NL8601642A - New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil - Google Patents
New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil Download PDFInfo
- Publication number
- NL8601642A NL8601642A NL8601642A NL8601642A NL8601642A NL 8601642 A NL8601642 A NL 8601642A NL 8601642 A NL8601642 A NL 8601642A NL 8601642 A NL8601642 A NL 8601642A NL 8601642 A NL8601642 A NL 8601642A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- proteins
- species
- specific
- antibodies
- pallida
- Prior art date
Links
Classifications
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01N—INVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
- G01N33/00—Investigating or analysing materials by specific methods not covered by groups G01N1/00 - G01N31/00
- G01N33/48—Biological material, e.g. blood, urine; Haemocytometers
- G01N33/50—Chemical analysis of biological material, e.g. blood, urine; Testing involving biospecific ligand binding methods; Immunological testing
- G01N33/53—Immunoassay; Biospecific binding assay; Materials therefor
- G01N33/5308—Immunoassay; Biospecific binding assay; Materials therefor for analytes not provided for elsewhere, e.g. nucleic acids, uric acid, worms, mites
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K14/00—Peptides having more than 20 amino acids; Gastrins; Somatostatins; Melanotropins; Derivatives thereof
- C07K14/435—Peptides having more than 20 amino acids; Gastrins; Somatostatins; Melanotropins; Derivatives thereof from animals; from humans
- C07K14/43504—Peptides having more than 20 amino acids; Gastrins; Somatostatins; Melanotropins; Derivatives thereof from animals; from humans from invertebrates
- C07K14/43536—Peptides having more than 20 amino acids; Gastrins; Somatostatins; Melanotropins; Derivatives thereof from animals; from humans from invertebrates from worms
- C07K14/4354—Peptides having more than 20 amino acids; Gastrins; Somatostatins; Melanotropins; Derivatives thereof from animals; from humans from invertebrates from worms from nematodes
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K16/00—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies
- C07K16/18—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from animals or humans
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Molecular Biology (AREA)
- Organic Chemistry (AREA)
- Immunology (AREA)
- Biochemistry (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Medicinal Chemistry (AREA)
- Tropical Medicine & Parasitology (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Hematology (AREA)
- Genetics & Genomics (AREA)
- Biophysics (AREA)
- Proteomics, Peptides & Aminoacids (AREA)
- Urology & Nephrology (AREA)
- Food Science & Technology (AREA)
- Microbiology (AREA)
- Cell Biology (AREA)
- Biotechnology (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- Analytical Chemistry (AREA)
- General Physics & Mathematics (AREA)
- Pathology (AREA)
- Toxicology (AREA)
- Zoology (AREA)
- Gastroenterology & Hepatology (AREA)
- Peptides Or Proteins (AREA)
Abstract
Description
* _ ί VO 8271 * Titel:* _ ί VO 8271 * Title:
Soortspecifieke eiwitten van de nematoden Globodera rostochiensis en Globodera pallida (aardappelcysteaaltjes); mono- en polyklonale antilichamen met specificiteit voor deze eiwitten; gebruik daarvan in een werkwijze voor het bepalen van de nematode populaties in grondmonsters.Species-specific proteins of the nematodes Globodera rostochiensis and Globodera pallida (potato cyst nematodes); mono- and polyclonal antibodies with specificity for these proteins; use thereof in a method for determining the nematode populations in soil samples.
De door aardappelcysteaaltjes (nematoden) veroorzaakte aardappelmoeheid vormt een ernstige bedreiging voor de aardappelteelt. Er zijn twee nauw verwante soorten aardappelcysteaaltjes bekend. Globodera rostochiensis 5 (Wollenweber) Behrens en Globodera pallida (Stone) Behrens, die tot 1973 niet werden onderscheiden en tot de soort Heterodera rostochiensis werden gerekend. Beide soorten zijn onder te verdelen in een aantal pathotypen die gedefinieerd zijn door hun ongevoeligheid voor bepaalde in 10 de aardappel ingekruiste resistentiegenen. Momenteel zijn acht pathotypen bekend, waarvan vijf voor G5. rostochiensis (R02-R05) en drie voor G. pallida {Pai~Pa3). Grote gebieden zijn met beide soorten aaltjes, die op morfologische wijze nauwelijks van elkaar kunnen worden onderschei-15 den, besmet. De aardappelteelt is dan ook wettelijk aan strenge vruchtwisselingsschema's gebonden, waardoor het beschikbare grondareaal slechts suboptimaal gebruikt kan worden. Indien men in grondmonsters snel en betrouwbaar zou kunnen vaststellen of het een G. rostochiensis- of 20 een G. pallida-besmetting betreft, en, in geval van mengpopulaties, de percentages van beide soorten, dan kan men de teler gericht adviseren G. rostochiensis-resistente óf G. pallida-resistente aardappelrassen te verbouwen. Hierdoor wordt een beter gebruik van de bestaande c.q. nog te ontwikkelen 25 aardappelrassen, en de daarvoor geschikte teeltgronden, mogelijk, en kan het gebruik van nematiciden worden teruggedrongen .Potato fatigue caused by potato cyst nematodes (nematodes) is a serious threat to potato cultivation. Two closely related types of potato cyst nematodes are known. Globodera rostochiensis 5 (Wollenweber) Behrens and Globodera pallida (Stone) Behrens, which were not distinguished until 1973 and were classified as Heterodera rostochiensis. Both species can be divided into a number of pathotypes defined by their insensitivity to certain resistance genes crossed into the potato. Eight pathotypes are currently known, five of which are for G5. rostochiensis (R02-R05) and three for G. pallida (Pai ~ Pa3). Large areas are contaminated with both types of nematodes, which can hardly be distinguished from one another in a morphological manner. Potato cultivation is therefore legally bound by strict crop rotation schemes, so that the available land area can only be used sub-optimally. If it is possible to determine quickly and reliably in soil samples whether it concerns a G. rostochiensis or a G. pallida infection, and, in the case of mixed populations, the percentages of both species, the grower can be specifically advised to advise G. rostochiensis -resistant or to grow G. pallida-resistant potato varieties. This makes it possible to make better use of the existing or still to be developed potato varieties, and the suitable cultivation soils, and the use of nematicides can be reduced.
Identifikatie van G_. rostochiensis en G. pallida 86 0 1 64 2 '» i -2- op basis van morfologische kenmerken is, zoals gezegd, niet goed mogelijk. Redenen hiervoor zijn intraspecifieke variaties en interspecifieke overlapping van morfologische kenmerken en de invloed van omgevingsfactoren zoals tempe-5 ratuur en beschikbaarheid van voedsel op sommige morfologische kenmerken. Mede daardoor is morfologisch ondérzoek een tijdrovende zaak, die voor routinematig gebruik op grote schaal niet in aanmerking komt.Identification of G_. rostochiensis and G. pallida 86 0 1 64 2 'i -2- based on morphological features, as stated, is not quite possible. Reasons for this are intraspecific variations and interspecific overlapping of morphological features and the influence of environmental factors such as temperature and food availability on some morphological features. Partly because of this, morphological research is a time-consuming matter, which does not qualify for routine large-scale use.
Ook is het gebruik van verschillende elektroforese 10 technieken voorgesteld om de twee soorten en soms zelfs pathotypen te onderscheiden. Door Wharton et al, "Concepts in Nematode Systematics" van Stone, Platt en Khalil, eds. Academie Press, New York, Londen, (1983), blz. 235-248 is beschreven dat verschillen in iso-enzym patronen kunnen 15 worden gebruikt, en door Fleming en Marks, Ann. appl.The use of different electrophoresis techniques has also been proposed to distinguish the two types and sometimes even pathotypes. By Wharton et al, "Concepts in Nematode Systematics" from Stone, Platt and Khalil, eds. Academy Press, New York, London, (1983), pp. 235-248 it has been described that differences in isoenzyme patterns can be used, and by Fleming and Marks, Ann. appl.
Biol. 103, (1983), 277-281 zijn G. rostochiensis en G. pallida onderscheiden op basis van hun fosfoglucomutase iso-enzym verdeling. Zowel deze methode als andere elektroforese methoden, zoals polyacrylamide disc-gel elektroforese, 20 iso-elektrische focussering, en twee-dimensionale polyacrylamide slab-gel elektroforese, waarmee populaties van aardappelcysteaaltjes kunnen worden onderscheiden, zijn echter te omslachtig om voor grootschalige routine onderzoeken geschikt te zijn. Bovendien blijken de reproduceer-25 baarheid van de eiwit-extractie procedures en de stabiliteit van de eiwitten, welke van cruciaal belang zijn wanneer de testsystemen gebaseerd zijn op hun kwantitatieve bepaling, te wensen over te laten.Biol. 103, (1983), 277-281, G. rostochiensis and G. pallida have been distinguished based on their phosphoglucomutase isoenzyme distribution. However, both this method and other electrophoresis methods, such as polyacrylamide disc-gel electrophoresis, isoelectric focusing, and two-dimensional polyacrylamide slab-gel electrophoresis, which can distinguish populations of potato cyst nematodes, are too cumbersome to be suitable for large-scale routine studies. to be. Moreover, the reproducibility of the protein extraction procedures and the stability of the proteins, which are crucial when the test systems are based on their quantitative determination, are unsatisfactory.
In de praktijk worden monsters van besmette 30 grond dan ook gewoonlijk in een kas getest met behulp van een reeks testplanten met verschillende resistentie-eigenschappen, zoals beschreven door Kort et al, Nematologica 23, (1978), 333-339, hoewel ook deze methode zeer omslachtig en tijdrovend is.In practice, samples of contaminated soil are therefore usually tested in a greenhouse using a series of test plants with different resistance properties, as described by Kort et al, Nematologica 23, (1978), 333-339, although this method too is very cumbersome and time consuming.
35 Er bestaat dan ook een grote behoefte aan een f-1 -λ /ts <5 « 3 *>, ^ A y * h tii £ Λ * -3- eenvoudige en snelle testmethode voor het bepalen van grondbesmetting door aardappelcysteaaltjes van de soorten G. rostochiensis en G. pallida waarmee op basis van biochemische of serologische kenmerken onderscheid tussen beide 5 soorten kan worden gemaakt.35 There is therefore a great need for an f-1 -λ / ts <5 «3 *>, ^ A y * h tii £ Λ * -3- simple and rapid test method for determining soil contamination by potato cyst nematodes of the species G. rostochiensis and G. pallida with which a distinction can be made between both 5 species on the basis of biochemical or serological characteristics.
De uitvinding voorziet in deze behoefte door de karakterisering van enkele soortspecifieke eiwitten, die dankzij een bijzondere thermostabiliteit gemakkelijk uit eiwithomogenaten van eieren, larven en volwassen 10 aaltjes kunnen worden geïsoleerd en geschikte eigenschappen voor een serologische test bezitten. Deze. eiwitten 2ijn gevonden door analyse van eiwithomogenaten van eieren en van larven in het tweede stadium van vertegenwoordigers van beide nematode-soorten met behulp van één- en tweedimen-15 sionale gel elektroforese. Naast een grote hoeveelheid identieke eiwitten werden een aantal homologe eiwitten gevonden met kleine verschillen in elektroforetische mobiliteit en iso-elektrisch punt. Daarvan waren er enkele thermostabiel en deze thermostabiele soortspecifieke 20 eiwitten, die in betrekkelijk grote en vergelijkbare hoeveelheden in beide soorten aanwezig zijn, konden worden gezuiverd en worden gebruikt voor het produceren van zowel polyklonale als monoklonale antilichamen, die als onderdeel van een analysekit voor serologisch grondonderzoek 25 bruikbaar zijn gebleken.The invention meets this need by characterizing some species-specific proteins, which, thanks to a special thermostability, can be easily isolated from protein homogenates of eggs, larvae and adult nematodes and have suitable properties for a serological test. This one. proteins found by analysis of egg protein homogenates and of second stage larvae of representatives of both nematode species using one- and two-dimensional sional gel electrophoresis. In addition to a large amount of identical proteins, a number of homologous proteins were found with small differences in electrophoretic mobility and isoelectric point. Some of these were thermostable and these thermostable species-specific proteins, which are present in relatively large and comparable amounts in both species, could be purified and used to produce both polyclonal and monoclonal antibodies, which are part of a serological soil analysis kit 25 have proved useful.
Met de term "thermostabiele eiwitten" worden hier eiwitten bedoeld die na verwarming van een eiwithomoge-naat gedurende een periode tot 30 minuten op 100°C in oplossing blijven na centrifugeren, d.w.z.- niet "denatureren".By the term "thermostable proteins" here is meant proteins which, after heating a protein homogenate, remain in solution after centrifugation for a period of up to 30 minutes after centrifugation, i.e. not "denaturing".
30 De uitvinding betreft op de eerste plaats eiwitten van de aardappelcysteaaltjes soorten Globodera rostochiensis en Globodera pallida, welke soortspecifiek en thermostabiel zijn en uit eieren, larven of volwassen exemplaren van de aaltjes zijn geïsoleerd.The invention primarily relates to proteins from the potato cyst nematodes species Globodera rostochiensis and Globodera pallida, which are species-specific and thermostable and have been isolated from eggs, larvae or adult copies of the nematodes.
35 In het bijzonder betreft de uitvinding dergelijke eiwitten uit eieren of larven van de aardappelcysteaaltjes soort Globodera rostochiensis, gekozen uit S601642 -4- « « (a) het polypeptide met een molekuulgewicht van 20,8 +_ 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,20 _+ 0,10; (b) het polypeptide met een molekuulgewicht van 20,6 + 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,30 _+ 0,10; 5 (c) het polypeptide met een molekuulgewicht van 18,0 _+ 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 6,00 _+ 0,10; (d) het polypeptide met een molekuulgewicht van 18,0 +_ 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,70 0,10; alsmede dergelijke eiwitten uit eieren of larven van 10 de aardappelcysteaaltjes soort Globodera pallida, gekozen uit (a) het polypeptide met een molekuulgewicht van 21,0 +. 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,32 _+ 0,10;· (b) het polypeptide met een molekuulgewicht van 20,5 15 + 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,40 _+ 0,10; (c) het polypeptide met een molekuulgewicht van 17,0 + 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,80 +_ 0,10; (d) het polypeptide met een molekuulgewicht van 17,0 + 1,0 kD en een iso-elektrisch punt van 5,60 0,10.In particular, the invention relates to such proteins from eggs or larvae of the potato cyst nematodes species Globodera rostochiensis, selected from S601642 -4- («) the polypeptide having a molecular weight of 20.8 ± 1.0 kD and an iso- electric point of 5.20 _ + 0.10; (b) the polypeptide having a molecular weight of 20.6 ± 1.0 kD and an isoelectric point of 5.30 ± 0.10; (C) the polypeptide having a molecular weight of 18.0 ± 1.0 kD and an isoelectric point of 6.00 ± 0.10; (d) the polypeptide having a molecular weight of 18.0 ± 1.0 kD and an isoelectric point of 5.70 0.10; as well as such proteins from eggs or larvae of the potato cyst nematodes Globodera pallida, selected from (a) the polypeptide having a molecular weight of 21.0 +. 1.0 kD and an isoelectric point of 5.32 _ + 0.10; (b) the polypeptide having a molecular weight of 20.5 + 1.0 kD and an isoelectric point of 5.40 _ + 0.10; (c) the polypeptide having a molecular weight of 17.0 + 1.0 kD and an isoelectric point of 5.80 + 0.10; (d) the polypeptide having a molecular weight of 17.0 + 1.0 kD and an isoelectric point of 5.60 0.10.
20 Tevens betreft de uitvinding polyklonale en in het bijzonder monoklonale antilichamen met specificiteit voor de soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de aardappelcysteaaltjes soorten Globodera rostochiensis en Globodera pallida. Daartoe behoren allereerst antilicha-25 men, in het bijzonder monoklonale antilichamen, met specifieke affiniteit voor soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van één van beide nematode soorten. Daarnaast worden ook antilichamen omvat die met soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van beide nematode soorten 30 kruisreageren.The invention also relates to polyclonal and in particular monoclonal antibodies with specificity for the species-specific and thermostable proteins of the potato cyst nematodes species Globodera rostochiensis and Globodera pallida. First of all, these include antibodies, in particular monoclonal antibodies, with specific affinity for species-specific and thermostable proteins of either nematode species. In addition, antibodies are also included which cross-react with species-specific and thermostable proteins of both nematode species.
Verder betreft de uitvinding een analysekit voor het bepalen van de aardappelcysteaaltjes populaties in grondmonsters, welke antilichamen met specifieke affiniteit voor soortspecifieke en thermostabiele eiwitten 35 van de nematode soort Globodera rostochiensis en/of antilichamen met specifieke affiniteit voor soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de nematode soort Globodera pallida omvat. Afhankelijk van de aard van de onderzoeks- 1101 Bit ► * -5- methode, waarvoor de analysekit bestemd is, kunnen deze antilichamen desgewenst een detecteerbaar label dragen, zoals bij voorkeur een enzymlabel of ook wel een radioacti-viteitslabel, enz. Geschikte labels zijn aan de deskundigen 5 op zichzelf bekend, evenals methoden om de labels aan antilichamen te koppelen.The invention further relates to an analysis kit for determining the potato cyst nematode populations in soil samples, which antibodies with specific affinity for species-specific and thermostable proteins of the nematode species Globodera rostochiensis and / or antibodies with specific affinity for species-specific and thermostable proteins of the nematode species Globodera pallida. Depending on the nature of the 1101 Bit ► * -5 method for which the analysis kit is intended, these antibodies may optionally carry a detectable label, such as preferably an enzyme label or also a radioactivity label, etc. Suitable labels known per se to those skilled in the art, as well as methods of coupling the labels to antibodies.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de analysekit tevens antilichamen die met soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de aardappelcysteaaltjes 10 soorten G. rostochiensis en G. pallida kruisreageren.According to a preferred embodiment, the analysis kit also comprises antibodies which cross-react with species specific and thermostable proteins of the potato cyst nematodes 10 species G. rostochiensis and G. pallida.
Desgewenst zijn niet de soortspecifieke antilichamen, maar deze kruisreagerende antilichamen van een geschikt label voorzien.If desired, not the species-specific antibodies, but these cross-reacting antibodies are appropriately labeled.
Tenslotte betreft de uitvinding ook een werkwijze 15 voor het bepalen van de aardappelcysteaaltjes populaties in grondmonsters, waarbij een uit een grondmonster gewonnen eiwithomogenaat van aardappelcysteaaltjes, desgewenst na een thermische behandeling en verwijdering van gedenatureerde eiwitten, op een op zichzelf bekende wijze, bijv.Finally, the invention also relates to a method for determining the potato cyst nematode populations in soil samples, wherein a protein homogenate of potato cyst nematodes obtained from a soil sample, optionally after thermal treatment and removal of denatured proteins, in a manner known per se, e.g.
20 de sandwich-ELISA methode, wordt onderzocht onder toepassing van soortspecifieke antilichamen voor soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de nematoden soort (?. rostochiensis en/of soortspecifieke antilichamen voor soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de nematoden 25 soort £. pallida.The sandwich ELISA method is tested using species-specific antibodies to species-specific and thermostable proteins of the nematode species (Rostochiensis and / or species-specific antibodies to species-specific and thermostable proteins of the nematode species).
Volgens een sandwich-ELISA methode worden micro-titerplaten “gecoat” met een antilichaam, kruisreagerend met de soortspecifieke eiwitten, waarna er twee beperkte verdunningsreeksen worden gemaakt met een uit een grond-30 monster geextraheerd eiwithomogenaat van aardappelcysteaal-tjes. Vervolgens wordt er geincubeerd met een soortspecifiek antilichaam waaraan een "enzym-label" is gekoppeld, en wordt de extinctie gemeten van het reactieprodukt van het enzym voor elke verdunning. Dan wordt bepaald welke 35 verdunningen waarden geven die in het lineaire deel van de reaktiecurve liggen, waarbij de reaktiecurve het verband ; Λ λ Λ / Λ 3 01/1 ο 4 ά « % -6- aangeeft tussen de hoeveelheid "gelabeld” antilichaam en de hoeveelheid reactieprodukt uitgedrukt in O.D. waarden.According to a sandwich ELISA method, micro-titer plates are "coated" with an antibody, cross-reacting with the species-specific proteins, after which two limited dilution series are made with a protein homogenate of potato cysts extracted from a soil sample. Subsequently, it is incubated with a species-specific antibody to which an "enzyme label" is attached, and the absorbance of the reaction product of the enzyme is measured for each dilution. Then it is determined which dilutions give values that lie in the linear part of the reaction curve, the reaction curve being the relationship; Λ λ Λ / Λ 3 01/1 ο 4 ά «% -6- indicates between the amount of" labeled "antibody and the amount of reaction product expressed in O.D. values.
Vanuit deze waarden kan de hoeveelheid eiwit (= antigeen) 5 berekend worden die voor elke soort in het monster aanwezig is. De hoeveelheid eiwit is dan weer een maat voor de besmetting uitgedrukt in eieren per 100 ml grond. Er wordt daarbij van de gemiddelde hoeveelheid antigeen uitgegaan dat per ei aanwezig is. Een dergelijke toets IQ kan uiteraard ook reciprook worden opgezet, waarbij het soortspecifieke antilichaam aan de plaat gehecht wordt en de binding van soortspecifieke eiwitten uit extracten van aardappelcysteaaltjes afkomstig van grondmonsters, wordt gedetecteerd met een met bijvoorbeeld peroxidase 15 gelabeld kruisreagerend antilichaam. Een voorwaarde met betrekking tot de te gebruiken antilichamen is dat ze niet met hetzelfde epitoop reageren, of elkaar op een andere manier (sterische interakties e.d.) remmen.From these values, the amount of protein (= antigen) 5 present for each species in the sample can be calculated. The amount of protein is a measure of the contamination expressed in eggs per 100 ml of soil. The average amount of antigen present per egg is assumed. Such a test IQ can of course also be set up reciprocally, in which the species-specific antibody is attached to the plate and the binding of species-specific proteins from extracts of potato cyst nematodes from soil samples is detected with a cross-reacting antibody labeled with, for example, peroxidase. A condition with regard to the antibodies to be used is that they do not react with the same epitope, or inhibit each other in a different way (steric interactions, etc.).
Door middel van een competitieve ELISA methode 20 kan eenvoudig worden vastgesteld of antilichamen al dan niet dezelfde antigeendeterminant op het antigeen herkennen. Liefst worden ant-ilichamen met een hoge affiniteit gebruikt, bijv. van 10? of hoger.By means of a competitive ELISA method 20 it is easy to determine whether or not antibodies recognize the same antigen determinant on the antigen. Most preferably, high affinity antibodies are used, e.g., 10? or higher.
Proefondervindelijk is vastgesteld dat zowel 25 bruikbare polyklonale als bruikbare monoklonale antilichamen kunnen worden geproduceerd. Conventionele (polyklonale) antisera tegen de soortspecifieke en thermostabiele eiwitten van de twee nematode soorten blijken in het algemeen een sterke kruisreactiviteit te bezitten, hetgeen in 30 overeenstemming is met de waarneming dat bij een gecontroleerde splitsing van de desbetreffende eiwitten met een porotease zowel identieke als ook verschillende peptiden in de eiwitten worden gevonden. Met de hybridoma-techniek kunnen de problemen van kruisreactiviteit en standaardisatie, 35 die zich voordoen met conventionele antisera, worden omzeild. Miltcellen van muizen, geïmmuniseerd met gezuiverdeIt has been established experimentally that both useful polyclonal and useful monoclonal antibodies can be produced. Conventional (polyclonal) antisera against the species-specific and thermostable proteins of the two nematode species generally appear to have a strong cross-reactivity, which is consistent with the observation that upon controlled cleavage of the relevant proteins with a porotease both identical and different peptides in the proteins are found. The hybridoma technique can overcome the problems of cross-reactivity and standardization that arise with conventional antisera. Mouse spleen cells, immunized with purified
Sfö1S42 * » -7- eiwitpreparaten, zijn gefuseerd met muizemyelomacellen.Sfö1S42 * 7 protein preparations are fused with mouse myeloma cells.
Tussen de vele hybridoma's die aspecifieke antilichamen produceerden werden er een aantal gevonden die, in een 5 ELISA-test, exclusief reageerden met slechts één van de soortspecifieke homologe eiwitten.Among the many hybridomas that produced nonspecific antibodies, some were found to react exclusively with only one of the species-specific homologous proteins in an ELISA assay.
Het eiwithomogenaat, dat voor het onderzoek nodig is, kan op een op zichzelf bekende wijze worden bereid, bijvoorbeeld met een "french-press" methode of 10 met soortgelijke methoden.The protein homogenate required for the test can be prepared in a manner known per se, for example, by a "French-press" method or by similar methods.
Desgewenst wordt het eiwithomogenaat opgewerkt door een thermische behandeling, die de thermostabiele eiwitten in essentie ongemoeid laat maar de overige eiwitten denatureert, bijv. op 100°C "au bain marie" gedurende 15 5-15 minuten, en verwijdering van de gedenatureerde eiwitten, bijv. door centrifugeren en isoleren van het supernatant dat de thermostabiele eiwitten bevat.If desired, the protein homogenate is worked up by a thermal treatment, which essentially leaves the thermostable proteins undisturbed but denatures the remaining proteins, eg at 100 ° C "au bain marie" for 15-15 minutes, and removing the denatured proteins, eg by centrifuging and isolating the supernatant containing the thermostable proteins.
De uitvinding zal aan de hand van het hieronder volgende experimentele gedeelte nader worden toegelicht.The invention will be explained in more detail with reference to the experimental part below.
2020
Voorbeeld I.Example I.
Onderzoek aan eiwitten uit larven van het tweede stadium van aardappelcysteaaltjes.Research on proteins from second stage larvae of potato cyst nematodes.
2525
In het onderzoek werden twaalf populaties van rostochiensis en (?. pallida gebruikt, die in onderstaande tabel A zijn aangegeven. Deze populaties werden op Solanurn tuberosum ssp. tuberosum "Eigenheimer", gehouden, die 30 voor alle pathotypen gevoelig is.The study used twelve populations of rostochiensis and (? Pallida, which are listed in Table A below. These populations were kept on Solanurn tuberosum ssp. Tuberosum "Eigenheimer", which is susceptible to all pathotypes.
Om deze populaties zo goed mogelijk te karakteriseren, werd de variatie in virulentie en morfologie onderzocht. Voor het morfologisch onderzoek werden larven van het tweede stadium gedood in FP-4 (Netscher et al, 35 Nematologica 15 (1969), 286 en gefixeerd in 4 %-ige koude formaline. In verband met de uit te voeren metingen werden S8C1842 u -8- ze verder behandeld op de wijze, beschreven door Seinhorst, Nematologica 4 (1959), 67-69. Gemiddeld werden per populatie 20 vertegenwoordigers gemeten.To best characterize these populations, the variation in virulence and morphology was investigated. For the morphological examination, second stage larvae were sacrificed in FP-4 (Netscher et al, 35 Nematologica 15 (1969), 286 and fixed in 4% cold formalin. In connection with the measurements to be performed, S8C1842 u - 8- further treated in the manner described by Seinhorst, Nematologica 4 (1959), 67-69 On average, 20 representatives were measured per population.
5 Om de virulentie eigenschappen vast te stellen werden de populaties getest op hun vermogen tot reproduktie op de differentiërende aardappelsoorten van het internationale pathotype schema van Kort et al, Nematologica 23 (1978), 333-339. Solanum tuberosum ssp. andigena werd 10 vervangen door de in de handel verkrijgbare variant Saturna met het van CPC 1673 afgeleide resistentie gen Hl. In Petri schaal experimenten werd Solanum vernei hybr. 62.33.3 vervangen door de variant Darwina. Solanum kurtzianum hybr. 60.21.19 en Solanum multidissectum hybr. P55/7 15 werden uit de test weggelaten. De virulentie eigenschappen werden gemeten door vijftig larven van het tweede stadium (twee per wortelpunt) te enten op wortels van spruiten die met water-agar in Petri schalen werden gegroeid (Mugniery et al,;Sci. agron. Rennes 1976, 217-220). Het aantal vrouwtjes 20 dat op de wortels van de differentiërende aardappelen verscheen, werd uitgedrukt als een percentage van het aantal vrouwtjes op de voor alle pathotypen gevoelige Eigenheimer. Dit percentage, het relatieve aantal vrouwtjes, werd gebruikt als indicatie voor het aantal virulente 25 genotypen in een populatie. In een aantal gevallen werden de virulentie eigenschappen in populaties bepaald op basis van de Pf/Pi waarden op de differentiërende aardappelsoorten, en uitgedrukt als een percentage van de Pf/Pi waarde op de voor alle pathotypen gevoelige gastheer.To determine the virulence properties, the populations were tested for their ability to reproduce on the differentiating potatoes of the international pathotype scheme of Kort et al, Nematologica 23 (1978), 333-339. Solanum tuberosum ssp. andigena was replaced by the commercially available variant Saturna with the resistance gene H1 derived from CPC 1673. In Petri scale experiments, Solanum vernei hybr. 62.33.3 replaced by the Darwina variant. Solanum kurtzianum hybr. 60.21.19 and Solanum multidissectum hybr. P55 / 7 15 were omitted from the test. Virulence properties were measured by inoculating fifty second stage larvae (two per root tip) on roots of sprouts grown in Petri dishes with water agar (Mugniery et al., Sci. Agron. Rennes 1976, 217-220) . The number of females that appeared on the roots of the differentiating potatoes was expressed as a percentage of the number of females on the Eigenheimer sensitive to all pathotypes. This percentage, the relative number of females, was used to indicate the number of virulent genotypes in a population. In a number of cases, the virulence properties in populations were determined based on the Pf / Pi values on the differentiating potato varieties, and expressed as a percentage of the Pf / Pi value on the host sensitive to all pathotypes.
30 De aardappelplanten werden daartoe geënt met 25 cysten (Pi) en gegroeid in potten (diameter 8 cm, volume 150 ml) gevuld met zanderige leem. De uiteindelijke populatie dichtheden (Pf) werden bepaald na een groeiperiode van twee maanden.For this purpose, the potato plants were seeded with 25 cysts (Pi) and grown in pots (diameter 8 cm, volume 150 ml) filled with sandy loam. The final population densities (Pf) were determined after a two month growth period.
35 In de meeste combinaties die volgens het interna tionale pathotype schema als compatibel worden aangeduid, 3 5 A 1 S A 0 : Öl* -9- bleek het aantal vrouwtjes dat zich op de differentiërende aardappelsoorten ontwikkelde, opvallend laag in vergelijking tot het aantal dat zich op de voor alle pathotypen gevoelige gastheer ontwikkelde (zie tabel A). Zo bleek bijvoorbeeld 5 het relatieve aantal vrouwtjes, geproduceerd op Solanum vernei hybride 62.33.3 door de Pa3 populaties nrs. 9, 10 en 11 niet boven 10% uit te komen. Deze populaties zijn derhalve kennelijk mengsels van individuen die verschillen vertonen in hun vermogen om resistentie te over-10 winnen. Verder bleken populaties die voor dezelfde differentiërende aardappelsoort als virulent zijn aangeduid, verschillen te vertonen in hun vermogen om resistentie te overwinnen. Het relatieve aantal vrouwtjes dat zich ontwikkelde op Solanum tuberosum ssp. andigena door de 15 populaties nrs. 3 en 6 was resp. 30% en 84,6%.35 In most combinations identified as compatible according to the international pathotype scheme, 3 5 A 1 SA 0: Öl * -9-, the number of females developing on the differentiating potato varieties was strikingly low compared to the number developing on the host sensitive to all pathotypes (see Table A). For example, 5 the relative number of females produced on Solanum vernei hybrid 62.33.3 by Pa3 populations Nos. 9, 10 and 11 did not exceed 10%. These populations are therefore apparently mixtures of individuals exhibiting differences in their ability to overcome resistance. Furthermore, populations designated as virulent for the same differentiating potato species were found to show differences in their ability to overcome resistance. The relative number of females that developed on Solanum tuberosum ssp. andigena by the 15 populations Nos. 3 and 6 was resp. 30% and 84.6%.
a 360184 2 -10-a 360 184 2 -10-
TABEIi ATABEIi A
Geografische bron en virulentie eigenschappen in de Globodera rostochiensis (Ro) en G. pallida (Pa) populaties relatief aantal vrouwtjes0_Geographic source and virulence properties in the Globodera rostochiensis (Ro) and G. pallida (Pa) populations relative number of females
Pop. Pathotype en bron S.tuberosum S.vernei S.verneiPop. Pathotype and source S.tuberosum S.vernei S.vernei
No. ssp.andiqena hybr. hybr.No. ssp.andiqena hybr. hybr.
hybr. CPC 1673 58.1642/4 62.33.3 1. Ro-jy Wageningen 0 1 ± 0/2c 0 2. Ro-j^ Weert 0 1 ± 1,3C 0hybr. CPC 1673 58.1642 / 4 62.33.3 1. Ro-jy Wageningen 0 1 ± 0 / 2c 0 2. Ro-j ^ Weert 0 1 ± 1.3C 0
3. Ro3, Hoogeveen 30.0+1.5 2.2 + 2C 0.5 ± 0.4C3. Ro3, Hoogeveen 30.0 + 1.5 2.2 + 2C 0.5 ± 0.4C
4. Ro^, Hardenberg 1.4+0.1 0.3+0.2° 0 5. Ro^, Emmen 0 10 + 5C 0 6. ROr, Harmerz, Duits- 84.6 ± 3.7 30 ± 9C .15.9 ± 1.7 land d * cl 7. PaGlarryford, - - 10.4 ± 2.5c4. Ro ^, Hardenberg 1.4 + 0.1 0.3 + 0.2 ° 0 5. Ro ^, Emmen 0 10 + 5C 0 6. ROr, Harmerz, German- 84.6 ± 3.7 30 ± 9C .15.9 ± 1.7 country d * cl 7. PaGlarryford , - - 10.4 ± 2.5c
Noord IerlandNorthern Ireland
8. Pa2, New Leake, -d -d 3.3 ± 2C8. Pa2, New Leake, -d -d 3.3 ± 2C
Engeland 9. Pa3, Calishead, -d -d 6.7+0.7England 9. Pa3, Calishead, -d -d 6.7 + 0.7
Engeland 10. Pa3, Far 0er, -d -d 9.3+0.7England 10. Pa3, Far 0er, -d -d 9.3 + 0.7
Denemarken 11. Pa-, Frenswegen, - - 5.7 ± 0.6Denmark 11. Pa-, Frenswegen, - - 5.7 ± 0.6
Duitsland 12. Pa2, Veendam -d -d 1.5+0.5 a Zoals aangeduid in de oorspronkelijke verzamelingen b Aantal vrouwtjes, geproduceerd op differentiërende aardap-pelsoorten, als percentrages ten opzichte van de hoeveel- -heden vrouwtjes op de voor alle pathotypen gevoelige Solanum tuberosum ssp. tuberosum "Eigenheimer", + standaarddeviaties c Gegevens uit pot experimenten d Niet-bepaald 8801 842 -11-Germany 12. Pa2, Veendam -d -d 1.5 + 0.5 a As indicated in the original collections b Number of females produced on differentiating potato varieties, as percentages relative to the quantities of females on Solanum tuberosum susceptible to all pathotypes ssp. tuberosum "Eigenheimer", + standard deviations c Data from pot experiments d Not determined 8801 842 -11-
De morfologische eigenschappen van de larven van het tweede stadium worden in tabel B. vermeld. Samen met de kleur van de vrouwtjes, konden de twaalf populaties worden ingedeeld in rostochiensis (1-6) en G. pallida 5 (7-12). De morfometrische eigenschappen van de larven van het tweede stadium zijn variabel en overlappen tussen de twee species. De lichaamslengte en staartlengte zijn niet geschikt voor identificatie van de soort en verschillen opvallend van de waarden die voor rostochiensis en 10 G. pallida zijn beschreven.The morphological properties of the second stage larvae are listed in Table B. Together with the color of the females, the twelve populations could be classified into rostochiensis (1-6) and G. pallida 5 (7-12). The morphometric properties of the second stage larvae are variable and overlap between the two species. The body length and tail length are not suitable for species identification and differ markedly from the values described for rostochiensis and 10 G. pallida.
» '3 ^ ? Λ ^ ^ : 0 λ / -12-»'3 ^? Λ ^ ^: 0 λ / -12-
TABEL BTABLE B
Morfologische eigenschappen van larven van het tweede stadium van Globodera rostochiensis (1-6) en G. Pallida (7-12) .Morphological properties of second stage larvae of Globodera rostochiensis (1-6) and G. Pallida (7-12).
Pop. Stylet , lichaams- b afstand klep staart- Styletc a lengte, /aia lengte, yumD mediane bulbus lengte, um° knobbels no* J * tot excretie- _porus, /am_Pop. Stylet, body distance b tail flap Styletc a length, / aia length, yumD median bulbus length, um ° cusps no * J * to excretion _porus, / am_
1. 21.0+0.6 453+19 31.6+2.0 50.0+2.9 16 R, 9R-P1. 21.0 + 0.6 453 + 19 31.6 + 2.0 50.0 + 2.9 16 R, 9R-P
2. 20.9+0.5 438+18 32-5+3.5 50.0+4.4 14 R, 1R-P2. 20.9 + 0.5 438 + 18 32-5 + 3.5 50.0 + 4.4 14 R, 1R-P
3. 20.7±0.6 420+22 30.6+2.8 47.5+2.7 20 R, 5R-P3.20.7 ± 0.6 420 + 22 30.6 + 2.8 47.5 + 2.7 20 R, 5R-P
4. 20.8±0.6 436+19 33.5+2.1 48.8+2.5 9 R, 5R-P, :4.20.8 ± 0.6 436 + 19 33.5 + 2.1 48.8 + 2.5 9 R, 5R-P,:
5. .21.4+0.9 449+18 32.6+2.9 45.5+2.4 19 R, 1R-P5. .21.4 + 0.9 449 + 18 32.6 + 2.9 45.5 + 2.4 19 R, 1R-P
6. 21.0+0.5 442+20 29.3+3.2 48.1+3.7 14 R, 1R-P6.21.0 + 0.5 442 + 20 29.3 + 3.2 48.1 + 3.7 14 R, 1R-P
7. 22.4+1.1 459+30 36.3±4.0 49.014.8 17 P, 4R-P7.24 + 1.1 459 + 30 36.3 ± 4.0 49.014.8 17 P, 4R-P
8. 22.4+0.8 448+19 38.812.4 · 48.9+3.5 20 P8.24 + 0.8 448 + 19 38.812.448.9 + 3.5 20 P
9. 23.6+0.9 449+25 37.4+2.8 50.213.8 18 P, 2R-P9.23.6 + 0.9 449 + 25 37.4 + 2.8 50.213.8 18 P, 2R-P
10. 22.0+0.5 418+17 35.2+2.6 47.3+2.5 20 P22.0 + 0.5 418 + 17 35.2 + 2.6 47.3 + 2.5 20 P
11. 22.8+0.8 459+19 37.2+3.0 49.2+3.7 25 P11.22.8 + 0.8 459 + 19 37.2 + 3.0 49.2 + 3.7 25 P
12. 23.3+0.8 458+18 39.0+4.3 51.1+2.7 19 P, 1R-P12.23.3 + 0.8 458 + 18 39.0 + 4.3 51.1 + 2.7 19 P, 1R-P
a Nummers verwijzen naar de populaties in Tabel A b Afstand 1 standaard deviaties c Aantallen individuen met basale styletknobbels afgerond (R) en vooraan gepunt (P) als beschreven voor G. rostochiensis Rostoch en G. pallida Epworth door Stone, Nematologica 18 (1972), 591-606;R-P tussenvorm.a Numbers refer to the populations in Table A b Distance 1 standard deviations c Numbers of individuals with basal stylet cusps rounded (R) and pointed front (P) as described for G. rostochiensis Rostoch and G. pallida Epworth by Stone, Nematologica 18 (1972) , 591-606; RP intermediate.
fK 9*. A ί ƒ ft i 04 c -13-fK 9 *. A ί ƒ ft i 04 c -13-
De twaalf populaties werden verder onderzocht met verschillende typen electroforese. Daartoe werden larven van het tweede stadium gelokt uit cysten met aardappel-worteldiffusaat. De larven werden elke twee dagen verzameld 5 en bij 4°C bewaard. Vier dagen na het lokken liet men levensvatbare larven door een filter van katoenwol bewegen en werden ongeveer 40.000 individuen geconcentreerd door centrifugeren (1.000 x g), drie keer gespoeld met 20 ml 10 mM tris-HCl, pH 7,4 en tenslotte gesuspendeerd 10 in 200 ul 10 mM tris-HCl, pH 7,4. De nematoden werden op ijs gehomogeniseerd in een 2 ml glazen Potter homogenisator met een nauw passende Teflon zuiger (speling ongeveer 25 um) met 1.700 omwentelingen per minuut, vijftien keer gedurende 20 seconden met tussenpozen van 10 seconden.The twelve populations were further investigated with different types of electrophoresis. To this end, second-stage larvae were lured from cysts with potato-root diffuse. The larvae were collected every two days and stored at 4 ° C. Four days after baiting, viable larvae were allowed to pass through a cotton wool filter and about 40,000 individuals were concentrated by centrifugation (1,000 xg), rinsed three times with 20 ml of 10 mM tris-HCl, pH 7.4 and finally suspended 10 in 200 µl 10 mM tris-HCl, pH 7.4. The nematodes were homogenized on ice in a 2 ml glass Potter homogenizer with a tight fitting Teflon plunger (clearance about 25 µm) at 1,700 rpm, fifteen times for 20 seconds at 10 second intervals.
15 Door deze behandeling werden de nematoden volledig opengebroken zoals bleek bij controle met behulp van een prepareermicroscoop.By this treatment, the nematodes were broken open completely as revealed by control with a preparation microscope.
Voor polyacrylamide gel electroforese van natieve eiwitten werden de nematoden gehomogeniseerd in 10 mM 20 tris-HCl, pH 7,4. Het homogenaat werd gedurende 10 minuten bij 105.000 x g gecentrifugeerd. In het supernatant werd eiwit bepaald volgens de methode van Bradford, Anal.For polyacrylamide gel electrophoresis of native proteins, the nematodes were homogenized in 10 mM 20 tris-HCl, pH 7.4. The homogenate was centrifuged at 105,000 x g for 10 minutes. Protein was determined in the supernatant by the method of Bradford, Anal.
Biochem. 72 (1976), 248-254 door de verschuiving in extinctie te meten van Coomassie Brilliant Blue bij 595 nm na reactie 25 met eiwit. Het supernatant werd met 10% glycerol (v/v) en 0,01%. broomfenol blauw behandeld en direct voor electroforese toegepast.Biochem. 72 (1976), 248-254 by measuring the shift in extinction of Coomassie Brilliant Blue at 595 nm after reaction with protein. The supernatant was made with 10% glycerol (v / v) and 0.01%. Bromphenol blue treated and used directly for electrophoresis.
Natieve polyacrylamide gel electroforese werd uitgevoerd bij 4°C in een slab gel apparaat (model 220, 30 Bio-Rad, Richmond, California 94804) met 3 mm sleuven, een 3%-ige acrylamide stacking gel en een 7%-ige acrylamide scheidingsgel (dikte 1,5 mm). De stroom bedroeg gedurende 30 minuten 10 mA en verder 20 mA. Het buffersysteem was in essentie zoals beschreven door Laemmli, Nature 227 35 (1970), 680-685, waarbij echter het natrium dodecylsulfaat (SDS) werd weggelaten. De posities van de eiwitbanden ** λ ii 1 λ Λ ' '> W ΐ · ' - -14-Native polyacrylamide gel electrophoresis was performed at 4 ° C in a slab gel device (model 220, 30 Bio-Rad, Richmond, California 94804) with 3 mm slots, a 3% acrylamide stacking gel and a 7% acrylamide separation gel (thickness 1.5 mm). The current was 10 mA for 30 minutes and further 20 mA. The buffer system was essentially as described by Laemmli, Nature 227 35 (1970), 680-685, but omitting the sodium dodecyl sulfate (SDS). The positions of the protein bands ** λ ii 1 λ Λ ''> W ΐ · '- -14-
» «I»« I
werden uitgedrukt als Rf-waarden, berekend door de migratie afstand van het eiwit te delen door de migratie afstand van broomfenol blauw. Aan het als merker toegepaste 5 broomfenol blauw werd een waarde van Rf=100 toegekend.were expressed as Rf values, calculated by dividing the migration distance of the protein by the migration distance of bromophenol blue. The bromophenol blue used as a marker was assigned a value of Rf = 100.
Door een dergelijke electroforese van natieve eiwitten kon een duidelijk onderscheid tussen de twee soorten worden waargenomen. Voor G. rostochiensis werden specifieke eiwitbanden gevonden bij Rf 35; 59,5; 65; 10 en 75; terwijl voor G pallida specifieke eiwitbanden werden gevonden bij Rf 24; 55; 59; 76; en 78. De intensiteiten van verschillende soortspecifieke eiwitbanden (bijv. Rf 35; 65; en 76) bleken bij herhaling van de experimenten te variëren, waarschijnlijk als gevolg van 15 een combinatie van kleine variaties in de extractie procedures (bijv. de tijd tussen de homogenisatie en de electroforese) en de instabiliteit van de natieve eiwitten.By such electrophoresis of native proteins, a clear distinction between the two species could be observed. Specific protein bands were found at Rf 35 for G. rostochiensis; 59.5; 65; 10 and 75; whereas for G pallida specific protein bands were found at Rf 24; 55; 59; 76; and 78. The intensities of different species-specific protein bands (eg, Rf 35; 65; and 76) were found to vary with repeated experiments, probably due to a combination of small variations in the extraction procedures (eg, the time between the homogenization and electrophoresis) and instability of the native proteins.
In sommige gevallen bleken soortspecifieke eiwitbanden zelfs volledig afwezig te zijn (bijv. Rf 35 in het geval 20 van de populaties 3 en 6), terwijl ze in duplicaat experimenten wel aanwezig waren. Er konden geen consistente verschillen worden gedetecteerd tussen populaties van elk van beide nematode soorten. Door natieve eiwitmonsters bij -80°C te bewaren, bleken vele van de eiwitten in 25 kwaliteit achteruit te gaan, hetgeen tot uiting kwam in diffuse banden bij electroforese.In some cases, species-specific protein bands were even found to be completely absent (eg, Rf 35 in the case of populations 3 and 6), although they were present in duplicate experiments. No consistent differences could be detected between populations of either nematode species. By storing native protein samples at -80 ° C, many of the proteins were found to deteriorate in quality, which was reflected in diffuse bands upon electrophoresis.
Ook werden natriumdodecylsulfaatpolyacrylamide gel electroforese experimenten uitgevoerd. Daartoe werden de nematoden gehomogeniseerd in 10 mM tris-HCl, pH 7,4, 30 5% 2-mercaptoethanol (v/v). Het homogenaat werd bij 105.000 x g gecentrifugeerd. Zestig ul supernatant werd verzadigd met 64 mg ureum en tot het gebruik bij -80°C bewaard. .Voorafgaande aan electroforese werd 20 ul 10 mM tris-HCl, pH 7,4, 57o 2-mercaptoethanol (v/v) toegevoegd aan 35 het ontdooide monster. Na centrifugeren met 105.000 x g en bepalen van de eiwitconcentraties, werd een gelijke §50 1 642 -15- volume hoeveelheid buffer toegevoegd met de volgende samenstelling: 10% (w/v) glycerol, 5%. (v/v) 2-mercaptoethanol, 2,3% (w/v) SDS en 0,01% broomfenol blauw (w/v) in 62,5 mM tris-HCl, pH 6,8.Sodium dodecyl sulfate polyacrylamide gel electrophoresis experiments were also performed. To this end, the nematodes were homogenized in 10 mM tris-HCl, pH 7.4, 5% 2-mercaptoethanol (v / v). The homogenate was centrifuged at 105,000 x g. Sixty µl supernatant was saturated with 64 mg urea and stored at -80 ° C until use. Before electrophoresis, 20 µl of 10 mM tris-HCl, pH 7.4, 572-mercaptoethanol (v / v) was added to the thawed sample. After centrifugation at 105,000 x g and determination of the protein concentrations, an equal §50 1 642-15 volume volume of buffer was added with the following composition: 10% (w / v) glycerol, 5%. (v / v) 2-mercaptoethanol, 2.3% (w / v) SDS and 0.01% bromophenol blue (w / v) in 62.5 mM tris-HCl, pH 6.8.
5 SDS polyacrylamide slab gels werden bereid volgensSDS polyacrylamide slab gels were prepared according to
Laemmli met een 6%-ige acrylamide stacking gel en een 12%-ige acrylamide scheidingsgel (dikte 1,5 mm). Electro-forese werd uitgevoerd gedurende 30 minuten bij 20 mA en verder bij 35 mA. Schijnbare molecuulgewichten werden 10 geschat door gebruik te maken van fosforylase B, runderserum albumine, ovalbumine, koolzuuranhydrase, sojabonen trypsine inhibitor en lysozyme als referentie eiwitten (BioRad laag molecuulgewicht standaard oplossing).Laemmli with a 6% acrylamide stacking gel and a 12% acrylamide separation gel (thickness 1.5 mm). Electrophoresis was performed at 20 mA for 30 minutes and further at 35 mA. Apparent molecular weights were estimated using phosphorylase B, bovine serum albumin, ovalbumin, carbonic anhydrase, soybean trypsin inhibitor and lysozyme as reference proteins (BioRad low molecular weight standard solution).
Bij vergelijking van de SDS gedenatureerde eiwit 15 profielen van £. rostochiensis populaties en G. pallida populaties, bleek dat er vier duidelijke eiwitbanden specifiek waren voor eerstgenoemde soort en zeven voor de laatstgenoemde soort nematoden. Verder werden in diffuse banden ook subtiele kwantitatieve verschillen waargenomen.When comparing the SDS denatured protein, 15 profiles of £. rostochiensis populations and G. pallida populations, it was found that there were four distinct protein bands specific for the former and seven for the latter nematodes. Subtle quantitative differences were also observed in diffuse bands.
20 Deze banden zijn waarschijnlijk samengesteld uit verschillende polypeptiden die kleine verschillen in molecuulgewicht vertonen. De intensiteiten van deze banden bleken bij herhaling van experimenten te variëren en zijn derhalve niet geschikt voor identificatie van de soort. Vooral 25 de belangrijkste eiwitbanden van 31 kD; 20,7 kD; en 18 kD voor G. rostochiensis en van 31,5 kD; 21 kD;20,5 kD; en 17 kD voor G. pallida, konden worden gebruikt om tussen deze twee soorten te onderscheiden. De eiwitbanden van 20,7 kD; 18 kD; 21 kD; 20,5 kD; en 17 kD bleken met zilver 30 grijs te kleuren, terwijl de meerderheid van de eiwitten een bruine of roodachtig bruine kleur gaven. Het kleuren met zilver geschiedde volgens een gemodificeerde methode van Oakley et al, Anal. Biochem. 105 (1980), 361-363.These bands are probably composed of different polypeptides showing small differences in molecular weight. The intensities of these bands have been found to vary with repeated experiments and are therefore not suitable for species identification. Especially the main protein bands of 31 kD; 20.7 kD; and 18 kD for G. rostochiensis and 31.5 kD; 21 kD, 20.5 kD; and 17 kD for G. pallida, could be used to distinguish between these two species. The 20.7 kD protein bands; 18 kD; 21 kD; 20.5 kD; and 17 kD were found to stain gray with silver, while the majority of proteins gave a brown or reddish brown color. Silver staining was done by a modified method from Oakley et al, Anal. Biochem. 105 (1980), 361-363.
In een aantal experimenten werden de eiwitten gekleurd 35 met Coomassie Brilliant Blue R250. De kleuroplossing bevatte 0,2 % Coomassie Brilliant Blue, 50% (v/v) methanol J - l'. f V? V V J J la -16- en TL (v/v) azijnzuur. De gels werden ontkleurd in TL (v/v) methanol en TL (v/v) azijnzuur. De eiwit profielen, verkregen bij kleuring met Coomassie Brilliant Blue, lieten opnieuw zien dat de eerder vermelde soortspecifieke 5 eiwitten tot de belangrijkste componenten, wat hoeveelheden betreft, van de totale oplosbare eiwitfractie behoren.In a number of experiments, the proteins were stained with Coomassie Brilliant Blue R250. The staining solution contained 0.2% Coomassie Brilliant Blue, 50% (v / v) methanol J-1 '. f V? V V J J la -16- and TL (v / v) acetic acid. The gels were decolorized in TL (v / v) methanol and TL (v / v) acetic acid. The protein profiles, obtained upon staining with Coomassie Brilliant Blue, again showed that the aforementioned species specific proteins are among the major components in terms of amounts of the total soluble protein fraction.
Met een-dimensionale SDS electroforese konden geen intraspecifieke verschillen worden gevonden, noch kwalitatief noch kwantitatief. Met ureum verzadigde eiwit-10 monsters konden gedurende ten minste twee jaar bij -80°CWith one-dimensional SDS electrophoresis no intraspecific differences could be found, neither qualitatively nor quantitatively. Urea-saturated protein-10 samples were allowed to stand at -80 ° C for at least two years
worden bewaard zonder dat daarbij detecteerbare veranderingen in de eiwitpatronen optraden.are stored without detectable changes in protein patterns.
De eiwitbanden 20,7 kD en 18 kD, specifiek voor Q. rostochiensis en de eiwitbanden 21 kD; 20,5 kD; en 15 17 kD, specifiek voor G_. pallida, bleken thermostabiel te zijn en werden gedeeltelijk gezuiverd. Daartoe werden larven van het tweede stadium gehomogeniseerd in 10 mM tris-HCl, pH 7,4 en het ruwe homogenaat werd gedurende 10 minuten op 100ÖC au bain marie verwarmd. De meeste 20 eiwitten (ongeveer 98%) werden door centrifugeren met 105.000 x g neergeslagen. De thermostabiele eiwitten bleven in oplossing. Na verzadiging met ureum konden ze bij -80°C worden bewaard.The 20.7 kD and 18 kD protein bands, specific for Q. rostochiensis and the 21 kD protein bands; 20.5 kD; and 15 17 kD, specific for G_. pallida, were found to be thermostable and were partially purified. To this end, second stage larvae were homogenized in 10 mM tris-HCl, pH 7.4 and the crude homogenate was heated at 100 ° C in bain marie for 10 minutes. Most of the proteins (about 98%) were precipitated at 105,000 x g by centrifugation. The thermostable proteins remained in solution. After saturation with urea, they could be stored at -80 ° C.
Bij een- vergelijking van de SDS eiwitpatronen 25 van de totale oplosbare eiwitfractie van larven van het tweede stadium met die van de gedeeltelijk gezuiverde thermostabiele soortspecifieke eiwitten bleek dat de warmtebehandeling had geresulteerd in een ongeveer 50-voudige zuivering van de soortspecifieke eiwitten (molecuulgewichten 30 van 20,7; 18 resp. 21; 20,5 en 17 kD). SDS electroforese van 5 ug warmtebehandeld eiwit liet nog vier tot vijf andere duidelijke thermostabiele eiwitbanden zien die beide nematoden soorten gemeen hebben. De soortspecifieke thermostabiele eiwitten vertoonden een hoge affiniteit 35 voor de kleuring met zilver. Een gebruik van 10 ng eiwit /*5 5 Λ ** 4 é Ü 2 w *t -i* -17- in warmtebehandeld homogenaat was voldoende om de specifieke eiwitten te onderscheiden.A comparison of the SDS protein patterns of the total soluble protein fraction of second stage larvae with that of the partially purified thermostable species-specific proteins showed that the heat treatment had resulted in approximately 50-fold purification of the species-specific proteins (molecular weights 30 of 20.7, 18, 21, 20.5 and 17 kD, respectively). SDS electrophoresis of 5 µg heat-treated protein showed four to five other distinct thermostable protein bands common to both nematode species. The species-specific thermostable proteins showed a high affinity for silver staining. Using 10 ng protein / * 5 5 Λ ** 4 2 w * t -i * -17- in heat-treated homogenate was sufficient to distinguish the specific proteins.
De thermostabiele eiwitten werden verder gekarakteriseerd door een combinatie van iso-electrisch focusseren 5 (in de eerste dimensie) en SDS polyacrylamide gel electro-forese (in de tweede dimensie). Voor deze twee-dimensionale electroforese proeven werden de nematoden gehomogeniseerd in 10 mM tris-HCl, pH 7,4, 5% 2-mercaptoethanol (v/v).The thermostable proteins were further characterized by a combination of isoelectric focusing (in the first dimension) and SDS polyacrylamide gel electrophoresis (in the second dimension). For these two-dimensional electrophoresis experiments, the nematodes were homogenized in 10 mM tris-HCl, pH 7.4, 5% 2-mercaptoethanol (v / v).
Het homogenaat (60 ul) werd verzadigd met 64 mg ureum 10 en bij -80°C bewaard. Na ontdooien werd aan het homogenaat 13 ul medium, bestaande uit 5 ul amfolines met een pH bereik van 3 tot 10, 20 ul amfolines met een pH bereik van 4-6 (Biolyte, Bio-Rad), 50 ul 20%-ige Nonidet P-40 (Sigma Chemical Company, St. Louis, MO 63178) en 25 ul 15 2-mercaptoethanol toegevoegd. Het monster werd met 105.000 x g gecentrifugeerd en direct gebruikt voor iso-electrisch focusseren.The homogenate (60 µl) was saturated with 64 mg urea and stored at -80 ° C. After thawing, 13 µl medium consisting of 5 µl ampholines with a pH range of 3 to 10, 20 µl ampholines with a pH range of 4-6 (Biolyte, Bio-Rad), 50 µl 20% Nonidet P-40 (Sigma Chemical Company, St. Louis, MO 63178) and 25 µl of 15 2-mercaptoethanol added. The sample was centrifuged at 105,000 x g and used directly for isoelectric focusing.
De iso-electrische focussering in het pH gebied van 4-6 geschiedde in essentie volgens de procedure van 20 O'Farrell, J. Biol. Chem. 250 (1975), 4007-4021, met de volgende modificaties. De amfolines met een pH bereik van 5-7 werden vervangen door amfolines met een pH bereik van 4-6 en de gels werden gepolymerizeerd in glazen buizen (van 160 mm met een inwendige diameter van 2 mm). De 25 monsters van 25-50 ul werden zonder voorfocussering opgebracht. Bij de iso-electrische focussering werd het volgende schema aangehouden: 30 min 100 V; 30 min 200 V; 15 uur 300 V;en 3 uur 400 V.The isoelectric focusing in the pH range of 4-6 was done essentially according to the procedure of O'Farrell, J. Biol. Chem. 250 (1975), 4007-4021, with the following modifications. The ampholines with a pH range of 5-7 were replaced by ampholines with a pH range of 4-6 and the gels were polymerized in glass tubes (160 mm with an internal diameter of 2 mm). The 25-50 µl samples were applied without pre-focusing. With the iso-electric focusing the following scheme was followed: 30 min 100 V; 30 min 200 V; 15 hours 300 V; and 3 hours 400 V.
In de tweede dimensie werden de eiwitten gescheiden 30 in SDS polyacrylamide gels op de eerder beschreven wijze, maar met een constante stroom van 25 mA. Tussen de iso-electrische focussering en de SDS electroforese werden de gels gedurende 10 minuten geëquilibreerd in 10% (w/v) glycerol, 5% (v/v) 2-mercaptoethanol, 2,3% (w/v) SDS 35 ·In the second dimension, the proteins were separated in SDS polyacrylamide gels in the manner previously described, but with a constant current of 25 mA. Between the isoelectric focusing and the SDS electrophoresis, the gels were equilibrated in 10% (w / v) glycerol, 5% (v / v) 2-mercaptoethanol, 2.3% (w / v) SDS 35 for 10 minutes.
γν -η Λ * ' Aγν -η Λ * 'A
w, 1* V *-·»w, 1 * V * - · »
1 V1 V
-18- ίη 62,5 mM tris-HCl, pH 6,8. De iso-electrische punten (pi) van de polypeptiden werden bepaald door het pH profiel van de isoelectrische focusseringsgel te meten met een 5 oppervlak pH electrode (Bio-Rad). De standaard deviaties van deze pl-waarden bedroegen gemiddeld 0,1 pH eenheid.-18- ίη 62.5 mM tris-HCl, pH 6.8. The isoelectric points (pi) of the polypeptides were determined by measuring the pH profile of the isoelectric focusing gel with a 5 surface pH electrode (Bio-Rad). The standard deviations of these p1 values averaged 0.1 pH unit.
Uit de hier niet-getoonde twee-dimensionale electroforese patronen van totaal eiwit en van gedeeltelijk gezuiverde eiwitten bleek dat de voor (ï. rostochiensis 2-0 specifieke eiwitband van 20,7 kD in feite uit twee polypeptiden van 20,6 kD en 20,8 kD bestond. Door een tweedimensionale electroforese van een gelijk mengsel van thermostabiele eiwitten van de twee soorten werd aangetoond dat er kleine verschillen in iso-electrisch punt 15 bestaan. De (?. rostochiensis specifieke polypeptiden van 20,6 en 20,8 kD hebben een iso-electrisch punt (pi) aan resp. 5,30 en 5,20. De G. pallida specifieke thermostabiele eiwitten van 20,5 en 21 kD hebben een iets hoger iso-electrisch punt van resp. 5,40 en 5,32. Het voor 20 _G. rostochiensis specifieke polypeptide van 18 kD heeft een pi van 6,00 en het 17 kD polypeptide van G. pallida heeft een pi van 5,80.The two-dimensional electrophoresis patterns of total protein and of partially purified proteins not shown here showed that the 20.7 kD protein band specific for (. Rostochiensis 2-0) actually consists of two polypeptides of 20.6 kD and 20, 8 kD existed. Two-dimensional electrophoresis of an equal mixture of thermostable proteins of the two species demonstrated that there are small differences in isoelectric point 15. The (? Rostochiensis specific polypeptides of 20.6 and 20.8 kD have an isoelectric point (pi) at 5.30 and 5.20, respectively. The G. pallida specific thermostable proteins of 20.5 and 21 kD have a slightly higher isoelectric point of 5.40 and 5, respectively, 32. The 20 K rostochiensis specific polypeptide of 18 kD has a pi of 6.00 and the 17 kD polypeptide of G. pallida has a pi of 5.80.
Opgemerkt werd dat de verschillen tussen de pl-waarden van de soortspecifieke eiwitten constant zijn, 25 terwijl de absolute pl-waarden tussen onafhankelijke metingen enigszins varieerden.It was noted that the differences between the pl values of the species specific proteins are constant, while the absolute pl values varied slightly between independent measurements.
De soortspecifieke eiwitten vertoonden geen waarneembare veranderingen in molecuulgewicht of iso-electrisch punt na de partiële zuivering, waaruit blijkt 50 dat de eiwitten door de warmtebehandeling niet zijn aangetast. De thermostabiele eiwitten vertoonden geen intraspecifieke variatie zoals werd vastgesteld door twee-dimensionale electroforese van alle populaties.The species-specific proteins did not show any detectable changes in molecular weight or isoelectric point after the partial purification, showing that the proteins were not affected by the heat treatment. The thermostable proteins showed no intraspecific variation as determined by two-dimensional electrophoresis of all populations.
55 Voorbeeld II55 Example II
£ 0 1 3 i ? 0 y ^ V . ώ* — ί -19-£ 0 1 3 i? 0 y ^ V. ώ * - ί -19-
Onderzoek aan eiwitten uit eieren van aardappelcysteaaltjes.Research on proteins from eggs of potato cyst nematodes.
Aardappelen van de variëteit Eigenheimer, die 5 voor alle pathotypen gevoelig is, werden geënt met cysten van pathotype Roi van Globodera rostochiensis of Pa£ van Globodera pallida, en gedurende 16 uur bij 18°C bij daglicht in een kas gegroeid in potten. Verse cysten werden uit de grond gewonnen en fijngewreven, en de eieren 10 werden op een zeef met mazen van 20 um verzameld. Eieren werden met een weefsel mortier gehomogeniseerd bij 4°C in 10 mM tris-HCl buffer, pH 7,4, met of zonder 5% (v/v) A-mercaptoethanol. Homogenaten werden gecentrifugeerd in een Airfuge (Beekman, Palo Alto, U.S.A.) gedurende 15 10 minuten bij 105.000 x g, en het supernatant werd verza meld. Eiwitconcentraties werden bepaald met Coomassie Brilliant Blue G250, door de verschuiving in extinctie bij 595 nm te meten in een spectrofotometer volgens Bradford.Potatoes of the Eigenheimer variety, which is sensitive to all pathotypes, were inoculated with cysts of pathotype Roi from Globodera rostochiensis or Pa £ from Globodera pallida, and grown in pots in a greenhouse at 18 ° C in daylight for 16 hours. Fresh cysts were extracted and triturated, and the eggs were collected on a 20 µm mesh sieve. Eggs were homogenized with a tissue mortar at 4 ° C in 10 mM tris-HCl buffer, pH 7.4, with or without 5% (v / v) A-mercaptoethanol. Homogenates were centrifuged in an Airfuge (Beekman, Palo Alto, U.S.A.) for 15 minutes at 105,000 x g, and the supernatant was collected. Protein concentrations were determined with Coomassie Brilliant Blue G250, by measuring the extinction shift at 595 nm in a Bradford spectrophotometer.
Een-dimensionale polyacrylamide slab gel electro-20 forese werd uitgevoerd met 3 ug eiwit per laan, in essentie volgens de procedure van Laemmli, waarbij een 12 of een 17,5%-ige scheidingsgel en een 6%-ige stacking gel werden gebruikt.One-dimensional polyacrylamide slab gel electrophoresis was performed with 3 µg of protein per lane, essentially according to the Laemmli procedure, using a 12 or a 17.5% separation gel and a 6% stacking gel.
Ten minste 5 hoofdbanden bleken consistent in 25 electroforetische mobiliteit te verschillen tussen Globodera rostochiensis en Globodera pallida in de met 3 ug eiwit uit homogenaten van elk van de twee soorten van cysteaaltjes vervaardigde een-dimensionale polyacrylamide slab gel electroforetische patronen. De voor deze banden verantwoor-50 delijke eiwitten bleken relatief overvloedig voor te komen, en er werden geen Globodera populaties gevonden waarin deze banden ontbraken. Bovendien bleken in alle onderzochte populaties de verschillen in electroforesepa-tronen te correleren met de taxonomische indeling van 35 Globodera rostochiensis resp. Globodera pallida.At least 5 headbands were found to differ consistently in electrophoretic mobility between Globodera rostochiensis and Globodera pallida in the one-dimensional polyacrylamide slab gel electrophoretic patterns prepared with 3 µg protein from homogenates of each of the two types of cyst nematodes. The proteins responsible for these bands were found to be relatively abundant, and no Globodera populations were found in which these bands were missing. In addition, in all populations studied, the differences in electrophoresis patterns were found to correlate with the taxonomic classification of Globodera rostochiensis, respectively. Globodera pallida.
Sommige van deze soortspecifieke eiwitten konden op een gemakkelijke en eenvoudige wijze worden gezuiverd.Some of these species-specific proteins could be purified in an easy and simple manner.
S«C1542S «C1542
•f V• f V
-20--20-
Wanneer homogenaten van beide soorten gedurende 10 minuten bij 100°C au bain marie werden verwarmd, gevolgd door gedurende 10 minuten centrifugeren bij 105.000 x g, bleek het supernatant twee van de soortspecifieke eiwitten 5 te bevatten, zoals uit electroforese experimenten bleek.When homogenates of both species were heated in a bain-marie for 10 minutes at 100 ° C, followed by centrifugation at 105,000 x g for 10 minutes, the supernatant was found to contain two of the species-specific proteins, as shown by electrophoresis experiments.
Beide eiwitten bleken in bet verwarmde supernatant in aanzienlijke hoeveelheden aanwezig te zijn, en bleken tot een incubatietijd van 30 minuten geen waarneembare mate van irreversibele verandering te ondergaan.Both proteins were found to be present in significant amounts in the heated supernatant, and were found to undergo no appreciable irreversible change up to an incubation time of 30 minutes.
10 Beide eiwitten zijn verder onderzocht met twee dimensionale gel electroforese waarbij in de eerste dimensie iso-electrische focussering werd toegepast. De tweedimensionale polyacrylamide slab gel electroforese geschiedde op de in Voorbeeld I beschreven wijze, waarbij Biolyte 15 4/6 (Bio-Rad, Richmond, U.S.A.) werd gebruikt voor het bereiden van de eerste dimensie iso-electrische focusserings-gel. De eiwitten in de gels werden zichtbaar gemaakt met de zilver kleuringstechniek die in voorbeeld I is beschreven, of met Coomassie Brilliant Blue R250 (Bio-20 Rad).Both proteins were further investigated with two-dimensional gel electrophoresis using iso-electric focusing in the first dimension. The two-dimensional polyacrylamide slab gel electrophoresis was done in the manner described in Example I, using Biolyte 15 4/6 (Bio-Rad, Richmond, U.S.A.) to prepare the first dimension isoelectric focusing gel. The proteins in the gels were visualized using the silver staining technique described in Example I, or with Coomassie Brilliant Blue R250 (Bio-20 Rad).
Bij deze twee-dimensionale gel electroforese bleek dat een van de twee banden uit twee eiwitten bestond die kleine verschillen in molecuulgewicht en pi vertonen, terwijl de andere band slechts één eiwit vertegenwoordigde.This two-dimensional gel electrophoresis showed that one of the two bands consisted of two proteins showing small differences in molecular weight and pi, while the other band represented only one protein.
25 Tussen beide soorten van cysteaaltjes bleken alle thermo-stabiele soortspecifieke eiwitten in molecuulgewicht en pi te verschillen, zoals ook in voorbeeld I is vastgesteld. De schijnbare molecuulgewichten en pl-waarden van deze eiwitten zijn in voorbeeld I vermeld.All thermostable species-specific proteins were found to differ in molecular weight and pi between the two types of cyst nematodes, as was also established in Example I. The apparent molecular weights and p1 values of these proteins are listed in Example I.
30 Uit recentelijk gedaan onderzoek aan eiwitpatronen gemaakt met eiwithomogenaten van eieren van beide aardappel-cysteaaltjes is vast komen te staan dat de laagmoleculaire eiwitband (met een molekuulgewicht van 17 kD voor G. pallida en 18 kD voor G_. rostochiensis uit twee eiwitten bestaat 35 met een verschillend iso-elektrisch punt. Deze eiwitten werden alleen bij eieren gevonden.30 Recent research on protein patterns made with protein homogenates from eggs of both potato cyst nematodes has shown that the low molecular weight protein band (with a molecular weight of 17 kD for G. pallida and 18 kD for G_. Rostochiensis consists of two proteins 35 with a different isoelectric point These proteins were only found in eggs.
ISO 1 6 4 2 -21- - ·?ISO 1 6 4 2 -21- - ·?
Pl £. pallida molgewicht 17 kD 5,6 en 5,8 Q_. rostochiensis molgewicht 18 kD 5,7 en 6,0Pl £. pallida molecular weight 17 kD 5.6 and 5.8 Q_. rostochiensis molecular weight 18 kD 5.7 and 6.0
Conventionele konijne antisera, bereid met eieren-homogenaten van Globodera pallida of Globodera 5 rostochiensis bevatten een component die specifiek bindt aan de thermostabiele eiwitten van de soort waarvan het voor de immunisatie gebruikte materiaal was afgeleid, zoals bleek uit hun reactie op een nitrocellulose blot, bereid uit een een-dimensionale polyacrylamide 10 slab gel scheiding van deze eiwitten. De overdracht van eiwitten uit de acrylamide gels naar het nitrocellulose werd in essentie uitgevoerd op de door Towbin et al,Conventional rabbit antisera prepared with Globodera pallida or Globodera 5 rostochiensis egg homogenates contain a component that specifically binds to the thermostable proteins of the species from which the material used for immunization was derived, as evidenced by their reaction to a nitrocellulose blot, prepared from a one-dimensional polyacrylamide 10 slab gel separation of these proteins. The transfer of proteins from the acrylamide gels to the nitrocellulose was essentially performed on the by Towbin et al.
Proc. Natl. Acad. Sci. U.S.A. 76 (1979), 4350-4354, beschreven wijze, waarbij de procedure om de eiwitten 15 zichtbaar te maken enigszins werd gemodificeerd. Om een specifieke binding tussen de electroforetisch gescheiden cysteaaltjes eiwitten en konijne antisera tegen Globodera pallida of tegen Globodera rostochiensis te detecteren, werden de nitrocel- 20 lulose blots gedurende 2 uur bij kamertemperatuur geïncu- beerd met een 1:3,000 verdund geit-anti-konijne antiserum, geconjugeerd met HRP (horse radish peroxydase,Proc. Natl. Acad. Sci. U.S.A. 76 (1979), 4350-4354, in which the procedure to visualize the proteins was slightly modified. To detect a specific binding between the electrophoretically separated cyst nematode proteins and rabbit antisera against Globodera pallida or against Globodera rostochiensis, the nitrocellulose blots were incubated with a 1: 3,000 diluted goat anti-rabbit antiserum for 2 hours at room temperature. conjugated with HRP (horse radish peroxidase,
Bio-Rad). De blots werden daarna ten behoeve van kleurontwikkeling 25 behandeld met een oplossing van 0,005% (w/v) 4-chloro- 1-naftol in 20 mM Tris.HCl, pH 7,2, bevattende 500 mM NaCl, 20% (v/v) methanol, en 0,015% (w/v) H2O2. Na wassen in gedestilleerd water om de reactie te beëindigen, werden de blots gedroogd en onmiddellijk gefotografeerd.Bio-Rad). The blots were then treated for color development with a solution of 0.005% (w / v) 4-chloro-1-naphthol in 20 mM Tris.HCl, pH 7.2, containing 500 mM NaCl, 20% (v / v) methanol, and 0.015% (w / v) H 2 O 2. After washing in distilled water to finish the reaction, the blots were dried and immediately photographed.
30 Om konijne antisera te verkrijgen die voor de detectie van cysteaaltjes eiwitten op nitrocellulose blots geschikt waren, werd een hoeveelheid van het supernatant van gehomogeniseerde eieren, dat 1 mg eiwit bevatte, gemengd met een gelijke volumehoeveelheid electroforetische 35 monster buffer, bestaande uit 10% (w/v) glycerol, 5% (v/v) f-mercaptoethanol, 2,3% (w/v) natriumdodecylsulfaat, en 0,01% (w/v) broomfenol blauw, in 62,5 mM Tris.HCl, pH 7,4. Na 5 minuten verwarmen op 100°C au bain marie, 800184i ƒ -22- werd het monster kortstondig onderworpen aan electroforese in een 6% stacking gel, die boven op een 140 x 1,5 mm 25%-ige scheidingsgel slab met een lengte van 100 mm was geplaatst. De electroforese werd beëindigd zodra 5 het broomfenol blauw de scheidingsgel had bereikt, en de stacking gel werd gewassen in een waterige oplossing van 257o (v/v) isopropanol en 107> (v/v) ethanol. Daarna werd de gel gesneden en gevriesdroogd, en werden de verpoe-derde stukken tot een suspensie verwerkt met 1 ml fosfaat 10 gebufferde zoutoplossing (PBS), pH 7,2. De helft van deze suspensie, gemengd met een gelijke volumehoeveelheid Freund's compleet adjuvans (Difco, Detroit, U.S.A.) werd subcutaan op verscheidene plaatsen in het dorsale gebied van een konijn ingespoten. Eén zelfde injectie werd 6 15 weken na de eerste toegediend, maar dit maal met Freund's incompleet adjuvans (Difco), en 14 dagen later werden antisera uit de dieren afgetapt. Ondanks de electroforetisch verschillende eigenschappen van de thermostabiele eiwitten van beide Globodera soorten, bleken geen van beide antisera 20 in staat om de twee soorten te onderscheiden, als gevolg van een grote mate van kruisreactiviteit.To obtain rabbit antisera suitable for the detection of cyst nematode proteins on nitrocellulose blots, an amount of the homogenized egg supernatant containing 1 mg protein was mixed with an equal volume amount of electrophoretic sample buffer consisting of 10% ( w / v) glycerol, 5% (v / v) f-mercaptoethanol, 2.3% (w / v) sodium dodecyl sulfate, and 0.01% (w / v) bromophenol blue, in 62.5 mM Tris.HCl, pH 7.4. After heating for 5 minutes at 100 ° C au bain marie, 800184i ƒ -22-, the sample was briefly electrophoresed in a 6% stacking gel, which was slabbed on top of a 140 x 1.5 mm 25% separation gel with a length of 100 mm was placed. Electrophoresis was terminated as soon as the bromophenol blue had reached the separation gel, and the stacking gel was washed in an aqueous solution of 257 (v / v) isopropanol and 10 7 (v / v) ethanol. The gel was then cut and freeze-dried, and the powdered pieces were slurried with 1 ml of phosphate 10 buffered saline (PBS), pH 7.2. Half of this suspension mixed with an equal volume amount of Freund's complete adjuvant (Difco, Detroit, U.S.A.) was injected subcutaneously at various sites in the rabbit dorsal region. The same injection was administered 6 weeks after the first, but this time with Freund's incomplete adjuvant (Difco), and antisera was drained from the animals 14 days later. Despite the electrophoretically different properties of the thermostable proteins of both Globodera species, neither antisera was able to distinguish the two species due to a high degree of cross-reactivity.
Voorbeeld IIIExample III
25 Produktie van monoklonale antilichamen a) EiwitisolatieProduction of monoclonal antibodies a) Protein isolation
Aardappe'lcysten, opgespoeld en gezeefd, worden 30 één nacht in aqua bidest gekweekt in een 2%-oplossing (w/v). Vervolgens worden de cysten gehomogeniseerd in een concentratie van 3.000 cysten per ml met behulp van een speciale weefselmortier zoals die door Seinhorst en den Ouden, Nematologica 12 (1966), 170-171 beschre-25 ven is. Bij deze homogenisatie blijven de larven en, als de procedure goed wordt uitgevoerd, ook de eieren, intact. De cystehuidjes worden van de rest van het homoge- 8601642 -23- ft -¾1Potato cysts, washed and sieved, are grown overnight in aqua bidest in a 2% solution (w / v). The cysts are then homogenized at a concentration of 3,000 cysts per ml using a special tissue mortar as described by Seinhorst and den Ouden, Nematologica 12 (1966), 170-171. In this homogenization, the larvae and, if the procedure is done correctly, the eggs remain intact. The cyst skins are separated from the rest of the homogen
naat gescheiden door het zeven van de suspensie over een 150 um zeef. De aldus verkregen eier-/larvensuspensie wordt dan afgecentrifugeerd (ca. 1.000 x g, 5 min.), driemaal gewassen met bidest (10 x het volume aan suspensie 5 per keer), en éénmaal gewassen met 10 mM Tris/HCl pHseparated by sieving the suspension over a 150 µm sieve. The egg / larva suspension thus obtained is then centrifuged (approx. 1,000 x g, 5 min.), Washed three times with bidest (10 x the volume of suspension 5 at a time), and washed once with 10 mM Tris / HCl pH
7,4. Het pellet wordt na de laatste maal wassen opgenomen in 10 mM Tris/HCl pH 7,4 (ca. 3 x het pelletvolume aan buffer toevoegen). De eier-/larvensuspensie kan dan op 2 manieren gehomogeniseerd worden: 10 1) Met behulp van een weefselmortier (nauwsluitende teflonpotter) in een 2 ml-glazen buis (minimale "clearance")-Homogenisatietijd 10 x 20 sec. met 10 sec. tussenpozen, op ijs. (Voor hoeveelheden tot 5 ml).7.4. After the last wash, the pellet is taken up in 10 mM Tris / HCl pH 7.4 (add about 3 x the pellet volume to buffer). The egg / larva suspension can then be homogenized in 2 ways: 10 1) Using a tissue mortar (close-fitting Teflon potter) in a 2 ml glass tube (minimum clearance) - Homogenization time 10 x 20 sec. with 10 sec. intermittently, on ice. (For quantities up to 5 ml).
15 2) Met behulp van een "french press". De eier-/larvensus pensie wordt bevroren in een plastic centrifugebuis van 50 ml. Hierna wordt de bevroren suspensie 4 x door de pers gevoerd (voor hoeveelheden groter dan 10 ml).15 2) Using a "french press". The egg / larva suspension is frozen in a 50 ml plastic centrifuge tube. The frozen suspension is then passed through the press 4 times (for quantities larger than 10 ml).
2020
Na de homogenisatie wordt de (eventueel ontdooide) suspensie in porties van 1 ml verdeeld over reaktievaatjes van 1,5 ml, en gedurende 10 minuten verhit (100°C, "au bain Marie"). De suspensies uit de reaktievaatjes worden 25 dan samengevoegd in een 15 of 30 ml (afhankelijk van de hoeveelheid) centrifugebuis, en gedurende 20 minuten bij 15.000 x g gecentrifugeerd.After the homogenization, the (optionally thawed) suspension is aliquoted in 1.5 ml aliquots into 1.5 ml reaction vessels and heated for 10 minutes (100 ° C, "au bain Marie"). The suspensions from the reaction vials are then combined in a 15 or 30 ml (depending on the amount) centrifuge tube, and centrifuged at 15,000 x g for 20 minutes.
Het supernatant dat wordt verkregen bestaat voor een aanzienlijk deel uit een paar eiwitten, die 30 bij beide soorten aardappelcysteaaltjes verschillend zijn. Dit preparaat wordt eventueel verder bewerkt vóór het gebruik als antigeen, of bewaard bij -20°C in bevroren of drooggevroren toestand. Dit preparaat dient o.a, ook als antigeen in de testen waarmee hybridoma klonen worden 35 "gescreened" op specifieke antilichaamproductie.The supernatant obtained consists largely of a few proteins, which are different in both types of potato cyst nematodes. This preparation may be further processed before use as an antigen, or stored at -20 ° C in a frozen or dry-frozen state. This preparation also serves as an antigen in the assays that "screen" hybridoma clones for specific antibody production.
b). Eiwitbepaling 86 0 12^2 * -24-b). Protein determination 86 0 12 ^ 2 * -24-
Het eiwitgehalte wordt bepaald volgens Bradford door de 'verschuiving in extinctie van Coomassie Brilliant Blue G-250 te meten bij 595 nm, na reactie met eiwit.The protein content is determined according to Bradford by measuring the shift in extinction of Coomassie Brilliant Blue G-250 at 595 nm, after reaction with protein.
5 c) Conjugatie Antigeen aan KLH5 c) Conjugation of Antigen to KLH
benodigd: . - Hemocyanine uit Keyhole Limpets (Sigma H 2133) (= KLH) 10 - Eiwit uit aardappelcysteaaltjes, drooggevroren vanuit een 10 mM Tris-HCl buffer, pH 7,4, en opgelost in water in een concentratie van 4 mg/ml. Deze oplossing wordt overnacht gedialyseerd tegen SPDP-buffer bij 4°C.required:. - Hemocyanin from Keyhole Limpets (Sigma H 2133) (= KLH) 10 - Protein from potato cyst nematodes, frozen dry from a 10 mM Tris-HCl buffer, pH 7.4, and dissolved in water at a concentration of 4 mg / ml. This solution is dialyzed overnight against SPDP buffer at 4 ° C.
- 0,1 M Natriumfosfaatbuffer pH 7,5/0,1 M NaCl (SPDP-buffer).- 0.1 M Sodium phosphate buffer pH 7.5 / 0.1 M NaCl (SPDP buffer).
15 - SPDP (3-(2 Pyridyldithio) propionzuur N-hydroxy- succinimide ester) (Pharmacia); 40 mM oplossing in ethanol.15 - SPDP (3- (2 Pyridyldithio) propionic acid N-hydroxy succinimide ester) (Pharmacia); 40 mM solution in ethanol.
- Pd-10 kolommen (Pharmacia).- Pd-10 columns (Pharmacia).
- Dialyse slang (diameter 6 mm, cut off 10.000 D).- Dialysis tubing (diameter 6 mm, cut off 10,000 D).
- DTT (dithiothreitol).DTT (dithiothreitol).
2020
Aan 30 mg KLH in 5 ml SPDP buffer wordt 200 ul SPDP (40mM) toegevoegd, deze oplossing wordt 30 min geïncubeerd bij kamertemperatuur op een "head-over-head" rotor. Het KLH wordt van het niet verbruikte reagens 25 SPDP gescheiden op een PD-10-kolom waarbij 20 fracties van 10 druppels worden opgevangen. Ook het eiwit uit aardappelcysteaaltjes wordt behandeld met SPDP waarbij aan 2 mg in 0,5 ml 100 ul 40mM SPDP wordt toegevoegd.200 µl SPDP (40mM) is added to 30 mg KLH in 5 ml SPDP buffer, this solution is incubated at room temperature on a "head-over-head" rotor for 30 min. The KLH is separated from the unused SPDP reagent on a PD-10 column collecting 20 fractions of 10 drops. The protein from potato cyst nematodes is also treated with SPDP, adding 100 µl of 40 µM SPDP to 2 mg in 0.5 ml.
Ook hier vindt scheiding van vrij SPDP t.o.v. het eiwit 30 plaats op een PD-10 kolom, en worden 20 frakties van 10 druppels verzameld. Van de doorloop van beide kolommen wordt de extinctie bij 280 nm gemeten om de eiwithoudende • frakties te bepalen. Deze komen overeen met de eerste piek van extinctiewaarden, de tweede piek wordt veroorzaakt 35 door de extinctie die SPDP zelf heeft bij 280 nm (vrij SPDP).Again, separation of free SPDP from protein 30 takes place on a PD-10 column, and 20 fractions of 10 drops are collected. The absorbance of the two columns is measured at 280 nm to determine the protein fractions. These correspond to the first peak of extinction values, the second peak being caused by the extinction that SPDP itself has at 280 nm (free SPDP).
Voor KLH worden volgens berekening onder deze omstandigheden 100 a 200 koppelingsplaatsen per molekuul 8601642 - 'i> -25- geschapen. Voor het eiwit uit aardappelcysteaaltjes is berekening van de koppelingsgraad echter lastig vanwege de onbekende molaire extinctiecoefficiënt bij 280 nm.For KLH, according to calculation, 100 to 200 coupling sites are created per molecule 8601642 -> 25. However, for the protein from potato cyst nematodes, calculation of the coupling degree is difficult because of the unknown molar extinction coefficient at 280 nm.
Het aan KLH gekoppelde SPDP wordt nu geaktiveerd 5 met DTT (dithiothreitol). DTT wordt in vaste vorm toegevoegd aan 5 mg met SPDP behandeld KLH (ca. 1,2 ml) tot een eindconcentratie van 50 mM, waarna 5 min. wordt geïncubeerd.The SPDP coupled to KLH is now activated with DTT (dithiothreitol). DTT is added in solid form to 5 mg of SPDP-treated KLH (approx. 1.2 ml) to a final concentration of 50 mM and incubated for 5 min.
Het DTT wordt verwijderd op een PD-10 kolom (volgens de bovenbeschreven methode). Nu wordt van het aldus behan-10 delde KLH 2,5 mg (ca. 1,0 ml) toegevoegd aan 1 mg met SPDP-behandeld eiwit uit één van de aardappelcysteaaltjes, in ca. 0,4 ml en de daarop volgende koppelingsreactie wordt gevolgd aan de hand van de toename in extinctie van de oplossing bij 343 nm. Wanneer bij deze golflengte 15 de extinctie niet meer toeneemt (na ca. 45 min.) wordt de reactie gestopt door het geconjugeerde eiwit in te vriezen.The DTT is removed on a PD-10 column (by the method described above). Now 2.5 mg (about 1.0 ml) of the KLH thus treated is added to 1 mg of SPDP-treated protein from one of the potato cyst nematodes, in about 0.4 ml and the subsequent coupling reaction is followed by the increase in absorbance of the solution at 343 nm. When the absorbance no longer increases at this wavelength (after about 45 minutes), the reaction is stopped by freezing the conjugated protein.
Voor het gebruik als antigeen wordt het conjugaat neergeslagen op aluminiumhydroxide (aluinprecipitatie).For use as an antigen, the conjugate is precipitated on aluminum hydroxide (alum precipitation).
20 Daartoe wordt het verkregen conjugaat gedialyseerd tegen een buffer van 10 mM Na/K-fosfaat, pH 7,2; 0,15 M NaCl (PBS). Aan 2,5 mg conjugaat in 5 ml PBS wordt 2,3 ml 1 M NaHC03 toegevoegd, waarna de oplossing druppelsgewijs onder mengen wordt aangevuld met in totaal 5 ml 10% (w/v) 25 aluin (K-Al-sulfaat). Dit mengsel wordt overnacht bij 4°C geïncubeerd, en daarna gecentrifugeerd bij 700 x g gedurende 15 min. Na afzuigen van het supernatant kan het neerslag in elk gewenst volume PBS worden geresuspen-deerd. Voor gebruik als antigeen wordt het aluinprecipitaat 30 zodanig geresuspendeerd dat 1 ml suspensie 0,5 mg conjugaat bevat (hierbij wordt ervan uitgegaan dat bij de aluinprecipitatie geen verlies aan eiwit optreedt). Per muis en per injectie wordt 50 of 100 ug conjugaat als aluinprecipi-taatsuspensie intraperitoneaal ingespoten.To this end, the obtained conjugate is dialyzed against a buffer of 10 mM Na / K phosphate, pH 7.2; 0.15 M NaCl (PBS). 2.3 ml of 1 M NaHCO 3 is added to 2.5 mg conjugate in 5 ml of PBS, after which the solution is added dropwise with a total of 5 ml of 10% (w / v) alum (K-Al sulphate) while mixing. This mixture is incubated overnight at 4 ° C, then centrifuged at 700 x g for 15 min. After aspiration of the supernatant, the precipitate can be resuspended in any desired volume of PBS. For use as an antigen, the alum precipitate 30 is resuspended in such a way that 1 ml suspension contains 0.5 mg conjugate (this assumes that no loss of protein occurs during alum precipitation). 50 or 100 µg conjugate is injected intraperitoneally as an alum precipitate suspension per mouse and per injection.
. ^ j* λ -1 . ;· > λ .¾ 0 y i - 4 -26- d) Immunisatieprotocol 1) Intraperitonaal m.b.v. een aluinprecipitaat 5. ^ j * λ -1. ; ·> Λ .¾ 0 y i - 4 -26- d) Immunization protocol 1) Intraperitoneal using an alum precipitate 5
Voor de "priming" wordt 50 ug eiwitconjugaat intraperi-toneaal in een Balb/c muis gespoten met een injectiespuit voorzien van een naald G25, 5/8, 16 mm. Na minimaal 4 weken wordt intraperitoneaal een "booster" ^ ' injektie gegeven met 100 ug eiwitconjugaat. Drie of vier dagen na deze injektie wordt de milt geïsoleerd.For priming, 50 µg of protein conjugate is injected intraperiodoneally into a Balb / c mouse with a syringe fitted with a G25, 5/8, 16 mm needle. After a minimum of 4 weeks, a "booster" injection is given intraperitoneally with 100 µg protein conjugate. The spleen is isolated three or four days after this injection.
2) Intramiltinjektie m.b.v. een aluinprecipitaat ^ In dit geval wordt slechts éénmaal gespoten met het a eiwitconjugaat, en wel als volgt:2) Intramiltin injection using an alum precipitate ^ In this case, the a protein conjugate is sprayed only once, as follows:
Een Balb/c muis wordt verdoofd met ethylether waarna de linker buikzijde van het dier wordt geschoren met een tondeuse. Meestal wordt de ligging van de 20 milt dan reeds zichtbaar. De huid wordt vervolgens ontsmet- met 96% ethanol en voorzichtig + 7 mm ingeknipt met een scherpe schaar zonder daarbij het buikvlies te beschadigen. Er kan nu wat ruimte gemaakt worden . tussen huid en buikvlies, zodat het buikvlies gemakke-lijk kan worden ingeknipt, eveneens over een lengte van + 7 mm, direkt boven de milt. De milt wordt nu deels met een pincet uit de buikholte genomen waarna de injektienaald (G30, 1/2, 13 mm) in de milt wordt gebracht, in de lengterichting van het orgaan. Met ΟΛ een terugtrekkende beweging wordt dan langzaam 50 tot 100 ul suspensie ingespoten. De milt wordt vervolgens weer op de oorspronkelijke plaats teruggebracht.A Balb / c mouse is anesthetized with ethyl ether and the left ventral side of the animal is shaved with clippers. Usually the location of the 20 spleen is already visible. The skin is then disinfected with 96% ethanol and carefully cut + 7 mm with sharp scissors without damaging the peritoneum. Some space can now be made. between skin and peritoneum, so that the peritoneum can be easily cut, also over a length of + 7 mm, directly above the spleen. The spleen is now partly removed from the abdominal cavity with tweezers, after which the injection needle (G30, 1/2, 13 mm) is inserted into the spleen, in the longitudinal direction of the organ. With a retracting movement, a 50 to 100 µl suspension is slowly injected. The spleen is then returned to its original place.
86 0 1 6 4 2 -27- ' *86 0 1 6 4 2 -27- '*
Het buikvlies wordt gehecht met een linnen draad (2 knopen) en de huid wordt "gekramd" met een krammetje (Clay Adams, woundclips/autoclips nr 7631, stainless 5 steel, 9 mm). Drie of vier dagen na deze operatie wordt de milt geïsoleerd. (Zie deel f: Fusieprotocol.) e) Kweek van myelomacellen 10 Er wordt gebruik gemaakt van de myelomacellijn: SP 2/0-Ag 14, kortweg SP 2/0. Minimaal 5 dagen voor een fusie worden deze cellen in kweek genomen. De cellijn wordt bewaard in vloeibare stikstof in 2 ml ampullen (1 ml celsuspensie per ampul met 5.10^ of 1.10? cellen 15 in invriesmedium f!o% (v/v) DMSO (Merck), 40% (v/v) FCS in RPMI 1640 (Roswell Park Memorial Institute) J.Voor het in kweek nemen van de cellen wordt één ampul snel ontdooid in een waterbad van 37°C. De ampul wordt dan gecentrifugeerd (5 min, 470 x g) waarna het supernatant 20 wordt afgezogen. Het celpellet wordt vervolgens geresuspen-deerd in 10 ml normaal kweekmediumjjLO I.E./ml penicilline; 7,5 I.E./ml streptomycine; 2 mM L-glutamine; 1 mM pyruvaat; 5% (v/v) Foetaal calfserum (FCS); 5% (v/v) Newborn calfserum (NCS); in RPMI 164θ] of myelomamedium (normaal kweekmedium, 25 aangevuld met 20 ug/ml 8-azaguanïne) en in een 75 cm2 fles (Costar 3275) gepipetteerd. De fles wordt in een 37°C stoof geplaatst onder een 8% (v/v) CO2 atmosfeer, de dop wordt altijd een kwartslag opengedraaid voor vrije diffusie met de omringende lucht. De kweek wordt iedere 20 dag geïnspecteerd, waarbij telkens het aantal levende cellen wordt bepaald door een monster 1:1 te verdunnen met een oplossing van 0,2% (w/v) trypaanblauw (Merck) in PBS en deze suspensie te tellen in een hemocytometer.The peritoneum is sutured with a linen thread (2 knots) and the skin is "stapled" with a staple (Clay Adams, woundclips / autoclips nr 7631, stainless 5 steel, 9 mm). The spleen is isolated three or four days after this surgery. (See Part f: Fusion Protocol.) E) Myeloma Cell Culture 10 The myeloma cell line is used: SP 2/0-Ag 14, SP 2/0 for short. These cells are cultured at least 5 days before a fusion. The cell line is stored in liquid nitrogen in 2 ml ampoules (1 ml cell suspension per ampoule with 5.10 or 1.10 cells 15 in freezing medium f% o (v / v) DMSO (Merck), 40% (v / v) FCS in RPMI 1640 (Roswell Park Memorial Institute) J. Before culturing the cells, one ampoule is rapidly thawed in a water bath at 37 ° C. The ampoule is then centrifuged (5 min, 470 xg) and the supernatant is aspirated. The cell pellet is then resuspended in 10 ml normal culture medium / IU IU / ml penicillin; 7.5 IU / ml streptomycin; 2 mM L-glutamine; 1 mM pyruvate; 5% (v / v) Fetal calf serum (FCS); 5% (v / v) Newborn calf serum (NCS), in RPMI 164θ] or myeloma medium (normal culture medium, supplemented with 20 µg / ml 8-azaguanine) and pipetted into a 75 cm2 bottle (Costar 3275). ° C incubator placed under an 8% (v / v) CO2 atmosphere, the cap is always turned a quarter turn to allow free diffusion with the surrounding air.The culture is inspected every 20 days, the number of living cells being determined each time by diluting a sample 1: 1 with a solution of 0.2% (w / v) trypan blue (Merck) in PBS and counting this suspension in a hemocytometer.
De celconcentratie wordt elke dag teruggebracht naar ongeveer 35 2 .105 cellen/ml door de culture te verdunnen met vers myelomamedium. Minimaal twee dagen voor de fusie wordt de kweek overgezet naar 150 cm2 flessen (Costar 3150).The cell concentration is returned to about 35 2 .105 cells / ml each day by diluting the culture with fresh myeloma medium. The culture is transferred to 150 cm2 bottles (Costar 3150) at least two days before the merger.
S 6 01642 t * -28-S 6 01642 t * -28-
De delingstijd van de cellen bedraagt 16-24 uur, één en ander afhankelijk van de groeifase en de conditie van de cellen.The division time of the cells is 16-24 hours, depending on the growth phase and the condition of the cells.
5 f) Fusieprotocol5 f) Merger protocol
Drie of vier dagen na de laatste immunisatie wordt de Balb/c muis gedood door cervicale dislokatie.Three or four days after the last immunization, the Balb / c mouse is sacrificed by cervical dislocation.
10 Het dode dier wordt uitwendig helemaal ontsmet met 70% alkohol, en vervolgens in de flowkast op een ontsmette prepareertafel vastgelegd met de buikzijde omhoog. Met behulp van een steriele pincet en schaar wordt nu de huid aan de ventrale zijde weggeknipt zonder daarbij 15 het buikvlies te beschadigen, en zover dat aan de linker lateroventrale zijde de milt zichtbaar wordt. Het buikvlies wordt dan afgespoten met 70% alcohol waarna dit langs de linea alba ter hoogte van de buikholte wordt ’opengeknipt, zonder de organen daarbij te beschadigen. Door vervolgens 20 iets naar .links te knippen wordt de milt bereikbaar die dan zeer voorzichtig met pincet en schaar wordt uitgeprepareerd zonder daarbij andere organen te beschadigen. De uitgeprepareerde milt wordt dan in een petrischaaltje met RPMI 1640 gespoeld. Deze procedure wordt nog tweemaal 25 herhaald, telkens in een schoon petrischaaltje met medium.10 The dead animal is completely disinfected externally with 70% alcohol, and then placed in the flow cabinet on a disinfected preparation table with the belly side up. With the aid of sterile tweezers and scissors, the skin on the ventral side is now cut away without damaging the peritoneum, and so far that the spleen is visible on the left lateroventral side. The peritoneum is then sprayed with 70% alcohol, after which it is cut open along the linea alba at the level of the abdominal cavity, without damaging the organs. By subsequently cutting slightly to the left, the spleen is reached, which is then carefully prepared with tweezers and scissors without damaging other organs. The prepared spleen is then rinsed in a petri dish with RPMI 1640. This procedure is repeated two more times, each time in a clean Petri dish with medium.
Na de laatste maal spoelen wordt de milt op een nylongaasje (mesh 200) met behulp van de plunjer van een 1 ml injektie-- spuit eri 20 ml RPMI 1640 + 5% (v/v) FCS fijngewreven.After the final rinse, the spleen is triturated on a nylon gauze (mesh 200) using the plunger of a 1 ml injection syringe 20 ml RPMI 1640 + 5% (v / v) FCS.
Van de celsuspensie wordt een monster genomen, waarna 30 de miltcelsuspensie in een polypropeen centrifugepuntbuis van 50 ml wordt gepipetteerd. Van de myelomakweek worden 2 .10? cellen in eenzelfde centrifugebuis gepipetteerd, waarna beide celsuspensies worden gecentrifugeerd (5 min., 470 x g, kamertemperatuur). Na de centrifugatie 35 wordt van beide buizen het supernatant afgezogen en het pellet geresuspendeerd in 10 ml RPMI 1640. De cellen 8 8 ö 1 δ ί - -29-A sample is taken from the cell suspension and the spleen cell suspension is pipetted into a 50 ml polypropylene centrifuge tip tube. From the myeloma culture 2 .10? cells are pipetted into the same centrifuge tube, after which both cell suspensions are centrifuged (5 min., 470 x g, room temperature). After centrifugation, the supernatant is aspirated from both tubes and the pellet resuspended in 10 ml RPMI 1640. Cells 8 8 ö 1 δ ί - -29-
worden opnieuw gecentrifugeerd en gewassen. Tijdens de eerste centrifugestap is het monster van de miltsuspensie 50-maal verdund in Ο,ΙΛ M NH4CI - 0,017 M Tris/HCl pHare centrifuged and washed again. During the first spin step, the sample of the spleen suspension is diluted 50 times in ΙΛ.ΙΛ M NH4CI - 0.017 M Tris / HCl pH
7,2, waarin de cellen 15 a 20 min. worden geincubeerd.7.2, in which the cells are incubated for 15 to 20 minutes.
5 In deze buffer lyseren de erythrocyten en blijven alleen de kernhoudende miltcellen heel die dan worden geteld.In this buffer, the erythrocytes lyse and only the nucleated spleen cells remain which are then counted.
Bijna iedere milt bevat ca. 10^ kernhoudende cellen. De cellen van één milt en myelomacellen worden vervolgens in een verhouding van 10:1 gemengd, waarbij er voor wordt 10 gezorgd dat het eindvolume van de suspensie 10 ml is.Almost every spleen contains about 10 ^ nucleated cells. The cells of one spleen and myeloma cells are then mixed in a ratio of 10: 1, ensuring that the final volume of the suspension is 10 ml.
De cellen worden weer gecentrifugeerd (5 min., 470 x g, kamertemperatuur), het supernatant wordt afgezogen en het celpellet wordt losgeklopt. Aan de cellen wordt over een periode van 60 sec 1 ml PEG 4000 oplossing · (50% 15 (v/v) PEG 4000 (Merck G.A.) en 5% (v/v) DMSO in PBS met pH = 7,0) toegevoegd, waarbij de buis in een bekerglas met water van 37°C wordt gehouden. Na deze toevoeging wordt de suspensie 90 sec lang gezwenkt, nog steeds bij 37°C, waarbij een zichtbare klontering van cellen onstaat.The cells are centrifuged again (5 min., 470 x g, room temperature), the supernatant is aspirated and the cell pellet is beaten. To the cells, 1 ml of PEG 4000 solution (50% (v / v) PEG 4000 (Merck GA) and 5% (v / v) DMSO in PBS with pH = 7.0) is added over a period of 60 sec. keeping the tube in a beaker with water at 37 ° C. After this addition, the suspension is swirled for 90 seconds, still at 37 ° C, causing a visible clumping of cells.
20 Vervolgens wordt in 30 sec. 3 ml RPMI-1640, daarna in 30 sec. 10 ml RPMI 1640, en tenslotte in 30 sec. 36 ml RPMI 1640 toegevoegd. Het fusiemengsel wordt dan 10 min. in een 37°C stoof geincubeerd om de pas ontstane fusieproducten de kans te geven zich te stabiliseren. De suspensie wordt 25 daarna voorzichtig afgecentrifugeerd (5 min., 100 x g).20 Then, in 30 sec. 3 ml RPMI-1640, then in 30 sec. 10 ml RPMI 1640, and finally in 30 sec. 36 ml of RPMI 1640 added. The fusion mixture is then incubated for 10 min in a 37 ° C oven to allow the newly formed fusion products to stabilize. The suspension is then centrifuged gently (5 min., 100 x g).
Het supernatant wordt afgezogen en het pellet wordt geresuspendeerd in 45 ml AH-medium (normaal kweekmedium, aangevuld met 13,6 ug/ml hypoxanthine en 1 ug/ml azaserine) waaraan 10% (v/v) HECS (Costar) is toegevoegd. Tweemaal 15 ml 30 van deze suspensie worden ieder in een 75 cm2 fles (Costar 3275) gepipetteerd en 4 dagen bij 37°C, 8% (v/v) C0£ geincubeerd. De resterende 15 ml wordt verder verdund tot een eindvolume van 120 ml, en met de Transplate (Costar) wordt deze suspensie uitverdeeld over twintig 96 putjes-35 TC-plaatjes (Costar 3596) met 100 ul/putje. De buitenste rij putjes wordt nooit gevuld. De plaatjes worden danThe supernatant is aspirated and the pellet resuspended in 45 ml AH medium (normal culture medium supplemented with 13.6 µg / ml hypoxanthine and 1 µg / ml azaserine) to which 10% (v / v) HECS (Costar) has been added. Twice 15 ml of this suspension are each pipetted into a 75 cm 2 bottle (Costar 3275) and incubated at 37 ° C, 8% (v / v) CO2 for 4 days. The remaining 15 ml is further diluted to a final volume of 120 ml, and with the Transplate (Costar) this suspension is distributed over twenty 96-well 35 TC plates (Costar 3596) at 100 μl / well. The outer row of pits is never filled. The pictures then become
StH) 1642StH) 1642
> V> V
-30- 7 dagen geincubeerd bij 37°C, 8% (v/v) CO£.-30- incubated for 7 days at 37 ° C, 8% (v / v) CO CO.
g) Kweek van hybridoma's 1) De 75-cm^ flessen 5 4 dagen na de fusie wordt de celsuspensie uit de kweek- flessen genomen en gecentrifugeerd in een 50 ml puntbuis (5 min., 470 x g). Het celpellet wordt opgenomen in 2 ml invriesmedium, waarna de verkregen suspensie over 2 invriesbuisjes (Costar 2028) wordt verdeeld.g) Culture of hybridomas 1) The 75 cm bottles 5 days after the fusion, the cell suspension is taken from the culture bottles and centrifuged in a 50 ml pointed tube (5 min., 470 x g). The cell pellet is taken up in 2 ml of freezing medium, after which the resulting suspension is divided into 2 freezing tubes (Costar 2028).
10 De buisjes worden in de "freezing-tray" (Union Carbide) geplaatst (stand 5) waarna de "tray" op het stikstofbe-waarvat (Union Carbide) wordt geplaatst. Na enige uren (minimaal 2) worden de buisjes in een houder geplaatst en in de vloeibare N£ gedompeld.The tubes are placed in the "freezing tray" (Union Carbide) (position 5) after which the "tray" is placed on the nitrogen storage container (Union Carbide). After a few hours (minimum 2), the tubes are placed in a container and immersed in the liquid N..
15 2) De 96-putjes TC plaatjes2) The 96-well TC plates
Na 7 dagen worden de kweekjes geïnspecteerd op steriliteit en celgroei en wordt 100 ul AH-medium toegevoegd m.b.v. de Transplate. Na nog eens 3 tot 4 dagen wordt een beetje medium afge2ogen (_+ 50 ul) en wordt er 20 150 ul AH-medium toegevoegd. Na ca. 14 dagen is de groei van de cellen meestal zover gevorderd dat minimaal 3/4 van de bodem van de putjes met cellen bedekt is.After 7 days, the cultures are inspected for sterility and cell growth and 100 µl AH medium is added using e.g. the Transplate. After a further 3 to 4 days, a little medium is weighed (+ 50 µl) and 150 µl AH medium is added. After about 14 days, the growth of the cells has usually progressed to such an extent that at least 3/4 of the bottom of the wells is covered with cells.
Er wordt dan getest (zie deel h: toets- en selectie protocol), en de cellen in de positief bevonden putjes, 25 op een klein deel na, worden overgezet naar een 24 putjes plaat (Costar 3424), met in elk putje 1 ml normaal-medium + 10% (v/v) HECS (Costar). De achterge-houden cellen worden gebruikt om te subkloneren (zie hierna onder 3). Na ongeveer 1 week van kweken op 30 de 24 putjes-plaat, waarbij het medium elke 2-3 dagen voor de helft wordt ververst, zijn er meestal voldoende cellen (bodem minimaal voor 3/4 bedekt) om deze naar een 25 cm^ flesje (Costar 3025) over te zetten, met daarin 8801642 -31- 2 ml normaal medium + 10% (v/v) HECS (Costar). De eerste paar dagen worden deze flesjes schuin weggezet met de dop op een 5 ml pipet en wanneer de dan beschik-' 5 bare bodem voor 1/3 tot 1/2 is volgegroeid worden de flesjes plat gelegd. Tot dat ogenblik worden de flesjes om de dag bekeken en eventueel met medium aangevuld. Vanaf de dag dat de flesjes platgelegd zijn worden ze dagelijks gecontroleerd, en eventueel ^-0 wordt er medium toegevoegd. Wordt éénmaal waargenomen dat de cellen exponentieel groeien dan wordt overgegaan op dagelijks tellen en medium aanvullen waarbij de celconcentratie tot 2-105 cellen/ml wordt teruggebracht. Wanneer er 7 ml medium in het flesje aanwezig is, 15 en er moet worden uitverdund tot meer dan 10 ml, worden de cellen naar een 75 cm2 (Costar 3275) overgezet. Eenmaal in deze fles worden, zodra het mogelijk is, enige ampullen (met 2-5.10^ cellen) ingevroren.Testing is then carried out (see part h: testing and selection protocol), and the cells in the wells excepted, except 25, are transferred to a 24-well plate (Costar 3424), with 1 ml in each well normal medium + 10% (v / v) HECS (Costar). The retained cells are used to subclone (see below under 3). After approximately 1 week of culture on the 24-well plate, with the medium half-changed every 2-3 days, there are usually enough cells (bottom at least 3/4 covered) to transfer them to a 25 cm vial. (Costar 3025), containing 8801642 -31-2 ml normal medium + 10% (v / v) HECS (Costar). The first few days, these bottles are placed obliquely with the cap on a 5 ml pipette and when the then available bottom has grown to 1/3 to 1/2 the bottles are laid flat. Until then, the bottles will be viewed every other day and possibly supplemented with medium. From the day the bottles are laid flat, they are checked daily, and if necessary ^ -0 medium is added. Once the cells are observed to grow exponentially, change to daily counting and replenishing medium reducing the cell concentration to 2-105 cells / ml. When there is 7 ml of medium in the vial, 15 and it is necessary to dilute to more than 10 ml, the cells are transferred to a 75 cm2 (Costar 3275). Once in this bottle, some ampoules (containing 2-5.10 ^ cells) are frozen as soon as possible.
3) Subkloneren 20 Wanneer in een putje (van een 96 putjes-plaat, soms van een 24 putjes-plaat) cellen groeien die antilichamen produceren die met het antigeen reageren dan worden deze cellen dikwijls gesubkloneerd. Hiertoe wordt m.b.v. trypaanblauw het aantal levende cellen bepaald, 25 en wordt vervolgens een monster van de celculture zover uitverdund dat 10 ml normaal medium + 10% (v/v) HECS (Costar) met een concentratie van 5 cellen/ml beschikbaar is. Van een 96 putjes TC plaatje (Costar 3596) worden dan 30 putjes gevuld met 100 ul (0,5 50 cel/putje)medium en 30 putjes met 200 ul (1 eel/putje). De daarna gevolgde werkwijze is identiek aan de bovenstaand onder 2) beschreven procedure.3) Subcloning When cells grow in a well (from a 96-well plate, sometimes from a 24-well plate) producing antibodies that react with the antigen, these cells are often subcloned. For this purpose, using trypan blue to determine the number of living cells, 25 and then a sample of the cell culture is diluted so that 10 ml normal medium + 10% (v / v) HECS (Costar) at a concentration of 5 cells / ml is available. From a 96 well TC plate (Costar 3596), 30 wells are then filled with 100 µl (0.5 50 cell / well) medium and 30 wells with 200 µl (1 tbsp / well). The procedure followed afterwards is identical to the procedure described under 2) above.
Opgemerkt wordt dat een kloon soms meerdere malen 55 gesubkloneerd moet worden, dit wanneer het vermoeden bestaat dat er cellen chromosomen verliezen of anderszins 3 ü 0 1 o £ -32- •W' ** zodanig veranderen dat de antilichaamproduktie terugloopt. Ook wanneer een ELISA resultaat plotseling terugloopt wordt deze procedure vaak gevolgd, vanuit preventief 5 oogpunt.It should be noted that a clone sometimes has to be subcloned several times, if it is suspected that cells are losing chromosomes or otherwise altering 3 0 0 1 £ 32--W W W W 'dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat antil antil. 1. 1 dat 1 dat 2 dat 1' 2 dat 2 '1' 1 '1 dat 1 dat 1 terug dat loopt dat terug terug dat terug terug terug terug terug terug antil terug terug terug terug. Antil antil Even when an ELISA result suddenly decreases, this procedure is often followed from a preventive point of view.
h) Toets- en selectieprotocolh) Test and selection protocol
Het toetsen en selecteren van hybridoma's gebeurt 10 met behulp van een ELISA toets. De procedure daarvan is als volgt: 96 putjes ELlSA-plaat jes worden geactiveerd door de putjes te vullen met 100 ul coatingsbuffer (0,1 M 15 Na2C03/NaHC03 pH 9,0) + 0,025% glutaaraldehyde (BDH), en vervolgens gedurende 2 uur bij 57°C in een vochtige doos te incuberen.The testing and selection of hybridomas is done by means of an ELISA test. The procedure is as follows: 96 well ELlSA plates are activated by filling the wells with 100 μl of coating buffer (0.1 M 15 Na 2 CO 3 / NaHCO 3 pH 9.0) + 0.025% glutaraldehyde (BDH), then for 2 incubate in a damp box for hours at 57 ° C.
- de platen worden 5-maal gewassen met kraanwater en drooggemaakt door met een zwiepende beweging de druppels 20 eruit te slaan.the plates are washed 5 times with tap water and dried by knocking out the drops 20 with a swishing motion.
- Antigeen (eiwitpreparaat van G.pallida of G. rostochiensis) wordt verdund tot 1 ug/ml in coatingsbuffer en de platen worden gevuld met 100 ul per putje. Incubatie geschiedt overnacht bij kamertemperatuur in een vochtige 25 doos.Antigen (protein preparation of G. pallida or G. rostochiensis) is diluted to 1 µg / ml in coating buffer and the plates are filled with 100 µl per well. Incubation is done overnight at room temperature in a moist box.
- de platen worden weer 5-maal gewassen met kraanwater en drooggemaakt.- the plates are again washed 5 times with tap water and dried.
de platen worden gevuld met "postcoatingsbuffer" (0,5% BSA (Organon TLeknika) en 0,05% Tween 80(BDH) in PBS, 30 pH 7,2), 200 ul per putje, en ten minste één uur geincubeerd, in een vochtige doos, bij kamertemperatuur.plates are filled with "post-coating buffer" (0.5% BSA (Organon TLeknika) and 0.05% Tween 80 (BDH) in PBS, 30 pH 7.2), 200 µl per well, and incubated for at least one hour, in a damp box, at room temperature.
De platen kunnen nu tot maximaal één week bewaard worden bij 4°C, eventueel met 0,02% NaN3 (Merck) aan de buffer toegevoegd.The plates can now be stored for up to one week at 4 ° C, optionally added to the buffer with 0.02% NaN3 (Merck).
35 - de platen worden weer 5-maal gewassen met kraanwater en drooggeslagen.35 - the plates are again washed 5 times with tap water and beaten dry.
de platen worden gevuld met 50 ul per putje PBS + SöÜ1 642 -33- 0,1% (v/v) Tween 80 (BDH), en daarna aangevuld met 50 ul per putje weefselkweek supernatant. Voor de 96putjes-platen gebeurt deze stap m.b.v. een "Transplate" 5 (Costar) in de "flow"kast. Van één plaat wordt dan 100 ul medium afgenomen en getest tegen beide typen antigeen zodat direkt onderzocht kan worden of er specifieke antilichamen tegen één van beide soorten aardappelcysteaaltjes geproduceerd worden.the plates are filled with 50 µl per well of PBS + SO1 642 -33-1.1% (v / v) Tween 80 (BDH), then supplemented with 50 µl per well of tissue culture supernatant. For the 96-well plates, this step is done using a "Transplate" 5 (Costar) in the "flow" cabinet. 100 µl of medium is then taken from one plate and tested against both types of antigen so that it can be investigated directly whether specific antibodies against either type of potato cyst nematode are produced.
10 De platen worden 2 uur bij 37°C in een vochtige doos geincubeerd.The plates are incubated in a moist box for 2 hours at 37 ° C.
- de platen worden 5-maal gewassen en daarna drooggeslagen.- the plates are washed 5 times and then beaten dry.
- de platen worden gevuld met 100 ul per putje PBSthe plates are filled with 100 µl per well of PBS
+ 0,1% (w/v) BSA + 0,05% (v/v) Tween 80 + geite-anti-15 muis IgG(H+L)/Horse radish peroxydase (Bio-Rad, Affinity purified, 1:3000 verdund). Incubatie vindt plaats in een vochtige doos, gedurende 2 uur bij 37°C.+ 0.1% (w / v) BSA + 0.05% (v / v) Tween 80 + goat anti-15 mouse IgG (H + L) / Horse radish peroxidase (Bio-Rad, Affinity purified, 1: 3000 diluted). Incubation takes place in a moist box for 2 hours at 37 ° C.
- de platen worden 10-maal gewassen met kraanwater, en drooggeslagen.- the plates are washed 10 times with tap water and beaten dry.
20 - de platen worden gevuld met 100 ul per putje vanPlates are filled with 100 µl per well of
een oplossing van 0,04% (w/v) orthofenyldiamine (Sigma)-0,04% H2O2 (Lamers en Indemans) in substraatbuffer (0,1 M natriumcitraat (BDH), 0,2M KH2PO4 (Merck) pHa solution of 0.04% (w / v) orthophenyldiamine (Sigma) -0.04% H2O2 (Lamers and Indemans) in substrate buffer (0.1 M sodium citrate (BDH), 0.2M KH2PO4 (Merck) pH
5,0). De platen worden een half uur in het donker 25 geincubeerd, - de reactie wordt gestopt door aan alle putjes 50 ul 2,5 M H2SO4 (Merck) toe te voegen.5.0). The plates are incubated in the dark for half an hour, the reaction is stopped by adding 50 µl 2.5 M H 2 SO 4 (Merck) to all wells.
Extinctie wordt gemeten in een ELISA-reader (Easy-Reader, SLT-labïnstruments, Oostenrijk) bij 492 nm.Extinction is measured in an ELISA reader (Easy-Reader, SLT lab instruments, Austria) at 492 nm.
3030
Deze toets wordt voor de eerste maal uitgevoerd _+ 2 weken na fusie en vervolgens ongeveer iedere week als controle.This test is performed for the first time _ + 2 weeks after merger and then approximately every week as a control.
i) RESULTATENi) RESULTS
Tot nu toe zijn er twee hybridomaklonen (WGP 2 en WGP 3) geïsoleerd die antilichamen produceren welke 8001842So far, two hybridoma clones (WGP 2 and WGP 3) have been isolated producing antibodies 8001842
*· V* · V
-34- uitsluitend reageren met thermostabiel eiwit uit £. pallida. Daarnaast is er de beschikking over diverse klonen welke reageren met thermostabiel eiwit uit zowel jG. pallida als G. rostochiensis.-34- react only with thermostable protein from £. pallida. In addition, various clones are available that react with thermostable protein from both jG. pallida as G. rostochiensis.
5 De specificiteit van de hybridomaklonen WGP 2 en WGP 3 is aangetoond m.b.v.5 The specificity of the hybridoma clones WGP 2 and WGP 3 has been demonstrated using
1) ELISA1) ELISA
2) Immuno-blotting 3) Rozettest 10 ad 1) Absolute specificiteit werd aangetoond zelfs bij geringe verdunning van de ascitesvloeistof. ad 2) Uitgevoerd met 1:1 verdunde celkweeksupernatanten op blots van natieve gels. De banden die werden gekleurd 15 bleken in alle gevallen die banden welke overeenkwamen met een Rf-waarde van 59,5 en 65 in het geval van G. rostochiensis en die met een Rf-waarde van 55 en 59 in het geval van £. pallida. Uiteraard reageerden de hybridoma-klonen WGP 2 en WGP 3 met banden specifiek voor £. pallida. 20 Alle tot nu toe beschikbare aspecifieke hybridomaklonen reageerden echter met genoemde eiwitbanden van beide soorten.2) Immuno-blotting 3) Rosette test 10 ad 1) Absolute specificity was demonstrated even with slight dilution of the ascites fluid. ad 2) Performed with 1: 1 diluted cell culture supernatants on native gel blots. In all cases, the bands dyed turned out to be those bands which corresponded to an Rf of 59.5 and 65 in the case of G. rostochiensis and those of an Rf of 55 and 59 in the case of £. pallida. Naturally, the hybridoma clones WGP 2 and WGP 3 reacted with bands specific for £. pallida. However, all aspecific hybridoma clones available hitherto reacted with said protein bands of both species.
ad 3) Schaperodebloedcellen (SRBC) werden "gecoat" met hittestabiel eiwit uit £. pallida of G_. rostochiensis 25 en ge'incubeerd (bij 4°C) met cellen van de hybridomaklonen. De antilichamen welke zich op de celmembraan bevinden binden aan het antigeen op de SRBC. Daar een rode bloedcel vele malen kleiner is dan een hybridomacel zal er een rozet ontstaan van (kleine) rode bloedcellen rondom een 30 (grote) hybridomacel. In het geval van een hybridomakloon welke specifiek antilichaam produceert tegen eiwit uit G. pallida zullen alleen dan rozetten gevormd worden wanneer met G. pallida eiwit "gecoate" SRBC zijn toegevoegd. Van zowel specifieke als aspecifieke hybridoma-35 klonen is in Balb/c muizen ascites geproduceerd. De anti- ' 8 Q 0 1 O 4 2 λ· -35- lichamen zijn, uit deze ascitesvloeistoffen, gezuiverd met behulp van een op een HPLC aangesloten hydroxylapatiet kolom. Voor deze zuivering werd er geëlueerd met fosfaat-buffers (pH 6,8) in een gradiënt van 10 naar 400 mM.ad 3) Sheep red blood cells (SRBC) were "coated" with heat stable protein from £. pallida or G_. rostochiensis and incubated (at 4 ° C) with cells of the hybridoma clones. The antibodies located on the cell membrane bind to the antigen on the SRBC. Since a red blood cell is many times smaller than a hybridoma cell, a rosette of (small) red blood cells will arise around a (large) hybridoma cell. In the case of a hybridoma clone producing specific antibody against G. pallida protein, rosettes will only be formed when G. pallida protein "coated" SRBC are added. Ascites have been produced in Balb / c mice from both specific and nonspecific hybridoma-35 clones. The anti-'8 Q 0 1 O 4 2 λ · -35- bodies were purified from these ascites fluids using a hydroxylapatite column connected to an HPLC. For this purification, elution was performed with phosphate buffers (pH 6.8) in a gradient from 10 to 400 mM.
5 Frakties werden opgevangen en gecontroleerd op antilichaam-aktiviteit met een ELISA en vervolgens geconcentreerd.Fractions were collected and checked for antibody activity with an ELISA and then concentrated.
Deze gezuiverde antilichamen kunnen worden gebruikt in een praktijktoets voor het bepalen van de nematode populaties in grondmonsters.These purified antibodies can be used in a practical test to determine the nematode populations in soil samples.
10 Ascites van hybridomakloon WGP 2 is gezuiverd op een hydroxylapatietkolom (Bio-Rad) en gelabeld met "horse radish peroxydase" (Boehringer) volgens de tweestaps glutaaraldehyde methode zoals beschreven door Avrameas et al, Immunochemistry 8, 1175 (1971). De concentratie 15 gelabeld antilichaam bedroeg 0.77 mg/ml. Op een "gecoate" ELISA-pIaat (beschreven in voorbeeld III h) is een 1:1 verdunningsreeks gemaakt van celkweeksupernatanten van de aspecifiek met beide soorten aardappelcysteaaltjes reagerende hybridomaklonen WGR 1 en WGR 8. De putjes 20 bevatten dan 100 ul verdund supernatant met een hoogste verdunning van 128-maal. Aan alle putjes werd vervolgens 100 ul van een 5000- of 10000-maal verdunde (gelabelde) WGP 2-oplossing toegevoegd. Het microtiterplaatje met beide antilichamen werd vervolgens 2 uur in een vochtige 25 doos bij 37°C geïncubeerd waarna het plaatje 10-maal met kraanwater werd gewassen en drooggeslagen. Het plaatje werd gevuld met substraatoplossing (zie voorbeeld III h) en uiteindelijk doorgemeten op de ELISA-reader.Ascites of hybridoma clone WGP 2 is purified on a hydroxylapatite column (Bio-Rad) and labeled with "horse radish peroxydase" (Boehringer) according to the two-step glutaraldehyde method as described by Avrameas et al, Immunochemistry 8, 1175 (1971). The concentration of labeled antibody was 0.77 mg / ml. On a "coated" ELISA plate (described in Example III h), a 1: 1 dilution series was made of cell culture supernatants of the nonspecific reactive hybridoma clones WGR 1 and WGR 8 with both types of potato cyst nematodes. The wells 20 then contained 100 µl of diluted supernatant with a highest dilution of 128 times. 100 µl of a 5000 or 10000 diluted (labeled) WGP 2 solution was then added to all wells. The microtiter plate with both antibodies was then incubated for 2 hours in a moist box at 37 ° C, after which the plate was washed 10 times with tap water and beaten dry. The plate was filled with substrate solution (see example III h) and finally measured on the ELISA reader.
Het resultaat was dat ten opzichte van de blanko 30 (alleen WGP 2) een duidelijke stimulering van de binding van het gelabelde specifieke WGP 2 antilichaam had plaatsgevonden zoals weergegeven in onderstaande tabel: WGR 1 WGR 8 2^ WGP 2 5000x 133-215% 250-289% (verdunning 128x tot lx) WGP 2 lOOOOx 180% 180% (voor alle verdunningen) 830 1 64 2 -36-The result was that, relative to the blank 30 (WGP 2 only), a marked stimulation of the binding of the labeled specific WGP 2 antibody had occurred as shown in the table below: WGR 1 WGR 8 2 ^ WGP 2 5000x 133-215% 250 -289% (dilution 128x to lx) WGP 2 100x 180% 180% (for all dilutions) 830 1 64 2 -36-
Dit lijkt er op te wijzen dat sommige aspecifieke klonen de binding met de specifieke kloon WGP 2 stimuleren.This seems to indicate that some nonspecific clones stimulate binding to the specific clone WGP 2.
Deze stimulering kan van nut zijn in het opzetten van een praktijktoets waarbij de gedachte dan uitgaat naar 5 de volgende opzet: Twee microtiterplaatjes worden "gecoat" met een aspecifiek reagerende kloon en worden daarna in duplo met monsters geïncubeerd. Het ene plaatje wordt ontwikkeld met een niet-soortspecifiek anti-Globodera monoklonaal antilichaamconjugaat dat niet competeert 10 met het reeds op het plaatje aanwezige monoklonaal anti lichaam, het andere plaatje met een conjugaat van het monoklonaal antilichaam WGP 2. Het te verwachten reaktiepatroon met een gelabeld tweede antilichaam is dan als volgt: a) in het geval van een monster dat rostochiensis 15 bevat, zal een tweede antilichaam dat aspecifiek is, maar niet competeert met het eerste antilichaam positieve reaktie geven. Een tweede antilichaam dat specifiek is voor G. pallida zal geen reaktie geven.This stimulation can be useful in setting up a practical test in which the idea then goes to the following design: Two microtiter plates are "coated" with an unspecific reacting clone and are then incubated in duplicate with samples. One image is developed with a non-species-specific anti-Globodera monoclonal antibody conjugate that does not compete with the monoclonal antibody already present on the image, the other image with a conjugate of the WGP 2 monoclonal antibody. The expected reaction pattern is labeled second antibody is then as follows: a) in the case of a sample containing rostochiensis, a second antibody which is unspecific but does not compete with the first antibody will give positive reaction. A second antibody specific for G. pallida will not react.
b) in het geval van een monster dat G_. pallida bevat, 20 zal een tweede antilichaam dat aspecifiek is een gewone reaktie geven. Een tweede antilichaam dat specifiek is voor G. pallida zal een reaktie geven die positief is en versterkt wordt door het eerste antilichaam tot ongeveer 200%.b) in the case of a sample that G_. pallida, a second antibody which is nonspecific will give a normal reaction. A second antibody specific for G. pallida will give a reaction that is positive and enhanced by the first antibody to about 200%.
25 Bij deze opzet wordt het tweede antilichaam dat aspecifiek is gebruikt als referentiepunt voor het tweede antilichaam dat specifiek is voor (?. pallida.In this design, the second antibody that is nonspecific is used as a reference point for the second antibody specific for (?. Pallida.
86 0 164 286 0 164 2
Claims (9)
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8601642A NL8601642A (en) | 1986-06-24 | 1986-06-24 | New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8601642A NL8601642A (en) | 1986-06-24 | 1986-06-24 | New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil |
NL8601642 | 1986-06-24 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8601642A true NL8601642A (en) | 1988-01-18 |
Family
ID=19848214
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8601642A NL8601642A (en) | 1986-06-24 | 1986-06-24 | New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL8601642A (en) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1996022372A2 (en) * | 1995-01-17 | 1996-07-25 | Landbouwuniversiteit Wageningen | Antibodies for the control of cyst nematodes and transgenic plants expressing them |
-
1986
- 1986-06-24 NL NL8601642A patent/NL8601642A/en not_active Application Discontinuation
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1996022372A2 (en) * | 1995-01-17 | 1996-07-25 | Landbouwuniversiteit Wageningen | Antibodies for the control of cyst nematodes and transgenic plants expressing them |
WO1996022372A3 (en) * | 1995-01-17 | 1996-09-19 | Rijkslandbouwhogeschool | Antibodies for the control of cyst nematodes and transgenic plants expressing them |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
Westgate et al. | Bullous pemphigoid antigen localization suggests an intracellular association with hemidesmosomes | |
Rowlerson et al. | A novel myosin present in cat jaw-closing muscles | |
Schoenfeld et al. | MAP 1A and MAP 1B are structurally related microtubule associated proteins with distinct developmental patterns in the CNS | |
Schlosshauer et al. | Neurothelin: an inducible cell surface glycoprotein of blood-brain barrier-specific endothelial cells and distinct neurons. | |
Nessler et al. | Identification and characterization of latex-specific proteins in opium poppy | |
Ingram et al. | Diversity among Purkinje cells in the monkey cerebellum. | |
US11693008B2 (en) | Match-paired monoclonal antibodies against MRJP4, ELISA kit and colloidal gold immunoassay test strip for detecting MRJP4 | |
Hussey | Monoclonal antibodies to secretory granules in esophageal glands of Meloidogyne species | |
Szaro et al. | Immunocytochemical identification of non-neuronal intermediate filament proteins in the developing Xenopus laevis nervous system | |
NO862144L (en) | RACE ONCOGEN PEPTIDES AND ANTIBODIES. | |
Dreyer et al. | Tissue specific nuclear antigens in the germinal vesicle of Xenopus laevis oocytes | |
Wick et al. | Immunofluorescence demonstration of type IV collagen and a noncollagenous glycoprotein in thickened vascular basal membranes in protoporphyria | |
US5147783A (en) | Methods to screen for ovarian cancer and myocardial infarction | |
Kumpulainen | Immunohistochemical localization of human carbonic anhydrase isoenzyme C | |
NL8601642A (en) | New potato root eel-worm proteins - and antibodies useful for determn. of eel-worm populations in soil | |
CN107892713A (en) | The monoclonal antibody of the anti-main albumen 3 of royal jelly and the enzyme linked immunological kit for detecting the main albumen 3 of royal jelly | |
Wewer et al. | Distinct antigenic characteristics of murine parietal yolk sac laminin | |
Bader et al. | Neurofilament proteins in cultured chromaffin cells | |
Gugerli et al. | Production of monoclonal antibodies for the serological identification and reliable detection of Apple stem pitting and Pear yellow vein viruses in apple and pear | |
CN111303282B (en) | Paired anti-MRJP 2 monoclonal antibody and application thereof in qualitative or quantitative detection of MRJP2 | |
Norbeck et al. | Molecular gradients along the proximal-distal axis of embryonic insect legs: possible guidance cues of pioneer axon growth | |
US5674719A (en) | Method for producing monoclonal antibodies specific to hair follicles | |
Clark et al. | Serological discrimination among mycoplasma-like organisms using polyclonal and monoclonal antibodies | |
RU2105062C1 (en) | ANTI-iGM-ANTIBODY-BASE CONJUGATE (VARIANTS) AND METHOD OF DECREASE OF IGM-ANTIBODY SECRETION BY LYMPHOCYTES (VARIANTS) | |
CN111333728B (en) | Preparation of anti-DNP monoclonal antibody and hybridoma producing the same |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
BV | The patent application has lapsed |