NL8301293A - Spuitleidingaansluitorgaan. - Google Patents

Description

* * * *» , N/31.414-tM/f.

Spuitleidingaansluitorgaan.

Onderzeese spuitleidingaansluitingen zijn gemaakt door telescopische aansluitingen/ zoals afgeheeld in de Amerikaanse octrooischriften 3.052.299 en 3.233.666.

Deze constructies vertrouwen op afdichtingen om de telesco-5 pische verbinding af te dichten. Dergelijke afdichtingen hebben niet de duurzaamheid van metaal-op-metaalafdichtingen, zijn niet al dan niet op afstand bediend en zijn niet vergrendeld in de afdichtstand onafhankelijk van de bediening van de telescoopbeweging.

10 Een ander voorbeeld van een uitzetbaar spuitleidingaansluitorgaan, dat op afstand wordt bediend is afgebeeld in het Amerikaanse octrooischrift 3.732.923, maar dit octrooischrift heeft niet een op afstand en afzonderlijk bediende metaal-op-metaalafdichting. Stelen op klep- 15 pen zijn beschermd door uitzetbare delen van het balgtype, zoals afgebeeld in het Amerikaanse octrooischrift 3.128.078.

Het is gunstig als de onderzeese putkop afzonderlijk kan worden geïnstalleerd, losgemaakt en opgehaald zonder de onderzeese spuitleidingen te verstoren.

20 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een verbeterd spuitleidingaansluitorgaan en in het bijzonder op een onderzees aansluitorgaan tussen putkopproduc-tieleidingen en onderzeese spuitleidingen.

Het verbeterde spuitleidingaansluitorgaan 25 omvat een telescopisch metaal-op-metaalafdichtsamenstel, dat uitzet en terugtrekt voor aansluiting op de spuitleiding en een afzonderlijke bediening en vergrendeling van het me-taal-op-metaalafdichtsamenstel, nadat de afstandsaansluiting is voltooid.

30 Een doel is het verschaffen van een verbeterd spuitleidingaansluitorgaan voor aansluiting tussen een onderzeese putkop en een onderzeese spuitleiding, dat een positieve, afzonderlijk bediende, metaal-op-metaalafdichting verschaft.

35 Een verder doel is het verschaffen van een verbeterd aansluitorgaan om op afstand een onderzeese putkop aan te sluiten op een onderzeese spuitleiding met een op afstand bediende en vergrendelde metaal-op-metaalafdichting.

8301293 -2- i I*

Deze en andere doelen en voordelen van de onderhavige uitvinding worden hierna opgesomd en uiteengezet met verwijzing naar de tekeningen/ waarin: fig. 1 is een schematisch zijaanzicht van een 5 onderzeese putkop met een onderzeese spuitleiding en het verbeterde aansluitorgaan volgens de onderhavige uitvinding, dat de aansluiting daartussen verschaft.

Fig. 2 is een detaildoorsnede van het verbeterde spuitleidingaansluitorgaan volgens de onderhavige 10 uitvinding in zijn niet-aangesloten of teruggetrokken stand.

Fig. 2A is een detaildoorsnede op grotere schaal van de metaal-op-metaalafdichting en zijn bedie-ningsmechanisme in de niet-ingestelde stand.

Fig. 3 is een detaildoorsnede en toont het 15 aansluitorgaan in zijn aangesloten en afgedichte stand.

Fig. 3A is een detaildoorsnede op grotere schaal van de metaal-op-metaalafdichting en zijn bedienings-mechanisme in de afgedichte en vergrendelde stand.

Zoals afgebeeld in fig. 1 verschaft het ver-20 beterde spuitleidingaansluitorgaan 10 volgens de onderhavige uitvinding de aansluiting tussen productiespuitleidingen 12, die zich uitstrekken vanaf de putkop 14 en onderzeese spuit-leidingen 16, die worden gehouden in een spuitleidingintrek-huis .18, Het intrekhuis 18 is gemonteerd op een steun 20 en 25 het bovenste deel van de putkop 14 met de leidingen 12 en het spuitleidingaansluitorgaan 10 worden neergelaten op hun plaats met de leidingen 12 en het spuitleidingaansluitorgaan 10 in axiale uitlijning met de onderzeese spuitleidingen 16.

Het spuitleidingaansluitorgaan 10 omvat een 30 yerbeterd telescopisch afdichtsamenstel 22 en een op afstand bediend kraagaansluitorgaan 24. Deze constructie verschaft een op afstand bediende aansluiting tussen de putkopleidingen 12 en de onderzeese 'spuitleidingen 16 met een positieve me-taal~op-metaalafdich-ting en een grendelmiddel 26 om het af-35 dichtsamenstel 22 in de afgedichte stand te houden.

De leidingen 12 omvatten gesegmenteerde flenzen 28( die zijn verbonden met een bedieningsorgaansteunflens 30. door tapeinden 32 en moeren 34. Gesegmenteerde flenzen 36 op spuitbuizen 38 zijn verbonden met de tegenovergestelde 40 zijden van steünflens 30 door tapeinden 40 en moeren 41 en 83 0 1 29 3 -3- - ' t kanalen 42 strekken zich uit door de steunflens 30 om een verbinding te verschaffen tussen de leidingen 12 en de buizen 38. Bedieningsorganen 44 zijn gemonteerd op de flens 30 en hun armen 45 zijn bevestigd op de flens 46 op het onderdeel 5 48 om dit onderdeel 48 uit te zetten en terug te trekken.

Het onderdeel 48 heeft inwendige boringen 50 en 52, die de buizen 38 opnemen en daarop verschuifbaar zijn. Het tegenovergestelde eind van het onderdeel 48 omvat een kraagflens 54, die kan worden verbonden met een kraagflens 56 op de 10 onderzeese spuitleidingen 16, zoals hierna wordt beschreven.

De kraagverbinding 24 is gelijk aan de kraag-verbinding, die is afgebeeld in de Composite Catalog of Oilfield Equipment and Services 1976-77, gepubliceerd door World Oil, een Gulf Publishing Company, op biz. 1420 en 15 omvat grendelsegmenten 58, een nok 60 en nokbedieningsorga-nen 62, die worden ondersteund op de flens 46. De nokken 60 zijn verbonden met een plaat 64, die wordt bewogen door bedieningsarmen 66. De grendelsegmenten 58, die reageren op de beweging van de nok 60, grijpen aan op de kraagflenzen 54 20 en 56 en bevestigen deze op elkaar nadat de bedieningsorganen 44 zijn uitgezet.

Als de kraagflenzen 54 en 56 op elkaar zijn bevestigd, zoals boven beschreven is, wordt het telescopische afdichtsamenstel 22 bediend zoals hierna beschreven 25 wordt om de afdichtringen 68 in afdichtende aangrijping tussen het onderdeel 48 en de buizen 38 in te stellen.

Zoals is afgebeeld in fig. 2A, omvatten de afdichtringen 68 elk een basisring 70 en flenzen 72. De afdichtringen 68 worden ingesteld door spreiderringen 74 te 30 bewegen tussen de flenzen 72 om de flenzen 72 in afdichtende aanraking te drukken met oppervlakken 76 op het onderdeel 48 en de buitenzijde van de buizen 38. De spreiderringen 74 zijn geschroefd in het onderdeel 48. De afdichtringen 68 worden ondersteund op de afdichtkap 77, die de buizen 38 nauw om-35 ringt en daarop verschuifbaar is. Platen 78 zijn bevestigd op de afdichtkap 77 door schroeven en houden de afdichtringen 68 op hun plaats daarop. Schroeven 82 bevestigen de afdichtkap 77 op een huls 84, die het deel van het onderdeel 48 yan de buizen 38 opneemt,omringt en daarop verschuifbaar 40 is, De buitenzijde van het onderdeel 48 is stapvormig en 8301293

* V

-4- verschaft oppervlakken 86, 88 en 90. Een ring 92 is geschroefd op de buitenzijde van het onderdeel 48 en dicht af tegen de binnenzijde van de huls 84 en het oppervlak 86 van het onderdeel 48. Een afdichting is verschaft tussen het 5 oppervlak 94 op het tussenliggende deel van de huls 84 en het oppervlak 88 en een afdichting is verschaft tussen het oppervlak 90 op het onderdeel 48 en het oppervlak 96 op de huls 84. Een poort 98 (afgebeeld in fig. 3A) staat in verbinding via de huls 84 met een punt tussen de oppervlakken 10 86 en 88 en een poort 100 staat in verbinding via de huls 84 met een punt tussen de oppervlakken 88 en 90 (zie fig.

3A). Een ringvormige zuiger 102 is geplaatst in de uitspa-104 ring*tussen het oppervlak 106 op de huls 84 en het binnenvlak 108 van de huls 110, die is geschroefd op de huls 84, 15 zoals is afgebeeld. Het inwendige van de huls 110 is stapvormig en verschaft oppervlakken 112 en 114. De zuiger 102 is stapvormig en heeft een geschikte afdichting tegen de beide oppervlakken 112 en 114 en een geschikte afdichting is gevormd tussen de zuiger 102 en het oppervlak 106 op de 20 huls 84. Het binnenvlak 116 van de zuiger 102 is taps en werkt samen met grendelpennen 118 in vensters 120 in de huls 84. Wanneer de zuiger 102 is bewogen naar de flens 46 op het onderdeel 48, worden de pennen 1.18 dus in ingrij-ping met uitsparingen 122 in het oppervlak 90 van het 25 onderdeel 48 gedrukt en verhinderen ze een beweging van de huls 84 ten opzichte van het onderdeel 48. Een poort 124 (fig. 2A1 staat in verbinding met uitsparingen 104 aan de linkerzijde van de uitgang 102, zoals is afgebeeld in fig.

2 en 3 en een port 126 (fig. 2A)„ staat in verbinding met 30 de buitenzijde van de zuiger 102 tussen zijn afdichting tegen het oppervlak 112 en zijn afdichting tegen het oppervlak 106, De buitenzijde van de buizen 38 wordt beschermd door balgen 128, die zijn bevestigd om de buizen 38 bij de flens 36 en zijn bevestigd aan hun andere eind op de af-35 dichtkap 77,

Wanneer het onderdeel 48 is geschoven op de buizen 38, zoals afgebeeld in fig. 2, ligt zijn flens 54 op een afstand van de flens 56 op de spuitleidingen 16. Wanneer de aansluiting moet worden gemaakt, wordt druk toe-40 geyoerd aan de poort 100 (fig, 3A) om te verzekeren, dat de 830 1 29 3 -5- afdichtring 68 niet bekrachtigd wordt en wordt druk toegevoerd aan de poort 124 (fig. 2A) om te verzekeren, dat de zuiger 102 in zijn teruggetrokken of ontgrendelde stand staat. De aan de poort 124 toegevoerde druk wordt uitgeoefend op het 5 .ringvormige oppervlak tussen de oppervlakken 112 en 114 om de zuiger 102 naar links te bewegen. In de afgeheelde stand zijn ook de armen 66 van de bedieningsorganen 62 uitgezet om de nok 60 te bewegen naar links, die de segmenten 58 kantelt in hun ontgrendelde stand.

10 Om de aansluiting te maken tussen de productieleidingen 12 en de spuitleidingen 16 worden de bedieningsorganen 44 bekrachtigd naar hun uitgezette stand om het onderdeel 48 naar buiten te bewegen en de flens 54 in ingrijping met de flens 56 te brengen. De bedieningsorganen 15 62 worden dan bekrachtigd om hun armen 66 terug te trekken en de nok 60 te bewegen langs de segmenten 58 om de segmenten 58 te drukken in klemmende ingrijping met de schouders op de flenzen 54 en 56, zoals is afgebeeld in fig. 3.

Om het afdichtsamenstel 22 in te stel-20 len wordt druk toegevoerd aan de poort 98, die werkt op het ringvormige oppervlak tussen de oppervlakken 86 en 88 om de huls 84 naar rechts of naar buiten te bewegen ten opzichte van het onderdeel 48. Deze beweging drukt de-afdichtringen 68 op de spreiderringen 74, die de flenzen 72 drukken in dich-25 te metaal-op-metaalafdichtende aanraking met de buitenzijde van de buizen 38 en de binnenzijde van het onderdeel 48. Deze afzonderlijke bekrachtiging van het afdichtsamenstel 22 verschaft een positieve instelling om een positieve metaal-op-metaalafdichting te verzekeren. Het afdichtsamenstel 22 wordt 30 vergrendeld op zijn plaats door druk toe te voeren aan de poort 126, die de zuiger 102 beweegt naar rechts om de pennen 118 te drukken in ingrijping met de uitsparingen 122 waardoor een terugstelbeweging van de huls 84 ten opzichte van het onderdeel 48 wordt verhinderd.

35 Het afdichtsamenstel 22 wordt terugge steld door eerst een druk toe te voeren aan de poort 124 om de zuiger 102 terug te trekken en dan een druk toe te voeren aan de poort 100 om te veroorzaken, dat de huls 84 naar links of naar binnen beweegt ten opzichte van het onderdeel 48.

40 Deze beweging trekt de afdichtfingen 68 terug van de spreider- 8301293 -6- ringen 74. Het onderdeel 48 kan worden teruggetrokken buiten ingrijping met de leidingen 16 door een druk toe te voeren aan de poort 124, die veroorzaakt, dat de bedieningsorganen 62 de nok 60 naar binnen bewegen op de grendelsegmenten 58, 5 welke beweging de segmenten 58 in hun uitgeschakelde stand drukt buiten aangrijping met de schouders op de flenzen 54 en 56. Het onderdeel 48 wordt dan teruggetrokken door de bedieningsorganen 44.

830 1 29 3

Claims (13)

1. Spuitleidingaansluitorgaan voor aansluiting tussen uitgelijnde vaste op afstand van elkaar liggende spuitleidingen, gekenmerkt door een huis met middelen voor aansluiting aan een van de spuitleidingen, 5 een aansluitdeel, dat de buis omringt en daarop verschuifbaar gemonteerd is en een kraagflens heeft, die past bij een kraagflens op de andere van de spuitleidingen, middelen om het aansluitdeel uit te zetten en terug te trekken ten opzichte van de buis, middelen om op afstand de kraagflens 10 van het aansluitdeel aan te sluiten op de kraagflens op de andere van de spuitleidingen13-^het aansluitdeel is uitgezet in aanraking met de andere van de spuitleidingen, een afdichtring om af te dichten tussen de buis en het aansluitdeel en een op druk reagerend middel om de afdichtring te 15 bedienen in de afdichtstand.

2. Spuitleidingaansluitorgaan volgens conclusie 1, gekenmerkt door middelen om het op druk reagerende middel te vergrendelen in de afdichtstand.

3. Spuitleidingaansluitorgaan volgens 20 conclusie 1, gekenmerkt door een uitzetbaar af- dichtmiddel, dat is aangesloten tussen de buis bij zijn aansluitmiddel en op het aansluitdeel.

4. Spuitleidingaansluitorgaan volgens conclusie 3,met het kenmerk, dat het afdicht- 25 middel is voorzien van een uitzetbare balg, die de buis omringt, een middel om een eind van de balk te bevestigen op de huis en een middel om het andere eind van de balg te bevestigen op het aansluitdeel.

5. Spuitleidingaansluitorgaan volgens 30 conclusie l,met het kenmerk, dat de afdichting is yoorzien van een basisring, flenzen, die zich in het algemeen axiaal vanaf de binnen- en buitenomtrek van de basisring uitstrekken en een spreiderring, die is ondersteund om te worden opgenomen tussen de flenzen en om deze in afdich-35 tende aanraking te drukken wanneer het op druk reagerende middel wordt bediend.

6. Spuitleidingaansluitorgaan volgens conclusie 1, gek-enmerkt door een tweede buis, waarbij het aansluitdeel de buizen omringt en daaropver- 8301293 fc- f τ -8- schuifbaar is, en door een tweede afdichtring om af te dichten tussen de tweede buis en het aansluitdeel, waarbij het op druk reagerende middel ook de tweede afdichtring in de afdichtstand bedient.

7. Onderzeese putkopconstructie, ge kenmerkt door een productiekolom, die eindigt bij de zeebodem, een steunconstructie, die de productiekolom omringt en rust op de zeebodem, een productiespuitleiding, die zich uitstrekt vanaf de productiekolom, een buis, die is 10 aangesloten op het eind van de productiespuitleiding, een aansluitdeel, dat de buis omringt en daarop verschuifbaar is, middelen voor het uitzetten en terugtrekken van het aansluitdeel ten opzichte van de buis, middelen om op afstand een flens op het aansluitdeel aan te sluiten op een 15 flens op de andere van de spuitleidingen nadat het aansluitdeel is uitgezet in aangrijping met de andere van de spuitleidingen, een afdichtring om af te dichten tussen de buis en het aansluitdeel en een op druk reagerend middel om de afdichtring te bedienen in de afdichtstand.

8. Onderzeese putkop volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat deze flenzen kraagflenzen zijn.

9. Onderzeese putkop volgens conclusie 7, gekenmerkt door een uitzetbaar afdichtmiddel, dat 25 is aangesloten tussen de buis bij zijn aansluitmiddel en aan het aansluitdeel.

10. Onderzeese putkop volgens conclusie 9, met Let kenmerk, dat het afdichtmiddel is voorzien van een uitzetbare balg, die de buis omringt, 30 een middel om een eind van de balg te bevestigen op de buis en een middel om het andere eind van de balg te bevestigen op het aansluitdeel,

11. Onderzeese putkop volgens conclusie 7t gekenmerkt door een tweede buis, waarbij het 35 aansluitdeel de buizen omringt en daarop verschuifbaar gemonteerd is en een tweede afdichtring om af te dichten tussen de tweede, buis en het aansluitdeel, waarbij het op druk reagerende middel ook de tweede afdichtring in de afdichtstand bedient. 40

12, Onderzeese putkop volgens conclusie 8301293 ' ' Λ -9- 11, gekenmerkt door een uitzetbaar afdichtmiddel, dat is aangesloten tussen het aansluitdeel en de buizen.

13. Onderzeese putkop volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het uitzetbare afdicht-5 middel is voorzien van een paar uitzetbare balgen, die elk een van de buizen omringen, middelen om een eind van elk van deze balgen te bevestigen op zijn buis en middelen om het andere eind van deze beide balgen te bevestigen op het aansluitdeel. 8301293