NL8601325A - Vanaf de oppervlakte bestuurbare ondergrondse veiligheidsklep. - Google Patents
Vanaf de oppervlakte bestuurbare ondergrondse veiligheidsklep. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8601325A NL8601325A NL8601325A NL8601325A NL8601325A NL 8601325 A NL8601325 A NL 8601325A NL 8601325 A NL8601325 A NL 8601325A NL 8601325 A NL8601325 A NL 8601325A NL 8601325 A NL8601325 A NL 8601325A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- valve
- pilot valve
- housing
- safety valve
- inner mandrel
- Prior art date
Links
- 239000012530 fluid Substances 0.000 claims description 94
- 238000004519 manufacturing process Methods 0.000 claims description 31
- 230000004044 response Effects 0.000 claims description 23
- 238000004891 communication Methods 0.000 claims description 9
- 230000008878 coupling Effects 0.000 claims description 8
- 238000010168 coupling process Methods 0.000 claims description 8
- 238000005859 coupling reaction Methods 0.000 claims description 8
- 238000006073 displacement reaction Methods 0.000 claims description 7
- 230000009467 reduction Effects 0.000 claims description 3
- 238000007599 discharging Methods 0.000 claims description 2
- 230000000284 resting effect Effects 0.000 claims 2
- 238000003780 insertion Methods 0.000 claims 1
- 230000037431 insertion Effects 0.000 claims 1
- 238000007789 sealing Methods 0.000 description 7
- 125000006850 spacer group Chemical group 0.000 description 5
- 230000000712 assembly Effects 0.000 description 4
- 238000000429 assembly Methods 0.000 description 4
- 230000008859 change Effects 0.000 description 4
- 239000004020 conductor Substances 0.000 description 4
- 239000007789 gas Substances 0.000 description 4
- 230000015572 biosynthetic process Effects 0.000 description 3
- 239000003082 abrasive agent Substances 0.000 description 2
- 230000009471 action Effects 0.000 description 2
- 238000010586 diagram Methods 0.000 description 2
- 238000009434 installation Methods 0.000 description 2
- 239000000203 mixture Substances 0.000 description 2
- 230000001934 delay Effects 0.000 description 1
- 238000011161 development Methods 0.000 description 1
- 210000005069 ears Anatomy 0.000 description 1
- 238000009429 electrical wiring Methods 0.000 description 1
- 239000012777 electrically insulating material Substances 0.000 description 1
- 230000005284 excitation Effects 0.000 description 1
- 238000001914 filtration Methods 0.000 description 1
- 231100001261 hazardous Toxicity 0.000 description 1
- 230000002706 hydrostatic effect Effects 0.000 description 1
- 230000000977 initiatory effect Effects 0.000 description 1
- 239000012212 insulator Substances 0.000 description 1
- NLYAJNPCOHFWQQ-UHFFFAOYSA-N kaolin Chemical compound O.O.O=[Al]O[Si](=O)O[Si](=O)O[Al]=O NLYAJNPCOHFWQQ-UHFFFAOYSA-N 0.000 description 1
- 239000007788 liquid Substances 0.000 description 1
- 238000012423 maintenance Methods 0.000 description 1
- 239000002184 metal Substances 0.000 description 1
- 238000012856 packing Methods 0.000 description 1
- 238000012545 processing Methods 0.000 description 1
- 230000035939 shock Effects 0.000 description 1
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
- E21B—EARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B23/00—Apparatus for displacing, setting, locking, releasing or removing tools, packers or the like in boreholes or wells
- E21B23/03—Apparatus for displacing, setting, locking, releasing or removing tools, packers or the like in boreholes or wells for setting the tools into, or removing the tools from, laterally offset landing nipples or pockets
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
- E21B—EARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B34/00—Valve arrangements for boreholes or wells
- E21B34/06—Valve arrangements for boreholes or wells in wells
- E21B34/066—Valve arrangements for boreholes or wells in wells electrically actuated
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
- E21B—EARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B34/00—Valve arrangements for boreholes or wells
- E21B34/06—Valve arrangements for boreholes or wells in wells
- E21B34/10—Valve arrangements for boreholes or wells in wells operated by control fluid supplied from outside the borehole
- E21B34/105—Valve arrangements for boreholes or wells in wells operated by control fluid supplied from outside the borehole retrievable, e.g. wire line retrievable, i.e. with an element which can be landed into a landing-nipple provided with a passage for control fluid
- E21B34/107—Valve arrangements for boreholes or wells in wells operated by control fluid supplied from outside the borehole retrievable, e.g. wire line retrievable, i.e. with an element which can be landed into a landing-nipple provided with a passage for control fluid the retrievable element being an operating or controlling means retrievable separately from the closure member, e.g. pilot valve landed into a side pocket
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
- E21B—EARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B34/00—Valve arrangements for boreholes or wells
- E21B34/16—Control means therefor being outside the borehole
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Geology (AREA)
- Mining & Mineral Resources (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- Environmental & Geological Engineering (AREA)
- Fluid Mechanics (AREA)
- General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Geochemistry & Mineralogy (AREA)
- Magnetically Actuated Valves (AREA)
- Safety Valves (AREA)
Description
\ 6 N.0. 33768 1
Vanaf de oppervlakte bestuurbare ondergrondse veiligheidsklep.
De uitvinding heeft betrekking op ondergrondse veiligheidskleppen voor het besturen van de stroming in boorputten, zoals olie- en gasputten, en heeft meer in het bijzonder betrekking op een ondergrondse veiligheidsklep die op afstand wordt bestuurd, bijvoorbeeld vanaf het op-5 pervlak, en die reageert binnen een minimale tijdsduur. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een op afstand bestuurbare pilootklep voor een conventionele ondergrondse veiligheidsklep die wordt bediend door stuurfluïdumdruk die vanaf het oppervlak wordt overgedragen.
10 Het is bekend om gebruik te maken van ondergrondse veiligheids kleppen voor het besturen van fluïdumstromingen zoals olie- en gasstromingen binnen een uit een gekoppelde reeks van pijpsecties bestaande pijp in een boorput. Een dergelijke ondergrondse veiligheidsklep van het via een draadlijn terughaalbare type is geïllustreerd en beschreven 15 in het Amerikaanse octrooischrift 3.703.193 dat op 21 november 1972 is uitgegeven. De in dit octrooischrift getoonde veiligheidsklep heeft een hydraulisch bediende zuiger voor het open houden van de klep in responsie op een hydraulische fluïdumdruk die aan de klep wordt aangeboden via een stuurfluïdumleiding die verloopt naar het boveneinde van de 20 boorput aan het oppervlak. Het zal duidelijk zijn dat het, voor het opwaarts bewegen van de bedieningszuiger van een dergelijke veiligheidsklep teneinde de klep te sluiten, nodig is dat de zuiger een kolom van stuurfluldum opwaarts verplaatst gelijk aan de afstand tussen de ondergrondse veiligheidsklep en de bovenzijde van de boorput nabij het op-25 pervlak. Het sluiten van een dergelijke ondergrondse veiligheidsklep kan een aanzienlijke tijdsduur in beslag nemen als gevolg van deze kolom met stuurfluldum. Een oplossing voor het probleem van de tijdver-traglng die de ondergrondse veiligheidsklep nodig heeft om in te werken tegen de kolom van stuurfluldum is het gebruik van een pilootklep die 30 in de boorput nabij de ondergrondse veiligheidsklep is aangebracht tussen de bron van de stuurfluïdumdruk en de veiligheidsklep, teneinde de stuurfluïdumdruk van de klep weg te nemen en de stuurfluïdumdruk in de veiligheidsklep zelf af te voeren naar de pijp direct boven de veiligheidsklep waardoor de noodzaak, dat de veiligheidsklepzuiger de kolom 35 van stuurfluïdum tussen de veiligheidsklep en het oppervlak opwaarts moet bewegen, wordt geëlimineerd. Een dergelijke veiligheidsklep is geïllustreerd en beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.119.146 dat op 10 oktober 1978 is uitgegeven. De in het Amerikaanse octrooi- p 3 f « < 0 Ά w 'J j z.j rC-, ον f ί 2 schrift 4.119.146 getoonde veiligheidsklep wordt hydraulisch bediend en reageert op een verandering in de stuurfluïdumdruk. De responsietijd van de pilootklep is dus noodzakelijkerwijze lang vanwege de tijd die nodig is om een hydraulische druksignaalverandering over te dragen van-5 af het oppervlak naar de pilootklep en omdat de klep de kolom van hydraulisch stuurfluïdum moet verplaatsen in opwaartse richting over een korte afstand tijdens de beweging van een eerste lagere positie naar een tweede hogere positie voor het wegnemen van de stuurfluïdumdruk naar de veiligheidsklep en het afvoeren van de veiligheidsklep-stuur-10 fluïdumdruk naar de pijp boven de veiligheidsklep. Ook laat de pilootklep van het Amerikaane octrooischrift 4.119.146 naar het oppervlak verlopende stuurfluïdumleiding niet uitzonden in de pijpstreng. Dikwijls zijn ondergrondse veiligheidskleppen aangebracht op diepten van enkele duizenden voet in een boorput. De tijd die zelfs een via een pi-15 lootelement bediende ondergrondse veiligheidsklep, aangebracht op een diepte van enkele duizenden voet, nodig heeft om te reageren op een verandering in de stuurfluïdumdruk kan aanzienlijk zijn zelfs in het geval een pilootklep wordt gebruikt waarmee de stuurfluïdumdruk in de pijp wordt afgevoerd.
20 Een belangrijke doelstelling van de uitvinding is derhalve het verschaffen van een nieuwe en verbeterde ondergrondse veiligheidsklep die wordt bediend in responsie op een pilootklep die van afstand wordt bestuurd teneinde een in hoofdzaak directe responsie van de veiligheidsklep te realiseren.
25 Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van een pilootklep voor het besturen van de hydraulische stuurfluïdumdruk naar een ondergrondse veiligheidsklep waarmee de stuurfluïdumdruk naar de veiligheidsklep wordt weggenomen en de druk wordt afgevoerd naar de boorput boven de veiligheidsklep teneinde de sluittijd van de veilig-30 heidsklep te minimaliseren.
Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van een pilootklep voor een ondergrondse veiligheidsklep van het beschreven type die reageert op elektrische signalen, uitgestuurd van een op afstand gelegen positie.
35 Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van een pilootklep voor een ondergrondse veiligheidsklep die wordt bediend in responsie op elektromagnetische signalen zoals radiogolven, die worden uitgezonden van een op afstand gelegen positie.
Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van 40 een pilootklep voor een ondergrondse veiligheidsklep die wordt bediend
& Ö W * -J i. J
ΐ * 3 in responsie op een akoestisch signaal dat overgedragen wordt naar de pilootklep van een op afstand gelegen positie.
Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van door een pilootklep bediende ondergrondse veiligheidsklep die wordt be-5 diend van een op afstand gelegen positie onafhankelijk van de stuur-fluldrumdruk die vanaf het oppervlak naar de veiligheidsklep wordt overgedragen.
Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van een pilootklep voor het besturen van een ondergrondse veiligheidsklep 10 die voor het sluiten van de veiligheidsklep veel sneller reageert dan de op dit moment bekende ondergrondse veiligheidsklep-stuurstelsels.
Een andere doelstelling van de uitvinding is het verschaffen van een grendelsamenstelling van het type met minimale terugslag bedoeld om een boorputgereedschap op losneembare wijze te vergrendelen in een 15 boorput.
Volgens de uitvinding wordt een pilootklep verschaft die gepositioneerd moet worden in een stromingsgeleider nabij een ondergrondse veiligheidsklep en die bestemd is om de stuurfluïduradruk weg te nemen van de veiligheidsklep en de druk uit het leidingdeel tussen de pilootklep 20 en het oppervlak af te voeren in de pijpstreng boven de veiligheidsklep teneinde het mogelijk te maken dat de veiligheidsklep zich sluit. De pilootklep omvat een elektrisch bediende stromingsstuurklep die kan worden bediend via een elektrische leiding vanaf het oppervlak, door akoestische signalen vanaf het oppervlak of door radiogolven vanaf het 25 oppervlak. In overeenstemming met de uitvinding wordt verder een grendelsamenstelling met minimale terugslag verschaft voor het losneembaar vergrendelen van een boorputgereedschap, zoals een pilootklep, in een ontvangstruimte, zoals in een pijpsectie met zijholte.
De bovenstaande doelstellingen en voordelen van de onderhavige 30 uitvinding zullen tezamen met details van voorkeursuitvoeringsvormen ervan beter worden begrepen uit de navolgende gedetailleerde beschrijving die wordt gegeven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin:
Figuur 1 een schematisch longitudinaal doorsneden zij-aanzicht is 35 van een boorputinstallatie met inbegrip van een ondergrondse veiligheidsklep en een pilootklep voor het besturen van de veiligheidsklep in overeenstemming met een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.
Figuur 2 is een schema van het elektro-hydraulische ondergrondse veiligheidsklepstelsel volgens de uitvinding, dat getoond is in figuur 40 1.
8 S ö 1 3 2 5 τ ? 4
De figuren 3A, 3B en 3C vormen tezamen een longitudinaal doorsneden aanzicht van een in een pijpsectie met zijholte aangebrachte net daarin een via een draadlijn terughaalbare pilootklep voor een ondergrondse veiligheidsklep in de boorputinstallatie die getoond is in de 5 figuren 1 en 2.
Figuur 4 is een vergroot doorsneden deelaanzicht van de elektrische plug- en ontvangstcontactsamenstellingen van de pilootklep die getoond is in figuur 3B.
Figuur 5 is een longitudinaal zij-aanzicht van de draadgeleider 10 van de pilootklepontvangsteenheid die geïllustreerd is in het bovenste deel van figuur 3C.
Figuur 6 is een longitudinaal doorsneden aanzicht van de draadgeleider uit figuur 5, waarbij de doorsnede is genomen volgens de lijn 6-6.
15 Figuur 7 is een bovenaanzicht van de draadgeleider volgens de fi guren 5 en 6.
Figuur 8 is een doorsnede volgens de lijn 8-8 in figuur 4.
Figuur 9 is een longitudinale doorsnede door een van de elektrische plugcontactlichamen van de pilootklep uit de figuren 3A-3C.
20 Figuur 10 is een doorsneden aanzicht van het plugcontactlichaam volgens de lijn 10-10 uit figuur 9.
Figuur 11 is een bovenaanzicht van het plugcontactlichaam volgens figuur 9.
Figuur 12 is een zij-aanzicht van een van de contactringen van de 25 pilootklepplugsamenstelling, gemonteerd op het contactlichaam van figuur 9.
Figuur 13 is een bovenaanzicht van een van de isolatoren van de plugcontactsamenstelling van de pilootklep.
Figuur 14 is een doorsnede volgens de lijn 14-14 uit figuur 12.
30 Figuur 15 is een bovenaanzicht van het geïsoleerde afstandselement voor de ontvangstcontactsamenstelling van de pilootklep.
Figuur 16 is een doorsnede volgens de lijn 16-16 uit figuur 15.
De figuren 17A, 17B en 17C vormen samen een longitudinale doorsnede van een andere uitvoeringsvorm van een pilootklep die geconstrueerd 35 is in overeenstemming met de uitvinding.
Figuur 18 toont een longitudinaal gedeeltelijk doorsneden aanzicht van een grendelsamenstelling voor het losneembaar vergrendelen van de pilootklep volgens de uitvinding in een zijholtedoorn.
Figuur 19 toont een aanzicht in doorsnede volgens de lijn 19-19 40 van figuur 18.
8601325
& V
5
Figuur 20 toont een gedeeltelijke doorsnede van de grendelsamen-stelling uit figuur 18, verschoven naar een vergrendelende toestand.
Figuur 21 toont een doorsnede volgens de lijn 21-21 in figuur 20.
Figuur 22 toont een doorsnede volgens de grendelsamenstelling van 5 figuur 18 verschoven naar de vrijgevende toestand.
Figuur 23 toont een blokschema van een akoestische of elektromagnetische ontvanger met bijbehorende schakelingen voor gebruik in de pi-lootklep 300, getoond in de figuren 17A-17C.
Figuur 1 toont een boorputinstallatie met inbegrip van een klep-10 systeem dat gebruik maakt van de kenmerken van de uitvinding. Zoals is getoond is de boorput 30 voorzien van een bekleding uit een reeks van bekledingselementen 31 waarin een uit pijpsecties bestaande productie-pijp 32 wordt gesteund via een in de boorput aangebracht vulstuk 33 waarmee de ringvormige ruimte tussen de pijp en de bekleding boven een 15 niet getoonde productieformatie wordt afgesloten. De stroming door de productiepijp wordt bestuurd door de kleppen 34 en 35Een ondergrondse veiligheidsklep 40 is geïnstalleerd in de productiepijpreeks voor het afsluiten van de fluïdumstroming en deze klep reageert op een stuur-fluldumdruk die aan de veiligheidsklep wordt overgedragen via een lei-20 ding 41 die verloopt naar een stuurfluïdumbedieningsspruitstuk 42 aan het oppervlak. In overeenstemming met de uitvinding is de stuurfluïdum-leiding 41 gekoppeld met de veiligheidsklep 40 en met een pilootklep 43 die de stuurfluïdumdruk naar de veiligheidsklep wegneemt door de stuur-fluïdumdruk af te voeren in de pijp 32 boven de veiligheidsklep in res-25 ponsie op een elektrisch signaal dat via een kabel 44 wordt overgebracht vanaf een aan de oppervlakte geïnstalleerde vermogenseenheid 45, die door een operateur kan worden bediend in responsie op een aantal verschillende om veiligheidsmaatregelen vragende omstandigheden zoals brand, een breuk in de stromingsleiding, en dergelijke. De elektrische 30 besturing van de pilootklep levert een aanzienlijk snellere responsie en een aanzienlijk sneller sluiten van de ondergrondse veiligheidsklep op dan het geval is bij conventionele ondergrondse veiligheidskleppen die reageren op een reductie van de stuurfluïdumdruk in de leiding 41.
De elektrisch bediende pilootklep 43 reageert direct op een signaal via 35 de leiding 44 waarmee het deel van de stuurfluïdumleiding 41 tussen de pilootklep en de veiligheidsklep 40 wordt geopend waardoor de stuurfluïdumdruk in deze korte sectie van de leiding wegvloeit in de pijpleiding 32 zodat de ondergrondse veiligheidsklep zich in hoofdzaak direct sluit. De elektrisch bediende pilootklep behoeft niet te wachten 40 totdat het drukreductiesignaal is gepropageerd vanaf het oppervlak en 880132? if * 6 ook behoeft de klep niet de volledige kolom van stuurfluïdum tussen de veiligheidsklep en het oppervlak omhoog te bewegen om de veiligheidsklep te kunnen sluiten.
De relatie tussen de pilootklep 43 en de ondergrondse veiligheids-5 klep is schematisch geïllustreerd in figuur 2. Uit de formatie 50 onder het vulstuk 33 afkomstige boorputvloeistoffen of -gassen stromen via de productiepijpleiding 32 naar het oppervlak door de klepsamenstelling 51 van de ondergrondse veiligheidsklep. De klepsamenstelling 51 wordt door een veer 52 naar de gesloten toestand voorgespannen en wordt geopend 10 gehouden door de stuurfluïdumdruk in een cilindersamenstelling 53 die via de stuurfluïdumleiding 41 in verbinding staat met de veiligheidsklep. De stuurleiding 41 is voorzien van een filter 53a en een contro-leklep 54. De stuurleiding 41 splitst zich in de aftakleiding 41a die loopt naar de stuureilinder 53 van de ondergrondse veiligheidsklep en 15 de aftakleiding 41b die uitmondt in de pijpleiding 32 boven de veiligheidsklep via een klepsamenstelling 55 van de pilootklep 43. De klepsamenstelling 55 is voorzien van een veer die de pilootklep in de geopende toestand voorspant en een solenoïde 61 die via de elektrische leiding 44 verbonden is met het oppervlak. De solenoïde 61 sluit de pi-20 lootklep als ze wordt bekrachtigd. Tijdens de werking van de boorputin-stallatie uit figuur 1 en in het geval er vloeistoffen of gassen vanuit de boorput door de veiligheidsklep 40 via de pijpleiding 32 op de gewenste wijze naar het oppervlak stromen wordt een stuurfluïdumdruk geleverd vanaf het spruitstuk 42 via de leiding 41, door het filter 53a 25 en de controleklep 54 naar de aftakleiding 41a en de stuureilinder 53 van de veiligheidsklep. De zuiger van de cilindersamenstelling 53 wordt naar links geduwd tegen de kracht van de veer 52 in waardoor de veiligheidsklep wordt geopend voor de fluïdumstroming vanuit de formatie 50 in opwaartse richting door de productiepijpleiding 32 naar het opper-30 vlak* De solenoïde 61 van de pilootklep wordt bekrachtigd door de eenheid 45 aan het oppervlak via de elektrische leiding 44 waardoor de pi-lootklepsamenstelling 55 wordt verschoven naar de gesloten positie tegen de werking van de veer 60 in, zodat het stuurfluïdum uit de leiding 41 niet opwaarts kan stromen via de aftakleiding 4lb. Wanneer het ge-35 wenst is om de boorput te sluiten door het sluiten van de ondergrondse veiligheidsklep, of vanwege omstandigheden waarbij veiligheidsmaatregelen nodig zijn zoals een brand die het noodzakelijk maakt de boorput af te sluiten, wordt het elektrische vermogen vanaf de eenheid 45 via de leiding 54 afgeschakeld teneinde de solenoïde 61 in de pilootklepsamen-40 stelling 55 in de niet bekrachtigde toestand te brengen. De veer 60 8601325 7 verplaatst de pilootklepsamenstelling naar de geopende positie die geïllustreerd is in figuur 2 zodat fluïdum, uit de stuurleiding 41 kan stromen door de aftakleiding 41b van de pilootklepsamenstelling 55 tot in de productiepijpleiding 32 boven de ondergrondse veiligheidsklep.
5 Het afvoeren van de stuurfluïdumdruk via de pilootklep direct in de pijpleiding 32 zorgt voor een directe vermindering van de druk van het stuurfluïdum in de veiligheidsklepsamenstelling 53 zodat de veer 52 de ondergrondse veiligheidsklep 40 zal sluiten waardoor de boorput wordt afgesloten. De stuurfluïdumdruk in de leiding 41 wordt via de piloot-10 klep afgevoerd naar de productiepijpleiding boven de veiligheidsklep.
Om de ondergrondse veiligheidsklep opnieuw te openen moet de solenoid e 61 opnieuw worden bekrachtigd via de leiding 44 waardoor de klep-samenstelling 55 van de pilootklep 43 wordt gesloten en de stuurfluïdumdruk in de leiding 41 opnieuw wordt opgebouwd via het filter 53a en 15 de controleklep 54 en vandaar in de aftakleidingen 41a en 41b. Omdat de pilootklepsamenstelling nu gesloten is kan er geen fluïdum opwaarts stromen door de pilootklep tot in de productiepijpleiding 32. De stuurfluïdumdruk in de aftakleiding 41a en daarmee in de cilindersamenstel-ling 53 van de ondergrondse veiligheidsklep neemt derhalve toe waardoor 20 de zuiger van de cilindersamenstelling 53 naar links wordt gedrukt tegen de kracht van de veer 52 in en waardoor de klepsamenstelling 51 van de veiligheidsklep opnieuw wordt geopend zodat opnieuw productiefluï-dums opwaarts door de productiepijpleiding 32 kunnen stromen.
Het zal in het volgende in meer detail duidelijk worden dat in 25 overeenstemming met de uitvinding andere uitvoeringsvormen van de pilootklep kunnen worden bediend door elektromagnetische signalen, zoals radiosignalen, of akoestische signalen die via de boorput worden overgedragen.
Met verwijzing naar de figuren 3A tot en met 3C wordt de elek-30 trisch bediende pilootklep 43 losneembaar ondersteund in een ontvangstruimte 70 van een pijpsectie met zijholte 71 die opgenomen is in de productiepijpleiding 32. De pilootklep is op losneembare wijze vergrendeld in de ontvangstruimte via een grendelsamenstelling 72 met beperkte terugslag, gekoppeld met de pilootklep en bedienbaar via een draadlei-35 ding voor het neerhalen en ophalen van de pilootklep. De grendelsamen-stelling 72 is met de pilootklep verbonden via een stromingskoppeling 73 die voorzien is van een T-vormige stromingspassage 74 die uitmondt in een ringvormige uitsparing 75 in de ontvangstruimte 70 welke via een zij-opening 80 in verbinding staat met de hoofdboring door de pijpsec-40 tie met zijholte 71. De doorstroomopening 74 geleidt het doorgelaten 8601325 8 fluïdum vanaf de pilootklep door de koppeling 73 naar de zij-opening 80 naar de boring van de pijpsectie met zijholte.
Verwijzend naar figuur 3B is de pilootklep 43 voorzien van een bovendeel 81, de solenoïde 61, de klepsamenstelling 55, een centraal lic-5 haam 82, en een elektrische plugcontactsamenstelling 83. Het bovendeel is op het onderuiteinde van de connector 73 geschroefd en draagt een externe ringvormige afdichtingssamenstelling 84 waarmee de pilootklep rondom tegen het boringoppervlak van de ontvangstruimte 70 wordt afgedicht. Het bovendeel heeft een centrale boring 85 die een longitudinale 10 doorstroompassage verschaft door het bovendeel tot in de doorstroomope-ning 74 van de connector 73. Een controleklep 86 is aangebracht in het bovenste gdeelte van de boring 85 met gereduceerde diameter om het terugstromen van fluïdum vanuit de boring van de pijpsectie met zijholte in de veiligheidsklepsamenstelling te voorkomen. Het onderste deel van 15 de boring 85 heeft een grotere diameter om ruimte te bieden voor de elektrische draadaansluitingen van de solenoïde 61. Het centrale lichaamsdeel van de pilootklep is voorzien van een bovensectie 82a en een ondersectie 82b. De bovensectie is op het onderuiteinde van het bovendeel 81 geschroefd en bevat een cilindrische kamer 90 die aan de onder-20 zijde uitmondt in een van inwendige schroefdraad voorziene boring 91 die in verbinding staat met een doorstroompassage 92. De vergrote boring 90 bevat de solenoïde 61 en de klepsamenstelling 55 die ingeschroefd is in de boring 91. Een ringvormig van openingen voorzien af-standselement 93 is aangebracht tussen het bovenuiteinde van de soleno-25 ïde 61 en het onderuiteinde van het bovendeel 81, Een 0-ring 94 past tussen het afstandselement en de onderrand van het bovendeel teneinde een neerwaartse voorspanning te verschaffen voor het handhaven van de solenoïde op een laagste positie en het absorberen van schokken. De solenoïde 61 past met enige ruimte in de boring 90 teneinde een ringvor-30 mige speling te verschaffen voor de elektrische bedrading naar de solenoïde en de fluïdumstroom rond de solenoïde in de boring 85 van het bovendeel. De onderste lichaamssectie 82b is opgeschroefd op een ondereinde van de bovenste lichaamssectie 82a en is met zijn ondereindge-deelte bevestigd aan het boveneinde van de plugsamenstelling 83. Een 35 filter 85 is aangebracht binnen de behuizingssectie 82b tussen het bovenuiteinde van de plug 83 en het onderuiteinde van de lichaamssectie 82 voor het filteren van de fluïdums die stromen naar de boring 82 van de bovenste lichaamssectie en via het boringgedeelte 91 naar de klepsamenstelling 55 teneinde de klep tegen schurende of slijpende stoffen te 40 beschermen. Twee in omtreksrichting op afstand van elkaar aangebrachte 8601325 9 longitudinaal verlopende elektrische draaddoorvoersamenstellingen 100 zijn aangebracht binnen de boring van de onderste behuizingssectie 82b en met hun bovenuiteinden ingeschroefd in het ondereinde van de bovenste lichaamssectie 82a, elk bestemd voor het doorvoeren van een leiding 5 101 die verloopt naar de solenoïde 61.
De klepsamenstelling 55 en de solenoïde 61 van de pilootklep 43 zijn gerede producten die worden vervaardigd door Sterer Manufacturing Company, 4690 Colorado Blvd., Los Angeles, Californi’ë 90039 als artikelnummer 70109-1. De elektrische draaddoorvoerconnectors 100 zijn ook 10 standaard verkrijgbare componenten die kunnen functioneren onder hoge temperaturen en drukken en worden vervaardigd en vérkocht door Kemlon Products and Development, 6310 Sidney, Houston, Texas 77021 onder de handelsnaam Duo-Seel en verkocht met de algemene productaanduiding K-16BM. Het zal duidelijk zijn dat andere beschikbare door solenoïden 15 bediende klepsamenstellingen en elektrische draaddoorvoerconnectorsys-temen kunnen worden gebruikt.
De plugcontactsamenstelling 83 die getoond is in het onderste gedeelte van figuur 3B en in meer detail getoond is in de figuren 4 tot en met 14 is voorzien van een insteekbare elektrische mannelijke plug 20 op het onderuiteinde van de via een draadlijn verwijderbare pilootklep. De plugsamenstelling 83 verschaft het elektrische contact met een elektrische vrouwlijke ontvangende contactsamenstelling 110, die bevestigd is aan en deel uitmaakt van de ontvangstruimte 70 in de pijpseetie met zijholte waarin de verwijderbare pilootklep past. De plug 83 is voor-25 zien van en is gekoppeld met het onderuiteinde van het lichaamsdeel 82b via een plughouder 111 met een centrale boring 112 voor fluïdumstroming door het bovenste uiteinde van de plugsamenstelling. De plughouder heeft ook twee over de omtrek op afstand van elkaar geplaatste boringen 113 voor de draden 101 en een in benedenwaartse richting open blinde 30 boring 114 waarin het bovenuiteinde van een uitlijn- en anti-rotatie-stang 115 past bestemd voor het correct uitlijnen en handhaven van de uitlijning van de diverse componenten die deel uitmaken van de plugsamenstelling 83. Een buisvormige vasthoudschroef 120 is met een boven-eindgedeelte ingeschroefd in het van inwendige schroefdraad voorziene 35 ondereindgedeelte van de boring 112 van de plughouder 111 teneinde een doorstroompassage te verschaffen door de boring 120 van de vasthoudschroef tot in de boring 112 van de plughouder en voor het. bij elkaar houden van de diverse delen van de plugsamenstelling 83. Een buisvormige isolatiehuls 123 past op de vasthoudschroef 120 tussen het bovenste 40 van schroefdraad voorziene deel van de schroef en de flens 122. Twee 8601325
if V
10 plugcontactlichamen 124 zijn op afstand van elkaar in lengterichting achter elkaar geplaatst langs de isolatiehuls 123 tussen ringvormige isolerende ringen 125. Een van longitudinale groeven voorziene contactring 130 is gemonteerd op een contactlichaam 124. De details van de 5 isolatieringen 125 zijn getoond in de figuren 13 en 14. Met verwijzing naar de figuren 9-11 is elk van de contactlichamen 124 vervaardigd uit een elektrisch geleidend materiaal en voorzien van een centrale boring 140 die bemeten is voor ontvangst van de isolatiebuis 123 en voorzien is van rond de omtrek verdeelde longitudinale sleuven 141 met halfci-10 lindrische doorsnede en uitmondend in de boring 140. Een van inwendige schroefdraad voorziene instelschroefboring 142 is aangebracht voor een niet getoonde instelschroef voor het bevestigen van de ring 130 aan het lichaam. Twee van deze sleuven 141 zijn elk bestemd voor een van de elektrische draden 101, terwijl de derde sleuf 141 de uitlijnstang 115 15 ontvangt. Een blinde boring 143 is uitgelijnd met en aangebracht op afstand van een van de sleuven 141. Een sleuf 144 is aangebracht in een eindvlak van het lichaam 124 teneinde de aangrenzende longitudinale sleuf 141 te verbinden met de blinde boring 143 teneinde een van de draden 101 in elektrisch contact te brengen met het lichaam 124. Zoals 20 getoond is in figuur 10 is een laterale instelschroefboring 145 aangebracht voor een instelschroef 150 in de blinde boring 143 zodat een uiteinde van de instelschroef een uiteinde van de draad 101 kan vastklemmen aan het lichaam 124 in de blinde boring 143. Zoals duidelijk zal zijn uit figuur 11 is een uiteinde van de draad 101 over honderd-25 tachtig graden (180°) verbogen vanaf de richting waarin ze verloopt in de sleuf 141 zodanig dat het uiteinde van de draad een lus vormt en terugloopt in de boring 143 teneinde aan het lichaam 124 te worden vastgeklemd door de instelschroef 150 waardoor een goed contact ermee wordt gemaakt. Externe ringvormige eindflenzen 151 houden de gegroefde con-30 tactring 130 vast tegen longitudinale beweging over het lichaam 124. Zoals blijkt uit figuur 12 heeft de gegroefde contactring 130 een aantal over de omtrek verdeelde longitudinaal verlopende op een veer gelijkende contactdelen 130a, De ring 130 wordt tegen rotatie op het lichaam 124 vastgehouden door een instelschroef 152 die ingeschroefd is in 35 de opening 142 van het lichaam. De veerwerking van de ringdelen 130a verschaft een hecht elektrisch contact tussen de plugsamenstelling 83 en de ontvangende eenheid 110 voor elk van de draden 101. De isolatieringen 125 hebben elk een boring 153 voor de isolatiebuis 123 en ope-ningen 154 die uitgelijnd zijn met de sleuven 141 in het lichaam voor 40 de uitlijnstang en voor de draden 101. De isolatieringen 125 en de iso- 8601325 * % 11 latiebuis 123 isoleren de lichamen 124 elektrisch van elkaar en van de vasthoudschroef 121, zodat elk van de lichamen 124 een elektrische stroom kan geleiden vanaf de contactring 130 naar de draad 101 die aan het lichaam 124 is vastgeklemd. Een buisvormig neuselement 160 past op 5 de buis 123 tussen de flens 122 van de vasthoudschroef en de onderste isolatiering 125 voor het longitudinaal dicht op elkaar houden van de componenten van de plug 83 wanneer de vasthoudschroef 120 wordt aangetrokken. Het neuselement 160 heeft een centrale boring 161 die is bemeten voor het ontvangen van de buis 123 en heeft een blinde aan de op-10 waartse zijde geopende holte 162 voor het onderuiteinde van de uitlijn-stang 115. Het zal duidelijk zijn dat bij het assembleren van de plug 83 de uitlijnstang 115 wordt ingestoken in de plughouder 111 aan het bovenuiteinde door de isolatieringen 125 en de lichamen 124 en in de plugneus 160 aan het onderuiteinde teneinde al deze componenten tegen 15 rotatie te borgen als de plug uiteindelijk is samengesteld en de draden 101 zijn verbonden met de lichamen 124. Zoals duidelijk zal zijn uit figuur 3B zijn twee draden 101 aangesloten tussen de plug 83 en de so-lenoïde 61. Een draad is verbonden met elk van de lichamen 124 zoals beschreven en geïllustreerd is in de figuren 10 en 11. Elk van de dra-20 den verloopt opwaarts door afzonderlijke openingen en boringen aangebracht in de lichamen 124 en de afstandselementen 125. Elk van de draden verloopt door een van de connectoren 100 opwaarts tot in de bovenste lichaamssectie 82a rond de solenoide 61 en in het bovenuiteinde van de solenoide zoals geïllustreerd is in het bovenste deel van figuur 25 3B.
De elektrische contactsamenstelling 110 in de pijpsectie met de zijholte is in detail geïllustreerd in de figuren 3B en 3C, figuur 4, figuren 5-8 en figuren 15 en 16. De samenstelling 110 heeft een behuizing 170 die past in een ondereindgedeelte van de ontvangstruimte 70 30 van de zijholte in de pijpsectie tegen een neerwaarts gerichte inwendige ringvormige schouder 171 die verloopt rond de ontvangstruimte. De behuizing 170 is aan het onderuiteinde opgeschroefd op het bovenuiteinde van een draaddoorvoerelement 172 die een 0-afdichtring 173 draagt voor het afdichten tegen het boringoppervlak van de ontvangstruimte en 35 op zijn plaats wordt gehouden door een vasthoudring 174 die inger- schroefd is in het onderuiteinde van de ontvangstboring zoals getoond is in figuur 3C. Een isolatiehuls 175 is gepositioneerd binnen de boring van de behuizing 170 en wordt op zijn plaats gehouden door het draaddoorvoerelement 172. Elektrische contactringen 180 zijn op afstand 40 van elkaar gemonteerd binnen de huls 175, van elkaar gescheiden door 8 6 0 1 3 2 5 12 isolatieringen 181. De contactringen 180 zijn zodanig longitudinaal gepositioneerd dat ze in aanraking komen met de gegroefde ringen 130 op de plug 83 wanneer de pilootklep geïnstalleerd is in de zijholte van de pijpsectie. Een draadgeleidingslichaam 182 is aangebracht binnen de bo-5 ring van de isolatiehuls 175 tussen de draaddoorvoergeleider 172 en de onderste contactring 180. Het draadgeleidingslichaam houdt de twee contactringen 180 en de isolatieringen 181 binnen de huls 175 in de in figuur 4 getoonde relatie. Details van de structuur van de draadgeleider 182 en de contactringen 180 zijn getoond in de figuren 5-7 resp. 15 en 10 16. Met verwijzing naar de figuren 5-7 is de draadgeleider 182 gevormd uit een elektrisch isolerend materiaal en is voorzien van drie over de omtrek verdeelde longitudinale sleuven 183 waarvan er een uitmondt in de diepere sleuf 184 waarvan het bovenuiteinde zoals getoond is in figuur 6 in verbinding staat met een aan de bovenzijde geopende centrale 15 boring 185, aangebracht in de draadgeleider. De sleuf 184 staat ook in verbinding met een neerwaarts geopende centrale boring 190 in de draadgeleider. Twee van de sleuven 183 staan in verbinding met zij-openingen 191 en 192 in de geleider. De opening 191 verloopt vanaf het ondereind-gedeelte van een van de sleuven 183 naar het onderuiteinde van de bo-20 ring 185. De opening 192 verloopt vanaf de boring 185 door de boven-wandsectie van de geleider tot in de sleuf 183. Elk van de groepen van sleuven 183 en de openingen 191 en 192 verschaffen een weg voor een draad 193 voor het leveren van elektrisch vermogen aan de ontvangende contactringen 180. Het dunnere onderuiteinde van de draadgeleider 182 25 bevindt zich op afstand binnen de draaddoorvoereenheid 172 en verschaft daardoor een ringvormige tussenruimte tussen de draadgeleider en de draaddoorvoereenheid zodat de twee draden 193 door deze ringvormige ruimte opwaarts kunnen verlopen door de openingen 191 tot in de boring 185 en naar buiten toe vanuit da boring 185 in de openingen 192 in de 30 vertikale sleuven 183 waardoor de draden verlopen naar de twee contactringen 180. Een van de contactringen 180 is in detail getoond in de figuren 15 en 16. De ring is vervaardigd uit een elektrisch geleidend materiaal en voorzien van externe longitudinale halfcilindervormige sleuven 193 die rond de omtrek uitgelijnd zijn met de sleuven 183 van de 35 draadgeleider 182. De isolatieringen 191 zijn ook voorzien van corresponderende longitudinale niet getoonde halfcilindervormige sleuven die ruimte bieden aan de draden 193. In de geassembleerde samenstelling van de delen van de ontvangsteenheid 110 als getoond in de figuren 3B en 3C en figuur 4 zijn de vertikale sleuven in de draadgeleider 182 en in de 40 elektrische contactringen 180 en in de isolatieringen 181 allemaal uit- 8601325 13 gelijnd zodat twee van de draden 193 opwaarts kunnen passeren door de uitgelijnde sleuven zoals te zien is in figuur 8. Een boveneindgedeelte van een van de draden 193 is vastgesoldeerd of gelast aan een van de ringen 180 zoals getoond is in figuur 8. De andere draad 193 verloopt 5 naar de andere contactring 180 waaraan ze, aan het bovenuiteinde ervan, eveneens is vastgesoldeerd of gelast» In de derde groep van longitudinaal uitgelijnde sleuven langs de draadgeleider 182 en de contactringen 180 en de isolatieringen 181 is een halfcilindervormig uitgevoerde uit-lijnstang 194 aangebracht teneinde de componenten van de ontvangende 10 samenstelling 110 tegen rotatie te borgen» Zoals getoond is in figuur 3C is de kabel 44 vanaf het oppervlak voorzien van de elektrische draden 193 die zijn aangesloten op de contactringen van de ontvangsteenheid 110. De kabel 44 is bevestigd in een koppeling 195 die vastgezet is op de buis 200, waarvan het bovenuiteinde is ingebracht in de neer-15 waarts geopende boring 201 van het draaddoorvoerelement 172 zoals getoond is in figuur 3C» De aftakleiding 41b van het hydraulische stuur-fluïdumsysteem is met zijn bovenuiteinde ingebracht in een afzonderlijke longitudinale boring 202 van het element 172 welke aan het bovenuiteinde uitmondt in de sleuf 184 van de draadgeleider 182 zodat een fluï-20 dumstroom vanaf de aftakleiding 41b kan verlopen tot in de boring 185 van de draadgeleider 182.
Met verwijzing naar de figuren 18-21 is de grendelsamenstelling 72 een grendelsamenstelling met beperkte terugslag voor draadlijnbediening bestemd voor het losneembaar vergrendelen van de pilootklep 43 in de 25 ontvangstruimte 70 van de pijpsectie met zijholte 71. De grendelsamenstelling 72 kan worden gebruikt voor het instelleren van diverse typen boorputgereedschappen, in het bijzonder die gereedschappen die gebruikt kunnen worden in een pijpsectie met zijholte, maar de samenstelling is niet beperkt tot het gebruik van dergelijke gereedschappen die bestemd 30 zijn voor een pijpsectie met zijholte of beperkt tot het gebruik van de pilootklep 43. De grendelsamenstelling 72 heeft een lichaam 250 met een vergroot aan de bovenzijde gelegen kopgedeelte 251 dat voorzien is van een naar beneden en naar binnen toe schuin verlopende stopschouder 252 die de grendelsamenstelling in de ontvangstruimte 70 van de pijpsectie 35 met zijholte draagt. Het lichaam heeft over de omtrek verdeelde vensters 253, een longitudinale boring 254, en een inwendige ringvormige snapringuitsparing 255 boven de vensters. Het lichaam heeft een externe ringvormige uitsparing 260 voor een O-afdichtring 261 waarmee de afdichting wordt verzorgd tussen het grendelsamenstellingslichaam en de 40 inwendige boring van de ontvangstruimte 70. Het kopgedeelte 251 van het 3601325 14 lichaam heeft een paar op afstand geplaatste transversale schuifpenbo-ringen 262 die loodrecht verlopen op en op afstand van de longitudinale hartlijn van het lichaam. De van inwendige schroefdraad voorziene in-stelschroefopeningen 263 zijn aangebracht in het kopgedeelte 251 van 5 het lichaam zodanig dat ze de schuifpenboringen 262 snijden. Een buisvormige binnendoorn 264 is verschuifbaar aangebracht in de boring van het lichaam 251 en kan bewegen tussen een bovenste verplaatsingsstand die geïllustreerd is in figuur 18 en een onderste grendelstand die getoond is in figuur 20. De doorn 264 heeft een vergrote kop 265 die een 10 neerwaarts gerichte uitwendige ringvormige stopschouder 270 verschaft die samen kan werken met het bovenuiteinde van de kop 251 van het lichaam 250 waardoor de neerwaartse beweging van de binnendoorn in het lichaam wordt begrensd. Een gedeelde snapring 272 is gemonteerd in een externe ringvormige uitsparing langs het onderuiteinde van de binnen-15 doorn 264 bestemd om in te grijpen in de grendelringuitsparing 255 van het lichaam als de binnendoorn zich bevindt in de onderste grendelposi-tie volgens figuur 20 en in de vrijgevende positie volgens figuur 22.
De binnendoorn heeft twee lateraal van elkaar gescheiden half cilindrische grendelpenuitsparingen 273 die elk een schuifpen 274 door de bo-20 ringen 262 van het lichaam ontvangen teneinde de binnendoorn losneembaar te vergrendelen in de verplaatsingsstand binnen het lichaam 250 die getoond is in figuur 18. Elk van de schuifpennen 274 wordt op zijn plaats gehouden door een instelschroef 275 die ingeschroefd is in de boring 263 tot tegen het oppervlak van de schuifpen, zie figuur 19. Een 25 0-afdichtring 280 in een externe ringvormige uitsparing op de binnendoorn 264 zorgt voor afdichting met de boring door het lichaam 250 rond de binnendoorn indien de binnendoorn zich bevindt in de grendelstand en verplaatsingsstand van de figuren 20 en 22. Een kern 281 past glijdend door de boring van de binnendoorn 264. De kern wordt in de verplaat-30 singsstand en in de grendelstand volgens de figuren 18 en 20 gehouden door een paar lateraal op afstand van elkaar geplaatste parallelle schuifpennen 282 die passen door laterale schuifpenuitsparingen in de kern en in de boringen in de kop 265 van de binnendoorn in dezelfde relatie als weergegeven is in figuur 19 tussen de binnendoorn en het lic-35 haam. De schuifpennen 282 worden elk op hun plaats gehouden door een instelschroef 283. Een blokexpandeerring 284 is opgeschroefd op het on-dereindgedeelte van de kern 281 teneinde samen te werken met de over de omtrek verdeelde grendelblokken 285 die zich bevinden in de vensters 253 van het lichaam 250. De ring 284 heeft een verlopende buitendiame-40 ter met een bovenste grendeloppervlak 284a en een onderste vrijgeefop- 8601325 15 pervlak 284b. De blokken 285 zijn boogvormig gevormd als getoond in figuur 21 en hebben vasthoudoren 290 die voorkomen dat de blokken uit de vensters vallen zoals blijkt uit figuur 21. Een bedieningskop 291 is opgeschroefd op het bovenuiteinde van de kern. Een instelschroef 292 is 5 door de kop geschroefd tegen het oppervlak van het bovenuiteinde van de kern. De onderrand van de kop kan bewegen tot tegen de bovenrand van de kop 265 van de binnendoom tijdens het verplaatsen van de grendelsamen-stelling en indien de grendelsamenstelling is vergrendeld in de ontvangstruimte van de pijpsectie met zijholte zoals in de figuren 18 en 10 20.
De grendelsamenstelling 72 is verbonden met de pilootklep 43 zoals geïllustreerd is in figuur 3A door het opschroeven van het onderuiteinde van het grendelsamenstellingslichaam 250 op de connector 73. Geschikte draadlijnbehandelingsgereedschappen worden gebruikt voor het 15 optrekken of neerlaten van de grendelsamenstelling en de pilootklep door aan te grijpen öp de kop 291 van de grendelsamenstelling. De grendelsamenstelling vergrendelt de pilootklep losneembaar in de ontvangstruimte van de pijpsectie met zijholte door de stopschouder 252 op het lichaam 250 in contact te brengen met de inwendige ringvormige stop-20 schouder 70a, figuur 3A, aan het bovenuiteinde van de ontvangstruimte 70 van de pijpsectie met zijholte. De expansie van de blokken 285 naar de positie getoond in de figuren 3A en 20 brengt de blokken in contact met de inwendige ringvormige grendelschouder 70b aan het bovenuiteinde van de uitsparing 75 in de ontvangstruimte 70. Tijdens het transport 25 van de grendelsamenstelling en de pilootklep is de blokexpandeerring 274 in zijn bovenste positie zoals getoond is in figuur 18, en wordt daar vastgehouden door de schuifpennen 273 die aangebracht zijn tussen de binnendoorn 264 en het lichaam 250 zoals getoond is in de figuren 18 en 19. Als de pilootklep en de grendelsamenstelling binnenkomen in de 30 ontvangstruimte en de schouder 252 komt in aanraking met de schouder 70a in de ontvangstruimte, dan wordt een neerwaartse kracht uitgeoefend op de kop van de grendelsamenstelling. De pennen 274 worden gebroken waardoor de binnendoorn 264 wordt vrijgegeven om neerwaarts te bewegen zodat de binnendoom en de kern 281 worden verschoven naar de onderste 35 vergrendelende positie van figuur 20. De schouder 270 op de binnendoorn komt in aanraking met de bovenrand van de lichaamskop 251 waardoor de neerwaartse beweging van de binnendoorn in het lichaam wordt begrensd.
De neerwaartse beweging van de expandeerring 284 binnen de blokken 285 beweegt het vergrote grendeloppervlak 284a van de expandeerring tot 40 achter de blokken waardoor deze blokken naar buiten worden geduwd in de Q C Λ 1 v o £ 16 vergrendelende posities in de vensters 253 zoals is weergegeven in de figuren 20 en 3A. In de onderste eindpositie van de binnendoorn expan-dert de snapring 272 in de lichaamvergrendelingsuitsparing 255 waardoor de binnendoorn in de onderste vergrendeldende positie van figuur 20 5 wordt vastgezet. De geëxpandeerde vergrendelende posities van de blokken 285 zijn ook getoond in figuur 21. Wanneer het gewenst is om de grendelsamenstelling los te nemen voor het verwijderen van de piloot-klep 43 uit de ontvangstruimte van de pijpsectie met zijholte dan moet een opwaartse kracht worden uitgeoefend op de kop 291 van de grendelsa-10 menstellingskern. De pennen 282 worden gebroken waardoor de kern wordt vrijgegeven om opwaarts te bewegen naar de positie die getoond is in figuur 22 waarin het gereduceerde oppervlaktegedeelte 284b op de blok-expandeerring tegenover de binnenvlakken van de blokken komt te liggen zodat de blokken inwaarts kunnen bewegen naar de vrijgevende posities 15 van figuur 22. De bovenrand van de ring 284 komt in aanraking met de inwendige ringvormige stopschouder 254a rond de boring van het lichaam 250 boven de vensters zodat de opwaartse krachten, uitgeoefend op de kop, worden overgedragen via de kern op de ring 284 waarmee het lichaam 250 met de blokken 285 opwaarts wordt getild. De schouder 270 op de 20 binnenkernkop 265 wordt aangegrepen door de bovenrand van het lichaam zodat de gehele grendelsamenstelling 72 opwaarts wordt getild als de blokken 285 inwaarts zijn bewogen naar de vrijgevende posities. De snapring 272 blijft aanwezig tussen de binnendoorn 264 en het lichaam 250 zoals getoond is in de figuren 20 en 22. Tot de belangrijke eigen-25 schappen van de grendelsamenstelling 72 behoort de beperkte terugslag tijdens de werking van de grendelsamenstelling.
Als de pilootklep 43, gemonteerd op de grendelsamenstelling 72, is getransporteerd tot in en is vergrendeld in de ontvangstruimte 70 van de pijpsectie met zijholte zoals geïllustreerd is in de figuren 3A-3C, 30 dan wordt de elektrische plugsamenstelling 83 van de pilootklep ingestoken in de elektrische ontvangstsamenstelling 110 zoals getoond is in figuur 3B. De beperkte terugslag van de grendelsamenstelling 72 is een belangrijke eigenschap voor het handhaven van het elektrische contact tussen de plugsamenstelling 83 en de ontvangstsamenstelling 110 en voor 35 het minimaliseren van slijtage en beschadiging die uit een relatieve beweging zouden kunnen resulteren. Elektrisch vermogen kan dan worden toegevoerd vanaf het oppervlak via de kabel 44 opwaarts in de twee draden 193 naar de contactringen 180 van de ontvangstsamenstelling. Uit figuur 4 zal duidelijk zijn dat de contactringen 180 zijn geïsoleerd 40 van elkaar en van de behuizing 170 van de samenstelling. De contact- 860 1 32 5 17 ringsamenstellingen. 130 op de plug 82 staan in aanraking met de con-tactringen 180 via de veersecties 130a op de contactring. De contact-ringen 130 staan in elektrisch contact met de lichamen 124 die zijn geïsoleerd van elkaar en van andere metalen delen van de plugsamenstel-5 ling 82. Elektrisch vermogen van de lichamen 124 wordt geleid via de draden 101 die verlopen door dè connector 100 en opwaarts in het element 81 naar de solenoïde 61. Het aanbieden van elektrisch vermogen aan de solenoïde sluit de normaal geopende klepsamenstelling 55 zodat er geen bekrachtigingsfluïdumstroom kan optreden opwaarts door de piloot-10 klep vanaf de aftakleiding 41b die in verbinding staat met de hoofdbe-krachtigingsfluïdumleiding 41 verlopend naar het spruitstuk 42 aan de oppervlakte. Zoals getoond is in de figuren 3C en 4 mondt het bovenuiteinde van de aftakleiding 41b via de draadgeleider 182 uit in het onderuiteinde van de boring 121 van de elektrische plugsamenstelling 83. 15 Het sturende fluïdum wordt vandaar opwaarts verder gestuurd door de boring 112 in de boring 92 in de klep 55 die gesloten is indien de solenoïde bekrachtigd is. Het besturingsfluïdum wordt via de aftakleiding 41a neerwaarts gestuurd naar de veiligheidsklep 40 voor het openen van de veiligheidsklep. Het tot rust brengen van de solenoïde door het niet 20 meer toevoeren van vermogen vanaf het oppervlak naar de solenoïde om de een of andere reden, bijvoorbeeld indien het gewenst is om de veiligheidsklep te sluiten, of indien een gevaar veroorzakende situatie ervoor zorgt dat het elektrische systeem reageert door het afschakelen van de voedingsspanning, maakt het via de in rust zijnde solenoïde mo-25 gelijk dat de klepsamenstelling 55 beweegt naar zijn normale fail-safe geopende toestand. Er wordt dan een stuurfluïdumdoorgang gerealiseerd door de klepsamenstelling 55 rond de solenoïde opwaarts door het bo-ringdeel 85 in het element 81 en de boring 74 in de connector 73 en naar buiten in de ringvormige ruimte 75 rond de verbinding tussen de 30 grendelsamenstelling 72 en de pilootklep. Het stuurfluïdum stroomt naar buiten door de poort 80 in de hoofdboring via de pijpsectie met zijhol-te waardoor in hoofdzaak direct de druk van het stuurfluïdum op de veiligheidsklep verdwijnt zodat de veiligheidsklep zich op normale wijze zal sluiten. Het signaal dat de sluiting van de veiligheidsklep initi-35 eert stelt bij voorkeur ook de eenheid 42 aan de oppervlakte buiten werking zodat er geen stuurfluïdum meer in de leiding 41 zal worden gepompt nadat de pilooptklep is geopend. Omdat de pilootklep elektrisch wordt bediend is de gebruikelijke tijdsduur, nodig voor het overdragen van een druksignaalverandering vanaf het oppervlak naar de pilootklep 40 ge'élimineerd. De pilootklep en de veiligheidsklep behoeven niet in te 860132* 18 werken tegen de fluïdumstromingsweerstand en de hydrostatische druk van de kolom van stuurfluïdum die zich uitstrekt tot aan het oppervlak. De veiligheidsklep-bedieningszuiger wordt alleen tegengewerkt door de kleine hoeveelheid stuurfluïdum die aanwezig is in de leidingen die 5 verlopen over de korte afstand tussen de veiligheidsklep en de piloot-klep.
Een ander pilootklepsysteem dat gebruik maakt van de eigenschappen van de uitvinding en wordt bediend met behulp van elektromagnetische golven, zoals radiogolven, of akoestische signalen, is geïllustreerd in 10 de figuren 17A-17C. Met verwijzing naar figuur 17A is de getoonde gren-delsamenstelling 72 verbonden met een pilootklep 300 via een connector 301 waarop een ringvormige afdichtingssamenstelling 302 is gemonteerd voor het afdichten binnen de ontvangstruimte 70 rond de pilootklep boven de uitlaatopening van de pilootklep in de boring van de pijpsectie 15 met zijholte. De pilootklep 300 omvat een batterij-eenheid 303 die gekoppeld is met een versterker 304 en een signaaltransducent 305 voor het aan en uitschakelen van vermogen naar de solenoïde 61 waarmee de klepsamenstelling 55 wordt bediend. Een zijvenster 310 in de zijkant van de pijpsectie met zijholte 71 maakt het mogelijk dat elektromagne-20 tische of akoestische signalen de signaaltransducent bereiken vanaf het oppervlakte-uiteinde van de boorput. De klep 55 bestuurt de communicatie tussen de stuurfluïdumaftakleiding 41b en een zijpoort 311 in de ontvangstruimte 70 van de pijpsectie met zijholte voor het afgeven van het stuurfluïdum in de pijp boven de veiligheidsklep indien de klep 55 25 is geopend in responsie op een elektromagnetisch of akoestisch signaal vanaf het oppervlak. Een dergelijk signaal kan met opzet worden uitgestuurd om de boorput te sluiten of kan worden uitgestuurd in responsie op beveiligingskriteria zoals brand. Het gebruik van een systeem dat reageert op elektromagnetische of akoestische signalen elimineert de 30 noodzaak om leidingen te gebruiken, behalve de stuurfluïdumleiding, vanaf het oppervlak naar de pilootklep en naar de veiligheidsklep.
Met verwijzing naar figuur 17A is de connector 301 bevestigd op het bovenuiteinde van een pilootklepbehuizingssectie 312 met een centrale boring waarin de batterij-eenheid en de versterker zich bevinden. 35 Een aantal batterijen 313 zijn op conventionele wijze achter elkaar geplaatst en dus in serie geschakeld. Een veer 314 drukt naar beneden op de bovenzijde van de bovenste batterij. Een vasthoudring 315 steunt het onderuiteinde van de onderste batterij en houdt de batterijen op hun plaats. Een elektrisch contactelement 320, gemonteerd in een isolerende 40 behuizing 321 wordt door een veer 322 opwaarts gedrukt tegen het mid- 8501325 19 dencontact van de onderste batterij. De geïsoleerde behuizing wordt gesteund in een buisvormige boveneindesectie 323 van een montageplaatele-ment 324 waarop de versterker 304 is aangebracht. Het onderuiteinde van de behuizingssectie 312 is bevestigd op het bovenuiteinde van het twee-5 de montage-element 325 dat de signaaltransducent draagt en is via een ondereindgedeelte, figuur 17C, verbonden met het bovenuiteinde van de klepbehuizingssectie 330 met een centrale kamer waarin de solenoïde 61 en de klepsamenstelling 55 zijn ondergebracht. De solenoïde 61 is elektrisch gekoppeld met de signaaltransducent of antenne 352 via de ver-10 sterker 304 en de draden 331. Een blokschema voor deze schakeling is getoond in figuur 23. De behuizingssectie 330 is bevestigd aan een ondergedeelte 332 waarop een neusstuk 333 is gemonteerd. Een centrale boring door het neusstuk, het ondergedeelte, en het ondereindgedeelte van de behuizingssectie 330 zorgt voor een communicatieverbinding vanaf de 15 onderzijde van de pilootklep tot in de klepsamenstelling 55* Een door-stroompassage 334 en een zijpoort 335 in de bodemsectie 330 en in het ondergedeelte verschaffen een communicatieverbinding naar de zijpoort 311 terug in de hoofdboring van de binnendoorn vanaf de klep 55 zodat de klepsamenstelling 55 de communicatieverbinding stuurt tussen de 20 stuurfluïdumaftakleidïng 41b en de hoofdboring door de pijpsectie met zijholte. Ringvormige afdichtsamenstellingen 340 op de behuizingssectie 330 en het ondergedeelte 332 zorgen voor een afdichting rond het pi-lootkleplichaam boven en onder de zijpoort 311 in de pijpsectie met zijholte.
25 Met verwijzing naar figuur 23 wordt de pilootklep 300 van de figu ren 17A-17C bediend in responsie op een zender 350 die gepositioneerd is aan het oppervlak en een ontvanger 351 in de pilootklep. De zender kan een akoestische signaalzender of een radiozender zijn en de ontvanger is compatibel met de aan de oppervlakte geplaatste zender voor het 30 verwerken van de ontvangen signalen en het bedienen van de solenoïde van de pilootklep. De zender is ontworpen om te reageren op willekeurige geschikte toestanden voor het afsluiten van de bootput, zoals om veiligheidsmaatregelen vragende omstandigheden waartoe kunnen behoren brand, breuk van een leiding, en willekeurige andere situaties die het 35 direct sluiten van de ondergrondse veiligheidsklep vereisen. De ontvanger 351 en het bijbehorende netwerk zijn ondergebracht in de pilootklep 300 en omvatten een antenne 352, de versterker 304, een filter 353, een klok of oscillator 354, een frequentiedeler 355, en een logisch netwerk 360, en een relais 361 dat wordt gevoed door de batterijen 313 voor het 40 bedienen van de veiligheidsklep 61. De zender en ontvanger, of het nu 8601325 20 gaat om een radiozender of een akoestische zender, zijn ontworpen om op fail-safe wijze te functioneren door vermogen aan te bieden via het relais aan de klepsolenoïde zolang de ondergrondse veiligheidsklep opengehouden moet worden en voor het afschakelen van het vermogen via het 5 relais naar de klepsolenoïde onder alle omstandigheden die het sluiten van de veiligheidsklep vereisen. Dergelijke omstandigheden kunnen vei-ligheidsomstandigheden zijn, de noodzaak om de veiligheidsklep te sluiten voor onderhoudswerkzaamheden, vermogenuitval, of andere omstandigheden die vragen om het afsluiten van de boorput. Geschikte beschikbare 10 componenten zijn geselecteerd voor een radiozender en een radio-ontvan-ger en voor de bijbehorende schakelingen voor het bedienen van het relais in responsie op de radiosignalen. Akoestische zenders en ontvangers die gebruikt worden aan het oppervlak en in de pilootruimte 100 zijn geïllustreerd en beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 15 3.961.308, op 1 juni 1976 uitgegeven aan Parker, 4.073.341 op 14 febru ari 1978 uitgegeven aan Parker, 4.147.222 op 3 april 1979 uitgegeven aan Patten en anderen, en 4.314.365 op 2 februari 1982 uitgegeven aan Peterson en anderen. Met verwijzing bijvoorbeeld naar het octrooi-schrift 3.961.308 kan de zender 51 van de geoctrooieerde inrichting ge-20 koppeld zijn met de productiepijp 32 aan het oppervlak in het onderhavige systeem en kan de ontvanger 52 van de geoctrooieerde inrichting gekoppeld zijn met de productiepijp 32 in de nabijheid van de piloot-klep 300 waarbij de ontvanger het relais 361 bestuurt doordat de ontvanger de motorstuurschakelaar 80 van de geoctrooieerde inrichting be-25 stuurt. Het octrooi 4.314.365 toont ook een aan de oppervlakte geplaatste akoestische zender en een ontvanger in de boorput, die in het onderhavige systeem kunnen worden gebruikt. Er wordt opgemerkt dat in het octrooischrift 4.314.365 de akoestische signalen worden aangeboden aan de productiepijp en kunnen worden gebruikt voor het activeren van 30 pakkingeenheden, kleppen, meetinrichtingen en dergelijke. Het stelsel volgens het octrooischrift 4.314.365 kan dus worden gebruikt in het onderhavige klepsysteem voor het bedienen van de solenoïde 61. Beschrijvingen van op radiosignalen reagerende schakelingen die gebruikt kunnen worden voor het bedienen van de solenoïdeklep worden aangetroffen in de 35 Amerikaanse octrooischriften 3.011.114 van 28 november 1961 aan Steebj 3.199.070 van 3 augustus 1965 aan Baier jr. 3.413.608 van 26 november 1968 aan Benzuly; 3.436.662 van 1 april 1969 aan Kobayoshi; en 3.438.037 van 8 april 1969 aan Leland. Het zal duidelijk zijn dat bij het bedienen van de pilootklep 300 in responsie op akoestische signalen 40 of radiosignalen de pilootklep zal worden geopend voor het sluiten van 8601325 21 de veiligheidsklep onder alle besproken omstandigheden maar ook indien het elektrische vermogen naar de soleno'ide 61 niet langer beschikbaar is, bijvoorbeeld wanneer de batterijen leeg zijn.
Het zal uit de voorgaande beschrijving en uit de tekeningen duide-5 lijk zijn dat de piiootklep voor het bedienen van een ondergrondse veiligheidsklep is verschaft welke reageert op energie die aan de piiootklep wordt overgedragen via een elektrische leiding, via radiogolven of via elektromagnetische energie, of via akoestische signalen voor het in hoofdzaak direct wegnemen van de hydraulische stuurfluïdumdruk naar de 10 ondergrondse veiligheidsklep teneinde de klep te sluiten zonder de tijdvertragingen die worden veroorzaakt door de tijdsduur die nodig is om een hydraulisch druksignaal de piiootklep te laten bereiken en zonder de drukgevoelige componenten van de veiligheidsklep en de piiootklep nodig voor het optillen van een kolom stuurfluïdum die zich uit-15 strekt tot aan het oppervlak.
Alhoewel bepaalde voorkeursuitvoeringsvormen van het stelsel volgens de uitvinding zijn beschreven en geïllustreerd kunnen diverse wijzigingen worden uitgevoerd in de getoonde ontwerpen zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
6 8601325
Claims (31)
1. Ondergronds veiligheidsklepstelsel voor een boorput, gekenmerkt door: een via fluïdumdruk gestuurde ondergrondse veiligheidsklep in een 5' productiepijp van de genoemde boorput; een vanaf de oppervlakte naar de genoemde veiligheidsklep verlopende fluïdumleiding voor het toevoeren van stuurfluïdumdruk naar de genoemde veiligheidsklep voor het open houden van de genoemde veiligheidsklep en het mogelijk maken dat de genoemde veiligheidsklep zich 10 sluit in responsie op een reductie van de genoemde stuurfluïdumdruk; een pilootklep voor het besturen van het openen en sluiten van de genoemde veiligheidsklep; stuurfluïdumdoorvoermiddelen vanaf de genoemde pilootklep tot in de genoemde productiepijp nabij de ondergrondse veiligheidsklep; en 15 stuurfluïdumdoorvoermiddelen vanaf de genoemde pilootklep naar de genoemde vanaf de oppervlakte afkomstige fluïdumleiding teneinde simultaan het stuurfluïdum vanaf de genoemde stuurfluïdumleiding, afkomstig van de oppervlakte, te geleiden tot in de genoemde productiepijp via de genoemde pilootklep en de stuurfluïdumdruk weg te nemen van de genoemde 20 ondergrondse veiligheidsklep in de productiepijp via de genoemde pilootklep teneinde het mogelijk te maken dat de ondergrondse veiligheidsklep zich sluit.
2. Ondergronds veiligheidsklepstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pilootklep elektrisch wordt bediend.
3. Ondergronds veiligheidsklepstelsel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de pilootklep wordt bediend in responsie op een elektrisch signaal dat via een elektrische kabel vanaf de oppervlakte wordt gezonden.
4. Ondergronds veiligheidsklepstelsel volgens conclusie 2, met het 30 kenmerk, dat de genoemde veiligheidsklep wordt bediend in responsie op een akoestisch signaal dat naar de pilootklep wordt gezonden.
5. Ondergronds veiligheidsklepstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pilootklep wordt bediend in responsie op een radiosignaal.
6. Pilootklep voor het bedienen van een ondergrondse veiligheids klep, gekenmerkt door: een klepbehuizing; eerste doorvoermiddelen in de genoemde klepbehuizing; een fluïdumkoppeling voor het verbinden van de genoemde eerste 40 doorvoer met de vanaf de oppervlakte verlopende stuurfluïdumleiding J3 ^ C , , X w' \i/ j ; naar de ondergrondse veiligheidsklep; tweede doorvoermiddelen in de genoemde behuizing die in verbinding staat met een productiepijp waarin de ondergrondse veiligheidsklep is geïnstalleerd; 5 een stroomstuurklep in de genoemde behuizing voor het besturen van de communicatieverbinding tussen de eerste en tweede doorvoermiddelen in de behuizing; elektrische bedieningsmiddelen voor het bedienen van de stroomr stuurklep; én 10 middelen voor het toevoeren van elektrische energie aan de bedie ningsmiddelen.
7. Pilootklep volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen voor het toevoeren van elektrische energie aan de elektrische klep-bedieningsmiddelen bestaan uit elektrische contactmiddelen die contact 15 maken met elektrische ontvangstmiddelen in de productiepijp teneinde elektrisch vermogen vanaf een op afstand gelegen plaats toe te voeren aan de pilootklep.
8. Pilootklep volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen voor het toevoeren van elektrisch vermogen bestaan uit een batterij 20 die gekoppeld is met de elektrische bedieningsmiddelen en een schakelaar tussen de batterij en de elektrische bedieningsmiddelen voor het elektrisch koppelen en ontkoppelen van de batterij met de genoemde bedieningsmiddelen; en middelen die reageren op een signaal vanaf een op afstand gelegen 25 plaats voor het bedienen van de genoemde schakelaar,
9. Pilootklep volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de schake-laarbedieningsmiddelen reageren op akoestische signalen.
10. Pilootklep volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de scha-kelaarbedieningsmiddelen reageren op radiosignalen. 30
11, Pilootklep voor het bedienen van een ondergrondse veiligheids klep die geïnstalleerd is in een boorputproductiepijp, gekenmerkt door een pilootklepbehuizing; vergrendelmiddelen die gekoppeld zijn met de behuizing voor het losneembaar vergrendelen van de behuizing in een ontvangstruimte in de 35 productiepijp nabij de ondergrondse veiligheidsklep; eerste stroomdoorvoermiddelen in de genoemde behuizing voor stro-mingsverbinding met een vanaf de oppervlakte afkomstige stuurfluïdum-leiding die verloopt naar de genoemde ondergrondse veiligheidsklep; poortmiddelen in de behuizing voor communicatie met de productie- 40 pijp boven de ondergrondse veiligheidsklep; 8601323 tweede stroomdoorvoermiddelen in de genoemde behuizing in communicatie met de genoemde poortmiddelen; een stroomstuurklep in de genoemde behuizing tussen de eerste en tweede stroomdoorvoermiddelen; 5 een elektrische klepbedieningseenheid in de behuizing gekoppeld met de stroomstuurklep voor het openen en sluiten van de klep; en elektrische geleidingsmiddelen gekoppeld met de genoemde klepbe-dieningsmiddelen voor het toevoeren van elektrisch vermogen aan de genoemde klepbedieningsmiddelen.
12. Pilootklep volgens conclusie 11, gekenmerkt door elektrische plugmiddelen op de genoemde behuizing gekoppeld met de elektrische geleidende middelen die contact maken met een elektrisch contact in de genoemde productiepijp.
13. Pilootklep volgens conclusie 12, gekenmerkt door een pijpsec- 15 tie met zijholte voorzien van een ontvangstruimte voor de pilootklepbe-huizing waarbij de elektrische contactmiddelen zijn vastgezet in de ontvangstruimte om samen te werken met de elektrische plugmiddelen op de genoemde klepbehuizing indien de pilootklep is geïnstalleerd in de ontvangstruimte van de genoemde pijpsectie met zijholte.
14. Pilootklep volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de elek trische plugmiddelen voorzien zijn van ringvormige op afstand van elkaar geplaatste geïsoleerde contactringen op de genoemde pilootklepbe-huizing en de elektrische contactmiddelen in de pijpsectie met zijholte voorzien zijn van op afstand van elkaar geplaatste geïsoleerde elektri- 25 sche contactringen gepositioneerd rond de genoemde ontvangstruimte van de zijholte en bestemd om in contact te komen met de genoemde contactringen op de pilootklepbehuizing.
15. Pilootklep volgens conclusie 14, gekenmerkt door kabelkoppe-lingsmiddelen bestemd om een elektrische kabel in de genoemde ont- 30 vangstruimte van de pijpsectie met zijholte in contact te brengen met de genoemde contactringen in de ontvangstruimte en stroomdoorverbin-dingsmiddelen voor het verbinden van de stuurfluïdumleiding naar de ondergrondse veiligheidsklep met de genoemde eerste stroomdoorvoermiddelen in de pilootklepbehuizing.
16. Pilootklep volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de elek trische klepbedieningseenheid een solenoïde is.
17. Pilootklep volgens conclusie 11, gekenmerkt door een elektrische schakelaar die verbonden is met de genoemde elektrische klepbedieningsmiddelen in de behuizing; 40 een schakeling die verbonden is met de genoemde elektrische scha- 8601325 kelaar voor het openen en sluiten van de genoemde schakelaar vanaf een positie op afstand van de genoemde pilootklep; en een batterij-eenheid die gekoppeld is met de elektrische schakelaar voor het leveren van energie voor bediening van de genoemde elek-5 trische klepbedieningseenheid.
18. Pilootklep volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de elektrische schakeling die gekoppeld is met de elektrische schakelaar wordt bediend in responsie op akoestische signalen die uitgezonden worden vanaf de op afstand gelegen positie.
19. Pilootklep volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de elek trische schakeling voor het bedienen van de elektrische schakelaar reageert op radiogolven die uitgezonden worden vanaf de op afstand gelegen positie.
20. Pilootklep volgens conclusie 8, gekenmerkt door een akoesti-15 sche signaalzender die zich bevindt op de op afstand gelegen positie voor het uitzenden van signalen naar de genoemde pilootklep voor het openen en sluiten van deze klep in responsie op vooraf bepaalde omstandigheden.
21. Pilootklep volgens conclusie 19, gekenmerkt door een radiozen-20 der op de genoemde op afstand gelegen plaats voor het uitzenden van radiosignalen naar de pilootklep voor het openen en sluiten van deze klep in responsie op vooraf bepaalde omstandigheden.
22. Pilootklep volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de genoemde grendelmiddelen voor het losneembaar vergrendelen van de klepbe- 25 huizing in de genoemde ontvangstruimte zijn voorzien van: een buisvormig lichaam dat met een eerste uiteinde kan worden bevestigd aan een uiteinde van de pilootklepbehuizing, welk lichaam voorzien is van een aantal over de omtrek verdeelde op afstand van elkaar geplaatste vensters die door een zijwand van de behuizing uitmonden in 30 de boring door de genoemde behuizing vanaf het eerste uiteinde van het genoemde lichaam, en een inwendige ringvormige grendelringuitsparing in het genoemde lichaam rond de genoemde boring aan de ten opzichte van het eerste uiteinde andere zijde van de genoemde vensters; een buisvormige binnendoorn die verschuifbaar gepositioneerd is 35 via het genoemde lichaam, welke binnendoorn een vergrote kop heeft die een externe ringvormige stopschouder bezit welke in aanraking kan komen met het tweede tegenover gestelde uiteinde van het genoemde lichaam in een vergrendelstand van de genoemde grendelsamenstelling; vrijgeefbare middelen tussen het genoemde lichaam en de genoemde 40 binnendoorn voor het vrijgeefbaar vasthouden van de genoemde binnen- 8601325 doorn in een teruggetrokken verplaatsingsstand van de genoemde samenstelling waarin de genoemde stopschouder op de genoemde kop van de binnendoorn zich op afstand bevindt van het tweede uiteinde van het lichaam; 5 een gedeelde grendelring op de binnendoorn die kan ingrijpen in de genoemde grendelringuitsparing in het lichaam indien de binnendoorn zich bevindt in de tweede grendelstand waarbij de stopschouder op de genoemde kop van de binnendoorn aanrust tegen het tweede uiteinde van het lichaam; 10 het radiaal expandeerbaar blok in elk van de genoemde vensters van het lichaam, beweegbaar tussen een binnenste vrijgeefstand en een radiaal naar buiten geëxpandeerde grendelstand waarin de buitenste delen ervan buitenwaarts uitsteken voorbij het buitenoppervlak van het lichaam; 15 een verschuifbaar door de binnendoorn aangebrachte kern; een blokbedieningsring op het eerste uiteinde van de genoemde kern, welke ring een eerste ringvormig blokvrijgeefoppervlak en een tweede groter ringvormig blokvergrendeloppervlak heeft, en welke ring door de kern kan worden bewogen binnen de genoemde blokken tussen een 20 eerste vrijgevende positie en een tweede vergrendelende positie gericht naar het eerste uiteinde van het genoemde lichaam; vrijgeefbare middelen tussen de genoemde kern en de binnendoorn voor het handhaven van de kern op een eerste verplaatsings- en vergren-delstand in de genoemde binnendoorn en het vrijgeven van de kern om te 25 bewegen naar een tweede vrijgevende positie binnen de genoemde binnendoorn; en een kopelement op het tweede tegenover gestelde uiteinde van de genoemde kern voorzien van een externe ringvormige behandelingsschouder voor een behandelingsgereedschap waarmee de genoemde grendelsamenstel-30 ling wordt opgetrokken of neergelaten.
23. Pilootklep en samenstelling volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de genoemde vrijgeefbare middelen tussen het lichaam en de binnendoorn en de genoemde vrijgeefbare middelen tussen de binnendoorn en de kern elk bestaan uit breekpennen.
24. Grendelsamenstelling, gekenmerkt door een buisvormig lichaam dat met een eerste uiteinde kan worden bevestigd aan een uiteinde van de pilootklepbehuizing, welk lichaam voorzien is van een aantal over de omtrek verdeelde op afstand van elkaar geplaatste vensters die door een zijwand van de behuizing uitmonden in 40 de boring door de genoemde behuizing vanaf het eerste uiteinde van het 8601325 genoemde lichaam, en een inwendige ringvormige grendelringuitsparing in het genoemde lichaam rond de genoemde boring aan de ten opzichte van het eerste uiteinde andere zijde van de genoemde vensters; een buisvormige binnendoorn die verschuifbaar gepositioneerd is 5 via het genoemde lichaam, welke binnendoom een vergrote kop heeft die een externe ringvormige stopschouder bezit welke in aanraking kan komen met het tweede tegenover gestelde uiteinde van het genoemde lichaam in een vergrendelstand van de genoemde grendelsamenstelling; vrijgeefbare middelen tussen het genoemde lichaam en de genoemde 10 binnendoorn voor het vrijgeefbaar vasthouden van de genoemde binnendoorn in een teruggetrokken verplaatsingsstand van de genoemde samenstelling waarin de genoemde stopschouder op de genoemde kop van de binnendoom zich op afstand bevindt van het tweede uiteinde van het lichaam; 15 een gedeelde grendelring op de binnendoorn die kan ingrijpen in de genoemde grendelringuitsparing in het lichaam indien de binnendoom zich bevindt in de tweede grendelstand waarbij de stopschouder op de genoemde kop van de binnendoom aanrust tegen het tweede uiteinde van het lichaam; 20 het radiaal expandeerbaar blok in elk van de genoemde vensters van het lichaam, beweegbaar tussen een binnenste vrijgeefstand en een radiaal naar buiten geëxpandeerde grendelstand waarin de buitenste delen ervan buitenwaarts uitsteken voorbij het buitenoppervlak van het lichaam; 25 een verschuifbaar door de binnendoorn aangebrachte kern; een blokbedieningsring op het eerste uiteinde van de genoemde kern, welke ring een eerste ringvormig blokvrijgeefoppervlak en een tweede groter ringvormig blokvergrendeloppervlak heeft, en welke ring door de kern kan worden bewogen binnen de genoemde blokken tussen een 30 eerste vrijgevende positie en een tweede vergrendelende positie gericht naar het eerste uiteinde van het genoemde lichaam; vrijgeefbare middelen tussen de genoemde kem en de binnendoorn voor het handhaven van de kem op een eerste verplaatsings- en vergrendelstand in de genoemde binnendoom en het vrijgeven van de kem om te 35 bewegen naar een tweede vrijgevende positie binnen de genoemde binnendoorn; en een kopelement op het tweede tegenover gestelde uiteinde van de genoemde kem voorzien van een externe ringvormige behandelingsschouder voor een behandelingsgereedschap waarmee de genoemde grendelsamenstel-40 ling wordt opgetrokken of neergelaten. 8501325
25. Grendelsamenstelling volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de genoemde vrijgeefbare middelen tussen het lichaam en de binnen-doorn en de genoemde vrijgeefbare middelen tussen de binnendoorn en de kern elk bestaan uit breekpennen.
26. Pilootklepsamenstelling voor het bedienen van een met fluïdum- druk gestuurde ondergrondse veiligheidsklep, die geïnstalleerd is in de productiepijp van een boorput, omvattende: een pijpsectie met zijholte bestemd om te worden opgenomen in de genoemde productiepijp, welke pijpsectie met zijholte voorzien is van 10 een buisvormige ontvangstruimte die excentriek in de pijpsectie is gepositioneerd, welke ontvangstruimte open is aan het bovenuiteinde ervan en voorzien is van een inwendige ringvormige stopschouder rond het geopende bovenuiteinde en een zijpoort die uitmondt tussen de boringen van de genoemde ontvangstruimte en van de pijpsectie neerwaarts op af-15 stand van het genoemde boven open uiteinde van de ontvangstruimte; een buisvormige elektrische contactsamenstelling in de ontvangstruimte in de zijholte aan de onderzijde ervan, welke elektrische contactsamenstelling voorzien is van longitudinaal op afstand van elkaar geplaatste elektrische contactringen gescheiden door elektrisch isole-20 rende ringen, een elektrische draad die neerwaarts verloopt van elk van de genoemde contactringen, en een elektrische kabel die via het onderuiteinde van de genoemde ontvangstruimte is verbonden met de draden naar de contactringen; een stuurfluïdumleiding die verbonden is met het onderuiteinde van 25 de ontvangstruimte in de pijpsectie met zijholte en voorzien is van stroomdoorgeleidingsmiddelen die aansluiting geven op een stuurfluïdumr leiding naar de ondergrondse veiligheidsklep en een stuurfluïdumleiding naar het uiteinde van de boorput nabij de oppervlakte, welke stroomdoorgeleidingsmiddelen via de elektrische contactsamenstelling uitmon-30 den in het onderuiteinde van de ontvangstruimte van de pijpsectie met zijholte; een grendelsamenstelling bestemd om te worden ingestoken in een losneembaar vergrendelende relatie in het bovenuiteinde van de genoemde ontvangstruimte van de pijpsectie met zijholte, voorzien van een behan-35 delingskop voor het met behulp van een draadlijn inbrengen en verwijderen van de vergrendelsamenstelling; en een pilootklep die gekoppeld is met de grendelsamenstelling en voorzien is van een behuizing met een centrale stroomdoorvoeropening en zijpoortmiddelen die communiceren met de genoemde zijpoort van de ont-40 vangstruimte in de pijpsectie met zijholte indien de genoemde grendel- 8601325 samenstelling en de genoemde pilootklep in de ontvangstruimte zijn geïnstalleerd, een via een elektrische solenoïde bestuurde stromings-stuurklep in de centrale doorstroompassage door de genoemde pilootklep-behuizing voor het besturen van de fluïdumstroming door de genoemde 5 doorstroompassage naar de zijpoort van de behuizing, welke centrale doorstroompassage verloopt door de behuizing en uitmondt in het onderuiteinde ervan in communicatie met de doorstroompassage die opwaarts verloopt door het ondereindgedeelte van de ontvangstruimte van de pijp-sectie met zijholte en de elektrische contactsamenstelling en de elek-10 trische plugsamenstelling door het ondereindgedeelte van de pilootklep-behuizing met inbegrip van de longitudinaal op afstand van elkaar geplaatste, geïsoleerde elektrische contactringen die voorzien zijn van verende secties gepositioneerd om in contact te komen met de genoemde contactringen van de genoemde elektrische contactsamenstelling in de 15 ontvangstruimte, en elektrische draden tussen de genoemde, via een solenoïde bediende klep en de genoemde plugsamenstelling-contactringen voor het toevoeren van elektrisch vermogen vanaf de genoemde, vanaf het oppervlak afkomstige kabel via de contactsamenstelling in de ontvangstruimte en de elektrische plugsamenstelling en de pilootklep naar de so-20 lenoïde voor het elektrisch openen en sluiten van de genoemde solenoï-deklep in de centrale doorstroompassage door de genoemde pilootklep.
27. Pilootklep voor het besturen van de werking van een ondergrondse veiligheidsklep, geïnstalleerd in een productiepijp van een boorput voor het afvoeren van stuurfluïdum vanaf de genoemde veilig-25 heidsklep tot in de productie nabij de genoemde veiligheidsklep om het mogelijk te maken dat de veiligheidsklep zich sluit, omvattende: een pijpsectie met zijholte in de genoemde productiepijp voorzien van een excentrische longitudinale pilootklep-ontvangstruimte met een ringvormige steunschouder nabij het bovenuiteinde en een inwendige 30 grendeluitsparing binnen de ontvangstruimte onder de genoemde schouder en een zijpoort die uitmondt in de pijpsectie vanaf de genoemde ontvangstruimte j een stuurfluïdumstromingskoppeling die opgenomen is in het onderuiteinde van de ontvangstruimte in de pijpsectie met zijholte om ver-35 binding te geven met een stuurfluïdumleiding die verloopt tusasen het oppervlak en de ondergrondse veiligheidsklep; een via een draadleiding bedienbare grendelsamenstelling die op losneembare wijze kan worden vastgezet in het boveneindgedeelte van de ontvangstruimte in de pijpsectie met zijholte; en 40 een pilootklep die bevestigd is aan de genoemde grendelsamenstel- 8601325 ling en zich bevindt in de ontvangstruimte in de pijpsectie met zijhol-te voor het besturen van de fluïdumstroming vanuit de genoemde stro-mingskoppeling tot in het onderuiteinde van de genoemde ontvangstruimte door de genoemde zijpoort in de ontvangstruimte tot in de pijpsectie 5 met zijholte, welke pilootklep voorzien is van een buisvormige behuizing die aan het bovenuiteinde verbonden is met de grendelsamênstelling en voorzien is van een ondereindgedeelte met een centrale stromingspas-sage met laterale stroomdoorvoermiddelen die communiceren met een zijpoort in de genoemde behuizing voor communicatie in de zijpoort in de 10 ontvangstruimte in de pijpsectie met zijholte, een via een elektrische solenoïde bediende stroomstuurklep in de genoemde centrale doorstroom-passage van de behuizing bestemd voor het besturen van de stroom door de genoemde centrale doorstroompassage tot in de genoemde zijpoort van de behuizing, een batterij-eenheid in de genoemde behuizing, een elek-15 trische verbinding tussen de genoemde batterij-eenheid en de solenoïde van de genoemde stromingsstuurklep, schakelmiddelen in de elektrische verbindingen tussen de genoemde batterij-eenheid en de solenoïde, en elektrische circuits voor het bedienen van de genoemde schakelmiddelen in responsie op een signaal dat vanaf een op afstand gelegen lokatie 20 wordt overgedragen naar de pilootklep.
28. Pilootklep volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de elektrische circuits voor het bedienen van de solenoïde voorzien zijn van op akoestische signalen reagerende middelen.
29. Pilootklep volgens conclusie 28, gekenmerkt door een akoesti-25 sche signaalzender op de op afstand gelegen lokatie die bediend kan worden in responsie op vooraf bepaalde putomstandigheden voor het uitzenden van een signaal naar de pilootklep voor het openen en sluiten van deze klep.
30. Pilootklep volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de elek-30 trische circuits voor het bedienen van de solenoïde voorzien zijn van op radiofrequente signalen reagerende middelen.
31. Pilootklep volgens conclusie 30, gekenmerkt door een radiozender op de genoemde op afstand gelegen lokatie voor het uitzenden van radiosignalen naar de pilootklep voor het openen en sluiten van deze 35 pilootklep. ******** 8601325
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US06/737,825 US4667736A (en) | 1985-05-24 | 1985-05-24 | Surface controlled subsurface safety valve |
US73782585 | 1985-05-24 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8601325A true NL8601325A (nl) | 1986-12-16 |
Family
ID=24965474
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8601325A NL8601325A (nl) | 1985-05-24 | 1986-05-23 | Vanaf de oppervlakte bestuurbare ondergrondse veiligheidsklep. |
Country Status (4)
Country | Link |
---|---|
US (3) | US4667736A (nl) |
CA (2) | CA1243942A (nl) |
GB (1) | GB2175628B (nl) |
NL (1) | NL8601325A (nl) |
Families Citing this family (69)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4846269A (en) * | 1984-09-24 | 1989-07-11 | Otis Engineering Corporation | Apparatus for monitoring a parameter in a well |
US4825946A (en) * | 1984-09-24 | 1989-05-02 | Otis Engineering Corporation | Apparatus for monitoring a parameter in a well |
US4828027A (en) * | 1984-09-24 | 1989-05-09 | Otis Engineering Corporation | Apparatus for monitoring a parameter in a well |
US4805657A (en) * | 1988-02-29 | 1989-02-21 | Ferranti Subsea Systems, Inc. | Method and apparatus for remote control of an underwater valve |
US4981173A (en) * | 1988-03-18 | 1991-01-01 | Otis Engineering Corporation | Electric surface controlled subsurface valve system |
GB2228629B (en) * | 1989-01-18 | 1993-11-24 | Norske Stats Oljeselskap | Subsea electrical coupling |
US4921438A (en) * | 1989-04-17 | 1990-05-01 | Otis Engineering Corporation | Wet connector |
US4997384A (en) * | 1989-04-17 | 1991-03-05 | Otis Engineering Corporation | Wet connector |
US6222762B1 (en) * | 1992-01-14 | 2001-04-24 | Sandisk Corporation | Multi-state memory |
US5577925A (en) * | 1992-10-21 | 1996-11-26 | Halliburton Company | Concentric wet connector system |
US5293937A (en) * | 1992-11-13 | 1994-03-15 | Halliburton Company | Acoustic system and method for performing operations in a well |
US5389003A (en) * | 1993-09-13 | 1995-02-14 | Scientific Drilling International | Wireline wet connection |
MY114154A (en) * | 1994-02-18 | 2002-08-30 | Shell Int Research | Wellbore system with retreivable valve body |
US5494417A (en) * | 1994-08-03 | 1996-02-27 | Little Giant Pump Company | Shaft sealing and alignment assembly for a pump assembly |
WO1997018381A1 (en) * | 1995-11-15 | 1997-05-22 | Retrievable Information Systems L.L.C. | Side pocket mandrel |
US5820416A (en) * | 1996-01-04 | 1998-10-13 | Carmichael; Alan L. | Multiple contact wet connector |
US5807117A (en) * | 1996-07-15 | 1998-09-15 | Augat Inc. | Printed circuit board to housing interconnect system |
US6388577B1 (en) * | 1997-04-07 | 2002-05-14 | Kenneth J. Carstensen | High impact communication and control system |
US6384738B1 (en) | 1997-04-07 | 2002-05-07 | Halliburton Energy Services, Inc. | Pressure impulse telemetry apparatus and method |
US6075462A (en) * | 1997-11-24 | 2000-06-13 | Smith; Harrison C. | Adjacent well electromagnetic telemetry system and method for use of the same |
US6253842B1 (en) * | 1998-09-01 | 2001-07-03 | Halliburton Energy Services, Inc. | Wireless coiled tubing joint locator |
EP0984133B1 (en) * | 1998-09-03 | 2006-01-04 | Cooper Cameron Corporation | Actuation module |
US6216784B1 (en) * | 1999-07-29 | 2001-04-17 | Halliburton Energy Services, Inc. | Subsurface electro-hydraulic power unit |
US6433991B1 (en) | 2000-02-02 | 2002-08-13 | Schlumberger Technology Corp. | Controlling activation of devices |
EP1325207B1 (en) * | 2000-10-11 | 2006-08-23 | Weatherford/Lamb, Inc. | Gas operated pump for use in a wellbore |
US6619388B2 (en) * | 2001-02-15 | 2003-09-16 | Halliburton Energy Services, Inc. | Fail safe surface controlled subsurface safety valve for use in a well |
US6688389B2 (en) * | 2001-10-12 | 2004-02-10 | Halliburton Energy Services, Inc. | Apparatus and method for locating joints in coiled tubing operations |
US7445049B2 (en) * | 2002-01-22 | 2008-11-04 | Weatherford/Lamb, Inc. | Gas operated pump for hydrocarbon wells |
US6988556B2 (en) * | 2002-02-19 | 2006-01-24 | Halliburton Energy Services, Inc. | Deep set safety valve |
US7084782B2 (en) * | 2002-12-23 | 2006-08-01 | Halliburton Energy Services, Inc. | Drill string telemetry system and method |
US7074064B2 (en) * | 2003-07-22 | 2006-07-11 | Pathfinder Energy Services, Inc. | Electrical connector useful in wet environments |
US7080699B2 (en) * | 2004-01-29 | 2006-07-25 | Schlumberger Technology Corporation | Wellbore communication system |
US7213657B2 (en) * | 2004-03-29 | 2007-05-08 | Weatherford/Lamb, Inc. | Apparatus and methods for installing instrumentation line in a wellbore |
US7373972B2 (en) * | 2004-08-30 | 2008-05-20 | Murat Ocalan | Piloting actuator valve for subterranean flow control |
US8403618B2 (en) * | 2004-11-30 | 2013-03-26 | Cascade Corporation | Lift truck load handler |
US7318735B2 (en) * | 2005-12-16 | 2008-01-15 | Gaumer Company, Inc. | Standoff heater housing |
WO2007079118A1 (en) * | 2005-12-29 | 2007-07-12 | Molex Incorporated | Heating element connector assembly with press-fit terminals |
CA2660152A1 (en) * | 2006-07-28 | 2008-01-31 | Quick Connectors, Inc. | Electrical connector for conductive wires encapsulated in protective tubing |
US7640989B2 (en) * | 2006-08-31 | 2010-01-05 | Halliburton Energy Services, Inc. | Electrically operated well tools |
US8038120B2 (en) | 2006-12-29 | 2011-10-18 | Halliburton Energy Services, Inc. | Magnetically coupled safety valve with satellite outer magnets |
US8919730B2 (en) | 2006-12-29 | 2014-12-30 | Halliburton Energy Services, Inc. | Magnetically coupled safety valve with satellite inner magnets |
EP2109920B1 (en) * | 2007-02-05 | 2014-11-19 | Quick Connectors, Inc. | Down hole electrical connector for combating rapid decompression |
US8869880B2 (en) | 2007-02-12 | 2014-10-28 | Gaumer Company, Inc. | System for subsea extraction of gaseous materials from, and prevention, of hydrates |
US8391696B2 (en) * | 2007-02-12 | 2013-03-05 | Gaumer Company, Inc. | Fuel gas conditioning system with scissor baffles |
US8177888B2 (en) | 2007-02-12 | 2012-05-15 | Gaumer Company Inc. | Fuel gas conditioning system |
US20090199477A1 (en) * | 2008-02-12 | 2009-08-13 | Gaumer Company, Inc. | Fuel Gas Conditioning System |
US8521014B2 (en) * | 2007-02-12 | 2013-08-27 | Gaumer Company, Inc. | Fuel gas conditioning system with cross heat exchanger and scissor baffles |
US8295692B2 (en) * | 2007-02-12 | 2012-10-23 | Gaumer Company, Inc. | Scissor baffles for fuel gas conditioning system |
US8728219B2 (en) | 2007-02-12 | 2014-05-20 | Gaumer Company Inc. | Heater for vaporizing liquids |
US8404013B2 (en) * | 2007-02-12 | 2013-03-26 | Gaumer Company, Inc. | Fuel gas conditioning system with cross heat exchanger |
US8103156B2 (en) * | 2007-02-12 | 2012-01-24 | Gaumer Company, Inc. | Fuel gas conditioning system |
US7878252B2 (en) * | 2007-08-20 | 2011-02-01 | Weatherford/Lamb, Inc. | Dual control line system and method for operating surface controlled sub-surface safety valve in a well |
US8453749B2 (en) * | 2008-02-29 | 2013-06-04 | Halliburton Energy Services, Inc. | Control system for an annulus balanced subsurface safety valve |
US8682149B2 (en) * | 2009-11-19 | 2014-03-25 | Gaumer Company, Inc. | Flow measurement with electric heaters |
US8453748B2 (en) | 2010-03-31 | 2013-06-04 | Halliburton Energy Services, Inc. | Subterranean well valve activated with differential pressure |
US8573304B2 (en) | 2010-11-22 | 2013-11-05 | Halliburton Energy Services, Inc. | Eccentric safety valve |
US8511374B2 (en) | 2011-08-02 | 2013-08-20 | Halliburton Energy Services, Inc. | Electrically actuated insert safety valve |
US8490687B2 (en) | 2011-08-02 | 2013-07-23 | Halliburton Energy Services, Inc. | Safety valve with provisions for powering an insert safety valve |
US8640769B2 (en) | 2011-09-07 | 2014-02-04 | Weatherford/Lamb, Inc. | Multiple control line assembly for downhole equipment |
GB2496181B (en) * | 2011-11-04 | 2017-10-04 | Wireless Measurement Ltd | Well shut in device |
US9163480B2 (en) | 2012-02-10 | 2015-10-20 | Halliburton Energy Services, Inc. | Decoupling a remote actuator of a well tool |
CA2877309C (en) | 2012-06-26 | 2017-09-19 | Halliburton Energy Services, Inc. | Remote and manually actuated well tool |
WO2014025349A1 (en) * | 2012-08-08 | 2014-02-13 | Halliburton Energy Services, Inc. | In-well piezoelectric devices to transmit signals |
US9243470B2 (en) * | 2012-10-15 | 2016-01-26 | Peak Completion Technologies, Inc. | Downhole system and method for facilitating remedial work |
US10066467B2 (en) | 2015-03-12 | 2018-09-04 | Ncs Multistage Inc. | Electrically actuated downhole flow control apparatus |
BR112018014290B1 (pt) | 2016-03-14 | 2022-09-06 | Halliburton Energy Services, Inc. | Sistema de poço de exploração e método |
US10982494B2 (en) | 2018-08-21 | 2021-04-20 | Stuart Petroleum Testers, Llc | Fluid discharge suppressor |
US10954750B2 (en) | 2019-07-01 | 2021-03-23 | Saudi Arabian Oil Company | Subsurface safety valve with rotating disk |
CN111236895B (zh) * | 2020-02-24 | 2022-05-03 | 中国海洋石油集团有限公司 | 一种常开式热采排气阀 |
Family Cites Families (21)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2980185A (en) * | 1958-07-11 | 1961-04-18 | Camco Inc | Retrievable well tool hanger |
US3002565A (en) * | 1958-08-13 | 1961-10-03 | Camco Inc | Well tool hanger |
US2998070A (en) * | 1958-11-17 | 1961-08-29 | Otis Eng Co | Tamper proof manifold |
US3071192A (en) * | 1961-08-24 | 1963-01-01 | Camco Inc | Pipe recess locking device |
US3661218A (en) * | 1970-05-21 | 1972-05-09 | Cicero C Brown | Drilling unit for rotary drilling of wells |
US3665955A (en) * | 1970-07-20 | 1972-05-30 | George Eugene Conner Sr | Self-contained valve control system |
US3753206A (en) * | 1971-12-09 | 1973-08-14 | Trw Inc | Electrical connector with coaxial contacts |
US3786867A (en) * | 1973-02-23 | 1974-01-22 | Camco Inc | Well safety valve system and method of operation |
US4082410A (en) * | 1976-05-06 | 1978-04-04 | Amerace Corporation | Electrical connectors and contact assemblies therefor |
US4105279A (en) * | 1976-12-16 | 1978-08-08 | Schlumberger Technology Corporation | Removable downhole measuring instruments with electrical connection to surface |
US4117287A (en) * | 1977-04-11 | 1978-09-26 | Compagnie Francaise Des Petroles | Combined electrical-hydraulic connector means |
US4119146A (en) * | 1977-05-18 | 1978-10-10 | Otis Engineering Corporation | Surface controlled sub-surface safety valve |
US4325409A (en) * | 1977-10-17 | 1982-04-20 | Baker International Corporation | Pilot valve for subsea test valve system for deep water |
US4161984A (en) * | 1978-09-11 | 1979-07-24 | Camco, Incorporated | Well locking device and method |
US4265306A (en) * | 1980-03-07 | 1981-05-05 | Otis Engineering Corporation | Latch for well tools |
US4454913A (en) * | 1981-01-05 | 1984-06-19 | Schlumberger Technology Corporation | Safety valve system with retrievable equalizing feature |
US4378839A (en) * | 1981-03-30 | 1983-04-05 | Otis Engineering Corporation | Well tool |
ZA823430B (en) * | 1981-05-22 | 1983-03-30 | Coal Industry Patents Ltd | Drill pipe sections |
US4431051A (en) * | 1981-11-19 | 1984-02-14 | Otis Engineering Corporation | Surface controlled subsurface safety valve |
US4457368A (en) * | 1983-03-25 | 1984-07-03 | Camco, Incorporated | Shearable no go insert for a well lock |
US4537457A (en) * | 1983-04-28 | 1985-08-27 | Exxon Production Research Co. | Connector for providing electrical continuity across a threaded connection |
-
1985
- 1985-05-24 US US06/737,825 patent/US4667736A/en not_active Expired - Fee Related
-
1986
- 1986-03-18 CA CA000504353A patent/CA1243942A/en not_active Expired
- 1986-05-23 NL NL8601325A patent/NL8601325A/nl not_active Application Discontinuation
- 1986-08-04 GB GB08608491A patent/GB2175628B/en not_active Expired
-
1987
- 1987-04-29 US US07/044,106 patent/US4722393A/en not_active Expired - Fee Related
- 1987-05-14 US US07/050,315 patent/US4781607A/en not_active Expired - Lifetime
-
1988
- 1988-10-18 CA CA000580543A patent/CA1257538A/en not_active Expired
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
CA1257538C (nl) | 1989-07-18 |
US4781607A (en) | 1988-11-01 |
US4667736A (en) | 1987-05-26 |
CA1257538A (en) | 1989-07-18 |
GB2175628A (en) | 1986-12-03 |
CA1243942A (en) | 1988-11-01 |
GB2175628B (en) | 1988-11-02 |
US4722393A (en) | 1988-02-02 |
GB8608491D0 (en) | 1986-08-04 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL8601325A (nl) | Vanaf de oppervlakte bestuurbare ondergrondse veiligheidsklep. | |
CA2337030C (en) | Downhole multiplexer and related methods | |
EP0518371B1 (en) | Fluid-actuated wellbore tool system | |
CA2134273C (en) | Spoolable coiled tubing completion system | |
US11248441B2 (en) | Electric safety valve with well pressure activation | |
US9103207B2 (en) | Multi-zone completion systems and methods | |
CA2119810C (en) | Emergency downhole disconnect tool | |
EP2313797B1 (en) | Control of sub surface safety valves | |
OA12390A (en) | Electro-hydraulically pressurized downhole valve actuator. | |
AU2019326312B2 (en) | Insert safety valve | |
EP0890013B1 (en) | Monobore riser bore selector | |
AU2003239470A1 (en) | Downhole tool deployment safety system and methods | |
US4660647A (en) | Fluid control line switching methods and apparatus | |
US20110061854A1 (en) | Subsea assembly | |
WO2000029715A1 (en) | Flow control and isolation in a wellbore | |
US11643905B2 (en) | Electric safety valve with annulus/section pressure activation | |
CA2291562A1 (en) | Heavy duty logging and perforating cablehead for coiled tubing | |
US6176318B1 (en) | Actuator apparatus and method for downhole completion tools | |
US20130048307A1 (en) | Completion for downhole applications | |
US20190040715A1 (en) | Multi-stage Treatment System with Work String Mounted Operated Valves Electrically Supplied from a Wellhead | |
US10597973B2 (en) | Activating a downhole tool with simultaneous pressure from multiple control lines | |
US20230003770A1 (en) | Pressure control apparatus activation monitoring | |
US11767726B2 (en) | Separable housing assembly for tubular control conduits | |
GB2377720A (en) | Downhole multiplexor valve | |
WO2024220718A2 (en) | Side pocket mandrel with retrievable redundant electric gas lift valve |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BV | The patent application has lapsed |