorgaan af kan nemen veel minder doelmatig energie opgebouwd 20 wordt in het versnellingsorgaan teneinde het versnellingsorgaan minder doelmatig te maken.
Het voorgaande voorziet eveneens in een middel voor het accumuleren van energie binnen de accumulatorinrichting bij beperkte, onderlinge langsbeweging tussen de energie-accumulatororganen in reactie op de 25 drukbelasting op de pijpstreng of in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de put, welke geaccumuleerde energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme hetzij een neerwaartse hetzij een opwaartse trefstoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put zoals gewenst is.
30 Begrepen kan worden dat de middelen voor het vormen van de bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge 1angsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op de trekbelasting of drukbelasting op de pijpstreng van de put op elke passende wijze gevormd kunnen worden om te verzekeren dat een dergelijke 35 bepaalde lengte onbelemmerde onderlinge vrije langsbeweging tussen de organen van de energie-accumulator zich op een minimum bevindt groter dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van een opwaarts en neerwaarts stootmechanisme.
40 Uit het bovenstaande blijkt dat de inwendige en uitwendige organen .8801188 22 van de energie-accumulator geconstrueerd en ingericht zijn om te verzekeren dat de trefstoot van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel. Dit verzekert eveneens dat dubbel werkende opwaartse of neerwaartse inrichting in een enkel gereedschaplichaam niet tegenstrij-5 dig is met het verzekeren dat de stootoppervlakken van het stootmechanisme zullen treffen voor de oppervlakken van het versnellingsorgaan of voor verstoring door het versnellingsorgaan.
Figuur 6, 7, 8, 9 en 10 tonen twee alternatieve uitvoeringen van het dubbel werkende versnel l ingsorgaan volgens de uitvinding, dat ge-10 bruikt kan worden, waarbij overeenkomstige cijfers gebruikt worden Om dezelfde onderdelen als getoond in figuur 3 en 4 aan te geven. Hetzelfde ruimtelijke verband als in figuur 10 en 4 is in deze verdere uitvoering aanwezig, maar op een enigszins verschillende wijze en met andere inrichting aangezien samendrukbare mediummiddelen en geen mechanische 15 veermiddelen gebruikt worden.
De putstreng S is verbonden met het inwendige orgaan I van de energie-accumulator E voor langsbeweging ten opzichte van het uitwendige orgaan 0, Indien gewenst kan het aandrijfmiddel blootgesteld worden aan de putboring B door in openingen te voorzien en de smeermiddel kamer 20 L weg te laten.
In plaats van het gebruik van mechanische veermiddelen voor het accumuleren van energie binnen de energie-accumulator E, kunnen de kamers 40a en 40b geladen worden met passende gasmiddelen zoals stikstof of dergelijke. Passende vul stoppen 40c zijn aanwezig om het gas te ver-25 binden en laden elk de eerste en tweede kamer 40a, 40b via doorgangs-middelen 40d en 40e die resp. in verbinding staan met kamermiddelen 40a en 40b. De kamers 40a en 40b zijn gevormd tussen afdichtmiddelen 41', 42' en 43'.
Passende zuigermiddelen in elke kamer 40a, 40b met verschillende 30 uitvoering kunnen gebruikt worden, zoals getoond in verscheidene eerdere Amerikaanse octrooi schriften, waar de zuiger geconstrueerd is om een afdichting te vormen met een vernauwde boring om de stroming van fluïdum om de zuiger te beletten tijdens de stootslag van het stootorgaan gebruikt met het versnellingsorgaan. Een passende vorm zuigermiddel is 35 in de tekeningen afgebeeld en een afzonderlijk zuigermiddel 51, 51a is voor elke kamer 40a en 40b op het inwendige orgaan I aanwezig.
In figuur 7 zullen, indien de zuigers 51, 51a zich in de in langs-richting uitstrekkende boringdelen 58, 58a met vergrote diameter van het uitwendig orgaan 0 bevinden, deze dienen om vloeistof daarom om te 40 leiden indien het inwendige orgaan I hetzij in een opwaartse hetzij .8801188 23 neerwaartse richting bewogen wordt. De zuigerveer 53 van zuiger 51 wordt op ringvormige schouder 52' gedragen wanneer de zuiger 51 naar boven beweegt. Vrije stroming van gas om elk van de zuigers 51 en 51a in elk van de kamers 40a en 40b kan plaats vinden totdat de zuiger 51, 5 in reactie op een trekbelasting in de putstreng de zuigerveer 53 van zuiger 51 aangrijpt bij het begin 56 van het deel 57' met beperkte boring van het uitwendige orgaan 0 teneinde de afdichtring 43 afdichtend naar beneden te bewegen tegen ringvormig orgaan 52' om daarmee af te dichten om stroming door de fluidumomloop in de zuiger 51 af te snij-10 den.
Dienovereenkomstig zal, indien zuiger 51a naar beneden bewogen wordt in vergrote boring 58a met het inwendige orgaan I in reactie op een drukbelasting in de putstreng deze vrije stroming daarom opnemen totdat de afdichting daarvan of zuigerveer 53 het begin 56a van het 15 deel 57 met beperkte diameter afdichtend aangrijpt in het uitwendige orgaan 0 zodat een dergelijke afdichtring daarmee afdicht en tegen het ringvormige orgaan 52* gedreven wordt om daarop te liggen en stroming daartussen af te sluiten. De zuigerveer 53 van zuiger 51a wordt vastgehouden op inwendig orgaan I door ringvormig oppervlak 52a wanneer de 20 zuiger en inwendig orgaan I naar beneden bewegen.
De functie van deze inrichting is hetzelfde als die beschreven aan de hand van figuur 3 en 4.
De zuigerveer 53 bevindt zich altijd een minimum f/2 bepaalde lengte weg van de aangrenzende rand 56 of rand 56a van de boven en be-25 neden vernauwingen 57', 57 zoals beschreven tussen de oppervlakken 47 en orgaan 43; oppervlak 49 en orgaan 44; oppervlak 48 en orgaan 45 en oppervlak 50 en orgaan 46 in figuur 3 en 4.
Dienovereenkomstig zijn de zuigerveer 53 en de andere onderdelen van het zuigermiddel 51a zo geconstrueerd en ingericht dat altijd een 30 bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging bestaat tussen de zuigerveer 53 en de rand 56a van benedenvernauwing 57, die groter is dan f/2 zoals beschreven aan de hand van oppervlakken en organen in figuur 3 en 4.
Bijgevolg kan, in reactie op een trekbelasting indien het inwendi-35 ge orgaan I naar boven getrokken wordt, de zuiger 51 in vernauwde bo-venlangsboring 57' bewegen, die eindigt nabij het boveneinde van vergrote boring 58. De afstand voordat zuigerveer 53 afdicht met de vernauwde bovenboring 57' is een afstand groter dan een helft van de niet belemmerde vrije stootslag en wordt weergegeven door f/2. Aangezien de 40 zuiger 51 zich op f/2 afstand ten opzichte van afdichten met beperkte .8801788 24 boring 57 bevindt, zal zuiger 51a f/2 naar boven bewegen. De zuigerveer 53 van zuiger 51a bevindt zich eerst op f/2 afstand van rand 56a van de vernauwde benedenboring 57 en indien naar boven bewogen samen met zuiger 51 wordt deze band geplaatst op een afstand "f" die groter is dan 5 de onbelemmerde vrije langsbeweging tussen de organen van het stootmechanisme. Aangezien steeds eerst een bepaalde lengte bestaat tussen beide zuigers en de betreffende afdichtranden 56 en 56a daarvan, die groter is dan de helft van de lengte van niet belemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het 10 stootmechanisme, is de totale lengte minimum bepaalde onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen I en 0 van de energie-accumulator in reactie op hetzij een trekbe-lasting hetzij een drukbelasting altijd groter dan de "f" lengte van de niet belemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de organen van 15 het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
Zoals beschreven aan de hand van de in figuur 3 en 4 getoonde vorm ontstaan hetzelfde verband en functie indien een drukbelasting opgebracht wordt.
Figuur 8, 9 en 10 tonen een uitvoering van de uitvinding die ge-20 bruikt kan worden met een hydraulisch of samendrukbaar medium zoals een vloeistof op polysiloxanbasis. Overeenkomstige symbolen hebben betrekking op dezelfde onderdelen van figuur 6 en 7.
Bij deze inrichting zijn de zuigermiddelen 51 en 51a aangebracht in een enkele kamer, aangeduid met 65, die zich in langsrichting uit-25 strekt binnen het uitwendige orgaan 0 zoals aangegeven tussen afdichtingen 65a en 65b. Meer in het bijzonder zijn de zuigermiddelen 51 en 51a aangebracht binnen dezelfde vergrote boring 58' gevormd in kamer 65 van het uitwendige orgaan 0 en zijn de zuigermiddelen 51, 51a in langsrichting op afstand liggend op het inwendige orgaan I ten opzichte van 30 elkaar zoals in de tekeningen afgebeeld. Opnieuw kan elke zuiger geplaatst worden in de vergrotere boring 58', zodat de voorrand van de zuigerveer 53 van elke zuiger 51 en 51a, indien op de betreffende schouder 52' daarvan op elke zuiger altijd groter is dan de minimum f/2 bepaalde lengte tot de aangrenzende rand 61 en 61a waarmee de. zuigers 35 resp. 51, 51a afdichten indien een daarvan beweegt in de beperkte boring resp. 62, 62a van het uitwendige orgaan. Een dergelijke bepaalde minimum lengte is groter dan de helft van de lengte van de niet belemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen het ene en andere orgaan van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme zoals aangegeven door 40 f/2 in de tekeningen.
8401188 25
Bijgevolg zal wanneer het bovenzuigermiddel 51 naar boven bewogen wordt in reactie op een trekbelasting naar de verminderde boring 62 deze daarmee niet afdichten totdat deze de bepaalde minimum afstand afgelegd heeft, die groter is dan een helft van de lengte van de niet be-5 lemmerde vrije onderlinge Tangsbeweging tussen het ene en andere orgaan van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme. De zuigerveer 53 van de zuiger 51a kan op dit tijdstip rusten op het ringvormige orgaan 52a en zal eveneens naar boven bewegen in de vergrote boring 58* met tenminste dezelfde omvang als zuiger 51 doet zodat terwijl deze eerst op 10 een grotere afstand ligt dan de helft van de bepaalde minimum afstand of lengte van de onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen het ene en andere orgaan van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme, deze een nog verder bedrag met tenminste dezelfde omvang zal bewegen. Dit plaatst dan de afdichtveer 53 vanaf de bovenste rand 61a van de be-15 perkte boring 62a zodanig dat indien een drukbelasting opgebracht wordt op het inwendige orgaan I de afdichtring 53 een bepaalde minimum lengte moet bewegen die groter is dan de lengte niet belemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen het ene en andere orgaan van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme voordat deze afdichtend in aangrijping 20 komt met de rand 6la van boring 62a.
De werking van de bovenstaande inrichting indien een drukbelasting opgebracht wordt, is hetzelfde als die beschreven aan de hand van figuur 3, 4, 6 en 7.
Figuur 11 toont een uitvoering van de onderhavige uitvinding waar 25 deze gebruikt wordt bij een enkel werkend opwaarts stootorgaan. Overeenkomstige cijfers worden gebruikt voor overeenkomstige delen. De aan-drijfkamer waarin organen 31 ontvangen worden, kan bij alle vormen van de uitvinding open zijn naar de putboring of zich binnen een gesloten kamer bevinden.
30 Een enkel zuigermiddel 51 is afgebeeld als zijnde aanwezig in een deel 58' met vergrote boring van de kamer 70 gevormd tussen afdichtingen 71, 72 in uitwendig orgaan 0 en een dergelijke zuiger is in het algemeen geconstrueerd zoals die eerder beschreven is. De kamer 70 is voorzien van passende vulopeningen en stoppen voor het daarin ontvangen 35 van een samendrukbare vloeistof of gas.
De in detail in figuur 12 getoonde zuigerveer 53 kan gebruikt worden in plaats van de rechthoekige gedaante getoond in de andere tekeningen. Opgemerkt zal worden dat deze gevormd is uit non ferro metaal zoals een passend bronssoort of dergelijke voor het vormen van een af-40 dichtende maar toch veerkrachtige afdichting met het vernauwde zich in ,8801188 é 26 ‘ langsrichting uitstrekkende boringdeel 62 van het uitwendige orgaan 0.
Zoals getoond omvat de zuigerveer 53 een uitwendig ringvormig taps lopende schouder 53a met passende gedaante, die zich naar boven uitstrekt en naar buiten uitloopt ten opzichte van het ringvormige hoofd!ijfdeel 5 53b, zodat indien lip 53a aangrijpt met de vernauwde boring 62 deze daarmee afdichtend zal aangrijpen.
De druk in de putboring kan wezenlijk zijn en een samendrukkende kracht uitoefenen tegen het uitwendige orgaan 0 zodat deze kan neigen in te klappen of naar binnen te bewegen zoals weergegeven met de punt-10 lijn 0' in figuur 13. In een dergelijk geval zal de lip 53a een dergelijke binnenwaartse beweging opnemen en toch een afdichtend verband handhaven met de beperkte inwendige boring weergegeven bij 62c door het naar binnen bewegen naar de stand weergegeven door de puntlijn bij 53c. Dit kan de zuiger 51 in staat stellen het afdichtende verband daarvan 15 te handhaven terwijl deze radiaal naarbinnen beweegt om het vernauwen van de aangrenzende buitenwand op te nemen in reactie op druk, terwijl blaasvorming of hechten van de zuiger voorkomen wordt hetgeen anders de accumulator niet werkzaam zou kunnen maken.
Indien gewenst kunnen dezelfde vorm zuigerveer en zuigerconstruc-20 tie gebruikt worden met de vorm van de uitvinding afgebeeld in figuur 6, 7, 8 en 9.
Onder bepaalde omstandigheden kan de druk opgebouwd in het kamer-deel 70 buitensporig worden, zodat indien deze hetzij de inklapdruk van het buisvormige orgaan I hetzij de openbarstdruk van het uitwendige or-25 gaan 0 benadert. In dit geval kan een passende drukontlastafsluiter 75 aangebracht worden in het inwendige orgaan en in verbinding staan met het kamerdeel 70 waarboven de zuiger 51 afdichtend aangegrepen wordt door vernauwde boring 62 door middel van de doorgang 76 zodat een der-gelijke afsluiter zal openen met een bepaalde druk kleiner dan de 30 barstdruk of inklapdruk van de uitwendige of inwendige organen en een dergelijke druk leiden naar het deel 52a met vergrote boring onder de zuigerveer 53.
In de in figuur 11 afgebeelde vorm is, aangezien dit een enkel werkende energie-accumulator is, de afstand, van de voorrand van de zui-35 gerveer, dat wil zeggen de rand die zich het dichtst bij het begin 62b van de vernauwde boring 62' bevindt, tenminste de "f" afstand, die de minimum bepaalde onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging is tussen de organen van het stootmechanisme om de stootoppervlakken van de organen van het stootmechanisme aan te grijpen. De afstand van de voorrand 40 van de zuigerveer 23 tot het begin van de vernauwde boring is bij voor- .8801188 c 27 keur enigszins groter dan de afstand "f", evenals bij de andere uitvoeringen.
Uit het bovenstaande blijkt dat bij een enkel werkend stootorgaan de afstand “f" vanaf het begin aanwezig is. Het dubbel werkende stoot-5 orgaan heeft in de afgebeelde uitvoering slechts de afstand f/2 vanaf het begin. Bij werkelijk gebruik en bediening van het dubbel werkende stootorgaan waar een opwaarts stootorgaan eerst opgebracht moet worden op het vaste voorwerp of "vis" na aangrijping daarmee, kan de putstreng ontspannen worden om de afstand "f" te ontwikkelen bij de vrije slag 10 van het versnellingsorgaan in reactie op een opvolgende trekbelasting of duwen op de putstreng. Indien een neerwaartse stoot dan vervolgens opgebracht moet worden na de opwaartse stoot, zal de minimum afstand "f" in het versnellingsorgaan ontwikkeld zijn voor de neerwaartse stootbeweging tijdens de voorafgaande opwaartse stootbeweging.
15 Bijgevolg verzekert deze uitvinding dat de trefstootoppervlakken bij een opwaartse stootbeweging zullen treffen zodat de boorkragen, of hamer 30, naar boven gedreven worden om een stootslag af te geven aan het vaste deel 24 en niet aan de putstreng. Dienovereenkomstig treffen bij neerwaartse stootbeweging de stootoppervlakken en drijven de hamer 20 30 naar beneden om een stotende slag af te geven aan het vaste deel 24.
De oppervlakken 291 en 29 in het versnellingsorgaan worden niet aangegrepen door de opwaartse beweging van de hamer 30 bij een opwaartse stoot en de eindoppervlakken EW en op de zuiger P in het versnellingsorgaan E worden niet aangegrepen door de neerwaartse beweging van de 25 hamer 30 tijdens een neerwaartse stoot.
Het voorgaande getoonde en beschrevene van de uitvinding zijn illustratief en gelden als voorbeeld daarvan en verscheidene veranderingen in afmeting gedaante en materialen alsmede in de details van de afgebeelde constructie kunnen uitgevoerd worden zonder buiten het bereik 30 van de uitvinding te geraken.
.8801188

Claims (50)

1. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een stootmechanisme te 5 bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het mechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnel-10 lingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van een trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: 15 inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke energie-accumulatororganen elk middelen hebben ter verbinding met die pijpstreng van de put; middelen voor het accumuleren van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen 20 die energie-accumulatororganen, waarbij geaccumuleerde energie in die inrichting vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; en middelen voor het verzekeren dat de trefstoot van de organen van 25 het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng van de put.
2. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de trefstoot te bevorderen afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een stootme- 30 chanisme waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. die pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in het versnellingsorgaan van de pijp-35 streng van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van een trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting 40 omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen on- 8801188 derling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke energie-accumulatororganen elk middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tus-5 sen die energie-accumulatororganen, welke opgeslagen energie in die inrichting vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmecha-nisme te ondersteunen bij het afgeven van een trefstoot aan het pijp-strengdeel van de put; en middelen om te verzekeren dat de trefstoot van de organen van het 10 stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng van de put onafhankelijk van de belastingsomvang van accumulerende energie in de energie-accumulator.
3. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng voor een put met een deel vast in een putboring om de trefstoot afgegeven aan 15 het vaste deel van de pijpstreng in de put door een stootmechanisme te bevorderen waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te beperken om 20 energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbel emmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootopper-vlakken aan te grijpen op organen van het stootmechanisme voor het afgeven van een treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van 25 de put, welke energieaccumulator omvat: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke energie-accumulatororganen elk middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; 30 in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen voor het opslaan van energie binnen die kamermiddelen in reactie op belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator, welke opgeslagen 35 energie vrij te geven is door het stootmechanisme om de organen van een stootmechanisme te helpen bij het afgeven van een treffende stoot; en waarbij die inwendige en uitwendige energie-accumulatororganen geconstrueerd en ingericht zijn om te verzekeren dat de trefstoot van de organen van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel van de 40 pijpstreng van de put. .880118a
4. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van de put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige 5 organen voor verbinding resp. tussen de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme gecvonstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te beperken om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnel lingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van de organen van het 10 stootmechanisme voor onbelemmerde, vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van een treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting 15 beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen om eerst een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging op te nemen tussen die inwendige en uit-20 wendige organen van die energie-accumulator; middelen werkzaam indien die organen van de energie-accumulator onderling die bepaalde minimum lengte bewegen om zo die organen van de energie-accumulator te belemmeren een verdere vrije onderlinge langsbeweging uit te voeren en zo energie op te slaan in de kamermiddelen van die energie-accumulator; en 25 waarbij die bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
5. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng in een put 30 met een deel vast in een putboring om de trefstoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van de put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter bevestiging tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanis-35 me geconstrueerd zijn teneinde onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnel 1 ingsorgaan en vervolgens de organen van het stootmechanisme vrij te geven voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken aan te grijpen op de organen van het stootmechanisme 40 voor het afgeven van een treffende stoot aan het vaste deel van de 880. f88 pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; organen van de welke energie-accumulator middelen hebben ter verbinding 5 met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die smeermiddelkamermid-delen vormen voor het ontvangen van smerend fluïdum; waarbij tenminste 10 een van die smeermiddelkamerafdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl afdichtend aangrijpend tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft om druk van de putboring te verbinden om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en druk in die smeermiddelkamermiddelen gelijk te maken aan de druk in de putboring; 15 aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermiddelen ter verbinding van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te belemmeren terwijl onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator opgeslagen wordt energie-accumulatie-middelen voor het opslaan van energie binnen de verdere kamermiddelen; 20 welke energie-accumulatiemiddelen omvatten: middelen voor het opnemen van een bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator; middelen werkzaam indien die organen van de energie-accumulator onderling die bepaalde minimum lengte bewegen om die organen van de energie-accumulator te be-25 Temmeren verder onbelemmerd vrij in langsrichting te bewegen; waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
6. Energie-accumulator volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat die middelen voor het opnemen van onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator omvatten in langsrichting op afstand liggende oppervlaktemïridel en op die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator 35 in die verdere kamermiddelen en waarbij die middelen werkzaam om die organen van de energie-accumulator te belemmeren verder onbelemmerd vrij ten opzichte van elkaar in langsrichting te bewegen omvatten veer-middelen in die kamermiddelen en samenwerkende oppervlaktemiddelen tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator voor 40 het belasten van die veermiddelen in reactie op een belasting op de <8801188 strengpijp van de put.
7. Energie-accumulator volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat dat veermiddel een mechanisch middel is.
8. Energie-accumulator volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat 5 dat veermiddel gasmiddelen omvat.
9. Energie-accumulator volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat dat veermiddel hydraulische middelen omvat.
10. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de treffende stoot afgegeven 10 aan het vaste deel van de pijpstreng van de put door een stootmechanis-me te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding resp. tussen de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stoot-mechahisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te 15 belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en ver-snellingsorgaan en vervolgens de organen van het stootmechanisme vrij te geven voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen om een trefstoot af te geven aan het vaste deel van de pijpstreng in de 20 put, welke energie-accumulator omvat inwendige en uitwendige telescope-rend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te nemen; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen die ka-25 mermiddelen tussen die organen van de energie-accumulator vormen; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die smeermiddelkamermiddelen vormen voor het ontvangen van smerende fluida; waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl deze die organen afdichtend aan-30 grijpt; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft om putbo-ringdruk in verbinding te brengen om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en de druk gelijk te maken in die smeermiddelkamermidde-len met die putboringdruk; aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermid-delen ter verbinding van die inwendige en uitwendige organen om onder-35 linge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen die inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator; verdere op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die verdere kamermiddelen daartussen vormen, welke verdere kamermiddelen tenminste twee kamers omvatten; energie-ac-40 cumulatiemiddelen voor het opslaan van energie in elk van die tenminste * 8801188 twee verdere kamers; welke energie-accumulatiemiddelen omvatten middelen voor het eerst opnemen van een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator; middelen werkzaam indien die organen van de energie-accumula-5 tor onderling die minimum bepaalde lengte bewegen om die organen van de energie-accumulator te belemmeren verder onbelemmerd vrij onderling in langsrichting te bewegen en zo energie op te slaan in elk van tenminste twee verdere kamers van die energie-accumulator en waarbij die bepaalde minimim lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die 10 organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
11. Energie-accumulator volgens conclusie 10, waarbij die middelen voor het eerst opnemen van onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging 15 tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator omvatten in langsrichting op afstand liggende oppervlaktemiddelen op die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in elk van die tenminste twee kamers; en waarbij dat middel werkzaam om die organen van de energie-accumulator te belemmeren verder onbelemmerd 20 vrij onderling in langsrichting te bewegen omvat veermiddelen in elk van die tenminste twee kamers en samenwerkende oppervlaktemiddelen tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator voor het belasten van die veermiddelen in reactie op een belasting op de strengpijp van de put.
12. Energie-accumulator volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat dat veermiddel een mechanisch middel is.
13. Energie-accumulator volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat dat veermiddel gasmiddelen omvat.
14. Energie-accumulator volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat 30 dat veermiddel hydraulische middelen omvat.
15. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van een put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige 35 organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put 'en het vaste deel daarvan, waarbij de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnel!ingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmecha-40 nisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van • 8801Μί het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de opwaartse tref-stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: inwendig en uitwendig 5 telscoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te nemen; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-10 accumulator, welke opgeslagen energie in die inrichting vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van de opwaartse treffende stoot aan de vaste pijpstreng in de put; en middelen om te verzekeren dat de treffende stoot van de organen van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste 15 deel van de pijpstreng van de put.
16. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van een put te bevorderen door een stootmechani sme, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige 20 organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, waarbij de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te beperken om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmecha-25 nisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: inwendig en uit-30 wendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de ener-35 gie-accumulator, welke opgeslagen energie in die inrichting vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van de opwaartse treffende stoot aan de vaste pijpstreng in de put; en middelen om te verzekeren dat de treffende stoot van de stootmechanisme-organen afgegeven wordt aan het vaste deel van 40 de pijpstreng in de put onafhankelijk van de belastingsomvang van de .6801188 opgeslagen energie in de energie-accumulator.
17. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van een put door een stootmechanisme te 5 bevorderen, waarbij' het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, waarbij de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan 10 en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de opwaartse tref-stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-15 accumulator omvat: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accu-20 mulator kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen voor het opslaan van energie binnen die kamermiddelen in reactie op belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator, welke opgeslagen energie vrij te geven is door het stootmechanisme om de organen van het stootmechanisme te on-25 dersteunen bij het afgeven van de opwaartse treffende stoot aan de vaste pijpstreng in de put; en waarbij die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator geconstrueerd en ingericht zijn om te verzekeren dat de treffende stoot van de organen van het stootmechanisme af-gegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng van de put.
18. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van een put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put en het 35 vaste deel daarvan, waarbij de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnellingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van 40 het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de organen van het .8801188 ' stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de opwaartse tref- stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling in 5 langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te nemen; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen voor het eerst opnemen van minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die 10 inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator; middelen werkzaam indien die energie-accumulatormiddelen onderling die minimum bepaalde lengte bewegen om daarop die energieaccumulatororganen te beperken tegen verdere vrije onderlinge langsbeweging en zo energie te accumuleren in de verdere kamer van die energie-accumulator; en waarbij 15 die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die energie-accumulatororganen groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
19. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een 20 put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng van een put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmecha-25 nisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnel! ingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de or-30 ganen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke energie-accumulatororganen 35 middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen die kamermiddelen vormen tussen die energie-accumulatororganen; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die energie-accumulatororganen die smeermiddelkamermiddelen vormen voor het ontvangen van smerende fluida; 40 waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen in langsrichting beweeg- 8801188 baar Is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft om die putboringdruk in verbinding te stellen om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en druk in die smeermiddelkamermiddelen gelijk te maken aan de putboring-5 druk; aandrijfmiddelen in die smeerkamermiddelen ter verbinding van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator opgenomen wordt; verdere op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator 10 voor het vormen van verdere kamermiddelen daartussen; energie-accumula-tiemiddelen voor het opslaan van energie binnen de verdere kamermidde-len in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng; waarbij die energie-accumulatiemiddelen omvatten: middelen voor het eerst opnemen van een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge 15 langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; middelen werkzaam in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put indien die organen van de energie-accumulator onderling die bepaalde minimum lengte bewegen om die energie-accumulatororganen ver-20 dere onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging te beletten en zo energie op te slaan in de verdere kamer van die energie-accumulator en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de in-25 wendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
20. Energie-accumulator volgens 19, met het kenmerk, dat die middel voor het opnemen van onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator omvat in langsrichting op afstand liggende oppervlaktemiddelen op die 30 inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in die verdere kamermiddelen en waarbij dat middel werkzaam om te beletten dat die organen van de energie-accumulator verder onbelemmerd vrij onderling in langsrichting bewegen omvatten veermiddelen in die kamermidde-len en samenwerkende oppervlaktemiddelen tussen die inwendige en uit-35 wendige organen van de energie-accumulator voor het belasten van die veermiddelen in reactie op een belasting op de strengpijp van de put.
21. Energie-accumulator volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat dat veermiddel een mechanisch middel is.
22. Energie-accumulator volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat 40 dat veermiddel gasmiddelen omvat. .8801185
23. Energie-accumulator volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat dat veermiddel hydraulische middelen omvat.
24. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel om een opwaartse treffende stoot afgegeven aan het 5 vaste deel van de pijpstreng van een put door een stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te be-10 Temmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en versnel lingsorgaan en het vervolgens vrijgeven van een van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije opwaartse langsbeweging ten opzichte van het andere orgaan om opwaartse stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de 15 opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie in die inrichting op te slaan; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding 20 met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die smeermiddelkamermid-delen vormen voor het ontvangen van smeerfluidum; waarbij tenminste een 25 van die afdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft voor het verbinden van de putboringdruk om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen een druk gelijk te maken in die smeermiddelkamermiddel en aan putboringdruk; aandrijfmiddelen in die 30 smeerkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator; verdere op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator verdere kamermiddelen 35 daartussen vormend, welke verdere kamermiddelen omvatten tenminste twee kamers; energie-accumulatiemiddelen voor het opslaan van energie in elk van die tenminste twee kamers in reactie op een trekbel asting opgebracht op de pijpstreng van de put; welke energie-accumulatiemiddelen omvatten middelen voor het eerst opnemen van een minimum bepaalde leng-40 te onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van 88 0 1 f88 de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; middelen werkzaam in reactie op ene trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put indien die organen van de energie-accumulator onderling die bepaalde minimum lengte bewegen om 5 die energie-accumulator verdere onbelemmerde vrije onderlinge langsbe-weging te beletten en zo het opslaan van energie in elk van de twee verdere kamers van die energie-accumulator, en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die energie-accumulatororganen groter is dan de lengte onbelemmerde vrije 10 onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
25. Energie-accumulator volgens 24, met het kenmerk, dat die middelen voor het eerst opnemen van onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van die energie-accu- 15 mulator omvatten in langsrichting op afstand liggende oppervlaktemidde-len op die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in elk van die twee kamers; en waarbij die middelen werkzaam in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put om die organen van de energie-accumulator verdere onbelemmerde vrije onderlinge 20 langsbeweging te beletten omvatten veermiddelen in elk van die twee kamers en samenwerkende oppervlaktemiddelen tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator voor het laden van die veermiddelen in reactie op een belasting op de pijpstreng van de put.
26. Energie-accumulator volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat 25 dat veermiddel een mechanisch middel is.
27. Energie-accumulator volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat dat veermiddel gasmiddelen omvat.
28. Energie-accumulator volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat dat veermiddel hydraulische middelen omvat.
29. Energie-accumulator met het kenmerk, dat voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neerwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat 35 inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnel!ingsorgaan voor het afgeven 40 van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel *8401188 • van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbel emmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neer-5 waartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te slaan in die richting om het stootmechanisme te bevorderen een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot af te geven aan 10 het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de 15 put, welke verzamelde energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een opwaarts treffende stoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in 20 reactie op een drukbelasting op de putstreng, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een neerwaartse treffende stoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; en middelen om te verzekeren dat de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot van het stootmechanisme af-25 gegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng van de put.
30. Energie-accumulator met het kenmerk, dat voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neer-30 waarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen 35 in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme 40 aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neer- . 880 1138 waartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te on-5 dersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie in die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de 10 energie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een opwaartse treffende stoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belem-15 merde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een drukbelasting op de putstreng, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een neerwaartse treffende stoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; en middelen om te verzekeren 20 dat de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot van de organen van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng in de put onafhankelijk van de belastingsomvang van de opgeslagen energie in de energie-accumulator.
31. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een 25 put met een deel vast in een putboring om de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neerwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vas-30 te deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put 35 en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootopper-vlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator 40 omvat: een inrichting omvattende inwendig en uitwendig telescoperend êsoms ’ verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de energie-accumulator midde-5 len hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; in langsrich-ting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die energie-accumula-tormiddelen kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de ener-10 gie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een opwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put af te geven; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde 15 onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een neerwaartse trefstoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; en waarbij die inwendige 20 en uitwendige organen van de energie-accumulator geconstrueerd en ingericht zijn om te verzekeren dat de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot van de organen van het stootmechanisme afgegeven wordt aan het vaste deel van de pijpstreng van de put.
32· Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng van een 25 put met een deel vast in een putboring om de opwaartse eof neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een stootmechanisme gecombineerd opwaarts en neerwaarts te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vas-30 te deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnel lingsorgaan voor het afeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en 35 het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootopper-vlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator 40 omvat: een inrichting omvattende: inwendig en uitwendig telescoperend **801188 verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme bij het afgeven van een opwaartse en/ of neerwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put te ondersteunen; welke organen van de energie-accumulator middelen 5 hebben ter verbinding met de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de ener-10 gie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van een put, welke geaccumuleerde energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; middelen voor het opslaan van energie binnen die inrichting bij 15 belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de 20 put; middelen voor het vormen van een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator in reactie op de trekbelasting of drukbelasting op de pijpstreng van de put; en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrijde onderlinge langsbeweging tussen die 25 organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
33. Energie-accumulator met mechanische veermiddelen voor gebruik voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een 30 putboring cm de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neerwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met 35 het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of druk-energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsor-gaan voor het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrij-40 geven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije < &801f 88 onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting 5 omvattende: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te nemen in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter ver-10 binding met de pijpstreng in de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen de kamers die eerste kamermiddelen vormen tussen die organen van de energie-accumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die smeermiddel kamermiddelen vormen voor het ontvangen van smerend fluïdum; 15 waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is tijdens het afdichtend aangrijpen tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft om de druk van de putbo-ring in verbinding te stellen om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en te voorzien in gelijke druk in die smeermiddelkamermiddelen 20 en de druk van de putboring; aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator; verder op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die 25 organen van de energie-accumulator die tweede kamermiddelen daartussen vormen; energie-accumulatiemiddelen voor het accumuleren van energie binnen de eerste en tweede kamermiddelen; welke energie-accumulatiemiddelen omvatten mechanische veermiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste en tweede kamers bij belemmerde onderlinge langsbewe-30 ging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; mechanische veermiddelen voor het 35 opslaan van de energie binnen de eerste en tweede kamers bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie door het stootmechanisme vrijgegeven wordt om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een neerwaartse 40 treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; midde- <8801188 '3 len voor het vormen van een bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op de trekbelasting of drukbelasting op de pijpstreng van de put en waarbij die minimum bepaalde lengte onbe-5 Temmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
34. Energie-accumulator met gasmiddelen voor gebruik met een pijp-10 streng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neerwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng 15 van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnel!ingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van 20 de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke 25 energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: inwendig en uitwendig telescoperend verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te nemen in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de ener-30 gie-accumulator middelen omvatten ter verbinding met de pijpstreng in de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator eerste kamermiddelen vormend tussen die organen van de energie-accumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator smeermiddelkamer-35 middelen vormend voor het ontvangen van smerend fluïdum; waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft om putboringdruk te verbinden om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en gelijk maken van druk in 40 die smeermiddelkamermiddelen met de druk in de putboring; c 8801 188 5 aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen de inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator; 5 energie-accumulatiemiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste kamermiddelen; welke energie-accumulatiemiddelen omvatten: gasmiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste kamermiddelen bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng 10 van de put, welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om te bevorderen dat het stootmechanisme een opwaartse treffende stoot afgeeft aan het vaste deel van de pijpstreng van de put; gasmiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste kamermiddelen bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die 15 organen van de energieaccumulator in reactie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put; welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een neerwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put; middelen voor het vormen van een minimum 20 bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op de trekbelasting of drukbelasting op de pijpstreng van de put; en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is 25 dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
35. Energie-accumulator met hydraulische middelen voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de 30 opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een gecombineerd opwaarts en neerwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat 35 de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om trek- of drukenergie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de 40 organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge < 8801188 langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het * stootmechanisme aan te grijpen voor het afgeven van de gewenste opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting 5 omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put; welke organen van de energie-accumulator middelen hebben ter ver-10 binding met de pijpstreng in de put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die eerste kamermiddelen vormen tussen die energie-accumulatormiddelen; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die smeermiddelkamermiddelen vormen voor het ontvangen van 15 een smerend fluidum; waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl deze tussen die organen afdichtend aangrijpt; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft ter verbinding van putboringdruk om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en gelijk gemaakte druk in die smeermiddelkamermiddelen met de 20 druk in de putboring; aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermiddelen ter verbinding van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen de inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator; energie-accumulatiemiddelen voor het opslaan van energie binnen de eer-25 ste en tweede kamermiddelen; welke energie-accumulatiemiddelen omvatten: samendrukkende vloeistofmiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste kamermiddelen bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energieaccumulator in reactie op een trekbe-lasting op de pijpstreng van de put, welke opgeslagen energie vrijgege-30 ven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van de put; samendrukbare vloeistofmiddelen voor het opslaan van energie in de eerste kamermiddelen bij belemmerde onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator in reac-35 tie op een drukbelasting op de pijpstreng van de put; welke opgeslagen energie vrijgegeven wordt door het stootmechanisme om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een neerwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijpstreng in de put; middelen voor het vormen van een bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge 40 langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van die ener- < 8801188 * gie-accumulator in reactie op de trekbelasting of drukbelasting op de pijpstreng van de put; en waarbij die bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge 5 langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
36. Energie-accumulator volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat die middelen voor het vormen van een bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige orga- 10 nen van de energie-accumulator omvatten in langsrichting op afstand liggende samenwerkende oppervlaktemiddelen op die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in de eerste en tweede kamer-middelen.
37. Energie-accumulator volgens conclusies 34 of 35, met het ken-15 merk, dat die middelen voor het vormen van een bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator omvatten in langsrichting op afstand liggende samenwerkende oppervlaktemiddelen op die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in de eerste en tweede 20 kamermiddelen.
38. Energie-accumulator met mechanische veermiddelen voor gebruik met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaarts treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een opwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het 25 stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn cm onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het 30 afgeven van een opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen en het afgeven van de gewenste opwaartse trefstoot aan het 35 vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse trefstoot op het vaste 40 deel van de putpijp; in langsrichting op afstand liggende afdichtmidde- .8801188 Ten tussen die organen eerste kamermiddelen tussen die organen van de * energie-accumulator vormend op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die energie-accumulatororganen smeermiddelkamermiddelen voor het ontvangen van smerend fluïdum vormend; waarbij tenminste een van die af-5 dichtmiddelen voor de smeermiddel kamer in langsrichting beweegbaar is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die organen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft voor het verbinden van putbo-ringdruk om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en druk gelijk te maken in die smeermiddelkamermiddelen met putboringdruk; aandrijf-10 middelen in die smeermiddelkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tussen die inwendige en uitwendige organen van de energieaccumulator; verdere op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator ex-15 tra kamermiddelen daartussen vormend; mechanische veermiddelen voor het opslaan van energie binnen de eerste en tweede kamermiddelen in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; in langsrichting op afstand liggende oppervlakken op de inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in die eerste en tweede kamermidde-20 len om eerst een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging op te nemen tussen die organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; welke samenwerkende oppervlaktemiddelen werkzaam zijn in reactie op de trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put indien die organen 25 van de energie-accumulator onderling bewegen over die bepaalde minimum lengte om die mechanische veermiddelen aan te grijpen en samen te drukken om die organen van de energie-accumulator verdere onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging te beletten en zo energie op te slaan in die veermiddelen van die energie-accumulator; en waarbij die minimum 30 bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die energie-accumulatororganen groter is dan de lengte van de onbelemmerde vrije onderlinge -langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het opwaartse en neerwaartse stootmechanisme.
39. Energie-accumulator met gasmiddelen voor gebruik met een pijp-35 streng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaarts treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een opwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met het ken-40 merk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om on- >8801188 9 derlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het stootmechanisme 5 voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootop-pervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen en het afgeven van de gewenste opwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator omvat: een inrichting omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend verbonden organen on-10 derling in langsrichting beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen kamermiddelen tussen die organen van de energie-ac-15 cumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator smeermiddelkamermiddelen vormend voor het ontvangen van smerend fluidum; waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen voor de smeermiddelkamermiddelen in langsrichting beweegbaar is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die organen; waarbij dat uit-20 wendige orgaan doorgangsmiddelen heeft ter verbinding van putboringdruk om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en druk gelijk te maken in die smeerkamermiddelen met de putboringdruk; aandrijfmiddelen in die smeerkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draaiing te voorkomen, terwijl onderlinge langs-25 beweging opgenomen wordt tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator; gasmiddelen voor het opslaan van energie binnen die kamermiddelen in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; een zich in langsrichting uitstrekkend deel met grotere inwendige diameter in die kamermiddelen in een vergrote boring 30 in die uitwendige kamer voorziend dat zich uitstrekt vanaf een deel met kleinere inwendige diameter, dat een boring met beperkte diameter begrenst in dat uitwendige orgaan en zuigermiddelen op dat inwendige orgaan voorzien van zuigerveermiddelen daarop met een kleinere diameter dan de vergrote boring om een minimum bepaalde lengte onbelemmerde 35 vrije onderlinge langsbeweging op te nemen tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put; welke zuigermiddelen en zuigerveermiddelen daarop stevig passen binnen die boring met beperkte diameter in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng 40 van de put indien die organen van de energie-accumulator onderling die .8801188 minimum bepaalde lengte bewegen om die organen van de energie-accumula-tor verdere onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging te beletten en zo energie op te slaan in de gasmiddelen in de kamermiddelen van die energie-accumulator; en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmer-5 de vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
40. Energie-accumulator met samendrukbare vloeistof voor gebruik 10 met een pijpstreng van een put met een deel vast in een putboring om de opwaarts treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een opwaarts stootmechanisme te bevorderen, waarbij het stootmechanisme omvat inwendige en uitwendige organen ter verbinding, tussen resp. de pijpstreng van de put en het vaste deel daarvan, met 15 het kenmerk, dat de organen van het stootmechanisme geconstrueerd zijn om onderlinge langsbeweging daartussen te belemmeren om energie op te bouwen in de pijpstreng van de put en het versnellingsorgaan voor het afgeven van een opwaartse treffende stoot aan het vaste deel van de pijp van de put en het vervolgens vrijgeven van de organen van het 20 stootmechanisme voor onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging daartussen om stootoppervlakken op de organen van het stootmechanisme aan te grijpen en het afgeven van de gewenste opwaartse trefstoot aan het vaste deel van de pijpstreng van de put, welke energie-accumulator om vat: een inrichting omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend 25 verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar om energie op te slaan in die inrichting om het stootmechanisme te ondersteunen bij het afgeven van een opwaartse en/of neerwaartse treffende stoot op het vaste deel van de pijpstreng van put; in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen kamermiddelen vormend tussen 30 die organen van de energie-accumulator; op afstand liggende afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator smeermiddelkamermiddelen vormend voor het ontvangen van smerende fluida; waarbij tenminste een van die afdichtmiddelen voor de smeermiddel kamer in langsrichting beweegbaar is terwijl deze afdichtend aangrijpt tussen die or-35 ganen; waarbij dat uitwendige orgaan doorgangsmiddelen heeft ter verbinding van putboringdruk om te werken op die beweegbare afdichtmiddelen en druk gelijk te maken in die smeermiddelkamermiddelen aan putbo-ringdruk; aandrijfmiddelen in die smeermiddelkamermiddelen voor het verbinden van die inwendige en uitwendige organen om onderlinge draai-40 ing te voorkomen, terwijl onderlinge langsbeweging opgenomen wordt tus- • 8801188 sen die inwendige en uitwendige organen van die energie-accumulator; samendrukbare vloeistofmiddelen voor het opslaan van energie binnen de kamermiddelen in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijp-streng van de put; een zich in langsrichting uitstrekkend deel met gro-5 tere inwendige diameter in die kamermiddelen voorziend in een vergrote boring in dat uitwendige orgaan, die zich uitstrekt vanaf een deel met kleinere inwendige diameter, dat een boring begrenst met beperkte diameter in dat uitwendige orgaan en zuigermiddelen bij het inwendige orgaan voorzien van zuigerveermiddelen daarop met een kleinere diameter 10 dan de vergrote boring om een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging op te nemen tussen die inwendige en uitwendige organen van de energie-accumulator in reactie op een trekbelas-ting opgebracht op de pijpstreng van de put; welke zuigermiddelen en zuigermiddelveer daarop nauw passen binnen die boring met vernauwde 15 diameter in reactie op een trekbelasting opgebracht op de pijpstreng van de put indien die organen van de energie-accumulator onderling die bepaalde minimum lengte bewegen om die organen van de energie-accumulator verdere onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging te beletten en zo energie op te slaan in de samendrukbare vloeistofmiddelen in de ka-20 mermiddelen van die energie-accumulator; en waarbij die minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen die organen van de energie-accumulator groter is dan de lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging tussen de inwendige en uitwendige organen van het stootmechanisme.
41. Mechanische veeraccumulator volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de middelen voor het vormen van bepaalde minimum lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging omvatten schouderoppervlak-temiddelen op dat inwendige orgaan, draagmiddelen die die mechanische veermiddelen bij elk eind dragen, en schouderdraagmiddelen op dat uit-30 wendige orgaan om de omvang van de langsbeweging van die veerdraagmid-delen en de daardoor gedragen veren te beperken om ruimtelijke afstand te vormen tussen dat schouderoppervlaktemiddel en die veerdraagorganen bij onderlinge langsbeweging tussen die inwendige en uitwendige organen in reactie op trek- en/of drukbelasting van de putstreng.
42. Energie-accumulator volgens conclusie 34 of 35, met het ken merk dat middel voor het opslaan van energie drukontlastmiddelen omvat om het overschrijven gaan van de samenklapdruk van dat inwendige orgaan en de barstdruk van dat uitwendige orgaan te belemmeren.
43. Energie-accumulator volgens conclusie 39 of 40 met het kenmerk 40 dat de drukontlastmiddelen om het overschrijden van de druk van het sa- 8801188 • * 53 menklappen van dat inwendige orgaan en de barstdruk van dat uitwendige orgaan te beletten en omvattende middelen om een afdichtend verband te handhaven tussen die zuigerveer en boring met verminderde diameter zonder schrapen of hechten door overmaat uitwendige putboringdruk die op 5 dat uitwendige orgaan werkt.
44. Energie-accumulator volgens conclusie 32, met het kenmerk dat middel voor het opslaan van energie een mechanisch veermiddel is.
45. Energie-accumulator volgens conclusie 35, met het kenmerk dat middel voor het opslaan van energie gasmiddelen omvat.
46. Energie-accumulator volgens conclusie 32, met het kenmerk dat middel voor het opslaan van energie samendrukbare vloeistofmiddelen omvat.
47. Energie-accumulator volgens conclusie 32 met het kenmerk dat deze omvat drukontlastmiddelen om het overschrijden van de druk van het 15 samenklappen van het inwendige orgaan en de barstdruk van het uitwendige orgaan in reactie op een trekbelasting op de pijpstreng van de put te belemmeren en omvattende middelen om een afdichtend verband te handhaven tussen die zuigerveer en boring met beperkte diameter zonder schrapen of hechten door overmatige uitwendige putboringdruk die op dat 20 uitwendige orgaan werkt.
48. Accumulator volgens conclusie 34 met het kenmerk dat deze omvat verdere afdichtmiddelen tussen die organen van de energie-accumulator die daartussen tweede kamermiddelen vormen; en waarbij het gasmiddel van dat energie-accumuleermiddel energie opslaat binnen de eerste 25 en tweede kamermiddelen.
49. Accumulator volgens conclusie 35 met het kenmerk dat deze omvat verdere afdichtmiddelen tussen die energie-accumulatororganen tweede kamermiddelen daartussen vormend; en waarbij het gasmiddel van die energie-accumulatiemiddelen energie opslaat binnen de eerste en tweede 30 kamermiddelen.
50. Energie-accumulator voor gebruik met een pijpstreng in een put met een deel vast in een putboring om de treffende stoot afgegeven aan het vaste deel van de pijpstreng in de put door een stootmechanisme te bevorderen, met het kenmerk dat deze omvat inwendig en uitwendig teles- 35 coperend verbonden organen onderling in langsrichting beweegbaar; middelen voor het beperken van onderlinge langsbeweging tussen die organen; middelen voor het opslaan van energie bij beperkte onderlinge langsbeweging tussen die organen; en middelen voor het opnemen van een minimum bepaalde lengte onbelemmerde vrije onderlinge langsbeweging 40 tussen die organen aan de belemmerde onderlinge langsbeweging tussen 88ο 11 sa die organen voorafgaande. ********* *8801188
NL8801188A 1987-09-21 1988-05-06 Versnellingsorgaan met stootmechanisme. NL8801188A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US07/099,350 US4846273A (en) 1987-09-21 1987-09-21 Jar mechanism accelerator
US9935087 1987-09-21

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8801188A true NL8801188A (nl) 1989-04-17

Family

ID=22274579

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8801188A NL8801188A (nl) 1987-09-21 1988-05-06 Versnellingsorgaan met stootmechanisme.

Country Status (4)

Country Link
US (1) US4846273A (nl)
DE (1) DE3818100A1 (nl)
GB (1) GB2210082B (nl)
NL (1) NL8801188A (nl)

Families Citing this family (32)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5033557A (en) * 1990-05-07 1991-07-23 Anadrill, Inc. Hydraulic drilling jar
US5139086A (en) * 1990-06-19 1992-08-18 Grifco, Inc. Double acting accelerator jar
US5103903A (en) * 1990-08-21 1992-04-14 Marks Ii Alfred R Jar
US5330018A (en) * 1993-05-06 1994-07-19 Jerry Griffith Auto set bi-directional jar
US5431221A (en) * 1993-10-29 1995-07-11 Houston Engineers, Inc. Jar enhancer
US5425430A (en) * 1994-01-27 1995-06-20 Houston Engineers, Inc. Jar enhancer
US5507347A (en) * 1994-08-24 1996-04-16 Estilette, Sr.; Felix F. Method and apparatus for jarring
US5709268A (en) * 1994-08-24 1998-01-20 Estilette, Sr.; Felix F. Method and apparatus for jarring
US5515922A (en) * 1994-12-09 1996-05-14 Rattler Tools, Inc. Recovery tool
US5566772A (en) * 1995-03-24 1996-10-22 Davis-Lynch, Inc. Telescoping casing joint for landing a casting string in a well bore
US5673754A (en) * 1995-06-13 1997-10-07 Taylor, Jr.; William T. Method and apparatus for downhole fishing operations
CA2173797C (en) * 1996-04-10 1998-12-29 David Budney Jar enhancer
US5931242A (en) * 1997-04-11 1999-08-03 Iri International Corporation Jarring tool enhancer
US5906239A (en) * 1997-04-11 1999-05-25 Iri International Corporation Jarring tool
US5918689A (en) * 1997-05-06 1999-07-06 Houston Engineers, Inc. Jar enhancer
GB2344368B (en) * 1997-08-16 2001-12-19 Internat Petroleum Equipment L Impact enhancing tool
GB9717361D0 (en) * 1997-08-16 1997-10-22 Int Petroleum Equipment Ltd Accelerator tool
US5918688A (en) * 1997-10-09 1999-07-06 Dailey International, Inc. Gas-filled accelerator
US20010018974A1 (en) * 1998-11-30 2001-09-06 Mouton David E. Downward energized motion jars
US6874540B2 (en) * 2001-06-25 2005-04-05 Smith International, Inc. Pulsation dampener apparatus and method
US6725932B2 (en) 2002-05-08 2004-04-27 Mark A. Taylor Down hole jar tool
US6745836B2 (en) 2002-05-08 2004-06-08 Jeff L. Taylor Down hole motor assembly and associated method for providing radial energy
US7066263B1 (en) 2002-08-27 2006-06-27 Mouton David E Tension multiplier jar apparatus and method of operation
US7267176B2 (en) * 2003-01-13 2007-09-11 Raymond Dale Madden Downhole resettable jar tool with axial passageway and multiple biasing means
GB0413996D0 (en) * 2004-06-23 2004-07-28 Pedem Ltd "Impact enhancing apparatus and method"
US7594551B1 (en) 2005-12-12 2009-09-29 Mouton David E Downhole supercharger process
US7753116B2 (en) * 2008-06-06 2010-07-13 David Budney Double-acting jar
US8505653B2 (en) 2010-04-01 2013-08-13 Lee Oilfield Service Ltd. Downhole apparatus
US20120312546A1 (en) * 2011-06-07 2012-12-13 Baker Hughes Incorporated Water hammer mitigating flow control structure and method
US20130037261A1 (en) 2011-08-12 2013-02-14 Baker Hughes Incorporated System and method for reduction of an effect of a tube wave
WO2014200469A1 (en) * 2013-06-12 2014-12-18 Halliburton Energy Services, Inc. High-temperature, high-pressure, fluid-tight seal using a series of annular rings
CN117386314B (zh) * 2023-12-13 2024-03-08 中国石油集团川庆钻探工程有限公司 一种液体驱动的连续油管震击器

Family Cites Families (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2953352A (en) * 1958-08-04 1960-09-20 Houston Engineers Inc Tensile energy accumulator and shock absorbing device for well pipe strings
US3353613A (en) * 1965-09-24 1967-11-21 Houston Engineers Inc Fluid spring tensile energy accumulator and shock absorbing device for well pipe strings
US3406770A (en) * 1966-06-27 1968-10-22 Roy L Arterbury Jarring tool
US3472326A (en) * 1968-02-05 1969-10-14 Wayne N Sutliff Fishing tool energizer
US3570612A (en) * 1968-10-17 1971-03-16 Bowen Tools Inc Fluid accelerator for use with an hydraulic jar in a well
US3539026A (en) * 1969-04-07 1970-11-10 Wayne N Sutliff Fishing tool energizer
US3606297A (en) * 1969-12-18 1971-09-20 Houston Engineers Inc Energy accumulator and shock absorbing device for well pipe strings
US3735828A (en) * 1972-03-15 1973-05-29 Baker Oil Tools Inc Accelerator for fishing jars
US3834472A (en) * 1973-03-16 1974-09-10 L Perkins Jarring accelerator
US4109736A (en) * 1976-06-11 1978-08-29 Webb Derrel D Double acting jar
US4226289A (en) * 1979-04-27 1980-10-07 Webb Derrel D Independent one-way acting hydraulic jar sections for a rotary drill string
US4434863A (en) * 1979-05-14 1984-03-06 Smith International, Inc. Drill string splined resilient tubular telescopic joint for balanced load drilling of deep holes
NO822911L (no) * 1982-07-14 1984-01-16 William T Taylor Frigjoeringsanordning.
US4545444A (en) * 1984-01-09 1985-10-08 Webb Derrel D Jar mechanism energizer

Also Published As

Publication number Publication date
GB2210082B (en) 1991-09-04
GB2210082A (en) 1989-06-01
DE3818100A1 (de) 1989-03-30
GB8726253D0 (en) 1987-12-16
US4846273A (en) 1989-07-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8801188A (nl) Versnellingsorgaan met stootmechanisme.
CA2206492C (en) Jar apparatus and method of jarring
US7575051B2 (en) Downhole vibratory tool
AU2009228555B2 (en) Downhole shock absorber with crushable nose
NO336007B1 (no) Toveis fremdrifts-piggapparat for anvendelse i en rørledning og en fremgangsmåte for å rense rørledningen
NO317197B1 (no) Elektro-hydraulisk styrt traktor
NO178938B (no) Anordning for utvidelse av borehull
US6675909B1 (en) Hydraulic jar
US9988859B2 (en) Impact dampening apparatus
US6474421B1 (en) Downhole vibrator
CA1114360A (en) Temperature compensating hydraulic jarring tool
US5476148A (en) Tool for maintaining wellbore penetration
US20090145605A1 (en) Staged Actuation Shear Sub for Use Downhole
US7878251B2 (en) Multiple stage tool for use with plunger lift
US2733045A (en) burns
US2802703A (en) Hydraulic jar
RU2544352C2 (ru) Гидравлический бурильный яс двухстороннего действия
RU2478163C2 (ru) Трубный перфоратор (варианты)
WO1987002091A1 (en) A method and a device for deep hole drilling
RU2537722C2 (ru) Гидромеханический яс
US2172481A (en) Jarring tool
RU2145659C1 (ru) Ясс гидромеханический
RU2757090C1 (ru) Устройство для извлечения деталей из корпуса многоступенчатого погружного центробежного насоса
US2939531A (en) Hydraulic method and apparatus for flexing stuck pipe in well bores
RU2229596C1 (ru) Устройство для направленного разрушения горной породы