NL7811857A - Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas. - Google Patents

Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL7811857A
NL7811857A NL7811857A NL7811857A NL7811857A NL 7811857 A NL7811857 A NL 7811857A NL 7811857 A NL7811857 A NL 7811857A NL 7811857 A NL7811857 A NL 7811857A NL 7811857 A NL7811857 A NL 7811857A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
conveyor
tool
cables
chains
soil
Prior art date
Application number
NL7811857A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL7811857A priority Critical patent/NL7811857A/nl
Priority to DE19792948531 priority patent/DE2948531A1/de
Priority to FR7929861A priority patent/FR2443189A1/fr
Publication of NL7811857A publication Critical patent/NL7811857A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B51/00Undercarriages specially adapted for mounting-on various kinds of agricultural tools or apparatus
    • A01B51/02Undercarriages specially adapted for mounting-on various kinds of agricultural tools or apparatus propelled by a motor
    • A01B51/023Undercarriages specially adapted for mounting-on various kinds of agricultural tools or apparatus propelled by a motor of the Gantry-type
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B3/00Ploughs with fixed plough-shares
    • A01B3/64Cable ploughs; Indicating or signalling devices for cable plough systems

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

\ «** C. van der Lely N.V. te Maasland
Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas met ten minste één werktuig, dat door middel van een kabel, ketting of dergelijk orgaan over een grondstuk kan worden voortbewogen.
5 Het is bekend om een landbouwwerktuig, zoals een ploeg, met een kabel door twee stoomtrekkers van de ene naar de andere zijde van een grondstuk te trekken, waarbij .beide stoomtrekkers alsmede het werktuig zijn bemand. De stabiliteit van het werktuig ten opzichte van de grond was 10 hierbij niet verzekerd, zodat een nauwkeurige en efficiënte grondbewerking of oogsthandeling niet verzekerd is.
Het is een doel van de uitvinding om deze nadelen te ondervangen.
Volgens de uitvinding omvat de inrichting ten minste 15 twee op afstand van elkaar aangebrachte kabels, kettingen of dergelijke organen.
781 1 8 57 * Ίϊ
V
- 2 -
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van grondstukken, al of niet overdekt, waarop de inrichting volgens de uit-5 vinding wordt toegepast.
Fig. 2 is een bovenaanzicht op vergrote schaal van het in fig. 1 met II aangegeven detail, dat één geheel vormt met het in fig. 3 getoonde, in fig. 1 met III aangegeven detail.
10 Fig. 4 is een horizontaal zijaanzicht volgens de pijl IV in fig. 2,
Fig. 5 is een horizontaal zijaanzicht volgens de pijl V in fig. 3,
Fig. 6 is een schematische aanduiding van de be-15 wegingen van de inrichting over het veld,
Fig. 7 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoer ingsvo or be eld,
Fig. 8 is een horizontaal aanzicht en ten dele een doorsnede volgens de pijl VIII in fig. 7, 20 Fig. 9 is een aanzicht en ten dele een doorsnede volgens de doorsnede IX - IX . in fig. 8,
Fig. 10 is een horizontaal aanzicht en ten dele een doorsnede van een derde uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting, 25 Fig. 11 is een schematisch bovenaanzicht van een veld, waarop een derde uitvoeringsvoorbeeld wordt toegepast,
Fig. 12 is een horizontaal aanzicht van een derde uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding, 30 Fig. 13 is een doorsnede volgens de pijl XIII - XIII in fig. 12.
Volgens het in fig. 1 getekende overzicht is de inrichting toepasbaar op een grondstuk 1 dat deel uitmaakt van het vrije veld. Het grondstuk 1 is rechthoekig van 35 vorm en bezit langs zijn beide lange zijden geleidings- 78 1 1 8 57 - 4 -3- organen 2 reap. 3 voor de inrichting. 'De korte zijden van het grondstuk zijn niet voorzien van geleidingsorganen.
Een "betonweg 4 sluit onmiddellijk aan en is bevestigd aan het geleidingsorgaan 3 en mondt aan één van de einden van 5 de lange zijden van het grondstuk 1 uit in een weg 5, die bijvoorbeeld loodrecht gericht is op de betonweg 4. Ter plaatse van de uitmonding van de betonweg 4 in de weg 5 is een woonhuis 6 opgesteld, van waaruit controle van de inrichting kan plaats vinden. Op afstand naast het grond-10 stuk 1 is een rechthoekig grondstuk 7 gelegen, dat in dit uitvoeringsvoorbeeld is overdekt in de vorm van een warenhuis of kas, waarin tuinbouw wordt bedreven. De lange zijden van het grondstuk 7 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld evenwijdig aan de lange zijden van het grondstuk 1 gericht U en zijn voorzien van onderling evenwijdige geleidings- organen 8 en 9 voor een inrichting volgens de uitvinding, welke geleidingsorganen deel uitmaken van de fundering van de kas. ITabij één van de korte uiteinden van het grondstuk 7 is dit voorzien van een eveneens overdekte 20 bevoorradingshal 10, die vanaf de weg 4 via een verbindingsweg 11 .bereikbaar is.
Zoals uit de fig. 4 en 5 blijkt, worden de geleidingsorganen 2 en 3 van het grondstuk 1 gevormd door stalen balken 12 resp. 13» elk met een I-vormige doorsnede, 25 die elk zijn gefundeerd op een verticaal opgestelde beton-wand 14 resp. 15» waarbij de betonwand 15 tevens een opsluiting vormt van de weg 4.
Langs elk van de beide balken 12 en 13» die zich elk geheel langs een lange zijde van het grondstuk 1 30 uitstrekken, is een verplaatsings- of afsteunorgaan 16 resp.
17 beweegbaar, die onafhankelijk van elkaar langs de bijbehorende balk kunnen worden voortbewogen. Aangezien de verplaatsingsorganen 16 en 17 bij benadering op dezelfde wijze zijn samengesteld, echter spiegelbeeldig zijn op-35 gesteld wordt slechts één der verplaatsingsorganen 781 1 8 5 7 ·> % - 4 - beschreven. Elk verplaatsingsorgaan omvat een ongeveer horizontale draagplaat 18, die gezien in bovenaanzicht, langwerpig, ongeveer rechthoekig, is gevormd, waarbij de grootste afmeting zich evenwijdig aan de bijbehorende 5 balk 12 of 13 uitstrekt* De draagplaat 18 bevindt zich op korte afstand boven de bovenflens van het I-profiel· van de bijbehorende balk 12 of 13 (fig. 4 en 5). Habij de, gerekend ten opzichte van de lengterichting van de bijbehorende balk 12 of 13» voorste en achterste einden 10 van de draagplaat 18 en aan de buitenzijden ervan zijn in de plaat 18 draai ings as sen 19 en 20 gelegerd, waarvan de hartlijnen loodrecht op de draagplaat 18 zijn gericht. De assen 19 en 20 steken onder de draagplaat 18 uit en · dragen nabij hun onderzijden voortbewegingswielen 21 15 resp. 22, die aan hun buitenomtrek zijn voorzien van regelmatig verdeelde, conisch gevormde tanden 23, die loodrecht op de bijbehorende draaiingsas zijn gericht en buitenwaarts uitsteken· De tanden 23 kunnen tijdens omwentelingen van het desbetreffende wiel in openingen 20 grijpen, die op regelmatige wijze in de verticale lijf plaat van de balken zijn aangebracht, welke rij openingen zich over de gehele lengte van de balken 12 en 13 uitstrekken. Ongeveer ter plaatse van de voortbewegingswielen 21 en 22 zijn aan de binnenzijde van de 25 bijbehorende balk 12 of 13 door middel van evenwijdig aan de assen 19 en 20 opgestelde assen 24 en 25 steun-wielen 26 en 27 aangebracht, die cilindrisch zijn gevormd en waarvan de buitenomtrekken tegen de binnenzijde van de lijfplaat van de desbetreffende balk 12 of 13 rusten.
30 Ongeveer recht boven de bijbehorende balk 12 of 13 is aan de bovenzijde van de steunplaat 18 een electromotor 28 op de plaat 18 bevestigd, waarvan de uitgaande as door middel van een worm/wormwielaandri jving 29 de as 19 en daarmede het voortbewegingswiel 21 kan aandrijven, 35 resp. de draaiingsas 20 en het voortbewegingswiel 22 kan o •781 1 8 57 “ f - 5 “ aandrijven. He electromotor 28 van elk verplaatsingsorgaan 16 resp. 17 is voorzien van een aantal in schuin binnenwaartse richting uitstekende stroombeugels 30, die ten opzichte van de bijbehorende electromotor 28 in buiten-5 waartse richting tegen veerdruk in om een verticale as 31 verzwenkbaar zijn·
Aan de binnenzijde van de draagplaat 18 van elk der verplaatsingsorganen 16 en 17 zijn nabij de beide uiteinden van de draagplaat 18 bevestigingspunten 32’ en 10 33 aangebracht. Aan elk der beide bevestigingspunten 32 en 33 van een draagplaat 18 is een trekveer 34 resp. 35 bevestigd, die zich evenwijdig aan de lengterichting van de balk 12 resp. 13 uitstrekken. De trekveer 34 strekt zich vanaf het bevestigingspunt 32 in de richting van het meest 15 èf gelegen uiteinde van de draagplaat 18 uit, terwijl de trekveer 35 zich vanaf het bevestigingspunt 33 in tegenovergestelde richting uitstrekt. Aan het van het bevestigingspunt 32 resp. 33 gelegen einde van de trekveer 34 resp. 35 is een kabel of ketting 36 resp. 37 20 bevestigd, die over aan de draagplaat 18 bevestigde geleiderollen 38 resp. 39 zijn geleid in een richting loodrecht op de lengterichting van de balk 12 resp. 13 en derhalve evenwijdig aan de korte zijden van het grondstuk 1 · De kabels of kettingen 36 en 37 strekken zich over de 25 gehele afstand tussen de verplaatsingsorganen 16 en 17 uit en zijn onderling evenwijdig opgesteld. De kabels of kettingen 36 en 37 bevinden zich steeds onder grote spanning tengevolge van de uitgerekte veren 34 resp. 35, die aan beide verplaatsingsorganen zijn aangebracht. De 20 onderlinge afstand tussen de kabels of kettingen. 36 en 37 bedraagt in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1 m.
De kabels of kettingen 36 en 37 geleiden een trekinrichting 40, die een gestel 41 omvat, bestaande uit een ongeveer horizontaal opgestelde, rechthoekige 35 plaat 42 die'aan zijn onderzijde is bevestigd aan een bak 7811857 > -6-.
43 (fig· 4) die te zamen met de plaat 42 een gesloten tandwielkast vormt. De onderzijde van de tak 43 is vlak uitgevoerd en rust tijdens bedrijf op de grond. Op bet gestel 41 is een energiebron in de vorm van een diesel-- 5 electrisch aggregaat 44 aangebracht, dat een dieselmotor en een door deze motor aangedreven generator omvat. Deze generator kan, gestuurd door een besturingseenheid 45 met geprogrammeerde microprocessor, een electromotor 46 aandrijven, waarvan de uitgaande as tot in de gesloten 10 bak 43 reikt. De uitgaande as van de electromotor 46 drijft via in de bak 42 gelegen , met elkaar in aangrij-ping zijnde tandwielen 47 - 54 kabelrollen of ketting-wielen 55 resp. 56 aan, die door ongeveer verticale assen met de tandwielen 48 resp. 54 zijn verbonden, en die boven •J5 de plaat 42 zijn opgesteld. De kabelrollen of ketting-wielen 55 en 56 zijn nabij beide einden van het gestel 41 aangebracht. Nabij de rollen of wielen 55 en 56 zijn geleideroliën 57 resp. 58 aangebracht, die om ongeveer verticale assen draaibaar bevestigd zijn op de bovenzijde 20 ' van de plaat 42. De rollen of wielen 55 en 57 resp. 56 en 58 zijn zodanig opgesteld, dat de kabels of kettingen 36 resp. 37 tussen deze paren rollen of wielen door worden geleid, en wel op zodanige wijze dat tussen deze paren rollen of wielen een S-vormige bocht in de kabels of 25 kettingen 36 en 37 optreedt (fig. 2). Deze S-vormige bocht treedt bij beide kabels of kettingen 36 en 37 in dezelfde richting op. Het is echter ook mogelijk dat de geleiderollen 57 en 58 worden weggelaten, waarbij de kabels of kettingen 36 en 37 met één of meer slagen om 30 de rollen of wielen 55 resp. 56 zijn gebracht. De generator van het aggregaat 44 kan tevens een electromotor 59 aandrijven, die nabij één der korte begrenzingslijnen van de plaat 42 is opgesteld. De motor 59 heeft een horizontale, evenwijdig aan de grootste affcieting van de 35 plaat 42 gerichte, uitgaande as 60, op welks vrije uit- 78 1 1 8 57 - 7 - einde een uitwendige schroefdraad is aangebracht, die in aangrijping is met een schroefdraad die is aangebracht in het inwendige van een holle trekstang of . koppelorgaan 61, waarvan de lengte ongeveer gelijk is 5 aan de grootste afmeting van de plaat 42, en die horizontaal en evenwijdig aan de langste afmeting van de plaat 42 is gericht. De trekstang 61 is op een plaats die onder het aggregaat 44 en boven de plaat 42 is gelegen, op niet-getekende wijze gelegerd in twee op af-10 stand van elkaar ^plaatste bus sen waarin de trekstang 61 axiaal verschuifbaar is. In het van de motor 59 è.f gelegen einde van de trekstang 61, dat, gezien in bovenaanzicht, buiten de plaat 42 uitsteekt,is een verticale zwenkas 62 aangebracht. Om de zwenkas 62 van de trekstang 15 61 van de trekinrichting 40 is een trekarm 63 van een werktuig 64, zoals een zaai-, plant-, grondbewerkings-of oogsmachine of een kunstmeststrooier, vrij verzwenk-baar gekoppeld. De grondbewerkingsmachine 64 volgens fig. 4 is in dit uitvoeringsvoorbeeld een roterende eg 20 met twee naast elkaar opgestelde, om verticale assen in tegengestelde draaizin aandrijfbare, van tanden voorziene rotoren 65 en 66, waarbij, gerekend ten opzichte van de bewegingsrichting van de machine, achter de rotoren 65 en 66 een verkruimelrol 67 is aangebracht, 25 waarvan de draaiingsas in hoogterichting vast ten opzichte van het overige deel van de grondbewerkingsmahhine is opgesteld en op deze wijze de diepte-instelling van de tanden van de rotoren vastlegt. Aan de grondbewerkings-machine 64 kan nog een zaaimachine 68 zijn bevestigd, 30 die het zaad tussen de rotoren 65 en 66 en de rol 67 in de grond brengt. Jh plaats van de machines 64 en 68 kunnen andersoortige machines aan de trekstang 61 worden bevestigd, zoals een cultivator, een grondfrees, een maaimachine, een cirkelschudder en dergelijke.
78 1 1 8 57 > - 8 - *
Op de machine 64 is een electromotor 69 aangebracht, die de rotoren 65 en 66 van de grondbewerkingsmachine 64 of aan te- drijven delen van andere machines aandrijft. De electromotor 69 wordt gevoed door middel van een kabel 5 70, die met een aantal slagen om een zelfspannende has pel 71 is gewonden, ten einde de kabel 70 te fixeren,’ daar de machine 64 ten opzichte van de trekinrichting 40 vrij verzwenkbaar is opgesteld. De electromotor 69 wordt via de kabel 70 gevoed door de generator van het 10 aggregaat 44.
De werking van de inrichting tijdens bedrijf wordt toegelicht aan de hand van de fig. 2-5, alsmede aan de hand van fig. 6, waarin de uit te voeren bewegingen van de inrichting ter verduidelijking op' zeer sche-15 matische wijze zijn aangeduid. Duidelijkheidshalve is de afstand tussen de kabels of kettingen 36 en 37 en de verplaatsingen van de verplaatsingsorganen 16 en 17 in deze figuur groter getekend dan met de schaal van figuur 6 overeenkomt. De stand van de kabels of kettingen 36 en 20 37 tijdens achtereenvolgende fasen van het bedrijf is steeds door getrokken lijnen weergegeven; vastgesteld wordt dat tijdens één fase van het bedrijf slechts één van deze in fig. 6 g'etekende standen van de kabels 36 of 37 optreedt.
25 De begins tand van de einden van' de kabels of kettingen 36 en 37 en die van de verplaatsingsorganen 16 en 17 is in fig. 6 aangegeven met de verwijzingscij-fers 72 en 73. De kabels 36 en 37 zijn derhalve ten opzichte van de nabijgelegen korte begrenzing van het veld 30 1 onder een kleine scherpe hoek opgesteld. In fig. 6 is deze hoek echter aanmerkelijk groter weergegeven dan in werkelijkheid voorkomt, daar de afstand tussen de gelei-dingsorganen 2 en 3 in de praktijk bij voorbeeld 100 m bedraagt, terwijl de in de richting A (fig. 6) gemeten 35' afstand 74 tussen de einden 72 en 73 ongeveer 0,5 m be- » 78 1 1 8 57 - f - 9 - draagt. De werkzaamheden beginnen ter plaatse van het verwijzingscijfer 73, in welke stand de trekstang 61 ruim 0,5 m buiten de nabij de zwenkas 62 gelegen- begrenzing van de plaat 42 is gelegen. Na het starten van het 5 dieselaggregraat 44 worden de kabelrollen of kettingwie- len 55 en 56 (fig. 5) aangedreven in de richting C (fig.
2). Deze aandrijving vindt plaats door middel van de door de generator gevoede electromotor 46, die via de tandwielen 47 - 54 deze rollen of wielen 55 en 56 doet roteren.
10 De rollen 55 en 56 zijn aan hun omtrek zodanig uitgevoerd, dat zij onder onderlinge wrijving door middel van uitsteeksels langs de'kabels of kettingen 36 resp. 37 afrollen. Hierdoor wordt de gehele trekinrichting 40 langs de kabels of kettingen 36 en 37 verplaatst in de richting 15 van het einde 72 van deze kabels of kettingen, terwijl de verplaatsingsorganen 16 en 17 ten opzichte van de balken 12 en 13 clan stilstaan. Het werktuig 64 wordt door middel van de trekstang 61 voortbewogen in een stand, die in fig. 3 is weergegevén. Hierbij worden de 20 rotoren 65 en 66 door middel van de door het aggregaat 44 gevoede electromotor 69, die zich op het werktuig bevindt, aangedreven, zodat de gewenste bewerking tijdens het verplaatsen van de trekinrichting 40 langs de kabels 36 en 37 plaats vindt. De besturingseenheid 45 is nu zo-25 danig geprogrammeerd, dat tijdens deze verplaatsing in de richting van het einde 72 impulsen worden toegevoerd naar de motor 59, welke impulsen worden opgewekt door de omwentelingen van de rollen of wielen -55 en 56. Ten gevolge van deze impulsen wordt de uitgaande as 60 van de 30 als stappenmotor uitgevoerde motor 59 zodanig stapsge wijs geroteerd, dat de trekstang of het koppelorgaan 61 op regelmatige wijze wordt ingetrokken. Dit intrekken van de trekstang 61 is zodanig geprogrammeerd, dat de verplaatsing in de richting A (fig. 6) van de trekstang 35 61 ten opzichte van de trekinrichting 40 gedurende de . * 78 1 1 8 57 -10-.
verplaatsing van de inrichting van het einde 73 naar het einde 72 o,5 m bedraagt. Aan de hand van fig. 6 kan dan worden vastgesteld, dat de werklijn 75 van het werktuig 64 loodrecht staat op de richting A en op de gelei-- 5 dingsorganen 2 en 3.
Indien de trekinrichting 40 bij het verplaats ings-orgaan 16 aankomt, zal een uitsteeksel 76 (fig. 2) de stroombeugels 30 van de electromotor 28 raken, waardoor de motor 28 in werking wordt gesteld, die dan via de worm/ 10 wormwiel aandrijving 29 het voortbewegingswiel 21 doet roteren, waarvan de tanden 23 in de hiervoor aangeduide gaten in de lijfplaat van de balk 12 grijpen. Het ver-plaatsingsorgaan 16 zal dan in de richting A (fig. 6) voortbewegen, en wel te zamen met de trekinrichting 40 .15 en het werktuig 64. Deze verplaatsing bedraagt in dit voorbeeld 1 meter, waarna de motor 28 door de geprogrammeerde besturingseenheid 45 wordt gestopt. Deze afstand wordt door een impulsopnemer op het voortbewegingswiel 21 aan de hand van zijn omwentelingen geteld en via de 20' stroombeugels 30 aan de besturingseenheid 45 doorgegeven, waarin een teller is opgenomen die dit aantal door het wiel 21 doorlopen omwentelingen telt. Het verplaatsings-orgaan 16 is dan in het punt 77 (fig. 6) aangekomen. Gelijktijdig met het bewegen van het verplaatsingsorgaan 25 16 langs de balk 12 van het punt 72 naar het punt 77 wordt de electromotor 59 door de besturingseenheid 45 zodanig uitgestuurd, dat de trekstang 61 0,5 m ten opzichte van het overige deel van de trekinrichting 40 buitenwaarts beweegt. Tijdens deze gebeurtenissen is de 30 motor 46 gestopt. Fa deze bewegingen van het verplaat- singsorgaan 16 en de trekstang 61 is de zwenkas 62 in totaal 0,5 m in de richting A (fig. 6) verplaatst.
Fadat de motor 59 en de motor 28 zijn gestopt, wordt de motor 46 weer in werking gesteld door de besturings-35 eenheid 45, echter in een draairichting die tegengesteld 781 1 8 57 - 11 ~ is aan de draairichting tijdens het verplaatsen van het punt 73 naar het punt 72. De trekinrichting 40 beweegt zich dan van het punt 77 naar het punt 73 in fig. 6. Tijdens deze beweging stuurt de besturingseenheid de 5 stappenmotor 59 zodanig, dat de trekstang 61 stapsgewijs op regelmatige wijze wordt ingetrokken totdat nabij het punt 73 de meest ingetrokken stand van de trekstang 61 is bereikt. In deze stand raakt een uitsteeksel 78 van de trekinrichting 40 de beugels 30 van de motor 29 10 van het verplaatsingsorgaan 17, waardoor het orgaan 17 zich, te zamen met de trekinrichting 40, langs de balk 3.vanaf het punt 73 naar het punt 79 beweegt, waarbij een afstand van 1 meter wordt afgelegd. Hierna schuift de trekstang 61 weer 0,5 m naar buiten, waarna het hier-15 voor bij het punt 77 beschreven proces verder afloopt.
De nabij een verplaatsingsorgaan 16 of 17 optredende totale verschuiving van het werktuig van 0,5 m komt overeen me't de werkbreedte van het werktuig in dit uitvoer ingsvoorbeeld. Deze gebeurtenissen zetten zich voort 20 totdat het einde van het veld is bereikt, alwaar een niet-getekende eindschakelaar het gehele proces stopt.
Op de keerpunten 72, 77 resp. 73, 79 wordt het werktuig 64 vanzelf om de zwenkas 6Γ omgezwaaid, dit omdraaien van_ het werktuig levert ook bij grondbewerkingsmachines 25 geen bezwaar op, vooral niet indien het werktuig (motor 69) tijdens het verplaatsen evenwijdig aan de richting k en de axiale verplaatsing van de trekstang 61 in werking blijft. Tijdens bedrijf beweegt het werktuig zich steeds evenwijdig aan de voorafgaande werklijn.
30 Op deze wijze wordt bereikt, dat de bewerking van een stuk grond of het zich op de grond bevindende gewas geheel automatisch plaats vindt zonder aanwezigheid van mankracht. Een eenvoudige oplossing is bereikt, doordat de trekinrichting 40 zelf is voorzien van de 35 eenheid die de benodigde energie levert·, zodat vermeden 78 1 1 8 57 "12**· wordt dat door middel van lange kabels vanaf het electri-citeitsnet over een lengte van honderden meters (langs de balken 2 en 3) energie moet worden toegevoerd aan verplaats ingsorganen. De energietoevoer vindt dus over de 5 kortste afstand (richting B in fig. 6) van het grondstuk plaats.
De inrichting die in het voorgaande is beschreven, alsmede de nog te beschrijven inrichtingen hebben naast'de reeds aangeduide automatische bewerking nog 10 het voordeel, dat gewerkt kan worden met lichte werk tuigen, die gemakkelijk door één persoon aan het overige deel van de inrichting aankoppelbaar zijn en derhalve met weinig moeite kunnen worden verwisseld. De inrichting is verder onafhankelijk van het soort werktuig dat wordt 15 gebruikt, zodat vele verschillende werktuigen kunnen wor den toegepast. Verder is het werktuig onbemand zowel gedurende de dag als gedurende de nacht te bedrijven. Met een laag energieverbruik kan op deze wijze toch een grote productiviteit worden verkregen bij een relatief lage 20 investering. Een belangrijk voordeel is dat de machines al vroeg in het voorjaar op nog natte grond kunnen worden gebruikt tot nog laat in het najaar.
Er wordt n'og opgemerkt dat op elk ogenblik de stand van de machine op het grondstuk op eenvoudige wijze 25 kan worden gecontroleerd door aan de besturingseenheid 45 een zendeenheid toe te voegen, die door de microprocessor van deze eenheid wordt gevoed met dé stand van het werktuig op het veld aan de hand van de plaats van de verplaats ings organen 16 en 17 (het totale aantal om-30 wentelingen van het voortbewegingswiel 21, dat, ook al bevindt de trekinrichting 40 zich op een willekeurige plaats tussen de balken 12 en 13» in het geheugen van de eenheid 45 kan worden vastgehouden) en aan de hand van het in dezelfde eenheid opgeslagen aantal omwente-35 lingen van de rollen of wielen 55 en 56. Indien deze •78 1 1 8 57 - 13 - gegeven a an een kleine zender, die op de trekinrichting 40 is aangebracht, worden toegevoerd, kan door middel van een in het woonhuis 6 opgestelde ontvanginstallatie de plaats van de trekinrichting 40 worden vastgesteld, 5 evenals het al of niet in werking zijn van de inrichting.
Desgewenst kunnen deze gegevens in sen rijdende auto worden ontvangen en afgelezen. Er wordt nog op gewezen, dat structuurbederf van de grond door het toepassen van trekker geheel wordt vermeden.
10 Het tweede uitvoeringsvoorbeeld toont een in richting die, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, wordt toegëpast binnen een overdekte ruimte, zoals een kas, maar de toepassing kan eveneens plaatsvinden op een grondstuk in het vrije veld, De toepassing van de inrichting ' 15 volgens de fig. 7-9 vindt plaats op het grondstuk 7 in fig. 1. Zoals uit fig. 8 blijkt, omvatten funderings-balken van de kas de geleidingsorganen 8 en 9 voor de inrichting. Daartoe zijn deze funderingen voorzien van balken 80 en 81 in de vorm van stalen I-profielen, die 20 onderling^venwijdig langs de grootste lengte van het grondstuk 7 aan de kasfundering zijn bevestigd. Op elk van de balken 80 steunen twee op afstand achter elkaar opgestelde stalen loopwielen 82 en 8-3 af-( fig. 8 en 9), die door middel van opwaarts gerichte steunen 84 resp.
25 85 zijn verbonden met de onderzijde van een hol uitge voerde stalen draagbalk 86, die in de breedterichting van het grondstuk 7 de afstand tussen de balken 80 en 81 overbrugt. Eén of meer van de loopwielen 82, 83 op de balk 80 zijn aandrijfbaar door een electrische wiel-30 motor 87, terwijl één of meer van de wielen op de balk 81 door een electrische wielmotor 88 aandrijfbaar zijn.
De loopwielen en wielmotor en vormen verplaatsingsorga-nen van de inrichting. De aangedreven loopwielen, waarvan er ten minste één nabij elk uiteinde van de draag-35 balk 86 voorkomt, zijn door middel van een worm/wormwiel_ 781 1 8 57 - 14 t aandrijving 89, 90 met de bijbehorende wielmotor verbonden.
Aan een verticaal zijvlak van de draagbalk 86 zijn twee op afstand van elkaar opgestelde U-profielen 5 91 en 92 op afstand van elkaar aangebracht, die samen een geleidingsorgaan vormen voor een gestel of trekin-richting 93, welke aan zijn bovenzijde en onderzijde is voorzien van om in de richting D (fig. 9) gelegen draaiingsassen verdraaibare geleidingswielen 94, welke 10 draaiingsassen op de hoekpunten van een vierkant zijn opgesteld (fig. 8). Het gestel 93 is verder voorzien van een viertal horizontale, dwars op de richting D gerichte zwenkassen 95 waarom twee paren op afstand boven elkaar opgestëlde zwenkarmen 96 resp. 97 zwenkbaar 15 zijn. Het bovenste paar zwenkarmen 96 bezit een lengte die ongeveer de helft bedraagt van de lengte van elk van de onderste zwenkarmen 97· Tijdens bedrijf zijn de zwenkarmen 96 en 97 vanaf de bijbehorende zwenkassen 95 ongeveer horizontaal en buitenwaarts gericht. De 20’ buitenste einden van de beide paren zwenkarmen 96 en 97 zijn door middel van zwenkassen 98 resp. 99 bevestigd aan een opvoertransporteur 100, waarvan het ondereinde tot aan de grond reikt en die zich vanaf dit ondereinde schuin opwaarts tot boven de bovenzijde van de 25 draagbalk 86 uitstrekt. De transporteur 100 is voorzien van een eindloze .band, die wordt aangedreven door een electromotor 101, die de bovenste aandrijfas van de transporteur direct aandrijft. Door middel van twee paren zwenkarmen 102 en 103 is een tweede opvoertrans-30 porteur 104 verzwenkbaar aan de transporteur 100 be vestigd. De transporteur 104 bevindt zich aan de van de draagbalk 86 af gekeerde zijde van de transporteur 100 en is op enige afstand van de transporteur 100 opgesteld. De zwenkarmen 102 en 103 zijn tijdens bedrijf 35 ongeveer horizontaal gericht en even lang, zodat deze 781 1 8 57 t ' - 15 - zwenkarmen een parallelgeleiding vormen voor de transporteurs 100 en 104. De transporteur 104 is eveneeis voorzien van een eindloze band, die door middel van een electromotor 105 aandrijfbaar is, die de bovenste aandrijfas 5 van de eindloze band direct aandrijft. Het onderste uit einde van de transporteur 104 bevindt zich eveneens ongeveer ter hoogte van de grond. De eindloze banden van de transporteurs 100 en 104 zijn voorzien van zijwaarts uitstekende draagorganen, die over de gehele lengte van 10 de desbetreffende eindloze band zijn aangebracht. De onderste draai ings as sen van de eindloze banden van de transporteurs 100 en 104 zijn afgesteund cp een slede 106 die op de grond afsteunt» De electromotor 101 drijft de eindloze band van de transporteur 100. aan in de rich-15 ting E, terwijl de electromotor 105 de eindloze band van de transporteur 104 aandrijft in de richting P (fig. 9), zodat de naar elkaar toegekeerde parten van de eindloze banden van de transporteurs 100 en 104 beide met dezelfde snelheid opwaarts bewegen.
20 Op de bovenzijde van de draagbalk 86 is een trans porteur 107 aangebracht, waarvan de eindloze band loodrecht op de richting D is gericht en die zich over de gehele lengte van de draagbalk 86 uitstrekt en uitmondt · boven een eindloze transporteur 108A, die ten opzichte 25 van de fundering 9 vast is opgesteld.
Het gestel of de trekinrichting 93» door middel waarvan de eindloze transporteurs 100 en 104 langs de draagbalk 86 beweegbaar zijn, draagt een electromotor 108 die de vier geleidingswielen 94 aandrijft.
30 Aan elk der beide evenwijdig aan de richting D
gerichte zijkanten van de slede 106 is· een groep heen-en-weer bewegende messen 109 aangebracht, die in hun heen-en-weer gaande beweging op bekende wijze worden aangedreven door een niet-getekende excentriek, die 35 op zijn beurt aandrijfbaar is door de onderste draai- 78 1 1 8 5 7 -16-.
ingsas van de eindloze band van de transporteur 100,
Nabij de plaats van de electromotor 105 ia aan het gestel van de opvoer transpor teur 104 en tekens nabij de plaats van de electromotor 101 aan het gestel van de 5 opvoertransporteur 100 een electronische teller 110 aan- gebracht, waarmee voorwerpen kunnen worden geteld die in de ruimte tussen beide opvoertransporteurs opwaarts worden bewogen en daarna op de transporteur 107 vallen» Nabij het midden van de draagbalk 86 is in deze 10 holle draagbalk een kabelhaspel 111 (fig» 7 en 9) opge steld, die draaibaar.' is om een horizontale, evenwijdig aan de draagbalk 86 lopende draaiingsas en die tegen veer spanning in afwin&baar is» De kabelhaspel 111 wordt gevoed door middel van een voedingskabel 112 (fig, J) 15 die aan zijn van de haspel 111 af gelegen einde gewon den is op een grote kabelhaspel 113 (fig· 1)» De kabel-haspel 113 is op afstand boven het geleidigsorgaan 9 opgesteld en-de draaiingsas ervan is vast ten opzichte van het geleidingsorgaan 9 bevestigd op een plaats, die 20 halverwege de lengte van het geleidingsorgaan 9 rasp» het grondstuk 7 is gelegen» De voeding 114 (fig* 1) van de kabelhaspel 113 wordt langs de'dakconstructie van de kas naar het geleidingsorgaan 8 gevoerd en vandaar naar de bevoorradingshal 10; in deze ruimte bevindt 25 zich een door het lichtnet gevoede transformator (220/24 volt), die de voeding van de haspel 113 van energie voorziet..
De draagbalk 86 is eveneens voorzien van een besturingseenheid.115 met microprocessor en door deze 30 bestuurde relais, waarbij ingangssignalen van deze be sturingseenheid worden verkregen vanaf vast aan de draagbalk 86 bevestigde eindschakelaars 116 en 117 (fig. 7 ) die door middel van kabels 118 en 119 met de besturingseenheid 115 zijn gekoppeld» De voedingskabel van de 35 electromotor 108, die het gestel 93 van de transporteurs .78 1 1 8 57 - 17 - 100 en 104 doet verplaatsen, is in de fig, 7 en 9 met het verwijzingscijfer 118a aangeduid, waarbij de van de haspel 111 afrolbare kabel 118A door rollen 119A wordt geleid in de richting van de electromotor 108o Aan het grondstuk 120 dat binnen dezelfde kas 5 naast het grondstuk 7 is gelegen en bijvoorbeeld’een zelfde langwerpige vorm bezit, is een tweede automatische bewerkingsinstallatie toegevoegd als in het geval van het grondstuk 7. Het grondstuk 120 wordt begrensd door geleidingsorganen 121 en 122'(fig. 10) voorzien van sta-10 len balken 123 resp. 124 analoog aan de balken 80 en 81, die bij het grondstuk 7 behoren. Op de balken 123 en 124 is een draagbalk 86, voorzien van een transporteur 107, op dezelfde wijze verrijdbaar aangebracht als in het geval van de hiervoor beschreven draagbalk* In 15 plaats van de opvoertransporteurs 100, 104 is aan het gestel of de trekinrichting 93 echter een verticale zwenkas 125 gekoppeld, waarom een draagbus 126 vrij verzwenkbaar is. Door middel van een schamierbare vierhoekconstructie, waarvan de hoekpunten op de hoeken 20 van een parallelogram liggen, is aan de draagbus 126 in dit uitvoeringsvoorbeeld een roterende eg 127 bevestigd, die door middel van deze vierhoek-constructie ten opzichte van de draagbalk 86 in hoogtërichting vrij verplaatsbaar is. De roterende eg 127 omvat een 25 star daaraan bevestigde rol 128, die de diepte bepaalt waarover de tanden van de eg in de grond steken. De eg 127 wordt aangedreven door een op dit werktuig bevestigde electromotor, die wordt gevoed vanaf de kabel-haspel 111 die in het midden van de draagbalk 86 is 30 bevestigd, via de kabel 118A. De electrische voeding van deze draagbalk 86 geschiedt eveneens vanaf de centraal opgestelde, aan het gebouw bevestigde haspel 113. Aan de draagbalk 86 (fig. 10) is een tweede werktuig bevestigd dat, .althans in principe, onafhankelijk van 35 een eerste werktuig kan worden bedreven. In dit geval 78 1 1 8 57 - 18 - is aan de roterende eg 127 een ammoniakinjecteur 129 bevestigd, waarvan de injectors tussen de tanden en de draagrol 128 van de roterende eg in de grond zijn gevoerd. De door de injecteur 129 benodigde stoffen, hetzij in de ' 5 vorm van gas hetzij in de vorm van vloeistof, worden aangevoerd door middel van een flexibele slang 130, waarvan een einde aan de injecteur 129 is bevestigd. Het andere einde van de slang 130 is gewonden op een tegen veerkracht in afrolbare, nabij de haspel 113 bevestigde 10 haspel 131 en vervolgens verbonden met een vloeistof- of gashouder 132, die in het midden van de breedte van de kas in de dakspanten ervan is bevestigd. De houder 132 wordt door middel van een leiding 132A (fig. 1), die eindigt in de hal 10, gevuld.
15 Opgemerkt wordt, dat aan éénzelfde automatisch verrijdbare draagbalk 86 en het ten opzichte van deze draagbalk automatisch verrijdbare gestel 93 verschillende soorten werktuigen, ook meer dan één werktuig, kunnen worden bevestigd, en wel op uitwisselbare wijze, zoals 20 de oogstmachine 100, -104 resp. de grondbewerkingsmachines 127 en 129 en in. het voorgaande aangeduide werktuigen.
In de aanvang van het bedrijf is de draagbalk 86 nabij de bevoorradingshal 10 opgesteld, waarbij de voedingskabel 112 van de transporteurs 100, 104 resp. de 25 roterende eg 127 resp. de slang 130 over bijna zijn gehele lengte van de nabij het midden van de lange zijde van het grondstuk opgestelde haspel 113 resp. 131 is afgerold. Het gestel 93 bevindt zich dan nabij het geleidingsorgaan 9. Hierna wordt de besturingseenheid 20 115 in werking gesteld, waarna de transporteurs 100, 104 die op het gestel 93 zijn bevestigd, langs de dan stilstaande draagbalk 26 bewegen in een richting loodrecht op de richting D in fig. 7. De kabel 118 rolt daarbij via de rollen 119 van de haspel 111 af die zich in het 35 midden van de draagbalk 86 bevindt. In het geval van het 781 1 8 57 ' - 19 - uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 10 beweegt bet gestel 93 de roterende eg en de injecteur 129 langs de lengterichting van de draagbalk 86. Gerekend ten opzichte van de rijrichting van het gestel 93 ten opzichte van de 5 draagbalk 86, verzwenkt de eg 127 nabij de einden van de draagbalk 86 met draaiende rotoren om de zwenkas 125 zodanig, dat de eg zich ten opzichte van de voortbewegins-richting van het gestel 93 steeds achter de zwenkas 125 bevindt.
10 De electromotoren 101 en 105 van de transporteurs 100 en 104 worden via dezelfde kabel 118 aangedreven die ook de voortbewegingsmotor 108 van het gestel 93 aandrijft. Tijdens hun beweging loodrecht op de richting D glijden de beide transporteurs 100 en 104 over de. grond door 15 middel van de slede 106 en kunnen daarbij de oneffenheden van de grond volgen door middel van de scharnierende vierhoek 95 - 97. De transporteurs 100 en 104 kunnen tengevolge van bodemoneffenheden ook ten opzichte van elkaar bewegen doordat de slede 106, gezien in het aan-20 zicht volgens fig.. 9» schuine standen kan innemen; dit wordt mogelijk gemaakt door de zwenkarmen 102 en 103. Tengevolge van de aandrijving van de eindloze banden van de transporteurs 100 en 104 door de bijbehorende motoren · 101 en 105 wordt eveneens het excentriek aangedreven, 25 dat zich onderaan de transporteur 100 bevindt. De groepen messen 109, die zich ter hoogte van de grond of iets onder de grond bevinden, verkrijgen hierdoor een heen-en weergaande beweging en kunnen op het grondstuk 7 gegroeide gewassen, bijvoorbeeld op rechte rijen ge-30 plante koolplanten, lossnijden. Deze losgesneden planten geraken tijdens de dwarsbeweging van de transporteurs 100 en 104 tussen deze beide transporteurs en worden door de op de eindloze banden van deze’ transporteur voorkomende uitsteeksels schuin opwaarts gevoerd en op de eind-35 loze band van de transporteur 107 geworpen.
78 1 1 8 57 - 20 -
De geoogste planten passeren hierbij de teller 110, die het aantal geoogste planten in de besturingseenheid 115 opslaat. De transporteur 107 brengt het geoogste goed op de evenwijdig aan de lengterichting van het grondstuk 5 7 gerichte band 108a, die het goed in de hal 10 bijvoor beeld in een vrachtauto stort. Indien de transporteurs 100, 104 een einde van de dan stilstaande draagbalk 86 hebben bereikt, drukt een aan het geleidingsorgaan 8 aangébracht uitsteeksel de eindschakelaar 116 in, welk 10 signaal via de kabel 118 aan de besturingseenheid 115 wordt toegevoerd. Het in de besturingseenheid 115 opgeslagen programma stelt vervolgens de wielmotoren 87 en 88 in werking, die de draagbalk 86 in de richting D doen ^v voortbewegen, welke afstand gelijk is aan dé afstand 15 tussen de plantenrijen, De afgelegde afstand in de richting D wordt gemeten door nabij de wielen 82 of 83 opgestelde impulsgevers, die het aantal omwentelingen van deze wielen meten, waarbij deze impulsen aan de besturingseenheid 115 worden toegevoerd. Nadat de draag-20 balk 86 over deze afstand is verplaatst, komt de draagbalk 86 tot stilstand, waarna de volgende programmastap het gestel 93 door middel van de motor 108 in de richting van het geleidingsorgaan 9 doet bewegen. Hierbij wordt de volgende plantenrij geoogst totdat het gestel 93 de 25 eindschakelaar 117 indrukt, waarbij het hiervoor genoemde proces opnieuw afloopt. Bij het bereiken van het van de hal 10 af gelegen einde van het grondstuk '7 wordt tenslotte een niet-getekende, op de draagbalk 86 aangebrachte eindschakelaar ingedrukt, waarna het oogstproces is 30 geëindigd.
Het op het grondstuk 120 doorgevoerde programma vindt op analoge wijze plaats, waarbij de besturingseenheid 115 is voorzien van een programma dat de draagbalk 86 in de richting D eveneens discontinue doet verplaatsen 35 over een afstand die gelijk is aan de werkbreedte van o 781 1 8 57 - 21 - het werktuig, respectievelijk de werktuigen 127, 129· Doordat de energietoevoer vanaf de haspels 113 resp.
131 in het midden van de lengte van het desbetreffende grondstuk is opgesteld, kan de energietoevoer van de 5 draagbalk 86, ook al is de energie zelf niet, zoals in het eerste uitvoeringsvoorbeeld, op de draagbalk 86 opgeslagen, op eenvoudige wijze plaatsvinden.
Als laatste uitvoeringsvoorbeeld is in de fig. 11-13 een inrichting voor het automatisch uitvoeren , 10 van bewerkingen getekend die plaats vinden op een grondstuk 133f dat in het vrije veld is gelegen. Een draagbalk 134 strekt zich hierbij over de gehele kortste afmeting van het grondstuk 133 uit en kan zich stapsgewijs discontinue evenwijdig aan de lengteafmeting van 15 het grondstuk bewegen. De draagbalk 134, waarvan de lengte bijv. 100 m kan bedragen, wordt in dit uitvoe-ringsvoorbeeld afgesteund door middel van zes paren loopwielen, waarbij elk paar loopwielen 135 en 136 omvat die, gerekend in de lengterichting E van het grondstuk, ach-20 ter elkaar zijn gelegen en in bovenaanzicht aan weerszijden van de draagbalk 134 zijn opgesteld. De afstand tussen de loopwielen 135 en 136 is zodanig, dat één of meer werktuigen zich tussen de paren loopwielen door kunnen bewegen. De draagbalk 134 is geleed en bestaat 25 in dit uitvoeringsvoorbeeld uit vijf onderling in hoogte-richting schamierbare draagbalkdelen 137» die elk een paar evenwijdige, in de lengterichting van het draagbalk-deel verlopende rails 138 (fig. 13) bevatten, De rail-paren 138 van de draagbalkdelen 137 sluiten uiteraard 30 aan elkaar aan, De draagbalkdelen 137 zijn aan de nagr elkaar toegekeerde einden voorzien van beugels 139 resp. 140 (fig. 12) die aan de naar elkaar toegekeerde einden zijn verbonden door middel van een horizontale, in de richting E gelegen zwenkas 141, zodat de draagbalkdelen 35 137 onderling in hoogterichting verzwenkbaar zijn om 781 1 8 57 - 22 - deze zwenkas 141.
Op de railparen 138 is een gestel of trekinrich-ting 142 rijdbaar door middel van loopwielen 143» waardoor een beweging van het gestel 142 in een richting lood-5 recht op de richting Έ mogelijk is. Het gestel 142 is voorzien van een energiebron in de vorm van een diesel-electrisch aggregaat 144» waarvan de generator via een tandwieloverbrenging een lier 143A kan aandrijven. Om de lier 143A is een kabel of ketting 143B geslagen, die 10 in alle draagbalkdelen 137 is gelegen en zich evenwijdig aan de lengterichting van de draagbalk 134 uitstrekt.
De einden van de kabel of ketting 143B zijn nabij de einden van de draagbalk 134 aan deze draagbalk bevestigd. Het gestel 142 is tevens voorzien van een verticale, 15 onder de draagbalkdelen. 137 uitstekende zwenkas 145, waaraan een draagbus 146 vrij verzwenkbaar is aangebracht. Deze zwenkas 145 en de bus 146 behoren tot de trekinrichting van het werktuig. Het werktuig, in dit geval een roterende eg 147» is door middel van een 20 parallelvormige schamierc ons truc tie in hoogt er ichting vrij verzwenkbaar ten opzichte van de bus 146 en kan door middel van een electromotor 148 worden aangedreven, die via een kabel 149 door de generator van het diesel-electrische aggregaat 144 wordt gevoed. Deze generator 25 kan tevens wielmotoren 150 van de loopwielen 135 voeden via een kabel 151, die op- en afrolbaar is op een tegen veerkracht in afrolbare haspel 152, die bij voorkeur in het midden van de totale lengte van de draagbalk 134 is opgesteld. Een besturingseenheid met micropressor 30 is geprogrammeerd met de opeenvolgende stappen van de uit te voeren werkwijze. Op een hoogte die boven de bovenzijde van het aggregaat 144 is gelegen kan over de gehele lengte van de draagbalk 134 een transporteu^in de vorm van een trilgoot 152A zijn aangebracht.
35 De loopwielen 135 en 136 van de draagbalk 134 s 78 1 1 8 57 ' ' \ - 23 - rijden over het grondoppervlak van het grondstuk 133 zelf. De zwenkassen 141 laten onderlinge op en neerwaartse verzwenkingen van de draagbalkdelen 137 toe. Bechtgeleiding van de draagbalk 134, waarbij de draag-5 balk zich steeds- loodrecht op de richting Gr uitstrekt, kan w.orden verkregen doordat opnemers het aantal omwentelingen van de loopwielen 135, 136 opnemen en op deze wijze het aantal omwentelingen van deze wielen tellen en deze impulsen doorgeven aan de besturingseenheid die 10 eventuele afwijkingen, welke door middel van tellers en een comparator worden vastgesteld, signaleren en corrigeren aan de hand van extra verdraaiing van één of meer loopwielen. Een dergelijke rechtgeleiding kan ook plaatsvinden door meting ten opzichte van een langs 15 de omtrek van het grondstuk 133 in de grond gebrachte signaalkabel 153 die rondom de gehele omtrek van het grondstuk signalen draagt, ingebracht door een signaalgever 154. Hiertoe zijn aan de einden van elk draag-balkdeel 137 antennes 155 aangebracht, die de plaats 20 van de antenne en daarmede de plaats van de draagbalkdelen onderling vergelijken ten opzichte van de signaalkabel 153, waarbij eventuele afwijkingen door de besturingseenheid kunnen worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Door middel van de antennes 155 en een bij-25 behorende zendinstallatie kan de plaats van de draagbalk 134 ten opzichte van het grondstuk 133 worden doorgezonden aan een standindicator, die in het bij het grondstuk geplaatste woonhuis 156 is opgesteld.
Op een wijze die analoog is aan het vorige uit-30 voeringsvoorbeeld wordt na een aan de besturingseenheid toegevoerd startsignaal de inrichting in werking gesteld, waarbij het aggregaat 144 de lier 143A aandrijft, die het gestel 142- langs de kabel 143B trekt, zodat het gestel bij stilstaande draagbalk 134 over de rails 138 in de 35 lengterichting van de draagbalk beweegt. Het werktuig 147, 78 1 1 8 57 — 24 — dat daarbij via de kabel 149 en de electromotor 148 wordt aangedreven, verzwenkt daarbij om de zwenkas 145 zodanig, dat bij steeds achter de draagbus 146 is gelegen en door deze wordt meegetrokken. Aan het einde 5 van de draagbalk 134 wordt de voortbeweging van het gestel 142 gestopt door middel van een niet-getekende-, door een aan de draagbus 146 aangebraohte eindschake-laar. Het programma van de besturingseenheid doet daarna de wielmotoren 150 over een van te voren in het 10 programma aangebracht aantal, door impulsgevers getelde omwentelingen verdraaien, zodat de draagbalk 134 zich over een bepaalde afstand (gelijk aan de werkbreedte van het werktuig of de rijenafstand van planten) evenwijdig aan de richting E beweegt. Na d'i't programma-15 deel wordt de de lier 143A aandrijvende electromotor in omgekeerde richting aangedreven, waarbij de electromotor 148 blijft aandrijven, zodat de tanden van de eg tijdens omkering van de werkrichting blijven roteren. Hierdoor kan, evenals in de vorige uitvoeringsvoorbeelden, het 20 werktuig 147 gemakkelijk in een bocht worden getrokken indien het gestel 142 langs de draagbalk 134 in de andere richting gaat bewegen. Aan het andere einde van de draagbalk 134 'aangekomen, doet de eindschakelaar het volgende programmadeel van de besturingseenheid in 25 werking stellen, waardoor de wielmotoren 150 gedurende een aantal omwentelingen van de wielen 135, 136 in werking worden gesteld. Aan het einde van het grondstuk 133 doet een aan een vast punt opgestelde aanslag, die een aan de draagbalk 134 bevestigde schakelaar indrukt, ' 30 het proces stoppen. Aan de draagbus 146 kunnen uiteraard verschillende soorten werktuigen, zoals grondbewerkings-werktuigen, zaaimachines, kunstmestverdelers en oogst-machines worden gekoppeld. Ook in dit uitvoeringsvoor-beeld worden de hiervoor genoemde voordelen verkregen 35 voor automatisch bestuurde inrichtingen, waarbij een p 781 1 8 57 -25- indieatie-orgaan draadloos aangeeft of de inrichting in of buiten bedrijf is. De laatstgenoemde indicatie kan door de hiervoor genoemde zendinstallatie via de antennes 155 worden gegeven aan een controlepaneel, dat 5 is opgesteld in het woonhuis 156 bij een inrichting, die dag en nacht in bedrijf kan zijn. Werktuigen die aan de inrichting worden bevestigd zijn licht en kunnen door één persoon worden verwisseld.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene, wat 10 in de beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar hee.ft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.
Conclusies 781 1 8 57

Claims (36)

1. Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas met ten minste één werktuig dat door middel van een kabel, ketting of dergelijk orgaan over een grondstuk kan worden voortbewogen, met het kenmerk, dat de inrichting 5 ten minste twee op afstand van elkaar aangebrachte kabels, kettingen of dergelijke organen omvat.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kabels of kettingen evenwijdig aan elkaar zijn opgesteld.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de kabels of kettingen zich over de kleinste afmeting van het grondstuk uitstrekken.
4. Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas met ten minste één werktuig, dat door middel van een 15 kabel, ketting of dergelijk orgaan over een grondstuk kan worden voortbewogen, met het kenmerk, dat het werktuig langs een zich dwars over het grondstuk uitstrekkende transporteur beweegbaar is aangebracht.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, 20 dat de transporteur* een draagbalk is.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat aan de transporteur een gestel is aangebracht, dat in de lengterichting langs de draagbalk verrijdbaar is.
7· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de kabels of kettingen naast het werktuig zijn gelegen.
8. Inrichting volgens een der conclusies 4-7» met het kenmerk, dat de transporteur naast het werktuig is gelegen.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kabels of kettingen onder voor-spanning zijn aangebracht.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk der beide einden van de kabels 78 1 1 8 57 of kettingen aan een afstennorgaan zijn bevestigd.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het afsteunorgaan trekveren omvat door middel waarvan de nabij gelegen einden van de kabels of kettingen 5 aan het afsteunorgaan zijn bevestigd.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 1.1, met het kenmerk, dat de af steunorganen in een richting verplaats- · baar zijn die dwars op de richting van de kabels of kettingen is gelegen.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de af steunorganen discontinue verplaatsbaar zijn.
14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat tijdens een verplaatsing van een afsteunorgaan het andere afsteunorgaan stilstaat.
15. Inrichting volgens een der conclusies 4-13» met het kenmerk, dat de transporteur door afsteunorganen wordt ondersteund, die gelijktijdig discontinue verplaatsbaar zijn.
16. Inrichting volgens een der conclusies 13 - 15, 20 met het kenmerk, dat een het werktuig voorttrekkende trek- inrichting van een/microprocessor omvattende besturingseenheid is voorzien, die de discontinue verplaatsing van de afsteunorganen regelt.
17. Inrichting volgens conclusie 15, met het 25 kenmerk, dat de transporteur van een een microprocessor omvattende besturingseenheid is voorzien, die de discontinue verplaatsing van de afsteunorganen regelt.
18. Inrichting volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat de besturingseenheid van een teller is voor- 30 zien, die het aantal omwentelingen van aandrijf wielen van een of meer steunorganen telt en vergelijkt met een in een programma opgenomen aantal omwentelingen dat de verplaatsing van het steunorgaan bepaalt.
19. Inrichting volgens een der conclusies 10 - 18, - met het kenmerk, dat een afsteunorgaan slechts dan kan 78 1 1 8 57 * worden voortbewegen indien een bet werktuig voortbewegende trekinrichting bet stemorgaan raakt.
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met bet kenmerk, dat bet werktuig ten minste twee ver- 5 schillende bewerkingsinrichtingen voor bet bewerken van grond en/of gewas omvat, waarmee twee verschillende bewerkingen kunnen worden uitgevoerd.
21. Inrichting voor bet bewerken van grond en/of gewas met een werktuig dat door middel van een kabel, ketting of 10 der gelijk orgaan over een grondstuk kan worden voortbewogen, met bet kenmerk, dat bet werktuig ten minste twee verschillende bewerkingsinrichtingen voor bet bewerken van grond en/of gewas omvat, waarmee twee verschillende bewerkingen kunnen worden uitgevoerd.
22. Inrichting volgens conclusie 20'Of 21, met bet kenmerk, dat de bewerkingen gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd.
23. Inrichting volgens een der conclusies 20 - 22,met bet kenmerk, dat de bewerkingsinrichting een oogstwerktuig 20 en een grondbewerkingswerktuig omvat.
24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met bet kenmerk, dat bet werktuig middelen omvat door middel waarvan stoffen aan de grond en/of planten kunnen worden toegevoerd.
25. Inrichting volgens conclusie 24» met bet kenmerk, dat de stoffen via een slang of dergelijk toevoerorgaan aan de inrichting worden toegevoerd.
26. Inrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de inrichting een einde van de slang omvat terwijl het 30 ander'e einde aan een reservoir aansluitbaar is, dat on beweegbaar ten opzichte van het te bewerken grondstuk is opgesteld.
27. Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas, met het kenmerk, dat de inrichting een einde van een slang 35 of dergelijk toevoerorgaan omvat, waardoor stoffen aan de 1 e 781 1 8 57 29 · grond kunnen worden toegevoerd, terwijl liet andere einde van liet toevoerorgaan aan een reservoir aansluitbaar is, dat onbeweegbaar ten opzichte van het te bewerken grondstuk is opgesteld·
28. Inrichting volgens een der conclusies 25 - 27, met het kenmerk, dat het toevoerorgaan ten dele op een tegen veerkracht in afrolbare haspel is aangebracht, die onbeweegbaar ten opzichte van het grondstuk is opgesteld·
29· Inrichting volgens een der conclusies 4-28, met 10 het kenmerk, dat het werktuig onder de als op afstand boven de grond gelegen draagbalk uitgevoerde transporteur is gelegen· 30. ' Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat het werktuig ten opzichte van de transporteur in •J5 hoogterichting vrij beweegbaar is opgesteld.
31. Inrichting volgens een der conclusies 4 - 30, met het kenmerk, dat de transporteur geleed is.
32. Inrichting volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat de geledingen van de transporteur, ten opzichte van 20 elkaar in hoogterichting verzwenkbaar zijn.
33· Inrichting volgens conclusie 31 of 32, met het kenmerk, dat elke geleding van de transporteur nabij zijn beide einden door verplaatsings- of stemorganen wordt afgesteund, die de transporteur loodrecht öp zijn lengte-25 richting kunnen verplaatsen.
34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de verplaatsings- of steunorganen van elke geleding op regelbare wijze zodanig aandrijf baar zijn, dat de transporteur in bovenaanzicht gezien nagenoeg recht blijft.
35. Inrichting volgens een der conclusies 4-34, met het kenmerk, dat de verplaatsings- of steunorganen 1 rechtstreeks op de grond afsteunen.
36. Inrichting volgens een der conclusies 4 - 34, met het kenmerk, dat de verplaatsings- of steunorganen wielen 35 omvatten op langs de grootste lengte van het grondstuk 781 1 8 57 r » 30. aangehrachte Id alken af steunen.
37. Inrichting zoals hiervoor is "beschreven en in de tekeningen is weergegeven. * 7811857
NL7811857A 1978-12-05 1978-12-05 Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas. NL7811857A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7811857A NL7811857A (nl) 1978-12-05 1978-12-05 Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.
DE19792948531 DE2948531A1 (de) 1978-12-05 1979-12-01 Vorrichtung zum betreiben landwirtschaftlicher geraete
FR7929861A FR2443189A1 (fr) 1978-12-05 1979-12-05 Dispositif de deplacement d'une machine pour travailler le sol et/ou des plantations

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7811857 1978-12-05
NL7811857A NL7811857A (nl) 1978-12-05 1978-12-05 Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7811857A true NL7811857A (nl) 1980-06-09

Family

ID=19832006

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7811857A NL7811857A (nl) 1978-12-05 1978-12-05 Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL7811857A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3971446A (en) Agricultural do-all machine
US3972307A (en) Movable fence to control cattle pasturage
EP2404492A2 (en) Agricultural machine
US4027733A (en) Weed pulling machine
US4461598A (en) Machine for installing drip irrigation conduit
US515549A (en) Half to benjamin j
EP0271119A1 (en) A soil cultivating machine
US4166351A (en) Agricultural do-all machine
US4223478A (en) Agricultural chemical applicator
NL7811857A (nl) Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.
EP3826452B1 (en) Plant cultivation system and apparatuses therefor
CA1135125A (en) Grain drill
DE2948531A1 (de) Vorrichtung zum betreiben landwirtschaftlicher geraete
KR102090452B1 (ko) 무인 수경 야채 재배용 거터 자동 이송 시스템
NL7811858A (nl) Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.
NL7811859A (nl) Inrichting voor het bewerken van grond en/of gewas.
NL8800800A (nl) Combinatie van een trekker met ten minste een grondbewerking-zaaieenheid.
CA1230771A (en) Weeding machine
ES1211969U (es) Maquina abonadora para arbolado
NL193433C (nl) Grondbewerkingsmachine.
US3421303A (en) Bean harvesting attachment for tractors
KR102039862B1 (ko) 온실 재배용 관수장치
US11980129B2 (en) Device for harvesting asparagus growing from an asparagus field
CN107820752B (zh) 揭膜培土一体机
RU2028743C1 (ru) Устройство для внесения удобрений в почву