NL8720430A - Werkwijze en inrichting voor het cementeren. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het cementeren. Download PDF

Info

Publication number
NL8720430A
NL8720430A NL8720430A NL8720430A NL8720430A NL 8720430 A NL8720430 A NL 8720430A NL 8720430 A NL8720430 A NL 8720430A NL 8720430 A NL8720430 A NL 8720430A NL 8720430 A NL8720430 A NL 8720430A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
liner
operating string
well bore
string
operating
Prior art date
Application number
NL8720430A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Texas Iron Works
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Texas Iron Works filed Critical Texas Iron Works
Publication of NL8720430A publication Critical patent/NL8720430A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B33/00Sealing or packing boreholes or wells
    • E21B33/10Sealing or packing boreholes or wells in the borehole
    • E21B33/13Methods or devices for cementing, for plugging holes, crevices or the like
    • E21B33/14Methods or devices for cementing, for plugging holes, crevices or the like for cementing casings into boreholes
    • E21B33/16Methods or devices for cementing, for plugging holes, crevices or the like for cementing casings into boreholes using plugs for isolating cement charge; Plugs therefor
    • E21B33/165Cementing plugs specially adapted for being released down-hole
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B43/00Methods or apparatus for obtaining oil, gas, water, soluble or meltable materials or a slurry of minerals from wells
    • E21B43/02Subsoil filtering
    • E21B43/10Setting of casings, screens, liners or the like in wells

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)
  • Reciprocating Pumps (AREA)
  • Surgical Instruments (AREA)

Description

Werkwijze en inrichting voor het cementeren.
Beschrijving van de stand der techniek
Waar een buisvormig orgaan een verlenging vormt van een mantel in een opening, zoals bijvoorbeeld een voering die bevestigd is aan een verhuizing in een putboring en zich daarvan uitstrekt, is het algemeen aanvaarde praktijk om rond de voering in de opening of putboring en nabij het benedeneinde van de mantel of verhuizing af te dichten met cement of enige andere passende stof. Een dergelijke handeling wordt in het algemeen aangeduid als cementeren met enkele stap om onderscheid te maken met die situaties waarbij cementeerhandelingen in meer dan een stap of opeenvolging uitgevoerd worden.
Er wordt de voorkeur aan gegeven dat bij dergelijke cementeerhandelingen het cement dat aanwezig is bij het cementgebied in de opening of putboring afgezonderd wordt wanneer dit geleid wordt door de opening of putboring haar het cementeergebied om verontreiniging door andere fluïda te vermijden in de opening of putboring om een gelijkmatige consistentie van cement te verkrijgen en zo een betere beschermende mantel van cement in het cementeergebied.
Om dergelijke scheiding te verwezenlijken zijn talrijke stop- en veeginrichtingen voorgesteld en gebruikt zoals getoond in de Amerikaanse octrooischriften 3.364.996; 3.635.288 en 4.671.358, maar verondersteld wordt dat het mogelijk niet werken van de bovenstaande stand der techniek zoals bekend bij aanvraagster problemen kan veroorzaken bij cementeerhandelingen .
Indien bijvoorbeeld de stop- en veegmiddelen niet in juiste opeenvolging werken om zowel voor als achter het cement af te zonderen wanneer dit door de bedrijfsstreng geleid wordt in de opening of putboring, kan verontreiniging plaats vinden. Eveneens kan voortijdig vrijmaken tussen het veegmiddel en het bijbehorende aangrijpende stopmiddelen wanneer deze door de bedrijfsstreng en de voering bewegen om het cement uit de voering te ontladen voor het cementeren van de voering in de putboring verontreiniging van het cement veroorzaken. De afdichtingen behorend bij het veegmiddel kunnen de bedrijfsstreng of voering niet juist raken zodat mogelijk omlopen van cement daar omheen mogelijk wordt. Aanraking van de afdichtmiddelen van het veegmiddel met hetzij de bedrijfsstreng hetzij voering op onjuiste wijze teneinde een wezenlijke tegendruk voort te brengen, kan de cementeerhandeling negatief beïnvloeden door het verwezenlijken van voortijdig los komen tussen het veegmiddel en het betreffende stopmiddelen daarvan of andere mogelijke proble- men.
Om het cement af te zonderen wanneer dit geleid wordt door een bedrijfsstreng naar het cementeergebied, is het normaal twee op afstand houdende stopmiddelen losneembaar te dragen met afdichtmiddelen daarop bij het aardoppervlak voor het vrijgeven in de bedrijfsstreng ter afdichting voor en achter het cement wanneer dit naar beneden langs de bedrijfsstreng gepompt wordt. Beoogd wordt dat de op afstand liggende stopmiddelen achtereenvolgens en onafhankelijk op afstand liggende veegmiddelen aangrijpen losneembaar gedragen op de bedrijfsstreng, zodat de veegmiddelen achtereenvolgens en onafhankelijk vrijgegeven kunnen worden uit de bedrijfsstreng zonder het voortijdig vrijgeven te verwezenlijken van het andere voeringveegmiddel van de bedrijfsstreng. De op afstand liggende voeringveegmiddelen en de bijbehorende aangegrepen stopmiddelen dichten af voor en achter het cement wanneer dit gepompt wordt en ontlaadt in en door de voering in het cementeergebied.
De Amerikaanse octrooischriften 3.364.996; 3.635.288 en 4.671.358 zijn typisch voor de stand der techniek bekend bij aanvraagster. In beide octrooischriften 3.364.996 en 4.671.358 zijn verkleinde diameters aanwezig in de boring van het tweede of boven veegmiddel' voor de voering voor het daarin ontvangen van het tweede stopmiddel nadat de eerste stop- en veegmiddelen hopelijk met succes samen aangegrepen zijn en losgemaakt zijn van de bedrijfsstreng door fluïdumdruk in de bedrijfsstreng. Het eerste of beneden veegmiddel voor de voering, van elk van de hierboven beschreven octrooischriften, heeft een verlenging zich uitbreidend in de boring van het tweede of boven veegmiddelen voor de voering is losneembaar bevestigd in een dergelijke boring boven de zitting met kleinere inwendige diameter daarin gevormd voor het ontvangen van het tweede stopmiddel.
De inrichting volgens Lindsey uit het octrooischrift 4.671.358 heeft spanhulzen op de verlenging van het eerste veegmiddel, die zich uitstrekken in de boring van het bovenveegmiddel en de verlenging is bevestigd boven de zitting met kleinere diameter voor het raken of aangrijpen van de verkleinde diameter van het tweede veegmiddel na het vrijgeven van het beneden veegmiddel. De spanhulzen worden geacht naar binnen te klappen door dergelijke aanraking met de zitting in de boring van het bovenveegmiddel om de verlenging in staat te stellen langs en uit de boring van de bovenveegmiddelen te bewegen. Dienovereenkomstig moet de verlenging volgens Brown US-A-3.364.996 eerste veegmiddel voor de voering de schouder 36 met kleinere diameter in de boring van de bovenveger voor de voering vrijgeven om het veegmiddel voor de beneden- voering succesvol en onafhankelijk vrij te geven.
Verontreinigende stoffen in het fluïdum in de bedrijfsstreng voor het cement of andere factoren kunnen onbelemmerde beweging voorkomen van de verlenging van het eerste veegmiddel door dergelijke delen met veel kleinere diameter in het tweede veegmiddel, waardoor mogelijk voortijdig vrijgeven van het tweede veegmiddel voor de tweede voering veroorzaakt wordt op hetzelfde moment waarop het eerste of beneden veegmiddel voor de voering trachten vrij te komen van de bedrijfsstreng en het tweede of bovehveegmiddel.
De naar binnen stekende vingers 50 bij de inrichting volgens Brown kunnen eveneens juist liggen van de tweede stop op schouder 36 verstoren in de boring van het tweede veegmiddel.
Bij Lindsey en Brown, zoals bekend uit de bovenstaande octrooi-schriften, is het eerste benedenveegmiddel voor de voering losneembaar bevestigd aan de eerste stop daarmee in aangrijping maar er bestaat geen inrichting om deze in een zodanig verband te vergrendelen bij het bereiken van een bepaalde plaats in de voering. Bijgevolg kan onjuist werken zoals een toename van druk in de bedrijfsstreng voortijdig de eerste stop vrijgeven uit het veegmiddel voor de eerste of benedenvoering hetgeen onwenselijk is. Een dergelijke inrichting voorziet eveneens niet in veiligheidstegendrukmiddelen naast de instelschoen of een zwevende kraag die normaliter aanwezig kan zijn bij een voering cementerende handeling.
In het octrooischrift 3.635.288 wordt eveneens een benedenveegmiddel getoond, dat zich uitstrekt door het bovenveegmiddel om dit in staat te stellen losneembaar bevestigd te worden door de afschuifpennen 20 boven het benedeneinde van het bovenveegmiddel en boven de afdichtmid-delen op de veegstop voor de bovenvoering. Er bestaat echter geen verkleinde vernauwing in de boring van het bovenveegmiddel zoals bij de octrooischriften van Brown of Lindsey.
In het octrooischrift 3.635.288 wordt in een uitwendig grendelmid-del voorzien om hopelijk het bovenstopmiddel 114 te grendelen zodat dit afdichtend in aangrijping kan komen met het bovenveegmiddel voor de voering voor het vrijgeven met het bovenveegmiddel voor de bovenvoering door druk in de bedrijfsstreng daarboven. Een dergelijke inrichting moet echter werken in de agressieve omgeving in de putboring die verscheidene mijlen diep in de aarde kan zijn en er bestaat geen verzekering dat de inrichting veilig en juist in een dergelijke agressieve omgeving zal werken.
Korte beschrijving van de uitvinding
De onderhavige uitvinding voorziet in een constructie, waarbij de bedrijfsstreng zich uitstrekt door het tweede of bovenveegmiddel en eindigt in overlappend verband met het eerste of benedenveegmiddel voor het losneembaar bevestigen aan het eerste of benedenveegmiddel. Dit voorziet in een constructie waarbij het benedenveegmiddel bevestigd is onder de kleinste inwendige diameter die aanwezig kan zijn in het bovenveegmiddel om het voortijdig vrijgeven van het bovenveegmiddel helpen te voorkomen. Dit stelt eveneens de langsboring van het benedenveegmiddel in staat te ontspreingen bij en zich weg uit te breiden van nabij het benedeneinde van het bovenveegmiddel in plaats van het voorzien in een verlenging met een boring die zich uitstrekt tot in het bovenveegmiddel, waardoor voortijdig vrijgeven van het bovenveegmiddel voorkomen wordt indien het benedenveegmiddel vrijgegeven wordt van de bedrijfsstreng. Deze omvat bovendien een inrichting waarbij een oorspronkelijk beweegbare afdichting gevormd wordt met slechts de bedrijfsstreng indien de bovenstop in aangrijping is met het bovenveegmiddel in plaats van de boring van het bovenveegmiddel. Deze beoogt een constructie waarbij het bovenveegmiddel voorzien is van een deel dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan, die in een zitting voorziet ter aangrijping van het bovenstopmiddel met het bovenveegmiddel, maar waarbij het benedenveegmiddel bevestigd is onder een dergelijke vernauwing om hangen op de zitting te vermijden en voortijdige bediening van het bovenveegmiddel te veroorzaken. Deze voorziet bovendien in een middel voor het losneembaar bevestigen van het eerste of benedenveegmiddel aan de bedrijfsstreng nabij het benedeneinde van het tweede of bovenveegmiddel en onder het tweede of bovenveegmiddel om de juiste en onafhankelijke opeenvolging van het vrijgeven van het aangegrepen benedenveegmiddel en de stop daarvan te bevorderen alsmede van het bovenveegmiddel en de stop daarvan.
Het is een ander doeleinde van de onderhavige uitvinding in middelen te voorzien voor het grendelen van het benedenveegmiddel met het stopmiddel daarvan indien deze afdichtend bewegen door de voering naar een bepaalde positie om voortijdig vrijgeven van het benedenveegmiddel te voorkomen van de stop daarvan en voortijdig vrijgeven van het cement daarachter totdat het veegmiddel in de bepaalde positie ligt. Een dergelijke constructie voorziet eveneens in een verdere tegendrukveilig-heidsafsluiter om omkeerstroming te voorkomen in de voering naast de instelschoen die normaliter bij de voering behoort.
Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvin- ding te voorzien in een inrichting voor het grendelen van een beneden-veegmiddel en de stop daarvan op hun plaats in de voering zodat het bovenveegmiddel en de stop daarvan daaraan vergrendeld kunnen worden nadat deze de functie daarvan uitgevoerd hebben om het slijpen of boren van het veegmiddel en stopmiddel uit de voering te bevorderen na het voltooien van de cementeerhandeling.
De onderhavige uitvinding voorziet in een werkwijze voor het cementeren van de voering waarbij de afdichtmiddelen afdichten tussen de voering en de bedrijfsstreng en de voering geplaatst kan worden voor het dragen of hangen op de verhuizing. Stopmiddel met afdichtmiddelen daarop verzekert juist opeenvolgend afdichten met de bedrijfsstreng voor en achter het cement en de overeenkomstige veegmiddelen aangrijpend om het vrijgeven van het veegmiddel te verwezenlijken uit de bedrijfsstreng en elke stop en het veegmiddel daarvan vormen samen een beweegbare afdichting wanneer deze afdichtend voor en achter het cement bewegen wanneer het cement of afdichtende fluïdum door de voering beweegt naar het cementeergebied. Het draagmiddel voor de voering omvat middelen voor het hydraulisch of mechanisch bedienen en kan omvatten een of meer voeringbeugels en indien meervoudige beugels gebruikt worden, worden middelen gebruikt voor het gelijktijdig instellen van deze allen om de belasting van de voering daarover te verdelen. Het draagmiddel omvat eveneens middelen voor het draaien of heen en weer bewegen van de voering voor het instellen en het draaien na het instellen van de voering in de verhuizing van de putboring.
Andere doeleinden en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen dadelijk duidelijk worden bij een beschouwing van de onderstaande tekeningen en beschrijving.
Korte beschrijving van de tekeningen
Figuur 1-5 zijn schematische afbeeldingen van een bedrijfsstreng losneembaar en afdichtend bevestigd met een voering in een putboringver-buizing en het achtereenvolgens bedienen van de afzonderlijke stop- en veegmiddelen aangevend voor het afzonderen van cement wanneer dit door de bedrijfsstreng en voering geleid wordt naar een cementeergebied in een putboring en het afdichten van het benedeneinde van de voering tegen terugstromen uit de putboring; figuur 6 is een langsdoorsnede-aanzicht gedeeltelijk in zij-aanzicht van het bovendeel van een gereedschap, dat een vorm van het verband van de onderdelen toont volgens de onderhavige uitvinding met afdichtmiddelen tussen de voering en de bedrijfsstreng waarmee deze bevestigd is alsmede de boven- en benedenveegmiddelen losneembaar bevestigd aan de bedrijfsstreng en in hoofdzaak in dezelfde dwars- en om-trekspositie; figuur 7 is een aanzicht in doorsnede gedeeltelijk in zij-aanzicht en is een verlenging van de inrichting volgens figuur 6 en toont het eerste neerpompstopmiddel aangegrepen en vergrendeld met het eerste benedenveegmiddel voor de eerste benedenvoering voor het vrijgeven uit de bedrijfsstreng; figuur 8 is een gedeeltelijk vergroot aanzicht in doorsnede, vergroot om meer gedetailleerd het afdichtende en vergrendelende verband te tonen tussen het eerste of benedenstopmiddel en het eerste of bene-denvoeringveegmiddel en het afdichtende verband daarvan met de voering alsmede tonend het verband van het eerste of benedenveegmiddel voor de voering bij het benedeneinde van het tweede of bovenveegmiddel direct nadat het eerste veegmiddel vrijgegeven is uit de bedrijfsstreng nabij het benedeneinde van het tweede of benedenveegmiddel voor de voering; figuur 9 is een vergroot gedeeltelijk aanzicht in doorsnede dat meer gedetailleerd het vangmiddel toont voor het ontvangen en grendelen met het eerste veegmiddel met het grendelmiddel niet vergrendeld en bediend waardoor het eerste stopmiddel vrij kan komen van het eerste veegmiddel voor beweging en langsrichting ten opzichte daarvan om verbinding van het cement op te nemen vanaf de voering boven het eerste veegmiddel en stopmiddel naar het cementeergebied; figuur 10 is een vergroot aanzicht in doorsnede, gedeeltelijk in zij-aanzicht, het eerste stopmiddel tonend na het vrijgeven uit het benedenveegmiddel en nabij het benedeneinde van de boring in het veeg-lichaam voor de benedenvoering met de verbinding geopend naar de voering voor het ontladen van het cement van boven het eerste veegmiddel; figuur 11 is een vergroot aanzicht in doorsnede, gedeeltelijk in zij-aanzicht, het tweede stopmiddel tonend in afdichtend verband met de bedrijfsstreng en liggend en in aangrijping met het tweede of bovenveegmiddel voor de voering; figuur 12 is een vergroot doorsnede-aanzicht gedeeltelijk in zijaanzicht het benedeneinde van de bedrijfsstreng tonend nadat het tweede of bovenveegmiddel voor de voering met het stopmiddel in de boring daarvan vrijgegeven is uit de bedrijfsstreng en bovendien het tweede of bovenveegmiddel voor de voering en het tweede stopmiddel tonend in aangrijping of in vergrendeling met het eerste of benedenveegmiddelen het vangmiddel om deze als een eenheid vast te houden; figuur 13 is een vergroot gedeeltelijk aanzicht in doorsnede van het tweede stopmiddel vergrendeld met het tweede veegmiddel voor de voering en de details voor het aaneen vergrendelen van de eerste en tweede veegmiddelen tonend; figuur 14 is een aanzicht in doorsnede volgens de lijn 14-14 uit figuur 6, een vorm van de vrijgeefbare middelen tonend voor het losneembaar bevestigen van het eerste of benedenveegmiddel en het tweede of bovenveegmiddel met de bedrijfsstreng in overeenstemming met de onderhavige uitvinding; figuur 15 is een opengewerkt aanzicht dat in meer detail toont het verband van het benedeneinde van de bedrijfsstreng en de wijze van het losneembaar bevestigen van de eerste en tweede veegmiddelen voor de voering door de uitvoering met losneembare middelen afgebeeld in figuur 1-14 naar de bedrijgsstreng; figuur 15 is een aanzicht in doorsnede gedeeltelijk in zij-aan-zicht, overeenkomstig aan figuur 6 en toont een alternatieve inrichting van de vrijgeefbare middelen voor het tweede of bovenveegmiddel; figuur 17 is een aanzicht in doorsnede, gedeeltelijk in zij-aan-zicht, een andere uitvoering tonend van het boveneinde van de inrichting afgebeeld in figuur 6 en een vorm voor gebruik tonend waar deze de voering moet draaien en/of reciproceren waarbij de stop en veegmiddelen volgens figuur 1-16 bij cementeerhandelingen gebruikt worden; figuur 18 is een aanzicht in doorsnede, gedeeltelijk in zij-aan-zicht en is een voortzetting van figuur 17, een deel van de positioneer-middelen tonend voor de voering, waar meervoudige, in langsrichting op afstand liggende voeringbeugels hydraulisch gelijktijdig ingesteld worden met lagermiddelen voor draaiing van de voering ten opzichte van het stel beugels; figuur 19 is een aanzicht in doorsnede gedeeltelijk in zij-aan-zicht en een voortzetting van het benedeneinde van figuur 18 en toont de vangmiddelen in de voering alsmede middelen voor het beperken van de stroming ter bediening van de beugelmiddelen hydraulisch samen met lagermiddelen om draaiing van de voering op te nemen; en figuur 20 is overeenkomstig aan figuur 18, maar toont een mechanische inrichting voor het gelijktijdig bedienen van meervoudige beugels voor het ophangen of stellen van de voering op de verhuizing in de putboring voor het draaien van de voering ten opzichte van het stel beugels.
Beschrijving van de voorkeursuitvoeringen
Eerst wordt verwezen naar figuur 1 t/m 5 van de tekeningen waarbij een putboringring aangegeven wordt met de letters WB met een verhuizing C daarin eindigend zoals weergegeven bij E in de putboring WB. Een bedrijfsstreng zoals een boorstreng of buizenstelselstreng strekt zich uit vanaf het aardoppervlak en wordt weergegeven door de letter 0 en heeft een deel dat aangeduid kan worden als staartpijp 25, dat zich uitstrekt door de afdichtmiddelen S en afdicht tussen de bedrijfsstreng 0 en de voering L en de vrijneembare middelen R, hetgeen de bedrijfsstreng 0 en de voering L losneembaar aaneen bevestigt voor het naar beneden bewegen in de putboring WB en voor het uitvoeren van handelingen voor het daarin plaatsen van de voering L zoals uitgelegd zal worden.
Een eerste veegmiddel of benedenveegmiddel voor de voering is schematisch afgebeeld bij 26 en een eerste of beneden neerpompstopmiddel is schematisch afgebeeld bij 35 zijnde in aangrijping met boring 28a van lijf 28 van het eerste veegmiddel 26. Het eerste neerpompstopmiddel omvat een massieve of gesloten stoplijfdeel schematisch weergegeven bij 36 met ringvormige afdichtingen 37 daarvan uitstekend voor het afdichtend aangrijpen met de boring 21 van de bedrijfsstreng 0 om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng 0 voor het cement en enig reinigend of behandelend fluïdum dat aan het cement vooraf kan gaan voor het behandelen van de putboring voor het ontladen van het cement in het cementeergebied. Het eerste veegmiddel 26 en het eerste stopmiddel 35 geven, indien aaneen bevestigd of aangegrepen door de druk in de bedrijfsstreng 0, het veegmiddel 26 vrij van de bedrijfsstreng om een beweegbaar afdichtmiddel te vormen voor het cement bewegend wanneer deze door de voering L bewegen. Bijgevolg stelt een dergelijke inrichting het stopmiddel in staat eerst de bedrijfsstreng 0 voor het cement te vegen en enig reinigend fluïdum dat daaraan vooraf gaat en daarna nadat het eerste veegmiddel 26 vrijgegeven is uit de bedrijfsstreng 0, zoals beschreven zal worden, bewegen deze en het eerste stopmiddel door de voering L en vormen een beweegbare afdichting met de boringwand van de voering, hetgeen de wanden van de voering in staat stelt eveneens geveegd te worden voor het daarin ontladen van het reinigende fluïdum en cement.
Het tweede veegmiddel voor de bovenvoering is schematisch afgebeeld bij 45 met afdichtmiddel 46b'. Het tweede voeringmiddel is eveneens losneembaar bevestigd aan de bedrijfsstreng 0. Zoals in figuur 4 getoond, omvat een tweede of bovencementstop schematisch afgebeeld bij 50 een gesloten of stoplichaam 51 en afdichtmiddelen 52 met overeenkomstige uitvoering of met passende uitvoering in hoofdzaak overeenkomstig aan die beschreven aan de hand van stopmiddel 35 om met de boring van de bedrijfsstreng O af te dichten achter het cement weergegeven bij 24. Indien het tweede of bovenstopmiddel 50 aangrijpt in het tweede of bovenveegmiddel 45 voor de voering zoals in figuur 4 afgebeeld, worden deze vervolgens samen losgenomen uit de bedrijfsstreng O door de druk daarin om een beweegbare afdichting te vormen in de voering L achter of boven het cement. Onderkend kan worden dat wanneer het tweede stopmiddel 50 door de bedrijfsstreng beweegt om in het bovenveegmiddel 45 te liggen, het de boring van de bedrijfsstreng O zal vegen en op zijn beurt vegen deze en het bovenveegmiddel de inwendige wand van de voering L wanneer deze daardoor bewegen.
In bepaalde gevallen kunnen het eerste stopmiddel 35 en het eerste veegmiddel 26 naar beneden bewegen en grendelen met de vangmiddelen 55 voor het vrijgeven van het tweede veegmiddel 45 en het tweede stopmiddel in aangrijping daarmee van de bedrijfsstreng, afhankelijk van de hoeveelheid cement tussen de op afstand liggende beweegbare afdichtingen die in de putboring WB buiten de voering ontladen moet worden.
Opgemerkt zal worden dat de voering L normaliter voorzien is van een in een richting werkend afsluitermiddel in het geheel aangegeven met 40 nabij het benedeneinde daarvan om terugstromen uit de putboringring WB te voorkomen. Zoals schematisch in figuur 3 getoond, is grendelmiddel 60 behorend bij het eerste veegmiddel 26 voor de voering en eerste stopmiddel 35 bediend voor het vrijgeven van stopmiddel 35 van het eerste veegmiddel 26 voor verbinding door de openingen P in de verlenging 27 van het eerste veegmiddel 26 voor de voering onder vangmiddel 55 om het cement achter het eerste stopmiddel 26 en aangegrepen veegmiddel 35 in staat te stellen in verbinding te staan door de voering L en buiten de tegendrukafsluiter 40 in de ring WB van de putboring. Opgemerkt wordt aan de hand van figuur 3 dat dit plaats vindt voor het vrijgeven van het bovenveegmiddel 45 van de bedrijfsstreng 0. In bepaalde gevallen kan een dergelijk verband pas verwezenlijkt worden na het vrijgeven van de eerste veegmiddelen afhankelijk van de hoeveelheid cement die ontladen moet worden.
Het bovenveegmiddel 45 en aangegrepen tweede stopmiddel 50 vormen een beweegbare afdichting die afdicht achter of boven het cement 24 om dit te scheiden van het fluïdum weergegeven bij 24a in figuur 4 en 5 in de bedrijfsstreng O en voering L achter het aangegrepen tweede veegmiddel 45 en stopmiddel 50. Op een overeenkomstige wijze scheiden het eerste stopmiddel 35 en veegmiddel 26 het cement 24 daarachter van het fluïdumdeel 24b in de putboring WB en in de voering onder het eerste stopmiddel 35 en eerste veegmiddel 26 zoals in figuur 1-3 afgebeeld.
Opgemerkt zal worden dat wanneer het cement langs de bedrijfs-streng O naar beneden gepompt wordt, enig fluïdum voor het eerste stop-middel 35 in de bedrijfsstreng zal ontladen via de voering L en in de putboringring WB voor het ontladen van het cement uit de voering. Zoals eerder opgemerkt kan reinigend of ander putboring behandelend fluïdum aan het cement vooraf gaan direct achter het eerste stopmiddel 35 en het eerste veegmiddel 26, indien deze aangegrepen worden en vrijgegeven voor beweging door voering L.
' Na beweging van zowel het eerste veegmiddel 26 en het stopmiddel 36 daarvan als het tweede veegmiddel 45 en het stopmiddel 50 daarvan door de voering grijpt het bovenveegmiddel 45 het eerste veegmiddel aan en grendelt daarmee, dat eerder gegrendeld is aan vangmiddel 55 zoals schematisch in figuur 5 afgebeeld. Dit vormt een tegendrukafsluiter die in een richting werkt om omkeerstroming te voorkomen vanaf de putboring nabij de voering L in de voering. Een dergelijke inrichting vergemakkelijkt eveneens boren of slijpen van de eerste en tweede veegmiddelen om deze uit het inwendige van de voering L te verwijderen.
Het plaatsingsmiddel omvat beugelmiddelen in het geheel aangegeven door de letter H alsmede andere onderdelen die beschreven zullen worden die de voering L in staat stellen geplaatst of opgehangen te worden aan de verhuizing zoals schematisch in figuur 1-5 weergegeven.
De afdichting S kan van het gebruikelijke doorboorbare of zwabber komsoort pakkingvorm zijn of deze kan de intrekbare vorm aannemen afgebeeld in figuur 6, waarbij lijfmiddelen 70 voorzien zijn van afdicht-middelen 46 voor het aangrijpen van het inwendige van de voering en het uitwendige van de bedrijfsstreng voor afdichting daartussen.
Samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering L in de vorm van een ringvormige uitsparing of profiel 71, het ringvormige oppervlak 74 op de bedrijfsstreng en de ringvormige uitwendige oppervlakken 70a, 74a op de beweegbare organen of uitstekende oren 73a in langs de omtrek aangebrachte vensters van het lijf 70 aangebracht werken samen voor het aangrijpen en grendelen van de lijfmiddelen 70 aan de voering L om een afdichting te handhaven tussen de voering L en de bedrijfsstreng O terwijl beweging van de bedrijfsstreng opgenomen wordt ten opzichte daarvan. Een pen 76 in vergrote doorgang 75 in oren 73 neemt zijdelingse beweging van de oren zijdelings van lijf 70 op.
Middelen voor het ontgrendelen van de samenwerkende oppervlaktemiddelen zijn aanwezig in de vorm van het ringvormige deel 77 met kleinere diameter op de bedrijfsstreng, waarop bij verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en lijfmiddelen 70 in lijn ge bracht worden het deel 77 met kleinere diameter op de bedrijfsstreng met het uitsteeksel of oren 73a voor het opnemen van het binnentrekken daarvan uit de uitsparing 71 zodat de afdichtmiddelen S teruggetrokken kunnen worden uit de putboring WB samen met de putstreng.
Opgemerkt zal worden dat de bedrijfsstreng 0 zich uitstrekt door het eerste of bovenveegmiddel 45 en in overlappend verband eindigt zoals weergegeven bij 80 ten opzichte van het eerste of benedenveegmiddel 26 zoals duidelijker in figuur 6 getoond.
Eveneens omvat het tweede veegmiddel 45 een lijf aangegeven met 46', waarop aangebracht zijn een veelheid van uitlopende of uitstekende en in langsrichting op afstand liggende afdichtorganen 46b' voor het afdichtend aangrijpen met het inwendige van de voering. De bedrijfsstreng 0 strekt zich uit door de langsboring 47 van het tweede veegmiddel 45 zoals eerder vermeld en stelt het eerste veegmiddel 26 in staat losneembaar bevestigd te worden aan de bedrijfsstreng 0 op een wijze voor het voorkomen van voortijdig vrijgeven van het tweede veegmiddel 45 indien het eerste veegmiddel 26 onafhankelijk eerst bediend wordt voor het vrijgeven van de bedrijfsstreng en het vervolgens bewegen samen met het aangegrepen stopmiddel 35 daarvan door de voering zoals hiervoor aan de hand van figuur 1-5 beschreven.
Het eerste of benedenveegmiddel 26 voor de voering omvat eveneens een lijf 28 waarop aangebracht zijn uitlopende en in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen 29 voor het afdichtend in aangrijping komen met het inwendige van de wand van de voering. Het veegmiddel 26 omvat een boring 28a daardoor waarin zitting 45 ligt voor het ontvangen van het eerste stopmiddel 35.
Het eerste stopmiddel 35 meer gedetailleerd getoond in figuur 8 omvat een massief lichaam 36, waarop aangebracht zijn uitlopende of uitstekende en in langsrichting op afstand liggende ringvormige afdichtingen 37 voor het eerst afdichtend aangrijpen met en vegen van het inwendige van de bedrijfsstreng wanneer deze daardoor gepompt wordt om te liggen binnen het eerste veegmiddel 26 zoals in figuur 8 afgebeeld, waarna deze een afdichting vormt met de boring 28a zich uitstrekkend door het eerste veegmiddel 26.
Het tweede of bovenneerpompstopmiddel 50 omvat eveneens een massief lijfdeel 51 afgebeeld in figuur 11, waarop aangebracht zijn uitlopende en in langsrichting op afstand liggende afdichtmiddelen 52 die eerst afdichten met de bedrijfsstreng 0 wanneer deze door de boring daarop gepompt wordt en daarna afdicht met het deel van de bedrijfsstreng dat zich uitstrekt door het tweede veegmiddel 45 zoals meer gedetailleerd getoond in figuur 11 indien het stopmiddel 50 in aangrij-ping gebracht wordt op de zitting 45f deel uitmakend van het tweede veegmiddel 45 in de boring van de bedrijfsstreng 0.
De afdichtorganen 46b', 29, 37 en 52 kunnen verschillende diameter hebben voor het afdichten met buisvormige organen met verschillende diameter wanneer deze daardoor bewegen.
In de uitvoering afgebeeld in figuur 6 t/m 15, is het losneembare middel, dat afgebeeld is in de vorm van een breekbare of afschuifpenmid-del '81 voor het losneembaar bevestigen van zowel het eerste veegmiddel 26 als het tweede veegmiddel 45 op de bedrijfsstreng losneembaar in dezelfde omtrekspositie aangebracht en met in hoofdzaak in hetzelfde dwarsverband ten opzichte van de langshartlijn van de bedrijfsstreng zoals in deze aanzichten in de tekeningen getoond.
In figuur 15 is het benedeneinddeel 22 van de bedrijfsstreng afgebeeld en heeft nabij het einde daarvan zich in langsrichting uitstrekkende sleuven of uitsparingen 20, die de zich in langsrichting uitstrekkende uitsteeksels 91 daartussen vormen.
De boveneinddop 28b van lijf 28 van de eerste of benedenveegmid-delen 26 is afgebeeld bij het rechter einde van opengewerkt figuur 15 met een van de afdichtingen 29 op lijf 28. Het lijf 46' van het boven-veegmiddel 46 heeft een benedeneinddeel 46a ongeveer in het midden van figuur 15 getoond. Het laagste einddeel 46a is afgebeeld met een ringvormige schouder 46b waarvan zich uitstrekken ringvormige van schroefdraad voorziene en langs de omtrek op afstand liggende segmenten 46c, die langs zij-oppervlakken 46d, 46e hebben. De van schroefdraad voorziene delen zijn op hun beurt deel van het wingvormige deel 46f met kleinere diameter, dat zich in langsrichting uitstrekt voorbij de van schroefdraad voorziene segmenten 46c. De uitsparingen 46g die zich in langsrichting uitstrekken tussen de segmenten 46c eindigen bij 46h in op afstand liggend verband ten opzichte van de schouder 46b en de uitsparingen zijn geschikt om de uitsteeksels 91 verschuifbaar te ontvangen. Indien de onderdelen afgebeeld in het opengewerkte verband volgens figuur 5 samengevoegd worden, wordt het deel 46f met kleinere diameter ingebracht in het laagste einddeel 92 van de bedrijfsstreng zodat de uitsteeksels 91 daarvan ontvangen worden binnen de uitsparingen 46g om afschuifpenopeningen 91a in elk uitsteeksel 91 in lijn te brengen met een overeenkomstige afschuifpenopening 46j in einddeel 46a. Lijf 46' is voorzien van inwendig schroefdraad 46k (zie figuur 8) ter aangrijping met schroefdraad 461 op de segmenten 46c zodat einddeel 46a bijgevolg bevestigd is met het overige van olijf 46'.
De einddop 28b van het eerste of benedenveegmiddellijf 28 omvat een ringvormig, naar binnen hellend oppervlak 28c met verkleind ringvormig deel 28b dat zich daarvan uitstrekt, zoals in figuur 15 en 8 getoond. Uitsparingen (een afgebeeld) 28e voor de afschuifpen zijn in einddop 28b aanwezig.
Om het eerste veegmiddel 26a voor de benedenvoering samen te voegen met het eerder samengevoegde tweede of bovenveegmiddel en bedrijf sstreng, wordt het deel 28d ingebracht nabij en in het benedeneinde van de bedrijfsstreng om nabij het benedeneinde van 46f te passen of aan te liggen zoals duidelijker uit figuur 7 blijkt. De uitsparingen 28e in 28d voor de afschuifpen liggen in lijn met de eerder in lijn zijnde afschuifpenopeningen 91a in uitsteeksels 91 en 46j in einddeel 46a van het lijf 46' van het tweede veegmiddellijf. Afschuifpenmiddel 81 wordt vervolgens ingebracht door opening 46a; opening 91a in elk uitsteeksel 91 en in uitsparing 28e van deel 28d van einddop 28b van lijf 28 van het eerste of benedenveegmiddel 26.
Indien samengevoegd omvat het lijf 46' van het tweede veegmiddel het einddeel 46a en het een geheel zijnde ringvormige deel 46f daarvan, die de uitsteeksels 91 ontvangen op bedrijfsstreng 0 in de uitsparingen 46g zodat deel 46f van het lijf 96 zich binnen de boring 21 van de bedrijfsstreng 0 uitstrekt. Het deel 46f is voorzien van de inwendige versterkende schroefdraad 46n om het tweede stopmiddel 50 in de boring 21 van de bedrijfsstreng 0 te doen liggen indien het stopmiddel 50 in het tweede veegmiddel 45 ontvangen wordt, zoals beschreven zal worden.
Aangezien het eindorgaan 46a en het een geheel zijnde deel 46f daarvan deel uitmaken van het lijf 46' van het tweede of bovenveegmiddel 45, kan onderkend worden dat het bovenstaande constructieve verband van de bedrijfsstreng 0 ten opzichte van het boven of tweede veegmiddel 45 en het beneden of eerste veegmiddel 26 zodanig is dat de bedrijfsstreng zich uitstrekt door de langsboring 46 van het tweede veegmiddel 45 en eindigt in overlappend verband met het benedenveegmiddel 26 voor het losneembaar bevestigen aan elk daarvan. Eveneens voorziet het deel 46f van het tweede of bovenveegmiddel 45 in een deel, dat zich uitstrekt door de sleuven 91 van de bedrijfsstreng en in de boring 21 daarvan voor het ontvangen en opnemen van het tweede stopmiddel 50 ter beweging van dat tweede stopmiddel 50 en het tweede veegmiddel 45 samen door de voering. De inwendige boring van het deel 46f, dat zich binnen de bedrijfsstreng 0 bevindt is op enigerlei passende wijze ontworpen om het tweede stopmiddel 50 aan te grijpen en grendelen.
Zoals in figuur 13 en 15 getoond, is een versterkende draadin- richting 46n gevormd op de inwendige boring van zitting 46f voor het grendelen met het versterkte draad 53 gevormd bij de uitwendige omtrek van de ring 54 op het lijf 51 van het stopmiddel. De ring 54 heeft een langsgroef daardoor voor het opnemen van buigen daarvan op de taps toelopende zitting 54' daarvan op lijf 51 wanneer een dergelijke ring beweegt in grendelend verband met zitting 46f.
De afzonderlijke afdicht of veegelementen aanwezig op elk van de eerste en tweede veegmiddelen en de eerste en tweede stopmiddelen kunnen elke passende vorm en gedaante hebben en zoals afgebeeld is een veelheid van afzonderlijke veeg of afdichtmiddelen aanwezig, die bevestigd zijn op het betreffende lijfmiddel van het veeg en stopmiddel door enigerlei vorm tegenhoudmiddel zoals in de tekeningen getoond.
Het grendelmiddel 60 voor de eerste stop 35 en veegmiddel 26 is vergroot in detail in figuur 8 en 9 getoond. Het eerste of benedenveeg-middel 26 is voorzien van een ringvormige kraag of zitting 95 losneembaar vergrendeld in de inwendige boring 28a daarvan door ring 98 in groef 100a. Versterkend schroefdraad 95a is aanwezig bij de inwendige diameter van de kraag 95 voor het grendelen met de ring 36d gedragen op de tapse zitting van eerste stop 35. De ring 36d is eveneens in langs-richting gedeeld voor het opnemen van buigen en is voorzien van versterkend draad 36e ter aangrijping met het versterkende draad 95a van de kraag 95 in het eerste veegmiddel 26. De zitting 95 is voorzien van een ringvormige groef 96 die een taps deel 97 heeft bij de ringvormige bovenzijde daarvan zoals afgebeeld is. De gedeelde ring 98 is uitgevoerd om overeen te komen met en ontvangen te worden in de groef 96, en de inwendige ringvormige bovenrand daarvan is taps bij 97a om overeen te komen met het tapsheid 97 op groef 96. De ring 97 is gedeeld om buigen daarvan op te nemen en tegenhoudpennen 99 strekken zich uit door langs de omtrek op afstand liggende radiale openingen 100, die eindigen in de ringvormige groef 100a van lijf 28 van het eerste veegmiddel. De ring 98 is bemeten voor het eveneens gedeeltelijk rusten in ringvormige groef 100a waarin de einden van de openingen 100 eindigen. De inwendige einden van de tegenhoudpennen liggen daarom aan tegen het uitwendige oppervlak van ring 98 en het uitwendige einde van de tegenhoudpennen 99 ligt aan tegen het inwendige ringvormige oppervlak 101 van kraag 102, indien de kraag 102 vastgehouden wordt in de positie afgebeeld in figuur 8 door de afschuifpen 103 die deze aangrijpt en lijf 28.
Uit het bovenstaande blijkt dat nadat de eerste stop 35 grendelt met het eerste veegmiddel 26 en het inwendige einde 81a van afschuifpen 81 afgeschoven zoals in figuur 8 afgebeeld, dit het eerste veegmiddel in staat stelt vrij te komen van de bedrijfsstreng 0 zoals in figuur 8 afgebeeld. De kraag 102 ligt tegen de uitwendige einden van de tegen-houdpennen 99 om ring 98 te grendelen in het verband afgebeeld in figuur 8 en bijgevolg de eerste stopmiddelen 35 te bevestigen of borgen met de eerste of benedenveegmiddelen 26 tegen voortijdig vrijgeven wanneer deze beide bewegen door de voering L voor het cement.
Het eerste stopmiddel 35 en eerste veegmiddel 26 zullen samen vergrendeld blijven zoals in figuur 8 getoond wanneer deze beide door de voering bewegen. De gedeelde benedenring 104 op het tapse lijf 28 van het eerste veegmiddel 26, wordt, zoals in de tekeningen figuur 9 en 10 getoond, ontvangen bij het einde van de beweging binnen de voering in het vangmiddel 55 aangebracht nabij het benedendeel van de voering L.
Het vangmiddel 55 heeft versterkt schroefdraad 55a overeenkomend voor het grendelen met de naar buiten gerichte versterkte schroefdraad 105 op de ring en koppelt de eerste stop en veegmiddelen in vangorgaan 55 samen. Indien daarna passende druk in de bedrijfsstreng opgebracht wordt, wordt de pen 103 afgeschoven.
Indien pen 103 afschuift, kan de kraag 102 op het uitwendige oppervlak van het eerste veegmiddel 26 in langsrichting bewegen om inwendige groef 106 daarin in lijn te brengen met de uitwendige einden van de openingen 100 waarin vasthoudpennen 99 zich uitstrekken. De inwendige druk in de bedrijfsstreng zal stopmiddel 35 naar beneden drijven en door de tapse delen 97, 97a op resp. de bovengroef en ring-rand, wordt de zitting 95 van benedenveegmiddel 26 uit aangrijping met ring 98 vrijgegeven en beweegt naar beneden met stopmiddel 35 en zet ring 98 uit in de groef 100a om pennen 99 radiaal naar buiten te drijven in openingen 100 in de ringvormige groef 106 van kraag 102. Dit verband is in figuur 9 getoond. Dit stelt het eerste stopmiddel 35 in staat los te koppelen van het eerste veegmiddel 26 en in verlenging 27 te bewegen voorbij poortmiddel P daarin om de voering te openen onder het eerste veegmiddel 26 om de voering boven het eerste veegmiddel in verbinding te stellen voor het ontladen van cement uit de voering L boven het eerste veegmiddel 26 om dit te leiden door terugslagafsluitermiddel 40 naar de putboringring WB die de voering omgeeft om het cementeren van de voering ter plaatse op gang te brengen. De hoogte van het cement in de putboring WB kan afhankelijk van de omstandigheden variëren.
Onderkend kan worden dat indien het eerste veegmiddel 26 en het bijbehorende stopmiddel 35 reageren op fluïdumdruk in de bedrijfsstreng voor het bedienen van de afschuifpen 81 slechts het inwendige einddeel daarvan afgebeeld bij 81a in figuur 8 afschuift, waarbij het overblij vende deel 81b in stand blijft, zodat dit uitgebreid blijft door de bedrijfsstreng O en in het bijzonder de uitsteeksels 91 daarop alsmede zich uitstrekt in de opening 46j in het ringvormige orgaan 46a dat deel uitmaakt van het tweede veegmiddel 45. Bijgevolg blijft het tweede veegmiddel 45 intact en losneembaar bevestigd op de bedrijfsstreng 0 nadat het eerste veegmiddel daarvan losgemaakt is.
Indien de tweede stop 50 in de boring 47 van het tweede veegmiddel 45 beweegt, waardoor de bedrijfsstreng zich uitstrekt, en met de zitting 46f op het tweede veegmiddel aangrijpt en grendelt, kan druk in de bedrijfsstreng vergroot worden voor het afschuiven van het overige van de afschuifpen 81b en het tweede of bovenveegmiddel 45 vrijgeven en de daarmee aangegrepen tweede stop uit de bedrijfsstreng 0. Opgemerkt moet worden dat indien het tweede stopmiddel 50 in aangrijping gebracht wordt in het tweede veegmiddel 45 het afdichtmiddel 46b' daarop eerst slechts de bedrijfsstreng afdichtend aangrijpt en pas indien dergelijke afdichtingen het benedeneinde van de uitsteeksel 91 vrijgeven, dan grijpen deze eerst aan binnen de boring van het tweede veegmiddel en dichten daarmee af. Het afdichtmiddel 46b' op het veegmiddel 45 grijpt afdich-tend aan met de inwendige wanden van de voering L en de tweede stop 50 in boring 47 vormt een beweegbare afdichting achter het cement en veegt het cement van de inwendige wanden wanneer deze samen daardoor bewegen naar het eerste veegmiddel 26 vergrendeld in het vangmiddel 55.
Het tweede stopmiddel 50 is voorzien van een gedeelde benedengren-delring 110 die op afstand ligt van de grendelring 54 en de tapse zitting daarvan zoals in figuur 1 van de tekeningen vertoont. Deze is voorzien van het uitwendige versterkte schroefdraad 111. Het deel 28d van het eerste veegmiddel 26 is voorzien van inwendig versterkt draad 28n zoals in figuur 11 afgebeeld voor het ontvangen en grendelen met paldraad 111 op de grendelring 110 nabij het benedeneinde van het tweede stopmiddel 50 zoals in figuur 12 van de tekeningen getoond. De ring 110 bevindt zich eveneens op een taps ringvormig oppervlak 110a van het tweede stopmiddel evenals de ring 54, zodat het buigen van de gedeelde ringen opgenomen wordt wanneer deze in aangrijping komen met resp. zitting 46f en 28n in de boring van 28d. Dit bevestigt de boven of stopen veegmiddelen 45 in vergrendeld en gekoppeld verband ten opzichte van de beneden of eerste veegmiddelen 26 indien deze in het vangmiddel 55 bevestigd wordt. Deze inrichting voorziet in een veiligheidstegendrukaf-sluiter naast de instelschoeninrichting afgebeeld in figuur 1-5 van de tekeningen. Deze stelt eveneens de veegstopinrichting in staat als eenheid gehouden te worden voor het slijpen ter verwijdering daarvan van de voering indien gewenst.
Zoals opgemerkt aan de hand van de zojuist beschreven uitvoering maakt de constructie het mogelijk het eerste of benedenveegmiddel 26 te bevestigen aan de bedrijfsstreng onder het boven of tweede veegmiddel 45 hetgeen het nadeel uitsluit dat enig deel van het eerste veegmiddel door of langs enige vernauwing beweegt of kleinere inwendige diameter van het eerste veegmiddel. Daardoor kan eveneens de boring 28a van het eerste veegmiddel 26 beginnen nabij en zich uitstrekken weg van het benedeneinde van het tweede of bovenveegmiddel 45 en aangezien de bedrijfsstreng zich uitstrekt door het bovenveegmiddel 45 en eindigt in overlappend verband ten opzichte van het benedenveegmiddel 26, vormt het tweede stopmiddel 50 een eerste afdichting slechts in de bedrijfsstreng 0 en niet in de boven of tweede veegmiddelen 45 indien deze daarmee aangegrepen is terwijl het tweede veegmiddel aan de bedrijfsstreng bevestigd blijft.
Terwijl het tweede of bovenveegmiddel 45 een deel 46f heeft dat een kleinere diameter begrenst dan de diameter van de boring van de bedrijfsstreng of de boring van het tweede veegmiddel 45, is het eerste of benedenveegmiddel 26 bevestigd onder het deel dat de kleinste inwendige diameter vormt aanwezig in de boring van het tweede of bovenveegmiddel. Dit vermijdt of beperkt de mogelijkheid dat het eerste of benedenveegmiddel in een dergelijke beperkte diameter ophangen wordt hetgeen mogelijk voortijdig vrijgeven van het tweede veegmiddel 45 kan veroorzaken tijdens de cementeerhandelingen. Eveneens moet opgemerkt worden dat het losneembare middel in de vorm van afschuifpen 81, dat in figuur 6-15 afgebeeld is als zich uitstrekkend door het tweede of bovenveegmiddel en eindigend in overlappend verband met het eerste of benedenveegmiddel deze losneembaar bevestigend aan de bedrijfsstreng O, in hoofdzaak in dezelfde dwarspositie daarin zich bevindt.
De bovenstaande van voordeel zijnde resultaten kunnen eveneens verwezenlijkt worden met de uitvoering afgebeeld in figuur 16, waarbij overeenkomstige cijfers overeenkomstige delen weergeven. De bedrijfsstreng 0 is opnieuw afgebeeld als zich uitstrekkend door het tweede of bovenveegmiddel 45 en eindigend in een overlappend verband ten opzichte van het boveneinde van de eerste of benedenveegmiddel 26, zodat het tweede veegmiddel 26 bij het boveneinde daarvan nabij het benedeneinde van het tweede veegmiddel bevestigd kan worden en zich daarvan weg uit kan strekken. De bedrijfsstreng 0 en het tweede veegmiddel 45 zijn opnieuw geconstrueerd op de wijze zoals aan de hand van figuur 6-15 beschreven zodat het deel 46f zich uitstrekt door de bedrijfsstreng 0 en in de boring 21 daarvan. De bedrijfsstreng strekt zich uit door het bovenveegmiddel en eindigt in overlappend verband ten opzichte van het deel 28d op het eerste of benedenveegmiddel 26 zoals in figuur 16 getoond .
Het deel 46a van het tweede of bovenveegmiddel 45 is voorzien van de afschuifpenopening 46j overeenkomstig aan die afgebeeld bij de eerdere wijziging maar in deze vorm eindigt de afschuifpen 81c bij de uitwendige diameter 91d van de uitsteeksels 91 gevormd op het beneden-einddeel 22 van de bedrijfsstreng 0 en strekt zich van dit punt uit in de uitsparing 28e van het deel 28d in het lijf 28 van het eerste of benedenveegmiddel 26. Bijgevolg is bij deze uitvoering slechts het eerste of benedenveegmiddel losneembaar bevestigd aan de bedrijfsstreng onder het deel 46f van de tweede of bovenveegmiddel 47, dat zich uitstrekt door en in de boring 21 van de bedrijfsstreng zoals beschreven aan de hand van de wijziging volgens figuur 6-15.
Een andere opening 46x is aanwezig in het tweede of bovenveegmiddel 45 in een in langsrichting op afstand liggende positie ten opzichte van de positie waarbij het eerste of benedenveegmiddel 26 losneembaar bevestigd is aan de bedrijfsstreng 0. Binnen deze opening is een tweede afschuifpen 81d aangebracht, die evenals de afschuifpennen 81 en 81c door enig passend middel bevestigd is zoals draad daarop in de openingen in de onderdelen waarin deze zich uitstrekken alsmede in de uitsparing van het deel 28d van het eerste of benedenveegmiddel 26 teneinde het tweede of bovenveegmiddel aan de bedrijfsstreng te bevestigen. In figuur 16 is het tweede of bovenveegmiddel met afschuifpennen bevestigd boven de afdichtingen maar de nauwkeurige positie kan daarvan afwijken.
De functie en het bedrijf van deze uitvoering is hetzelfde als die eerder beschreven behalve dat afzonderlijke losneembare middelen gebruikt worden voor elk van het eerste of benedenveegmiddel 26 en de tweede of bovenveegmiddel 45.
Figuur 17-20 tonen verdere details van de positioneermiddelen volgens de onderhavige uitvinding, die de voering L in staat stellen gehangen of gedragen te worden op de putboringverbuizing om zich daarvan uit te strekken zoals schematisch in figuur 1-5 van de tekeningen getoond. Het in het geheel met S aangegeven afdichtmiddel is geconstrueerd op een wijze overeenkomstig aan die eerder beschreven aan de hand van figuur 6.
De beugelmiddelen die in het algemeen met H in figuur 18 en 20 aangeduid worden zijn meer gedetailleerd getoond en in de vorm afgebeeld in dergelijke aanzichten zal opgemerkt worden dat een paar van derge lijke beugels getoond is. Onder bepaalde omstandigheden zal slechts een beugel H gebruikt worden, terwijl in andere inrichtingen meer dan een beugelinrichting H gebruikt kan worden. Indien twee of meer beugelin-richtingen aanwezig zijn, kan het de voorkeur verdienen gelijktijdig dergelijke beugelinrichtingen te stellen om de belasting van de voering over de meervoudige voeringbeugels te verdelen en eveneens onder bepaalde omstandigheden kan het wenselijk zijn de voering in de putboring te draaien en/of te reciproceren voor het hangen van de voering L aan de verhuizing C om de behandeling in de putboring te bevorderen alsmede het draaien van de voering hetzij tijdens cementeerhandelingen in de putboring hetzij nadat deze opgehangen is.
De bedrijfsstreng 0 omvat een inwendig orgaan I met een niet cirkelvormig doorndeel MN geschakeld tussen het inwendige orgaan I en het overige van de bedrijfsstreng zodat deze de werking daarvan zal uitvoeren zonder andere handelingen te verstoren. De voering L weergegeven in figuur 18 heeft een uitwendig orgaan Q daarmee verbonden, dat zich naar boven uitstrekt vanaf de voering L zoals in figuur 17 weergegeven.
Het inwendige orgaan I en het uitwendige orgaan Q zijn telescope-rend aangebracht zoals in figuur 17 en 18 getoond en het beugelmiddel H is opgehangen aan de voering L voor aangrijping met de verhuizing C om de voering L op de verhuizing C van de putboring te dragen. De voering-beugelinrichtingen H zijn werkzaam deel van de voering L aangezien het uitwendige orgaan Q het ringvormige lagermiddel B draagt en het eerste huismiddel S'. Het eerste huismiddel S' strekt zich in langsrichting uit om de voering in een passende omvang en wordt daarop gedragen bij het benedeneinde 115 daarvan door een ring 116 op voering L of ander passend middel voor draaiing ten opzichte van de voering. Het eerste huismiddel S' is voorzien van op afstand liggende boven en benedenringvormige rijen 90a en 91a kegelvormig gevormde segmenten resp. 16a en 17a. De kegelvormig gevormde segmenten 16a in de bovenreeks 91a liggen langs de omtrek op afstand van elkaar met de ruimten 16b daartussen en zijn langs de omtrek verplaatst ten opzichte van de konisch gevormde segmenten 17a in de rij 91a, welke segmenten 17a langs de omtrek op afstand liggen met ruimten 17b daartussen. De konisch gevormde segmenten 16a en 17a van elke rij resp. 90a en 91a strekken zich uit in langsrichting van het eerste huismiddel S' en de segmenten 16a, 17a zijn voorzien van uitwendige tapse oppervlakken resp. 16c, 17c.
Op afstand liggende ringvormige rijen beugelschuiforganen resp.
18 en 19 worden gevormd door de beugelschuifsegmenten resp. 18a, 19a met de beugelschuiforganen 18a in reeks 18 langs de omtrek verplaatst ten opzichte van schuifsegmenten 19a in rij 19. De schuifsegmenten 18a in rij 18 en schuifsegmenten 19a in rij 19 liggen langs de omtrek op afstand van elkaar om in langs de omtrek liggende ruimten daartussen te voorzien zodat de beugelschuiforganen 18a in langsrichting in lijn liggen met de konisch gevormde segmenten 16a in rij 90a en de beugel-schuifsegmenten 19a zijn in langsrichting in lijn met de segmenten 17a in rij 91a. Middelen in de vorm van langwerpige stroken 90 zijn verbonden met de beugelschuiforganen 18a in rij 90a en strekken zich uit in langsrichting van het eerste huismiddel S' door de ruimten 17b tussen de konisch gevormde segmenten 17a in rij 17 en de stroken 20 zijn bij de benedeneinden 20a daarvan verbonden met enige passende middelen aan de tweede huismiddelen S'' bij 19c.
Het huismiddel S1' ligt in langsrichting op afstand van het benedeneinde 115 van het eerste huismiddel S' zoals in figuur 18 afgebeeld.
De zich in langsrichting uitstrekkende stroken 20 kunnen bevestigd zijn aan passende geleidingsmiddelen G, dat omvat de kraag 14 verbonden met de stroken 20 tussen de op afstand liggende rijen 90a en 91a van konische segmenten 16a en 17a door enig passend middel zoals schroeven of dergelijke zoals in de tekeningen getoond. Het geleidingsmiddel G omvat eveneens uitsteekmiddelen 15 op kraag 20 passend in de langssleuf 15a van de huls S' om het handhaven van de beugelschuifsegmenten 18a te bevorderen in de rij 18 in lijn met de konisch gevormde segmenten 16a in de ringvormige rij 90a. In figuur 20 is het geleidingsmiddel G getoond als zijnde in de vorm van een steun 16' geplaatst op het eerste huismiddel S' voor het ontvangen van de langwerpige stroken en het bevorderen de schuifsegmenten 18a in lijn met de konische segmenten 16a in rij 90a te houden.
De schuifsegmenten 19a zijn verbonden met langwerpige stroken 19b, die eveneens verbonden zijn met de tweede huismiddelen S'' met elk passend middel zoals schroeven 19c of dergelijke zoals getoond is.
In de in figuur 18 getoonde inrichting wordt het tweede huismiddel S1' ontvangen binnen de ringvormige en zich in langsrichting uitstrekkende uitsparing of kamer 120 gevormd in de voering, welke uitsparing voorzien is van een passende afdichtinrichting in het geheel aangegeven met 121 nabij het benedeneinde van het tweede huismiddel S *' binnen de kamer. Onderkend kan worden dat indien gewenst de beugelinrichting zo geconstrueerd en geplaatst kan worden dat het boveneinde van de verschuifbare huls binnen de kamer ontvangen kan worden. Het afdichtmiddel 121 vormt zuigermiddelen en indien fluïdumdruk geleid wordt uit de openingmiddelen 122 in de voering L om te werken op de zuigermiddelen 121 gevormd door de afdichtinrichting binnen de kamer 120, wordt tweede huismiddel S'' naar boven of naar buiten ten opzichte van de kamer 120 gedreven, die op zijn beurt gelijktijdig de rijen schuifsegmenten resp. 18 en 19 naar en naar buiten beweegt langs de hellende oppervlakken 16c, 17c van de konische segmenten in de rijen 90a en 91a zodat de rijen van de schuifsegmenten gelijktijdig aangrijpen en de voering L met de omgevende verhuizing bevestigen.
Onderkend kan worden dat voor het hydraulisch bedienen van de beugelmiddelen H zoals beschreven, passende middelen voor het drijven van de fluïdum uit de bedrijfsstreng naar kamer 120 gebruikt worden. Zoals in figuur 19 getoond, kan een kogel 125 langs de bedrijfsstreng naar beneden gepompt worden om te liggen op de vrijgeefbare zitting 126, die losneembaar bevestigd is aan het benedeneinde van het vangmid-del 55 door de afschuifpen 127'. Een passende afdichting 128' is aanwezig tussen de zitting 126 en het vangmiddel 55 en indien de kogel 125 ligt op de zitting 126 kan fluïdumdruk vergroot worden binnen de bedrijfsstreng O en de voering L om door opening 122 te bewegen in kamer 120 en het tweede huismiddel te bedienen zoals hierboven beschreven, zodat deze in langsrichting beweegt ten opzichte van huls S' en schuifsegmenten 18a, 19a gelijktijdig aangrijpen op segmenten 16a, 17a en om zo de voering L op de verhuizing C op te hangen.
Nadat de voering opgehangen is, kan een toename in druk in de bedrijfsstreng gebruikt worden om pen 127' af te schuiven zodat zitting 126 en de kogel zullen bewegen in voering L onder het vangorgaan. De zitting is zo geconstrueerd dat deze de stroming van cement door de voering L en uit eenwegafsluiter 40 niet belemmert zoals eerder beschreven is.
Het huismiddel S' wordt gedragen op het uitsteeksel of ring 116 bij het benedeneinde 115 daarvan. Het geleidingsmiddel G grijpt de stroken 20 aan, die op hun beurt bevestigd zijn aan de tweede huls S''. De tweede huls S'' wordt op zijn beurt gedragen in de kamer 120 gevormd in de voering L. Om voortijdige bediening van de beugelmiddelen H te voorkomen wordt het tweede huismiddel S'' bevestigd aan voering L in kamer 120 door afschuifpen 129, die afschuift bij een bepaalde druk van de bedrijfsstreng via opening 122 in de voering L naar de kamer 120 om af te schuiven voor onderlinge langsbeweging tussen de huismiddelen S' en S" voor het gelijktijdig instellen van de beugels met de verhuizing C zoals eerder beschreven. De ringvormige kamer 120, afdichtinrichting 121 en afschuifmiddel 129 vormen bijgevolg losneembare middelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen S'1 naar de voering.
Figuur 20 toont een beugelinrichting waarbij het beugelmiddel H mechanisch ingesteld kan worden. Indien de mechanisch ingestelde inrichting gebruikt wordt, dan wordt de hydraulische vorm volgens figuur 17 uitgesloten en kan de in figuur 20 getoonde constructie daarvoor in de plaats treden. Hoewel het lagermiddel B in figuur 20 niet getoond is, zal dit dezelfde onderlinge positie in figuur 20 aannemen als in figuur 17 getoond. Onderkend kan worden dat hetzij de hydraulische stijibeugelinrichting volgens figuur 18 gebruikt kan worden tussen de inrichting afgebeeld in figuur 17 en 19 hetzij een mechanische inrichting zoals afgebeeld in figuur 20 gebruikt kan worden tussen de inrichting getoond in figuur 17 en 19. Figuur 19 is een zij-aanzicht, dat de boven en benedenveegmiddelen toont die deel uitmaken van de cementeerin-richting in detail afgebeeld in figuur 1-16 op de bedrijfsstreng. De cementeerinrichting in het geheel aangegeven in figuur 1-16 kan gebruikt worden met de inrichting volgens figuur 17, 18 en 19 of die afgebeeld in figuur 17, 19 en 20 om de totale resultaten van de werkwijzen volgens de onderhavige uitvinding te verwezenlijken.
Het huismiddel in figuur 20 wordt draaibaar gedragen op voering L voor draaiing ten opzichte daarvan door lagermiddelen overeenkomstig aan die afgebeeld in figuur 18. De huls S' wordt bij het benedeneinde 115 daarvan gedragen door een ring 116 zoals aan de hand van figuur 18 beschreven. De mechanische vorm omvat eveneens in langsrichting op afstand liggende rijen 90a, 91a konische segmenten 16a, 17a die beide aangebracht zijn op dë eerste huismiddelen S'. Hoewel twee rijen getoond zijn, kunnen extra rijen segmenten indien gewenst gebruikt worden evenals een overeenkomstig aantal meervoudige rijen schuifsegmenten. De in langsrichting op afstand liggende rijen 18 en 19 van schuifsegmenten 18a, 19a zijn overeenkomstig aan die eerder beschreven. De stroken 20 en 19b zijn resp. bevestigd bij een einde aan de schuifsegmenten 18a, 19a in rijen 18, 19 van schuifsegmenten en bij het andere einden aan huismiddelen S* * zoals in de tekeningen getoond. Het huismiddel S'' ligt in langsrichting op afstand ten opzichte van het huismiddel S'. Het tweede huismiddel S’' omvat een verlenging 127 waarop de zich langs de omtrek in langsrichting uitstrekkende boogveermiddelen 128 aangebracht zijn. Het tweede huismiddel S'' is draaibaar gedragen ten opzichte van de verlenging 127 door middel van de overhangende schouder 129 die rust op de ring 130 gedragen op de riggel 131 van tweede huls S''. Indien draaiing opgelegd wordt op de bedrijfsstreng 0 voor het vrijgeven R bediend wordt, wordt draaiing van de voeringbeugelinrichting H belemmerd door de boogveren 128 zodat 127 stil neigt te blijven terwijl de voering draait om zo pen 132 uit aangrijping te brengen van de J-sleufinrichting 133 nabij het benedeneinde van verlenging 127 deel uitmakend van tweede huismiddel S''. De J-sleuf 133 en pen 132 vormen een losneembare verbinding tussen de tweede huls S'1 en voering L in de vorm uit figuur 20. De J-sleuven 133 kunnen ontworpen zijn om vrijgegeven te worden van pen 132 door rechts of linksom draaien van de bedrijfsstrengen. De langs de omtrek op afstand liggende boogveren 128 belemmeren eveneens langsbewe-ging tussen de voeringbeugelinrichtingen H en de bedrijfsstreng O en de voering L ten opzichte van 127, zodat later naar beneden brengen van de bedrijfsstreng O en voering L ten opzichte van 127 na het loskoppelen daartussen onderlinge langsbeweging verwezenlijkt tussen de tweede huismiddelen S'' en huismiddel S' om de rij 18 schuifsegmenten 18a en reeks 19 schuifsegmenten 19a te drijven op de bijbehorend konisch gevormde segmentreeksen 90a en 91a ter bevestiging van de voering aan de verhuizing C.
De boring van de moer N van vrijgeefmiddelen R is niet cirkelvormig evenals het aangrenzende deel van de doorn M, zodat draaiing van de bedrijfsstreng de moer N terugbrengt uit het draad op het uitwendige orgaan Q. Het draad in de moer N kan rechts of links zijn, maar gewoon links draad kan gebruikt worden zodat indien de bedrijfsstreng Q naar rechts gedraaid wordt, de moer N terug zal bewegen uit de verbinding daarvan met het uitwendige orgaan Q. Zoals eerder opgemerkt kan het wenselijk zijn in bepaalde gevallen de voering L te draaien en/of te reciproceren in de putboring voor het behandelen van de putboring voor de cementeerhandeling, die hiervoor beschreven is, begonnen wordt. Het kan eveneens wenselijk zijn de voering L tijdens cementeerhandelingen te draaien. Het schoudermiddel 140 op de moer N grijpt de aanliggende schoudermiddelen 141 op het inwendige orgaan 1 aan om de voering in staat te stellen gereciproceerd te worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng O indien deze samengevoegd wordt zoals in figuur 17 afgebeeld en voordat de voering op de verhuizing C gehangen wordt.
Indien het wenselijk is de voering L te draaien voor het dragen daarvan op de verhuizing C, worden in langsrichting langs de omtrek op afstand liggende sleufmiddelen 145 binnen het uitwendige orgaan Q aangegrepen zoals in figuur 17 getoond met veer belaste langs de omtrek op afstand liggende langswigmiddelen 146 geplaatst in sleuven 146a op het inwendige orgaan I waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng.
Bij normale cementeerhandelingen wordt de draaiende streng gemanipuleerd om de moer N uit aangrijping te brengen voor cementeerhandelingen op gang gebracht worden zodat de bedrijfsstreng verbonden met inwendig orgaan I vrijgemaakt kan worden van uitwendig orgaan Q en de voering L in de putboring in het geval van enig falen tijdens de cementeerhan-deling. Dit vermijdt het cementeren van de gehele bedrijfsstreng O in de putboring. Dit wordt verwezenlijkt door het in langsrichting bewegen van de bedrijfsstreng 0 voor het uit aangrijping brengen van de wiggen 146 uit sleuven 147 en het vervolgens draaien van de bedrijfsstreng 0 nadat de voering L op de verhuizing C gehangen is om de moer N uit aangrijping te brengen van tussen de bedrijfsstreng en uitwendig orgaan Q zoals hierboven beschreven. Een inrichting is aanwezig voor het draaien van de voering in de putboring tijdens cementeerhandelingen of nadat cementeerhandelingen voltooid zijn door de stop en veegmiddelen volgens de onderhavige uitvinding.
De bedrijfsstreng Q is eerder uit aangrijping gebracht van het uitwendige orgaan Q zoals hierboven beschreven en het uitwendige orgaan Q wordt thans gedragen op de verhuizing C samen met de voering L zodat de bedrijfsstreng 0 naar beneden gebracht kan worden ten opzichte van het uitwendige orgaan Q. Indien bedrijfsstreng 0 naar beneden gebracht wordt komen wiggen 146 uit sleuven 145 uit aangrijping en het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng 0 wordt voortgezet totdat de extra middelen in het geheel aangegeven met 148 op de bedrijfsstreng 0 en uitwendig orgaan Q met elkaar verbonden zijn zodat draaiing op de voering opgelegd kan worden. Het extra middel in de uitvoering volgens figuur 17 is afgeheeld als omvattende zich in de langsrichting uitstrekkende langs de omtrek op afstand liggende stijve uitsteeksels 149 om in zich in langsrichting uitstrekkende uitsparingen daartussen te voorzien, zodat de uitsteeksels en uitsparingen onderling bevestigd kunnen worden met de langs de omtrek op afstand liggende uitsteeksels 150 nabij het boveneinde van het uitwendige orgaan Q voor het opleggen van draaiing aan het uitwendige orgaan Q en aan de voering L gedragen door middel van het lager B.
Een andere vorm van het extra middel 148 kan gebruikt worden, hetgeen slechts zou bestaan uit extra sleufmiddelen in het uitwendige orgaan Q in langsrichting naar beneden op afstand liggend van en gelijkend op de sleufmiddelen 145, zodat bij verder naar beneden brengen van de bedrijfsstreng, nadat wiggen 146 uit aangrijping gebracht zijn van de bovensleuven 145, wiggen 146 op de bedrijfsstreng zoals in figuur 17 afgebeeld daarop in aangrijping gebracht kunnen worden in de beneden- sleufmiddelen (niet afgebeeld) op afstand liggend van sleufmiddelen 145 om draaiing van de voering te verwezenlijken. Onderkend kan worden dat indien het extra middel in de vorm van een tweede wig of sleufinrichting aanwezig is op het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand liggend van de eerste wig 146 en sleufmiddelen 145 afgebeeld in figuur 17, de stijve uitstekende inrichting 149 en spiebanen 150 op het uitwendige orgaan uitgesloten zou zijn. Indien de bedrijfsstreng naar beneden gebracht is om sleuven 145 en wiggen 146 uit aangrijping te brengen, grijpt verder naar beneden brengen daarvan de veer belaste langs de omtrek op afstand liggende wiggen (niet afgebeeld) aan in de tweede langs de omtrek liggende sleuven (niet afgebeeld) zodat draaiing vervolgens op de bedrijfsstreng opgelegd kan worden.
Het blijkt uit de bovenstaande beschrijving dat de onderhavige uitvinding voorziet in een inrichting voor het vrijgeven van het eerste of benedenveegmiddel uit de bedrijfsstreng op een wijze waardoor voortijdig vrijgeven van het tweede of bovenveegmiddel belemmerd wordt. Eveneens beoogt de uitvinding in een inrichting te voorzien die het mogelijk maakt de voering te plaatsen in de putboring hetzij door hydraulische hetzij mechanisch bediende beugelmiddelen alsmede selectief naar wens reciproceren en draaien van de voering.
Hoewel de plaats van het deel 46f van het tweede veegmiddel 45, die zich uitstrekt in de boring 21 van de bedrijfsstreng afgebeeld is als zijnde in hoofdzaak nabij het benedeneinde van het tweede veegmiddel 45, kan onderkend worden dat deze hoger in de boring 21 kan liggen. Hoewel slechts een afschuifpen 81 in de uitvoering van figuur 6-15 getoond is en slechts een afschuifpen getoond is bij 81c en 81d getoond in de uitvoering volgens figuur 16, worden andere langs de omtrek op afstand liggende afschuifpennen normaliter gebruikt.
Bij de uitvoering volgens figuur 6-15, indien de pen 81 met dezelfde afmeting gebruikt wordt op dezelfde omtreks- en langsposities, zullen zowel het benedenveegmiddel 26 als het bovenveegmiddel 45 vrij komen of zullen de pennen 81 afschuiven, bij dezelfde belasting maar met een afwijkende druk in de bedrijfsstreng door het werkzame afdichtgebied reagerend op druk op resp. de aangegrepen eerste stop- en veegmiddelen en aangegrepen tweede stop- en veegmiddelen.
Indien het bijgevolg gewenst is om zowel veegmiddel 26 als 45 bij dezelfde druk vrij te geven, dan zijn extra afschuifpennen die zich slechts uitstrekken tussen het veegmiddel 26 en bedrijfsstreng 0 vereist. Dergelijke extra afschuifpennen zijn langs de omtrek op afstand liggend ten opzichte van en liggen in hetzelfde dwarsvlak ten opzichte van de langshartlijn van de bedrijfsstreng als de pennen 81 die zich uitstrekken door beide veegmiddelen 26 en 45 en de bedrijfsstreng.
Indien het gewenst is het benedenveegmiddel 26 en bovenveegmiddel 45 vrij te geven bij verschillende belasting, dan kunnen de afschuifpen-nen die het beneden- en bovenveegmiddel resp. 26 en 45 dragen, in langs-richting op afstand liggen zoals in figuur 16 weergegeven.
In figuur 16 is de diameter van afschuifpen 81c binnen uitsparing 28e groter getoond dan de diameter van afschuifpen 81d binnen de uitsparing in de bedrijfsstreng, zodat de pennen bij verschillende belasting afschuiven.
Indien de voering op de bodem van de putboring geplaatst moet worden zal geen beugelorgaan gebruikt worden.
De onderhavige uitvinding is in detail beschreven in samenhang met het gebruik daarvan in een putboring maar deze kan gebruikt worden in elke situatie waar het wenselijk is een fluïdum af te zonderen in een buisvormig orgaan of dergelijke, zelfs met variërende inwendige diameter in het buisvormige orgaan op aangrenzende buisvormige organen.
Het hierboven getoonde en beschrevene volgens de uitvinding is illustratief en als voorbeeld daarvan en verschillende veranderingen in afmeting, gedaante en materialen alsmede in de details van de afgebeelde constructie kunnen uitgevoerd worden zonder buiten het bereik van de uitvinding te geraken.

Claims (91)

1. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putboor-verbuizing, waarbij cement de voering binnentreedt door een bedrijfs-streng en door de voering naar het cementeergebied stroomt, omvattend: op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; op afstand liggende beneden en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. de op afstand liggende beneden en bovenstopmiddelen ter beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat benedenveegmiddel aan de bedrijfsstreng waarbij de bedrijfsstreng zich uitstrekt door dat bovenveegmiddel en eindigt in overlappend verband met dat benedenveegmiddel voor het losneembaar bevestigen van dat benedenveegmiddel.
2. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ringverbuizing, waarbij cement de voering binnentreedt door een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeergebied stroomt, omvattende : op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; op afstand liggende beneden- en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die boven- en bene-denveegmiddelen op de bedrijfsstreng waarbij de bedrijfsstreng zich uitstrekt door dat bovenveegmiddel en eindigt in overlappend verband met dat benedenveegmiddel voor het losneembaar bevestigen met die boven- en benedenveegmiddelen.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in in hoofdzaak dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng.
4. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in in hoofdzaak dezelfde omtrekspositie en in in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng en waarbij dat benedenveegmiddel bovendien bevestigd is aan de bedrijfsstreng op verdere langs de omtrek op afstand liggende plaatsen en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng waarbij dat bovenveegmiddel aan de bedrijf sstreng bevestigd is.
5. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die boven- en beneden-veegmiddelen elk bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng op in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de langshartlijn van de bedrijfs-streng.
6. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die boven- en beneden-veegmiddelen aan de bedrijfsstreng bevestigd zijn op in langsrichting op afstand liggende plaatsen ten opzichte van de langshartlijn van de bedrijfsstreng.
7. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ringverbuizing waarbij cement de voering binnentreedt uit een bedrijfs-streng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; en op afstand liggende beneden- en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die beneden en bovenstopmiddelen ter beweging door de voering; middelen voor het losneembaar bevestigen van die benedenveegmid-delen aan de bedrijfsstreng onder de kleinste inwendige diameter van dat bovenveegmiddel.
8. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ringverbuizing waarbij cement de voering binnentreedt uit een bedrijfsstreng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; en op afstand liggende beneden- en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. de beneden- en bovenstopmiddelen ter beweging door de voering; middelen voor het losneembaar bevestigen van die beneden- en bovenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng onder de kleinste inwendige diameter van dat bovenveegmiddel.
9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng bevestigd zijn in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten op- zichte van de bedrijfsstreng.
10. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij die beneden- en boven-veegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en bij in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng en waarbij dat benedenveegmiddel bovendien bevestigd is aan de bedrijfsstreng op verdere langs de omtrek liggende plaatsen en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng waar dat bovenveegmiddel bevestigd is ten opzichte van de langshartlijn van de bedrijfsstreng.
11. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij dat bovenste op afstand liggende veegmiddel bevestigd is aan de bedrijfsstreng in langs-richting in op afstand liggend verband ten opzichte van de positie waarbij dat benedenveegmiddel daaraan bevestigd is.
12. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij cement de voering binnentreedt uit een bedrijfsstreng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; en op afstand liggende beneden- en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die beneden- en bovenstopmiddelen voor beweging door de voering; middelen voor het losneembaar bevestigen van die benedenveegmid-delen aan de bedrijfsstreng onder de kleinste inwendige diameter van dat bovenveegmiddel en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat bovenveegmiddel aan de bedrijfsstreng boven de kleinste inwendige diameter daarvan.
13. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij cement de voering binnentreedt uit een bedrijfsstreng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; op afstand liggende beneden- en bovenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die beneden- en bovenstopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van elk van die beneden-en bovenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng onder de kleinste inwendige diameter van dat bovenveegmiddel, waarbij dat losneembare middel bevestigd is met elk van die boven- en benedenveegmiddelen met in hoofdzaak dezelfde dwarspositie in de bedrijfsstreng.
14. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt uit een bedrijfsstreng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; boven- en benedenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die beneden- en bovenstopmiddelen ter beweging door de voering; waarbij die bovenveegmiddelen een deel hebben dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan voor het ontvangen van dat bovenstopmiddel ter beweging van die bovenveeg- en stopmiddelen samen door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die beneden- en bovenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng onder dat bovendeel van de veegmiddelen.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng.
16. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng en waarbij dat benedenveegmiddel bovendien bevestigd is aan de bedrijfsstreng bij verdere langs de omtrek op afstand liggende posities en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng waarbij dat bovenveegmiddel aan de bedrijfsstreng bevestigd is.
17. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij cement de voering binnentreedt uit een bedrijfsstreng en naar het cementeergebied stroomt, omvattende: op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; boven- en benedenveegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die beneden- en bovenstopmiddelen ter beweging door de voering; waarbij dat bovenveegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan voor het ontvangen van dat bovenstopmiddel voor beweging van die boven veeg- en stopmiddelen samen door de voering; middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmid-delen aan de bedrijfsstreng onder dat tweede veegmiddeldeel; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat tweede veegmiddel aan de bedrijfsstreng in een positie in langsrichting op afstand liggend van de positie waarbij het eerste veegmiddel losneembaar bevestigd is aan de bedrijfsstreng.
18. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering aan het cementeergebied van de putboring, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de strengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen met elk een langsboring daarin voor het ontvangen van resp. die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen daarin voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping resp. met die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel nabij het benedeneinde van dat tweede veegmiddel zodat de langsboring van dat eerste veegmiddel afkomstig is van en zich uitstrekt weg van nabij dat benedeneinde van dat tweede veegmiddel.
19. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: op afstand liggende beneden- en bovenstopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; beneden- en bovenveegmiddelen, met elk een langsboring daarin voor het resp. ontvangen van die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen daarin voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen ter beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat benedenveegmiddel in de bedrijfsstreng zodat de langsboring van dat eerste veegmiddel afkomstig is van en zich uitstrekt weg van nabij dat benedeneinddeel van dat bovenveegmiddel.
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng.
21. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij die beneden- en bovenveegmiddelen bevestigd zijn aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde omtrekspositie en in hoofdzaak dezelfde dwarspositie ten opzichte van de bedrijfsstreng en waarbij dat benedenveegmiddel bovendien aan de bedrijfsstreng bevestigd is bij verdere langs de omtrek op afstand liggende posities en in hoofdzaak dezelfde dwarsposities ten opzichte van de bedrijfsstreng waarbij dat bovenveegmiddel aan de bedrijfsstreng bevestigd is.
22. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij dat tweede veegmiddel aan de bedrijfsstreng bevestigd is op een plaats in langsrichting op afstand liggend ten opzichte van de positie in de bedrijfsstreng waarbij dat eerste veegmiddel losneembaar bevestigd is.
23. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeer-gebied stroomt, omvattende: tweede stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng achter het cement; tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering achter het cement bij aangrijping met die tweede stopmiddelen; en middelen voor het vormen van een beweegbare afdichting eerst slechts met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen in aangrijping zijn en daarna bij beweging van die tweede stop- en veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend.
24. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering stroomt naar het cemen-teergebied, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het ver- wezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement; waarbij dat eerste veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van dat eerste stopmiddel voor het samen bewegen van die eerste veeg- en stopmiddelen; welk tweede veegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan om dat tweede stopmiddel te ontvangen voor samen bewegen van dat tweede veeg- en stopmiddel; middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstreng onder dat deel van het tweede veegmiddel; grendelmiddelen voor het grendelen van dat eerste stopmiddel met dat eerste veegmiddel tegen voortijdige scheiding wanneer die aangegrepen eerste stop- en veegmiddelen door de voering bewegen; middelen voor het vangen van dat eerste veegmiddel in de voering; middelen voor het vrijgeven van dat eerste stopmiddel voor beweging in langsrichting ten opzichte van dat eerste veegmiddel indien dat vangmiddel dat eerste veegmiddel vangt voor doorgang van het cement tussen het eerste veegmiddel en het tweede veeg- en stopmiddel door en uit de voering naar het cementeergebied; eenweg afsluitermiddelen gedragen door de voering om terugstromen van het cement in de voering te voorkomen; en middelen voor het aaneen bevestigen van die eerste en tweede veeg-en stopmiddelen als een eenheid in die vangmiddelen na het verplaatsen van het segment naar het cementeergebied.
25. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering stroomt naar het cementeergebied, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de boring van de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement; waarbij dat eerste veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van die eerste stopmiddelen voor het samen bewegen van die eerste veeg-en stopmiddelen; waarbij dat tweede veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van dat tweede stopmiddel voor het samen bewegen van die tweede veeg- en stopmiddelen; middelen voor het losneembaar bevestigen van datie eerste veegmid-del aan die bedrijfsstreng, waarbij de bedrijfsstreng zich uitstrekt door dat tweede veegmiddel en eindigt in overlappend verband met dat eerste veegmiddel voor het losneembaar bevestigen met elk van die eerste en tweede veegmiddelen; grendelmiddelen voor het grendelen van dat eerste stopmiddel met dat eerste veegmiddel tegen voortijdige scheiding wanneer die aangegrepen eerste stop- en veegmiddelen door de voering bewegen; middelen voor het vangen van dat eerste veegmiddel in de voering; middelen voor het vrijgeven van dat eerste stopmiddel ter beweging in langsrichting ten opzichte van dat eerste veegmiddel indien dat vangmiddel dat eerste veegmiddel vangt voor doorgang van het cement vanaf tussen die eerste veegmiddelen en dat tweede veeg- en stopmiddel en uit de voering op het cementeergebied; eenweg afsluitermiddelen gedragen door de voering om terugstromen van het cement in de voering te voorkomen; en middelen voor het bevestigen van die eerste en tweede veeg- en stopmiddelen samen als een eenheid in die vangmiddelen na het verplaatsen van het cement naar het cementeergebied.
26.Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeergebied stroomt, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement; waarbij dat eerste veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van dat eerste stopmiddel ter beweging van die eerste veeg- en stopmiddelen samen; waarbij dat tweede veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van die tweede stopmiddelen voor het samen bewegen van die tweede veeg-en stopmiddelen; middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstreng onder de kleinste diameter van die tweede veegmiddelen; grendelmiddelen voor het grendelen van dat eerste stopmiddel met dat eerste veegmiddel tegen voortijdige scheiding wanneer die aangegre- pen eerste stop- en veegmiddelen door de voering bewegen; middelen voor het vangen van dat eerste veegmiddel in de voering; middelen voor het vrijgeven van dat eerste stopmiddel voor beweging in langsrichting ten opzichte van dat eerste veegmiddel indien dat vangende middel dat eerste veegmiddel vangt voor doorgang van het cement vanaf tussen het eerste veegmiddel en die tweede veeg- en stopmiddelen en uit de voering naar het cementeergebied; . terugslagafsluitermiddelen gedragen door de voering om terugstromen van het cement in de voering te voorkomen; en middelen voor het bevestigen van die eerste en tweede veeg- en stopmiddelen samen als een eenheid in dat vangmiddel na verplaatsing van het cement naar het cementeergebied.
27. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeergebied stroomt, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement; welk eerste veegmiddelen middel heeft voor het ontvangen van die eerste stopmiddelen voor beweging van die eerste veeg- en stopmiddelen samen; waarbij dat tweede veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van dat tweede stopmiddel voor beweging van die tweede veeg- en stopmiddelen samen; middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmiddelen nabij het benedeneinde van dat tweede veegmiddel zodat de langsbo-ring van dat eerste veegmiddel afkomstig is van en zich uitstrekt weg van nabij dat benedeneinde van dat tweede veegmiddel; grendelmiddelen voor het grendelen van dat eerste stopmiddel met dat eerste veegmiddel tegen voortijdige scheiding wanneer die aangegrepen eerste stop- en veegmiddelen door de voering bewegen; middelen voor het vangen van dat eerste veegmiddel in de voering; middelen voor het vrijgeven van dat eerste stopmiddel voor beweging in langsrichting ten opzichte van dat eerste veegmiddel indien dat vangmiddel dat eerste veegmiddel vangt voor doorgang van het cement vanaf tussen dat eerste veegmiddel en die tweede veeg- en stopmiddelen en uit de voering naar het cementeergebied; eenweg afsluitermiddelen gedragen door de voering om terugstromen van het cement in de voering te voorkomen; en middelen voor het bevestigen van die eerste en tweede veeg- en stopmiddelen samen als een eenheid in die vangmiddelen na het verplaatsen van het cement naar het cementeergebied.
28.Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering stroomt naar het cementeergebied, omvattende: eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement; waarbij dat eerste veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van dat eerste stopmiddel voor het samen bewegen van die eerste veeg- en stopmiddelen; waarbij dat tweede veegmiddel middelen heeft voor het ontvangen van die tweede stopmiddelen voor samen bewegen van die tweede veeg- en stopmiddelen; middelen voor het vormen van een oorspronkelijk beweegbare afdichting slechts met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen in aangrijping zijn en daarna bij beweging van die tweede stopen veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend; grendelmiddelen voor het grendelen van die eerste stopmiddelen met dat eerste veegmiddel tegen voortijdige scheiding wanneer die eerste stop- en veegmiddelen samen door de voering bewegen; middelen voor het vangen van dat eerste veegmiddel in de voering; middelen voor het vrijgeven van dat eerste stopmiddel voor beweging in langsrichting ten opzichte van dat eerste veegmiddel indien dat vangmiddel dat eerste veegmiddel vangt voor doorgang van het cement naar buiten tussen dat eerste veegmiddel en die tweede veeg- en stopmiddelen en naar buiten van de voering naar het cementeergebied; eenweg afsluitermiddelen gedragen door de voering om terugstromen van het cement in de voering te voorkomen; en middelen voor het bevestigen van die eerste en tweede veeg- en stopmiddelen samen als een eenheid in die vangmiddelen na verplaatsing van het cement naar het cementeergebied.
29. Inrichting volgens conclusies 24, of 25, of 25, of 27, of 28 omvattende middelen voor het afdichten tussen de voering en de bedrijfs- streng en middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring.
30. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeer-gebied stroomt, omvattende: afdichtmiddelen voor het afdichten tussen de voering en de bedrijfsstreng; . middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmid-delen voor beweging door de voering; en middelen voor het vormen van een oorspronkelijk beweegbare afdichting slechts met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen aangegrepen zijn en daarna bij beweging van die tweede stop- en veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend.
31. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmid-delen voor beweging door de voering; welk tweede veegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan om dat tweede stopmiddel te ontvangen voor beweging van die tweede veeg- en stopmiddelen samen door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstreng onder dat deel van het tweede veegmiddel.
32. Inrichting volgens conclusie 31, omvattende middelen voor het losneembaar bevestigen van die tweedce veegmiddelen aan de bedrijfs-streng.
33. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een putboring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: afdichtmiddelen voor het afdichten tussen de voering en de bedrijfsstreng; middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. de op afstand liggende boven- en benedenstopmid-delen voor beweging door de voering; welke tweede veegmiddelen daarop middelen hebben die een kleinere inwendige diameter vormen dan het overige van de boring van dat tweede veegmiddel waardoor dat eerste stopmiddel ligt op die kleinere diameter zodat die eerste veeg- en stopmiddelen een beweegbare afdichting vormen voor het cement in de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstrang onder de kleinste inwendige diameter van dat tweede veegmiddel.
34. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: afdichtmiddelen voor het afdichten tussen de voering en de bedrijfsstreng; middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen, met elk een langsboring daarin voor het ontvangen van resp. die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen daarin voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmid-delen nabij het benedeneinde van dat tweede veegmiddel zodat de langsbo-ring van dat eerste veegmiddel afkomstig is van en zich uitstrekt weg van nabij dat benedeneinde van dat tweede veegmiddel.
35. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmid-delen ter beweging door de voering; waarbij door dat tweede veegmiddel de bedrijfsstreng zich uitstrekt en in overlappend verband ten opzichte van dat eerste veegmiddel eindigt; en middelen voor het losneembaar bevestigen van dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstreng bij dat overlappende verband.
36. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering stroomt naar het cementeergebied, omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring; tweede stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng achter het cement; tweede veegmiddelen; en middelen voor het vormen van een beweegbare afdichting oorspronkelijk slechts met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen aangegrepen zijn en daarna bij beweging van die tweede stop- en veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend.
37. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeer- gebied stroomt, omvattende: tweede stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng achter het cement; tweede veegmiddelen; en middelen voor het vormen van een beweegbare afdichting oorspronkelijk slechts met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen aangegrepen zijn en daarna bij beweging van die tweede stop- en veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend.
38. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing, waarbij het cement de voering binnentreedt door een bedrijfsstreng en door de voering stroomt naar het cementeergebied, omvattende: eerste stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng voor het cement; eerste veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering voor het cement bij aangrijping met die eerste stopmiddelen voor beweging samen door de voering; en grendelmiddelen voor het grendelen van die eerste stopmiddelen met die eerste veegmiddelen tegen voortijdige scheiding wanneer die aangegrepen eerste stopmiddelen en veegmiddelen door de voering bewegen.
39. Inrichting volgens conclusie 38, omvattende: middelen voor het vangen van die vergrendelde eerste stopveegmid-delen in de voering; en middelen voor het vrijgeven van die eerste stopmiddelen voor langsbeweging ten opzichte van die eerste veegmiddelen indien dat vang-middel dat eerste veegmiddel vangt.
40. Inrichting voor het cementeren van een voering in een put-boringverbuizing waarbij het cement de voering binnentreedt door een bedrijfsstreng en door de voering in het cementeergebied stroomt, omvattende : eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; eerste en tweede op afstand liggende veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die eerste en tweede stopmiddelen voor beweging door de voering; middelen voor het vangen van die eerste veeg- en stopmiddelen in de voering; middelen voor het vrijgeven van die eerste stopmiddelen voor beweging in langsrichting ten opzichte van die eerste veegmiddelen indien dat vangmiddel dat eerste veegmiddel vangt; en middelen voor het bevestigen van die eerste en tweede veeg- en stopmiddelen aaneen als een eenheid in die vangmiddelen na verplaatsing van cement naar het cementeergebied.
41. Inrichting volgens conclusies 30, of 31 of 33 of 34 of 35, waarbij het vrijgeefbare middel dat tweede veegmiddel bevestigt aan de bedrijfsstreng in hoofdzaak in dezelfde dwarspositie op de bedrijfs-streng waarin dat eerste veegmiddel bevestigd is.
42. Inrichting volgens conclusie 30, of 31, of 33, of 34, of 35, waarbij dat losneembare middel dat tweede veegmiddel bevestigt aan de bedrijfsstreng in langsrichting in op afstand liggend verband ten op- \ zichte van de positie waarbij dat losneembare middel dat eerste veegmiddel aan de bedrijfsstreng bevestigt.
43. Inrichting volgens conclusies 30, of 31, of 33, of 34, of 35 waarbij het vrijgeefbare middel dat tweede veegmiddel bevestigt aan de bedrijfsstreng boven dat tweede veegmiddeldeel.
44. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen om aangebracht te worden tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping te brengen met elkaar om die lijfmiddelen te vergrendelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen met de uitsparing in de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel te drijven in de uitsparing in de voering om dat uitstekende middel in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang van verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en dat lijfmiddel, waardoor dat lijfmiddel teruggebracht kan worden met de bedrijfsstreng uit de putbo-ring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die te plaatsen zijn indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van dat lijfmiddel om die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en dat lijfmiddel van elkaar vrij te geven; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering ter bevestiging van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar ontkoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen, welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op dat verschuifbare huismiddel; samenwerkende grendelmiddelen op de voering en die verschuifbare huismiddelen voor het losneembaar aaneen bevestigen daarvan; welk gren-delmiddel omvat: een J-vormige sleuf in dat verschuifbare huismiddel; oormiddelen op de voering en aangegrepen in die sleuf; en boogveermiddelen op die verschuifbare huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en huismiddelen door de putboringverbuizing bewegen in een richting dat oormiddel geplaatst wordt in die sleuf om onderlinge langsbeweging en draaiende beweging te belemmeren tussen de voering en die verschuifbare huismiddelen; en dat grendelmiddel bij langsbeweging van de voering in de andere richting in de putboringverbuizing en het vervolgens draaien daarvan indien dat verschuifbare huismiddel tegengehouden wordt door die boogveermiddelen die die putboringverbuizing aangrijpen, het vrijgeven voor het opnemen van langsbeweging van die schuifmiddelen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die schuifmiddelen en de kegelvormige vergroting om die schuifmiddelen radiaal in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing te drijven,
45. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf om de voering en de bedrijfsstreng aan te grijpen voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing in de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing te drijven in de voering om dat uitstekende middel in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen, waardoor die lijfmiddelen teruggebracht kunnen worden met de bedrijfsstreng uit de putboring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen om die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en dat lijfmiddel van elkaar vrij te geven; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voéring aan de verhuizing in de putboring en middelen ter bevestiging van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; samenwerkende grendelmiddelen op de voering en die huismiddelen voor het losneembaar aaneen bevestigen daarvan; welke grendelmiddelen omvatten: een J-vormige sleuf in die huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; en boogveermiddelen op die huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en huismiddelen in een richting door de putboringverbuizing bewegen dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langsbeweging en draaiende beweging te belemmeren tussen de voering en die huismiddelen; en waarbij die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting in de putboringverbuizing en het vervolgens draaien daarvan terwijl dat huismiddel tegengehouden wordt door die boogveermiddelen die de putboringverbuizing aangrijpen, vrijgeven voor het opnemen van langsbeweging van die schuifmiddelen ten opzichte van de voering voor het aan-grijpen van die schuifmiddelen en kegelvormige vergroting voor het drijven van die schuifmiddelen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringverbuizing.
46. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen voor het plaatsen tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen aangrijpbaar met elkaar voor het vergrendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welke samenwerkende oppervlaktemiddelen omvatten een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in die uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op die bedrijfsstreng voor het drijven van die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en dat lijfmiddel waardoor dat lijf-middel met de bedrijfsstreng uit de putboring gebracht kan worden, welk middel voor het ontgrendelen omvat verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat te plaatsen is indien het buisvormige orgaan in langsrichting in een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van dat lijfmiddel voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen ten opzichte van elkaar, en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng, waardoor de voering en bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste huismiddelen verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; samenwerkende grendelmiddelen op de voering en die huismiddelen voor het losneembaar aaneen bevestigen daarvan; welk grendelmiddel omvat: een J-vormige sleuf in die huismiddelen; oormiddelen op de voering en aangegrepen in die sleuf; en boogveermiddelen op die huismiddelen in aangrijping te brengen met die putboringverbuizing waardoor, wanneer de voering en huismiddelen door de putboringverbuizing bewegen in een richting dat oormiddel geplaatst wordt in die sleuf voor het beperken van onderlinge langs- en draaiingsbeweging tussen de voering en die huismiddelen en die grendel-middelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting in de putboringverbuizing en het vervolgens draaien daarvan terwijl dat huismiddel tegengehouden wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend voor het opnemen van langsbeweging van die schuifmiddelen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die schuifmiddelen en kegelvormige vergroting voor het drijven van die schuifmiddelen radiaal in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing.
47. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen die passen tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor aangrijping met de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering voor afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welke samenwerkende oppervlaktemiddelen omvatten een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing in de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing te drijven in de voering om die uitstekende middelen in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang van verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen, waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, waarbij dat middel voor het ontgrendelen omvat verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat plaatsbaar is indien het buisvormige orgaan bewogen wordt in langsrichting in een bepaalde omvang ten opzichte van die lijfmiddelen om die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en lijfmiddelen van elkaar vrij te geven; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij een onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste huismiddelen verschuifbaar op de voering; . schuifmiddelen op die huismiddelen; samenwerkende grendelmiddelen op de voering en die huismiddelen voor het losneembaar aaneen bevestigen daarvan; welk grendelmiddel omvat: een J-vormige sleuf in die huismiddelen; oormiddelen op de voering en aangegrepen in die sleuf; en boogveermiddelen op die huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel geplaatst wordt in die sleuf om onderlinge langs- en draaiingsbeweging te belemmeren tussen de voering en die huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting in de putboringverbuizing en het vervolgens draaien daarvan indien dat huismiddel tegengehouden wordt door dat boogveermiddel de putboringverbuizing aangrijpend, vrijgevend voor het opnemen van langsbeweging van dat schuifmiddel ten opzichte van de voering om dat schuifmiddel aan te grijpen en kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in aangrijpende aangrijping met de verhuizing van de putboring.
48. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen voor het plaatsen tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het vergrendelen van die lijfmiddelen aan de voering voor afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welke samenwerkend oppervlakmiddelen omvatte een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing in de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel in de uitsparing in de voering te drijven om dat uitstekende middel in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden, en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlak-temiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang van verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en dat lijfmiddel waardoor dat lijfmiddel met de bedrijfsstreng teruggebracht kan worden van de putbo-ring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat plaatsbaar is indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen ten opzichte van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering ter bevestiging van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste huismiddelen verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; samenwerkende grendelmiddelen op de voering en die huismiddelen voor het losneembaar samen bevestigen daarvan; welk grendelmiddel omvat: een j-vormige sleuf in die huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangrijpend; en boogveermiddelen op die huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en huismiddelen door de putboringverbuizing bewegen in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs- en draaiingsbeweging te belemmeren tussen de voering en die huismiddelen; en dat grendelmiddel bij langsbeweging van de voering in de andere richting in de putboringverbuizing en het vervolgens draaien daarvan terwijl dat huismiddel tegengehouden wordt door dat boogveermiddel de putboringverbuizing aangrijpend, vrijgevend voor het opnemen van langsbeweging van dat schuifmiddel ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van dat schuifmiddel en kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in grijpende aangrijping met die putboringverbuizing.
49. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen voor het plaatsen tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel te drijven in de uitsparing in de voering om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering aangegrepen te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen teruggebracht kunnen worden met de bedrijfsstreng uit de putboring; welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat te plaatsen is indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van dat samenwerkende oppervlaktemiddel op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen waarbij dat beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op dat verschuifbare huismiddel; waarbij de voering tenminste een ringvormige kamer daarop heeft waarin een einde van dat verschuifbare huismiddel telescoperend ontvangen wordt; afdichtmiddelen afdichtend tussen de ringvormige kamer en dat verschuifbare huismiddel reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van dat verschuifbare huismiddel in langsrichting voor aangrijping van dat schuifmiddel met die kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringverbuizing; en middelen voor het beperken van fluïdumstroming door de bedrijfs-streng voor het toevoeren van fluïdumdruk uit de bedrijfsstreng door de openingmiddelen daarin naar de ringvormige kamer.
50. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat lijfmiddelen voor het plaatsen tussen de bedrijfsstreng en de voering; . afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, samenwerkende streng- en lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welke samenwerkende oppervlaktemiddelen omvatten een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel in de uitsparing te drijven in de voering om dat uitstekende middel in de uitsparing van de voering aangegrepen te houden; en middelen voor het ontgrendelen van dat samenwerkende oppervlak-temiddel van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langsbe-weging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijf-middelen teruggebracht kunnen worden met de bedrijfsstreng uit de put-boring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat plaatsbaar is indien het buisvormige orgaan in langsrichting in een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng, waardoor de voering en bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; losneembare middelen voor het bevestigen van een van die huismiddelen aan de voering; waarbij de voering daarop een ringvormige kamer heeft waarin een einde van dat verschuifbare huismiddel telescoperend ontvangen wordt; afdichtmiddelen die afdichten tussen de ringvormige kamer en die huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het in langsrichting bewegen van die ene van de huismiddelen ter aangrijping van dat schuifmiddel met die kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; en middelen voor het beperken van fluïdumstroming door de bedrijfs-streng voor het toevoeren van fluïdumdruk uit de bedrijfsstreng door de openingmiddelen daarin naar de ringvormige kamer.
51. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen om aangebracht te worden tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichten daartussen; samenwerkende oppervlaktemid-delen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welke samenwerkende oppervlaktemiddelen omvatten een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen met de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel in de uitsparing in de voering te drijven om dat uitstekende middel in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen teruggebracht kunnen worden met de bedrijfsstreng uit de putboring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat te plaatsen is indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevesti gen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen welk beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmid-delen op die huismiddelen; vrijgeefbare middelen voor het bevestigen van een van die huismiddelen aan de voering; waarbij de voering daarop een ringvormige kamer heeft waarin een einde van dat verschuifbare huismiddel telescoperend ontvangen wordt; afdichtmiddelen afdichtend tussen de ringvormige kamer en die huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor beweging van die ene van de huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van dat schuifmiddel met die kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; en middelen voor het belemmeren van fluïdumstroming door de bedrijfsstreng voor het toevoeren van fluïdumdruk uit de bedrijfsstreng door de openingmiddelen daarin naar de ringvormige kamer.
52. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen om aangebracht te worden tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng voor afdichten daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering voor afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welke samenwerkende oppervlaktemiddelen omvatten een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel in de uitsparing te drijven in de voering om dat uitstekende middel in de uitsparing van de voering aangegrepen te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor dat lijfmiddel teruggebracht kan worden met de bedrijfsstreng uit de putbo-ring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak- temiddelen op het buisvormige orgaan, dat plaatsbaar is indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng, waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen waarbij dat beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; losneembare middelen voor het bevestigen van een van die huismiddelen aan de voering; waarbij de voering een ringvormige kamer daarop heeft waarin een einde van dat verschuifbare huismiddel telescoperend ontvangen wordt; afdichtmiddelen afdichtend tussen de ringvormige kamer en die huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor beweging van die ene van die huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die schuifmiddelen met die kegelvormige vergroting voor het drijven van die schuifmiddelen radiaal in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; en middelen voor het belemmeren van fluïdumstroming door de bedrijfsstreng voor het toevoeren van fluïdumdruk uit de bedrijfsstreng door de openingmiddelen daarin naar de ringvormige kamer.
53. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen om aangebracht te worden tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en de bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het vergrendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstékende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van dat samenwerkende oppervlak-temiddel van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langsbe-weging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijf-middelen teruggebracht kunnen worden met de bedrijfsstreng uit de put-boring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat te plaatsen is indien het buisvormige orgaan in langsrichting een bepaalde omvang bewogen wordt ten opzichte van die .lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat beugelmiddelen op de voering voor het bevestigen van de voering aan de verhuizing in de putboring en middelen voor het bevestigen van de voering met de beugelmiddelen daarop op de bedrijfsstreng waardoor de voering en de bedrijfsstreng van elkaar losgekoppeld kunnen worden bij onderlinge draaiing daartussen waarbij dat beugelmiddel omvat: tenminste een kegelvormige vergroting op de voering; tenminste een huismiddel verschuifbaar op de voering; schuifmiddelen op die huismiddelen; losneembare middelen voor het bevestigen van een van die huismiddelen op de voering; waarbij de voering, daarop een ringvormige kamer heeft waarin een einde van dat verschuifbare huismiddel telescoperend ontvangen wordt; afdichtmiddelen afdichtend tussen de ringvormige kamer en die huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die ene van die huismiddelen in langsrichting ter aangrijping van dat schuifmiddel met die kegelvormige vergroting voor het drijven van dat schuifmiddel radiaal in grijpende aangrijping met de verhuizing van de putboring; en middelen voor het beperken van fluïdumstroming door de bedrijfsstreng voor het toevoeren van fluïdumdruk uit de bdrijfsstreng door de openingsmiddelen daarin naar de ringvormige kamer.
54. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen om aangebracht te worden tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf voor het aangrijpen van de voering en bedrijfsstreng ter afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen om die lijfmid-delen te vergrendelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om dat uitstekende middel te drijven in de uitsparing in de voering om dat uitstekende middel in de uitsparing in de voering in aangrijping te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen, waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng teruggebracht kunnen worden uit de putboring, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat te plaatsen is indien het buisvormige orgaan in langsrichting bewogen wordt in een bepaalde omvang ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van dat samenwerkende oppervlaktemiddel op de voering, bedrijfsstreng en lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing, omvattende: inwendig en uitwendig telescoperend aangebrachte organen waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de voering op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor de langs-beweging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die uit aangrijping brengende moermiddelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijmaakt van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen om de voering te reciproceren en draaien door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die moermiddelen voor het uit aangrijping brengen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar in aangrijping te brengen nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar losgemaakt zijn om dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van dat beugelmiddel en de verhuizing te draaien bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten tweede langssleufmiddelen in het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand liggend van die eerste sleufmiddelen en in aangrijping te brengen met die veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan indien de bedrijfsstreng gemanipuleerd wordt om die wigmiddelen op dat inwendige orgaan met die tweede sleufmiddelen in lijn te brengen.
55. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs- streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het recipro- ceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfs-streng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrijgegeven zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten tweede langssleufmiddelen in het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand van die eerste sleufmiddelen en in aangrijping te brengen met die veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan indien de bedrijfsstreng gehanteerd wordt om die wigmiddelen op dat inwendige orgaan in lijn te brengen met die tweede sleufmiddelen.
56. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs- beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verbui- zing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrijgegeven zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en de voering, ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten tweede langssleufmiddelen in het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand van die eerste sleufmiddelen en in aangrijping te brengen met die veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan indien de bedrijfsstreng gehanteerd wordt om die wigmiddelen op dat inwendige orgaan in lijn te brengen met die tweede sleufmiddelen.
57. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng èn de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrijgegeven zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten tweede langssleufmiddelen in het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand van die eerste sleufmiddelen en in aangrijping te brengen met die veer-belaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan indien de bedrijfsstreng gehanteerd wordt om die wigmiddelen op dat inwendige orgaan in lijn te brengen met die tweede sleufmiddelen.
58. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doom heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrijgegeven zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten tweede langssleufmiddelen in het uitwendige orgaan in langsrichting op afstand van die eerste sleufmiddelen en in aangrijping te brengen met die veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan indien de bedrijfsstreng gehanteerd wordt om die wigmiddelen op dat inwendige orgaan in lijn te brengen met die tweede sleufmiddelen.
59. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; saménwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrij gemaakt zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten onderling passende groef en langs de omtrek op afstand liggende stijve uitstekende middelen resp. gevormd nabij het boveneinde van dat uitwendige orgaan en het benedeneinde van de bedrijfsstreng.
60. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te bren- gen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrij gemaakt zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten onderling passende groef en langs de omtrek op afstand liggende stijve uitstekende middelen resp. gevormd nabij het boveneinde van dat uitwendige orgaan en het benedeneinde van de bedrijfsstreng.
61. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veer-belaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrij gemaakt zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten onderling passende groef en langs de omtrek op afstand liggende stijve uitstekende middelen resp. gevormd nabij het boveneinde van dat uitwendige orgaan en het benedeneinde van de bedrijfsstreng.
'62. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, die geplaatst kunnen worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrij gemaakt zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten onderling passende groef en langs de omtrek op afstand liggende stijve uitstekende middelen resp. gevormd nabij het boveneinde van dat uitwendige orgaan en het benedeneinde van de bedrijfsstreng.
63. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: middelen voor het draaien en reciproceren van de voering voor het dragen daarvan op de putboringverbuizing en voor het draaien van de voering nadat deze gedragen wordt op de putboringverbuizing omvattende: inwendige en uitwendige telescoperend aangebrachte organen; waarbij aan dat uitwendige orgaan de voering bevestigd is; 1. beugelmiddelen gedragen op de voering voor het hangen van de beugel op de putboringverbuizing; en 2. lagermiddelen op dat uitwendige orgaan voor het opnemen van draaiing van dat uitwendige orgaan en de voering ten opzichte van de verhuizing en die beugelmiddelen; waarbij dat inwendige orgaan een niet cirkelvormige doorn heeft verbonden met de bedrijfsstreng; middelen die dat uitwendige orgaan en de voering dragen op dat inwendige orgaan, welke middelen omvatten: 1. draadmiddelen op dat uitwendige orgaan; en 2. uit aangrijping brengende moermiddelen met draad bevestigd op die draadmiddelen telescoperend die doorn ontvangend, waardoor langsbe-weging en vervolgens draaiing van de bedrijfsstreng die moer uit aangrijping brengende middelen ontkoppelt van die draadmiddelen en dat uitwendige orgaan vrijgeeft van dat inwendige orgaan en de bedrijfsstreng; middelen op die inwendige en uitwendige organen voor het reciproceren en draaien van de voering door het manipuleren van de bedrijfsstreng voordat de voering op de verhuizing gedragen wordt; welke middelen voor het reciproceren voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten schoudermiddelen op die uit aangrijping brengende moermiddelen en aanliggende schoudermiddelen op dat inwendige orgaan, waardoor de voering gereciproceerd kan worden in de putboring door het naar boven en naar beneden brengen van de bedrijfsstreng; welke middelen voor het draaien voor het dragen van de voering op de verhuizing omvatten eerste langssleufmiddelen in dat uitwendige orgaan en veerbelaste langswigmiddelen op dat inwendige orgaan in aangrijping in die sleufmiddelen waardoor de voering gedraaid kan worden door het draaien van de bedrijfsstreng; en verdere middelen op die inwendige en uitwendige organen losneembaar aangrijpbaar nadat die inwendige en uitwendige organen van elkaar vrij gemaakt zijn voor het draaien van dat uitwendige orgaan en voering ten opzichte van die beugelmiddelen en de verhuizing bij het draaien van de bedrijfsstreng, welke verdere middelen omvatten onderling passende groef en langs de omtrek op afstand liggende stijve uitstekende middelen resp. gevormd nabij het boveneinde van dat uitwendige orgaan en het benedeneinde van de bedrijfsstreng.
64. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te bren gen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan die beugelschuiforganen nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor hét gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugel-schuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmid-delen; welke vrijgeefmiddelen omvatten: een J-vormige sleuf in die tweede huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; . boogveermiddelen op die tweede huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en de eerste en tweede huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs-beweging te beperken tussen de voering en die tweede huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting van de putboringverbuizing en vervolgens draaien daarvan terwijl het tweede huismiddel beperkt wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend om langsbeweging van dat tweede huismiddel op te nemen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die beugelschuiforganen en konische segmenten voor het radiaal drijven van die beugelschuiforganen in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
65. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlak-temiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan die beugelschuiforganen nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmid-delen; welke vrijgeefmiddelen omvatten: een j-vormige sleuf in die tweede huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; boogveermiddelen op die tweede huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en de eerste en tweede huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs-beweging te beperken tussen de voering en die tweede huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting van de putboringverbuizing en vervolgens draaien daarvan terwijl het tweede huismiddel beperkt wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend om langsbeweging van dat tweede huismiddel op te nemen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die beugelschuiforganen en konische segmenten voor het radiaal drijven van die beugelschuiforganen in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
66. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlak-temiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelmiddelen gedragen door die tweede sleufmiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan die beugelschuiforganen nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmiddelen; welke vrijgeefmiddelen omvatten: een J-vormige sleuf in die tweede huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; boogveermiddelen op die tweede huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en de eerste en tweede 'huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs-beweging te beperken tussen de voering en die tweede huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting van de putboringverbuizing en vervolgens draaien daarvan terwijl het tweede huismiddel beperkt wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend om langsbeweging van dat tweede huismiddel op te nemen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die beugelschuiforganen en konische segmenten voor het radiaal drijven van die beugelschuiforganen in aangrijpende aangrijping met de putboringverbuizing; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
67. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs- beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij die middelen voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst'; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan die beugelschuiforganen nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmiddelen; welke vrijgeefmiddelen omvatten: een J-vormige sleuf in die tweede huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; boogveermiddelen op die tweede huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en de eerste en tweede huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs-beweging te beperken tussen de voering en die tweede huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting van de putboringverbuizing en vervolgens draaien daarvan terwijl het tweede huismiddel beperkt wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend om langsbeweging van dat tweede huismiddel op te nemen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die beugelschuiforganen en konische segmenten voor het radiaal drijven van die beugelschuiforganen in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
68. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede sleufmiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan die beugelschuiforganen nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmiddelen; welke vrijgeefmiddelen omvatten: een J-vormige sleuf in die tweede huismiddelen; oormiddelen op de voering en in die sleuf aangegrepen; boogveermiddelen op die tweede huismiddelen in aangrijping te brengen met de putboringverbuizing waardoor wanneer de voering en de eerste en tweede huismiddelen bewegen door de putboringverbuizing in een richting dat oormiddel in die sleuf geplaatst wordt om onderlinge langs-beweging te beperken tussen de voering en die tweede huismiddelen; en die grendelmiddelen bij langsbeweging van de voering in de andere richting van de putboringverbuizing en vervolgens draaien daarvan terwijl het tweede huismiddel beperkt wordt door dat boogveermiddel dat de putboringverbuizing aangrijpt, vrijgevend om langsbeweging van dat tweede huismiddel op te nemen ten opzichte van de voering voor het aangrijpen van die beugelschuiforganen en konische segmenten voor het radiaal drijven van die beugelschuiforganen in grijpende aangrijping met de putboringverbuizing; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
69. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langsbeweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan dat beugelschuiforgaan nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmiddelen; welk vrijgeefmiddel omvat: een ringvormige zich in langsrichting uitstrekkende kamer in de voering waarin een einde van dat tweede huismiddel telescoperend ontvangen wordt; en afdichtmiddelen tussen de ringvormige kamer en die tweede huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die tweede huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die beugelschuiforganen met die konische segmenten om die beugel-schuiforganen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringver-buizing te drijven; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
70. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringverbuizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan dat beugelschuiforgaan nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmiddelen; welk vrijgeefmiddel omvat: een ringvormige zich in langsrichting uitstrekkende kamer in de voering waarin een einde van dat tweede huismiddel telescoperend ontvangen wordt; en afdichtmiddelen tussen de ringvormige kamer en die tweede huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die tweede huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die beugelschuiforganen met die konische segmenten om die beugelschuiforganen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringver-buizing te drijven; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
71. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringverbuizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede sleufmiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan dat beugelschuiforgaan nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmid-delen; welk vrijgeefmiddel omvat: een ringvormige zich in langsrichting uitstrekkende kamer in de voering waarin een einde van dat tweede huismiddel telescoperend ontvangen wordt; en afdichtmiddelen tussen de ringvormige kamer en die tweede huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die tweede huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die beugelschuiforganen met die konische segmenten om die beugelschuiforganen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringver-buizing te drijven; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
72. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrïjfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrïjfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfs-streng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrïjfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlaktemiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrïjfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrïjfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlaktemiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrïjfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat: beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrïjfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede huismiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan dat beugelschuiforgaan nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugel-schuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmid-delen; welk vrijgeefmiddel omvat; een ringvormige zich in langsrichting uitstrekkende kamer in de voering waarin een einde van dat tweede huismiddel telescoperend ontvangen wordt; en afdichtmiddelen tussen de ringvormige kamer en die tweede huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die tweede huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die beugelschuiforganen met die konische segmenten om die beugel-schuiforganen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringver-buizing te drijven; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
73. Inrichting volgens conclusie 35, waarbij dat afdichtmiddel omvat: lijfmiddelen ter bevestiging tussen de bedrijfsstreng en de voering; afdichtmiddelen op dat lijf ter aangrijping van de voering en bedrijfsstreng voor afdichting daartussen; samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen in aangrijping met elkaar te brengen voor het grendelen van die lijfmiddelen aan de voering ter afdichting tussen de voering en bedrijfsstreng bij het opnemen van axiale beweging van de bedrijfsstreng, welk samenwerkend oppervlaktemiddel omvat een uitsparing in de voering, uitstekende middelen op dat lijfmiddel in aangrijping te brengen in de uitsparing van de voering; en oppervlaktemiddelen gedragen op de bedrijfsstreng om die uitstekende middelen in de uitsparing in de voering te drijven om die uitstekende middelen in aangrijping in de uitsparing van de voering te houden; en middelen voor het ontgrendelen van die samenwerkende oppervlak-temiddelen van elkaar bij een bepaalde omvang verdere onderlinge langs-beweging tussen de bedrijfsstreng en die lijfmiddelen waardoor die lijfmiddelen met de bedrijfsstreng uit de putboring teruggebracht kunnen worden, welke middelen voor het ontgrendelen omvatten verdere oppervlak-temiddelen op het buisvormige orgaan, dat geplaatst kan worden indien het buisvormige orgaan een bepaalde omvang in langsrichting bewogen wordt ten opzichte van die lijfmiddelen voor het vrijgeven van die samenwerkende oppervlaktemiddelen op de voering, bedrijfsstreng en die lijfmiddelen van elkaar; en waarbij dat middel voor het plaatsen van de voering in de putboring omvat; beugelmiddelen voor het hangen van de voering op de putboringver-buizing; middelen voor het losneembaar verbinden van de bedrijfsstreng met de voering en die voeringophangmiddelen; welke beugelmiddelen omvatten: eerste huismiddelen aangebracht op de voering ter draaiing van de voering ten opzichte daarvan; tenminste twee in langsrichting op afstand liggende ringvormige reeksen konisch gevormde langs de omtrek op afstand liggende segmenten op de eerste huismiddelen met de segmenten in elke reeks langs de omtrek verplaatst; tweede huismiddelen verschuifbaar aangebracht op de voering voor onderlinge draaiing en langsbeweging tussen die tweede huismiddelen en de voering, welke tweede huismiddelen op afstand liggen van die eerste huismiddelen; tenminste twee reeksen beugelschuiforganen gedragen door die tweede hulsfmiddelen met die beugelschuiforganen in elke reeks langs de omtrek verplaatst en met dat beugelschuiforgaan in elke reeks in lijn met de segmenten in een reeks segmenten; middelen bevestigd aan dat beugelschuiforgaan nabij een einde en aan die tweede huismiddelen bij het andere einde; vrijgeefmiddelen voor het losneembaar bevestigen van die tweede huismiddelen aan de voering waardoor dat tweede huismiddel vrijgegeven kan worden voor onderlinge langsbeweging tussen deze en het eerste huismiddel voor het gelijktijdig aangrijpen van alle reeksen beugelschuiforganen op die betreffende reeksen konische segmenten voor het .hangen van de voering in de putboring verhuizing door die beugelmid-delen; welk vrijgeefmiddel omvat: een ringvormige zich in langsrichting uitstrekkende kamer in de voering waarin een einde van dat tweede huismiddel telescoperend ontvangen wordt; en afdichtmiddelen tussen de ringvormige kamer en die tweede huismiddelen reagerend op fluïdumdruk door een opening in de voering voor het bewegen van die tweede huismiddelen in langsrichting voor aangrijping van die beugelschuiforganen met die konische segmenten om die beugel-schuiforganen radiaal in aangrijpende aangrijping met de putboringver-buizing te drijven; lagermiddelen op de voering voor het opnemen van draaiing van de voering; en samenwerkende middelen op de bedrijfsstreng en voering voor het i draaien en reciproceren van de voering voor het ophangen daarvan en voor het draaien van de voering nadat deze op de putboringverbuizing gehangen is.
74. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtend en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met verhuizing omvattende de stappen bestaande uit: losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng, die zich uitstrekt door de bovenveegmiddelen en eindigt in overlappend verband met de benedenveegmiddelen; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; en selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering aan de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter; het doen aanliggen en vergrendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng die overlapt is voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement; het doen liggen van de bovenstopmiddelen op de bovenveegmiddelen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarop uit de bedrijfsstreng zich uitstrekkend door de bovenveegmiddelen voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee te vormen achter het cement; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
75. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtend en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met verhuizing omvattende de stappen van: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng met de benedenveegmiddelen bevestigd onder de kleinste inwendige diameter van de bovenveegmiddelen; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; het selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering op de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng met cement daarachter; het doen liggen en vergrendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van de bovenstopmiddelen binnen de bovenveegmiddelen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarop uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee te vormen voor het cement; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
76. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met een verhuizing omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en veegmiddelen aan de bedrijfsstreng zodat het bovenveegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; het selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering op de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin van de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng achter het cement; het doen liggen van de bovenstopmiddelen op het bovenveegmiddel-deel dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee te vormen voor het cement; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
77. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met verhuizing omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van een boven- en benedenveegmiddel aan de bedrijfsstreng waarbij het benedenveegmiddel losneembaar bevestigd is aan de bedrijfsstreng zodat de langsboring van het benedenveegmiddel afkomstig is van nabij en zich uitstrekt weg van nabij het benedendeel van het bovenveegmiddel; het naar beneden bewegen van de bedrijfsstreng met veegmiddelen daarop in de putboring; het selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering op de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng met cement daarachter; het doen liggen en vergrendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng öm een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng achter het cement; het doen liggen van de bovenstopmiddelen binnen de bovenveegmid-delen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting achter het cement te vormen; het bewegen van de beneden veeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
78. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met verhuizing omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met veegmiddelen daarop in de putboring; het selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering op de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng met cement daar- achter; het doen liggen en vergrendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement; ' het doen zitten van de bovenstopmiddelen binnen de bovenveegmid-delen om een beweegbare afdichting te vormen eerst slechts met de bedrijfsstreng en het vrijgeven van het bovenveegmiddel met het stopmiddel daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
79. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring met verhuizing omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng zodat het bovenveegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng met het beneden-veegmiddel losneembaar bevestigd onder het deel dat zich uitstrekt door de boring van de bedrijfsstreng; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; het selectief draaien en/of reciproceren van de voering in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng en het ophangen van de voering op de verhuizing in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng te vormen met cement daarachter; het doen liggen en vergrendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van de bovenstopmiddelen op het bovenveegmiddel-deel dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng zodat het bovenstopmiddel vormt een beweegbare afdichting eerst slechts met de bedrijfsstreng; het bewegen van resp. de benedenveeg- en stopmiddelen en bovenveeg- en stopmiddelen door een voering met op afstand liggende tussenruimten om een beweegbare afdichting daarmee te vormen voor en achter het cement; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; het ontladen van het cement uit de voering in de putboring; en het selectief draaien van de voering tijdens en/of na het cementeren.
80. Werkwijze volgens conclusies 74, of 75, of 76, of 77, of 78, of 79, omvattende de stap van het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen naar een bepaalde plaats in de voering en het vervolgens vrijgeven van de benedenstopmiddelen uit de benedenveegmiddelen om de voering in verbinding te stellen met de putboring voor het daaruit ontladen van het cement.
81. Werkwijze volgens conclusies 74, of 75, of 76, of 77, of 78, of 79, omvattende de stap van het gelijktijdig ophangen van de voering aan de verhuizing op twee of meer in langsrichting op afstand liggende posities voor het verdelen van de belasting van de voering op de verhuizing over de in langsrichting op afstand liggende plaatsen.
82. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putboring waarbij cement de voering binnentreedt door de boring van een bedrijfsstreng en door de voering naar het cementeergebied stroomt, omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. de op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het vormen van een afdichting oorspronkelijk slechts beweegbaar met de bedrijfsstreng indien die tweede stop- en veegmiddelen in aangrijping zijn en daarna bij beweging van die tweede stop- en veegmiddelen samen een beweegbare afdichting met de voering vormend.
83. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putbo-ring waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen ter beweging door de voering; welke tweede veegmiddelen een deel hebben dat zich uitstrekt door de bedrijfsstreng en in de boring daarvan voor het ontvangen van die tweede stopmiddelen ter beweging van die tweede veeg- en stopmiddelen samen door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmiddelen aan de bedrijfsstreng onder dat tweede veegmiddeldeel.
84. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putboring waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een putboring voor het toevoeren van cement door de voering naar het cementeergebied van de putboring, omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de boring van de bedrijfsstreng resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. die op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen ter beweging door de voering; waarbij die tweede veegmiddelen daarop middelen hebben die een kleinere inwendige diameter vormen dan het overige van de boring van die tweede veegmiddelen waardoor dat eerste stopmiddel ligt op die kleinere diameter zodat die eerste veeg- en stopmiddelen een beweegbare afdichting voor het cement in de voering vormen; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmid- delen aan de bedrijfsstreng onder de kleinste inwendige diameter in die tweede veegmiddelen.
85. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putboring, waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering aan het cementeergebied van de putboring omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen met elk een langsboring daarin voor het resp. ontvangen van die eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen daarin voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping resp. met die op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen voor beweging door de voering; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmiddelen nabij het benedeneinde van die tweede veegmiddelen zodat de langsboring van het eerste veegmiddel afkomstig is van en zich uitstrekt weg van nabij dat benedeneinde van die tweede veegmiddelen.
86. Inrichting voor het cementeren van een voering in een putboring waarbij de voering losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng met een boring voor het toevoeren van cement door de voering in het cementeergebied van de putboring omvattende: afdichtmiddelen ter afdichting tussen de voering en de bedrijfsstreng; eerste en tweede op afstand liggende stopmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de bedrijfsstrengboring resp. voor en achter het cement; eerste en tweede veegmiddelen voor het verwezenlijken van een beweegbare afdichting met de voering resp. voor en achter het cement bij aangrijping met resp. op afstand liggende boven- en benedenstopmiddelen ter beweging door de voering; waarbij door de tweede veegmiddelen de bedrijfsstreng zich uitstrekt en eindigt in overlappend verband ten opzichte van die eerste veegm i dde1en; en middelen voor het losneembaar bevestigen van die eerste veegmiddelen aan de bedrijfstreng bij het overlappende verband.
87. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng, die zich uitstrekt door de bovenveegmiddelen en eindigt in overlappend verband met de benedenveegmiddelen; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de overlapte bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting te vormen in de bedrijfsstreng achter het cement; het doen liggen van de bovenstopmiddelen op de bovenveegmiddelen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarop van de bedrijfsstreng die zich uitstrekt door de bovenveegmiddelen voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een afdichtbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; en het ontladen van het cement uit de voering in de putboring.
88. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng met de benedenveegmiddelen bevestigd onder de kleinste inwendige diameter van de bovenveegmiddelen; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met de veegmiddelen daarop in de putboring; het uit de bedrijfsstreng in de putboring vrijgeven van de voering; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter te vormen; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin van onder de kleinste inwendige diameter van de bovenveegmiddelen in de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van de bovenstopmiddelen binnen de bovenveegmid-delen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarop uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; en het ontladen van het cement uit de voering in de putboring.
89. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring omvattende de stappen bestaande uit; het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng zodat het bovenveegmiddel een deel heeft dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met veegmiddelen daarin in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter te vormen; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit het bovenveegmiddeldeel zich uitstrekkend door en in de boring van de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van de bovenstopmiddelen op het bovenveegmiddeldeel dat zich uitstrekt door en in de boring van de bedrijfsstreng; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een afdichtbare afdichting daarmee te vormen achter het cement; en het ontladen van het cement uit de voering in de putboring.
90. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring omvattende de stappen bestaande uit: het losneembaar bevestigen van een boven- en benedenveegmiddel aan de bedrijfsstreng waarbij het benedenveegmiddel losneembaar bevestigd is aan de bedrijfsstreng zodat de langsboring van het benedenveegmiddel afkomstig is van nabij en zich uitstrekt weg van het benedendeel van het bovenveegmiddel; het naar beneden bewegen van de bedrijfsstreng met het veegmiddel daarop in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng in de putboring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter te vormen; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in de benedenveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van de bovenstopmiddelen binnen de bovenveegmid-delen en het vrijgeven van de bovenveegmiddelen met de stopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; en het ontladen van het cement uit de voering in de putboring.
91. Werkwijze voor het cementeren van een voering die afdichtbaar en losneembaar gedragen wordt op een bedrijfsstreng in een putboring omvattende de stap bestaande uit: het losneembaar bevestigen van boven- en benedenveegmiddelen aan de bedrijfsstreng; het naar beneden brengen van de bedrijfsstreng met veegmiddelen daarop in de putboring; het vrijgeven van de voering uit de bedrijfsstreng in de putbo- ring; het ontladen van benedenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng met cement daarachter te vormen; het doen liggen en grendelen van de benedenstopmiddelen in bene-denveegmiddelen en het vrijgeven van de benedenveegmiddelen met de benedenstopmiddelen daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting voor het cement; het ontladen van bovenstopmiddelen in de bedrijfsstreng om een beweegbare afdichting in de bedrijfsstreng achter het cement te vormen; het doen liggen van het bovenstopmiddel binnen het bovenveegmiddel om een beweegbare afdichting te vormen oorspronkelijk slechts met de bedrijfsstreng en het vrijgeven van het bovenveegmiddel met het stopmid-del daarin uit de bedrijfsstreng voor het vormen van een beweegbare afdichting achter het cement; het bewegen van de benedenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee voor het cement te vormen; het bewegen van de bovenveeg- en stopmiddelen door de voering om een beweegbare afdichting daarmee achter het cement te vormen; en het ontladen van cement uit de voering in de putboring.
NL8720430A 1987-08-12 1987-08-12 Werkwijze en inrichting voor het cementeren. NL8720430A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US8701924 1987-08-12
PCT/US1987/001924 WO1989001562A1 (en) 1987-08-12 1987-08-12 Cementing method and arrangement

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8720430A true NL8720430A (nl) 1990-05-01

Family

ID=22202499

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8720430A NL8720430A (nl) 1987-08-12 1987-08-12 Werkwijze en inrichting voor het cementeren.

Country Status (4)

Country Link
DE (2) DE3791059T1 (nl)
GB (1) GB2219327B (nl)
NL (1) NL8720430A (nl)
WO (1) WO1989001562A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5018579A (en) * 1990-02-01 1991-05-28 Texas Iron Works, Inc. Arrangement and method for conducting substance and seal therefor
US5020597A (en) * 1990-02-01 1991-06-04 Texas Iron Works, Inc. Arrangement and method for conducting substance and lock therefor
CA2293095C (en) 1999-12-23 2004-11-30 Halliburton Energy Services, Inc. Pack-off bushing
US6543533B2 (en) 2001-03-02 2003-04-08 Duhn Oil Tool, Inc. Well tubing rotator

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3364996A (en) * 1966-02-04 1968-01-23 Brown Oil Tools Apparatus for cementing well liners
US4047566A (en) * 1976-02-27 1977-09-13 Duke John A Well cementing method and apparatus
US4042014A (en) * 1976-05-10 1977-08-16 Bj-Hughes Inc. Multiple stage cementing of well casing in subsea wells
US4562889A (en) * 1984-04-13 1986-01-07 Braddick Britt O Method and apparatus for rotating and reciprocating well bore liner
US4624312A (en) * 1984-06-05 1986-11-25 Halliburton Company Remote cementing plug launching system

Also Published As

Publication number Publication date
GB2219327A (en) 1989-12-06
GB2219327B (en) 1992-05-06
DE3791059C2 (de) 1997-01-09
DE3791059T1 (de) 1990-08-30
WO1989001562A1 (en) 1989-02-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5020597A (en) Arrangement and method for conducting substance and lock therefor
US5018579A (en) Arrangement and method for conducting substance and seal therefor
US4664188A (en) Retrievable well packer
US4049055A (en) Gravel pack method, retrievable well packer and gravel pack apparatus
US6474419B2 (en) Packer with equalizing valve and method of use
AU2002347385B2 (en) Bi-directional and internal pressure trapping packing element system
US5318131A (en) Hydraulically actuated liner hanger arrangement and method
EP2002081B1 (en) Downhole tool with c-ring closure seat
US7686090B2 (en) Liner hanger tool with re-latchable cementing bushing
US10094197B2 (en) Reverse cementation of liner string for formation stimulation
US4834185A (en) Method and apparatus for manipulating a well bore liner
DE2030169A1 (de) Verfahren und Einrichtung zur konti nuierhchen Schaumumwalzung in Bohrlochern
US5404955A (en) Releasable running tool for setting well tool
CA2460219C (en) Packer with integral cleaning device
US4966236A (en) Cementing method and arrangement
US4726419A (en) Single zone gravel packing system
US3997006A (en) Well tool having an hydraulically releasable coupler component
NL8720430A (nl) Werkwijze en inrichting voor het cementeren.
US9556714B2 (en) Liner hanger and method for installing a wellbore liner
US3012611A (en) Well treating tool
CA2424719C (en) Hydraulically set liner hanger
EP0233068A2 (en) Setting device for zone gravel packing system
CA1320680C (en) Cementing method and arrangement
CA1335878C (en) Cementing method and arrangement
DE8790112U1 (de) Vorrichtung zum Einzementieren eines Futterrohres in einem Bohrlochmantelrohr und bei einer solchen Vorrichtung einsetzbare Abstreifereinrichtung

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BT A notification was added to the application dossier and made available to the public
BV The patent application has lapsed