NL8503029A - Overgangsstuk voor het indirekt aan elkaar koppelen van twee stukken boorgereedschap. - Google Patents

Description

-1- N.0. 33.4-90

Overgangsstuk voor het indirekt aan elkaar koppelen van twee stukken boorgereedschap.

De uitvinding betreft een overgangsstuk voor het indirekt aan elkaar koppelen van twee stukken boorgereedschap, in het bijzonder twee boorpijpen van zodanig verschillende types dat deze pijpen in wezen niet direkt aan elkaar kunnen worden gekoppeld, voor welke koppeling, telkens twee koppelelementen met elkaar moeten worden verbonden, en wel een van buitenschroefdraad voorzien insteekdeel in 5 een van binnenschroefdraad voorziene opneemholte moet worden geschroefd, welk overgangsstuk een ten opzichte van de lengte van een boorpijp kort, in het algemeen cilindrisch buisstuk bestaat dat bij beide kopvlakken is voorzien van een zodanig gevormd koppelelement dat het koppelelement bij het ene kopvlak kan worden verbonden met een 10 koppelelement van een boorpijp van het ene type en het koppelelement bij het andere kopvlak kan worden verbonden met en koppelelement van een boorpijp van het andere type.

Bij het boren van betrekkelijk diepe boorgaten, in het bijzonder bij de aardolie en/of aardgasindustrie wordt gebruik gemaakt 15 van een boorserie die dient voor het overbrengen van de bij het aardoppervlak op deze serie uitgeoefende rotatie-kracht naar de aan het ondereind van de serie bevestigde boorbeitel en voor het geleiden van een spoel-fluidum. Zo'n boorserie is meestal opgebouwd uit drie verschillende elementen. Het onderste deel van zo'n serie, direkt boven 20 de boorbeitel wordt daarbij gevormd door één of meer zwaarstangen die voornamelijk dienen om gewicht op de boorbeitel te brengen en die derhalve zodanig zijn uitgevoerd dat zij grote drukkrachten kunnen weerstaan. Boven deze zwaarstangen zijn zware hoorbuizen aanwezig die hoofdzakelijk dienen voor het vormen van een torsie-overgangsgebied 25 naar de gewone hoorbuizen die het overige bovenste en grootste deel van de boorserie vormen. Daarbij moeten dikwijls ook andere boorgereedschappen, zoals stabilisatoren, ruimers, scharen enzovoorts in de serie worden opgenomen.

Al deze verschillende elementen kunnen daarbij 3Q verschillende buiten- en/of binnendiameters, schroefdraadtypes en/of -afmetingen hebben, zodat deze niet direkt met elkaar kunnen worden verbonden. Daarom wordt voor het aan elkaar koppelen van dergelijke verschillende elementen een overgangsstuk gebruikt.-

De praktijk heeft bewezen dat de bekende overgangsstukken $ ” * η * λ v 0 V O Ü £ y -2- onderhevig zijn aan mechanische tekortkomingen zodat deze stukken dikwijls moeten worden vervangen wat betekent dat de gehele boorserie moet worden getrokken. Daarbij kan een overgangsstuk zelfs bezwijken met als gevolg dat het onderste deel van een boorserie in het boorgat 5 achterblijft en moet worden gevangen wat een kostbare tijdrovende bezigheid is.

Het doel van de uitvinding is een verbeterd overgangsstuk te verschaffen.

Dit doel wordt bereikt doordat bij het overgangsstuk 10 volgens de uitvinding, in het cilindrische buitenoppervlak daarvan een omtreksgroef is aangebracht, die vanaf zijn beide kanten geleidelijk dieper wordt, waarbij deze kanten van de groef elk op een afstand van het betreffende dichtstbij gelegen kopvlak van het overgangsstuk zijn gelegen. Deze genoemde afstanden zijn daarbij minstens zodanig groot, 15 dat aan weerskanten van de groef delen overblijven waar het overgangsstuk kan worden gegrepen door een werktuig.

Volgens de uitvinding is gebleken dat de bekende overgangsstukken kunnen bezwijken als gevolg van het optreden van betrekkelijk grote spanningen in een beperkt gebied, welke spanningen 20 nu door het aanbrengen van de groef worden verplaatst naar en verspreid over een groter lengtedeel van het overgangsstuk, waardoor het overgangsstuk de daarop uitgeoefende krachten goed kan weerstaan.

Bij een overgangsstuk waarbij het koppelelement bij ten ‘ minste een van de kopvlakken uit een opneemholte bestaat is bij 25 voorkeur de afstand tussen het genoemde kopvlak en de dichtstbij gelegen kant van de groef minstens gelijk is aan de diepte van de opneemholte.

Op voordelige wijze heeft de omtreksgroef de vorm van een omwentelingsvlak.

30 Bij een overgangsstuk waarbij de radiale afmetingen van de kopvlakken van elkaar verschillen, welk overgangsstuk dient voor het met elkaar in verbinding stellen van hoorbuizen van verschillende buitendiameters, gaat, volgens de uitvinding, het kopvlak met de kleinste radiale afmeting, bij de buitenkant, via een schuin lopend 35 overgangsdeel over in het cilindrische omtreksvlak-deel dat aan de ene kant van de omtreksgroef ligt.

De uitvinding wordt nader uiteengezet aan de hand van de tekening waarin twee uitvoeringsvormen van een overgangsstuk volgens 85 0 3 02 8 -3- de uitvinding zijn weergegeven.

Zoals getoond in figuur 1 heeft het overgangsstuk 1 in het cilindrische buitenoppervlaksdeel een omtreksgroef 2 in de vorm van een onwentelingsoppervlak. De randen 2' en 2" van de groef 2 liggen 5 daarbij op een afstand van het kopvlak 3 respectievelijk 4 van het overgangsstuk.

In het kopvlak 3 is een van binnenschroefdraad voorziene opneemholte 5 gevormd die langs de buitenrand wordt omringd door een ringvormig aanligvlak gevormd door het buitenste deel van het kopvlak 10 3. Dit aanligvlak 3 wordt bij de buitenkant begrensd door een kegelvormig omtreksvlak-deel 6 dat overgaat in het cilindrische omtreksvlak-deel 1’ dat aan de ene kant van de omtreksgroef 2 ligt. Zoals getoond kan in de opneemholte 5 het insteekdeel 7 van een hoorbuis 8 worden geschroefd.

15 Bij het andere kopvlak 4 is een van buitenschroefdraad voorzien insteekdeel 9 gevormd, dat bij de voet wordt omringd door een ringvormige schouder bestaande uit het buitenste deel van het kopvlak 4. Zoals getoond kan dit insteekdeel 9 in de opneemholte 10 van een hoorbuis 11 worden geschroefd, zodat daarna de boorbuizen 8 en 11, via 20 het overgangsstuk 1 met elkaar zijn verbonden, waarbij de hoorbuis 8 een kleinere buitendiameter heeft dan de hoorbuis 11, en de koppelorganen 7 en 10 van respectievelijk de hoorbuis 8 en 11 niet bij elkaar passen.

Zoals getoond in figuur 2 heeft het overgangsstuk 12 25 eveneens een omtreksgroef 13. In het bovenste kopvlak 14 is een van binnenschroefdraad voorziene opneemholte 15 gevormd, waarin het van buitenschroefdraad voorziene insteekdeel 16 van een boorbuis 17 kan worden geschroefd. Bij het andere kopvlak 18 is een van buitenschroefdraad voorzien insteekdeel 19 gevormd dat in de 30 opneemholte 20 van een boorbuis 21 kan worden geschroefd, waardoor de buizen 17 en 21 met gelijke buitendiameters maar ongelijke koppelorganen 16 respectievelijk 20 met elkaar worden verbonden.

35 v ^

Claims (4)

1. Overgangsstuk voor het indirekt aan elkaar koppelen van twee stukken boorgereedschap, in het bijzonder twee boorpijpen van zodanig verschillende types dat deze pijpen in wezen niet direkt aan elkaar kunnen worden gekoppeld, voor welke koppeling, telkens twee koppelelementen met elkaar moeten worden verbonden, en wel een van buitenschroefdraad voorzien insteekdeel in een van binnenschroefdraad voorziene opneemholte moet worden geschroefd, welk overgangsstuk een ten opzichte van de lengte van een boorpijp kort, in het algemeen cilindrisch buisstuk bestaat dat bij beide kopvlakken is voorzien van een zodanig gevormd koppelelement dat het koppelelement bij het ene kopvlak kan worden verbonden met een koppelelement van een boorpijp van het ene type en het koppelelement bij het andere kopvlak kan worden verbonden met een koppelelement van een boorpijp van het andere type, met het kenmerk, dat in het cilindrische buitenomtreksvlak van het 15 overgangsstuk een omtreksgroef is aangebracht, die vanaf zijn beide kanten geleidelijk dieper wordt, waarbij deze kanten van de groef elk op een afstand van het betreffende dichtstbij gelegen kopvlak van het overgangsstuk zijn gelegen

2. Overgangsstuk volgens conclusie 1 waarbij het 20 koppelelement bij ten minste een van de kopvlakken uit een opneemholte bestaat, met het kenmerk, dat de afstand tussen het genoemde kopvlak en de dichtstbij gelegen kant van de groef minstens gelijk is aan de diepte van de opneemholte.

3. Overgangsstuk volgens conclusies 1 of 2, met het 25 kenmerk, dat de omtreksgroef de vorm heeft van een omwentelingsvlak.

4. Overgangsstuk volgens conclusies 1-3 waarbij de radiale afmetingen van de kopvlakken van elkaar verschillen, met het kenmerk, dat het kopvlak met de kleinste radiale afmeting, bij de buitenkant, via een schuin lopend overgangsdeel overgaat in het cilindrische 30 omtreksvlak-deel dat aan de ene kant van de omtreksgroef ligt. 35 850 3 02 9 i