NL8701249A

NL8701249A - Inrichting voorzien van een vloeistof opnemend reservoir en een in het reservoir opgestelde, om zijn hartlijn in draaiing te brengen rotor.

Info

Publication number: NL8701249A
Application number: NL8701249A
Authority: NL
Original assignee: Hva Water Contractors B V
Priority date: 1987-05-26
Filing date: 1987-05-26
Publication date: 1988-12-16
Also published as: ATE79562T1; ES2034157T3; EP0293962A1; GR3006302T3; DE3873827D1; EP0293962B1; DE3873827T2

Description

m > -1- 26467/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voorzien van een vloeistof opnemend reservoir en een in het reservoir opgestelde,om zijn hartlijn in draaiing te brengen rotor.

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voorzien van een vloeistof opnemend reservoir en een in dit reservoir opgestelde,om zijn hartlijn in draaiing te brengen rotor,welke is voorzien van enige over zijn omtrek verdeeld opgestelde bladen, welke een zodanige vorm hebben,dat bij het in draaiing brengen van de rotor vloeistof in een 10 dwars op de draaiingsas van de rotor verlopende richting wordt aangezogen.

Een dergelijke inrichting is o.a.bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 7311537, terwijl in de Nederlandse octrooiaanvrage 7807073 eveneens rotors zijn beschreven,die bij het in draaiing brengen in 15 vloeistof een sterke zuigkracht dwars op de draaiingsas van de rotor uitoefenen op de de rotor omgevende vloeistof.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen waarbij op eenvoudige wijze de zich in het reservoir bevindende vloeistof tijdens het in beroering brengen met behulp 20 van de draaiende rotor tevens kan worden gemengd met een uiteen of meer andere reservoirs uit te nemen materiaak zoals vloeibare of gasvormige stoffen,die eventueel ook..vaste stoffen kunnen bevatten.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat nabij de buitenomtrek van de rotor het buiteneinde van een met. althans een ander 25 reservoir in verbinding staande leiding is opgesteld,een en ander zodanig, aat tijdens draaiing van de rotor materiaal uit dit andere reservoir kan worden aangezogen.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan met behulp van de rotor, welke de zich in het reservoir bevindende 30 vloeistof in beroering brengt, tevens op effectieve wijze een verder materiaal vanuit een ander reservoir worden aangezogen en gelijktijdig innig met de zich in het eerstgenoemde reservoir bevindende vloeistof worden gemengd.

Verrassenderwijs is gebleken,dat bij het opstellen van het uiteinde 35 van een leiding nabij de omtrek van de rotor een zeer sterke zuigkracht in de leiding wordt opgewekt.

8701249 ♦ -2- 26467/CV/tl

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvórm van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een zijaanzicht op een inrichting volgens 5 de uitvinding.

Fig. 2 toont een bovenaanzicht op de in fig.1 afgebeelde inrichting waarbij de rotor is weggelaten.

Fig. 3 toont op grotere schaal een deel van de in fig.1 afgebeel-de inrichting.

10 De in de fig.1 weergegeven inrichting omvat een eerste reservoir 1 en een daarnaast opgesteld reservoir 2. In het weergegeven uitvoerings-voorbeeld is het reservoir 1 bestemd om te worden gebruikt als een be~ luchtingsbassin van een waterfeuiveringsinrichting,terwijl heit reservoir 2 bestemd is als bezinkbassin.Iri het reservoir'. 1 is voor het in beroering 15 brengen van de zich in het reservoir 1 bevindende vloeistof een rotor 3, bijvoorbeeld van het type zoals beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7311537 of 7807073, opgesteld. De rotor 3 is bevestigd aan een holle as A,welke is bevestigd aan een motor 5,met behulp waarvan de as A met de rotor 3 in draaiing te brengen is. De motor 5 is instelbaar 20 ondersteund door een vast met het reservoir 1 verbonden gesteldeel 6.

In het boven het vloeistofniveau in het reservoir 1 gelegen gedeelte van de holle as A zijn een of meer gaten aangebracht,via welke tijdens draaiing van de rotor 3 lucht kan worden aangezogen.welke lucht in de richting volgens pijl A in de vloeistof zal worden ingevoerd,een en ander 25 op soortgelijke wijze als beschreven in bovengenoemde Nederlandse octrooiaanvrage 7311537. Het zal duidelijk zijn,dat door het zo in draaiing brengen van de rotor 3 de inhoud van het reservoir 1 in beroering kan worden gebracht onder het gelijktijdig invoeren van lucht in de zich in het reservoir bevindende vloeistof. Voor het zuiveren van de zich in het 30 reservoir 1 bevindende vloeistof zoals rioolwater wordt gebruik gemaakt van biologisch actief slib,dat wil zeggen dat hier bacteriën zorg dragen voor het afbreken van organisch materiaal uit te zuiveren water,voor welk proce het ook nodig is ,dat lucht in de vloeistof wordt ingebracht,hetgeen op eenvoudige wijze kan worden bewerkstelligd zoals hierboven beschreven.

35 De te reinigen vloeistof kan aan het reservoir 1 worden toegevoerd via een toevoerleiding 7.

87M249 * -3- 26467/CV/tl

Aan een zijkant van het reservoir 2 is een zich langs een zijwand van dit reservoir en evenwijdig aan de lengterichting van het reservoir 1 uitstrekkende goot 8 opgesteld,die aan een uiteinde in verbinding staat met het reservoir 1 in een onder het vloeistofniveau van het reser- 5 voir 1 gelegen punt.

Vloeistof kan zodoende uit het bassin 1 in de goot 8 stromen. In de bodem van de goot 8 zijn een aantal op regelmatige afstand van elkaar opgestelde gaten 8’aangebracht,zodat de vloeistof met het zich daarin bevindende slib in het reservoir 2 kan stromen,waarbij het slib 10 in dit reservoir zal bezinken. Gereinigd water kan vanuit het reservoir 2 worden afgevoerd door een in het reservoir 2 opgestelde afvoerlei-ding 9·

Uiteraard kunnen ook andere middelen worden toegepast voor het invoeren en verdelen en/of afvoeren van het water.

15 Een leiding 10 strekt zich over een deel van zijn lengte in het reservoir 2 uit,waarbij het open ondereinde van deze leiding op enige afstand boven de bodem van het reservoir 2 is gelegen. Vanaf dit ondereinde is de leiding omhoog en met een afgebogen einde door of over de de beide reservoirs 1 en 2 van elkaar scheidende scheidingswand 11 geleid. Daar-20 bij is de opstelling zodanig,dat het open uiteinde van het door de wand gevoerde gedeelte van de leiding 10 nabij de zijkant van de rotor is gelegen.

Zoals bijvoorbeeld ook in bovengenoemde Nederlandse octrooiaan-. vrage 7311537 is geopenbaard oefent de volgens deze octrooiaanvrage 25 uitgevoerde rotor een sterke zuigwerking uit op de omgevende vloeistof in een dwars op de draaiingsas van de rotor gelegen richting.Het zal duidelijk zijn,dat dientengevolge tijdens het in draaiing brengen van de rotor niet alleen een in beroering brengen van de inhoud van het reservoir 1 alsmede een met lucht vermengen van de inhoud van dit reservoir 30 wordt verkregen,maar tevens het in het reservoir 2 bezonken slib weer via de leiding 10 uit dit reservoir 2 wordt aangezogen en met de zich in het reservoir 1 bevindende vloeistof wordt gemengd.

Op deze wijze is dus een bijzonder eenvoudige inrichting verkregen, in het bijzonder geschikt om te worden gebruikt als waterzuiveringsinrich-35 ting,waarbij met behulp van een enkele rotor de te reinigen vloeistof in beroering wordt gebracht en met lucht gemengd ,terwijl met behulp 8701149 -4- 26467/CV/tl <ί van deze rotor tevens het in een bezinkbassin neergeslagen slib wordt aangezogen en weer met het te zuiveren water wordt vermengd.

Een eventuele overmaat van slib kan nog uit het reservoir 2 worden afgevoerd met behulp van een aftapleiding 12.

5 Zoals verder nog in fig.3 is weergegeven kan op het nabij de rotor o · 3 gelegen uiteinde van de leidina: 10 een langs dit uiteinde verschuifbaar verlengstuk 13 zijn aangebracht,dat met behulp van klemorganen 14 in iedere gewenste stand aan de leiding 10 kan worden vastgeklemd.Zodoende kan de afstand tussen de buitenomtrek van de rotor en de uitmonding van de 10 leiding 10 worden ingesteld om daarmede de mate van afzuigen van slib uit het bezinkreservoir 2 te kunnen regelen.

\ - ·

Eventueel kan in de leiding 10 ook een afsluiter zijn gemonteerd voor het onderbreken van de doorvoer van materiaal door de leiding 10.

Om deze afsluiter eenvoudig bedienbaar te maken kan de leiding 10 eventueel in een bocht boven het vloeistofniveau in het reservoir 2 worden uitgevoerd,waarbij dan de desbetreffende afsluiter of dergelijke gemakkelijk bedienbaar in het boven het vloeistofniveau gelegen gedeelte van de leiding 10 kan worden opgenomen.

Uiteraard zijn op de boven beschreven uitvoeringsvorm binnen de 20 geest en beschermingsomvang van de uitvinding variaties en/of aanvullingen denkbaar.

Zo kan het uiteinde van de dan met een flexibel gedeelte uitgeruste leiding vast met de motor zijn verbonden,zodat bij verzwenking van de motor met de as en de waaier de afstand tussen het uiteinde van de leiding 25 10 en de rotor 3 ongewijzigd blijft.

Ook is het denkbaar de lucht ,in plaats van door de holle as 4 toe te voeren via een of meerdere nabij de rotor 3 uitmondende leidingen toe te voeren.

De as 4 kan dan massief zijn.

30 Indien de leiding 10 boven het vloeistofniveau wordt geleid kan stroming van materiaal door de leiding 10 ook worden onderbroken door lucht in dit hoogste gedeelte van de leiding 10 toe te laten.

35

87 0 UU

Claims

4r CONCLUSIES -5- 26467/CV/tl

1. Inrichting voorzien van een vloeistof opnemend reservoir en een in dit reservoir opgestelde, om zijn hartlijn in draaiing te brengen rotor, welke is voorzien van enige over zijn omtrek verdeeld opgestelde bladen,welke een zodanige vorm hebben,dat bij het in draaiing brengen 5 van de rotor vloeistof in een dwars op de draaiingsas van de rotor verlopende richting wordt aangezogen,met het kenmerk,dat nabij de buitenomtrek van de rotor het uiteinde van een met althans een ander reservoir in verbinding staande leiding is opgesteld,een en ander zodanig,dat tijdens draaien van de rotor materiaal uit dit andere reservoir kan worden 10 aangezogen.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de rotor is bevestigd op een holle as,die is voorzien van boven het vloeistofniveau in het reservoir gelegen luchtinlaatopeningen en een nabij een uiteinde van de rotor uitmondende uitlaatopening.

3. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat het eerste reservoir een beluchtingsbasin is en het tweede reservoir een bezinkbassin waarbij de leiding zich vanaf een op enige afstand boven de bodem van het bezinkbassin gelegen punt uitstrekt tot nabij de rotor.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 20 dat de leiding over een deel van zijn lengte boven het vloeistofniveau in het tweede reservoir is geleid.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de afstand tussen de rotor en het uiteinde van de leiding in een richting dwars op de draaiingsas van de rotor instelbaar is.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de afstand tussen de rotor en het uiteinde van de leiding in een richting dwars op de draaiingsas van de rotor instelbaar is.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de stand van de draaiingsas van de rotor instelbaar is.

7. Inrichting volgens conclusie 6,met het kenmerk,dat het uiteinde van de bij de rotor uitmondende leiding tesamen met dè rotor verstelbaar is. 35 8701243