NL2016048B1 - Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL2016048B1
NL2016048B1 NL2016048A NL2016048A NL2016048B1 NL 2016048 B1 NL2016048 B1 NL 2016048B1 NL 2016048 A NL2016048 A NL 2016048A NL 2016048 A NL2016048 A NL 2016048A NL 2016048 B1 NL2016048 B1 NL 2016048B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
container
control mechanism
state
holder
gas pressure
Prior art date
Application number
NL2016048A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Wit Bernardus
Original Assignee
Holding Krulstaart B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Holding Krulstaart B V filed Critical Holding Krulstaart B V
Priority to NL2016048A priority Critical patent/NL2016048B1/nl
Priority to EP16813163.9A priority patent/EP3397867B1/en
Priority to PCT/NL2016/050867 priority patent/WO2017116229A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2016048B1 publication Critical patent/NL2016048B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04FPUMPING OF FLUID BY DIRECT CONTACT OF ANOTHER FLUID OR BY USING INERTIA OF FLUID TO BE PUMPED; SIPHONS
    • F04F1/00Pumps using positively or negatively pressurised fluid medium acting directly on the liquid to be pumped
    • F04F1/06Pumps using positively or negatively pressurised fluid medium acting directly on the liquid to be pumped the fluid medium acting on the surface of the liquid to be pumped
    • F04F1/10Pumps using positively or negatively pressurised fluid medium acting directly on the liquid to be pumped the fluid medium acting on the surface of the liquid to be pumped of multiple type, e.g. with two or more units in parallel

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Loading And Unloading Of Fuel Tanks Or Ships (AREA)
  • Devices For Dispensing Beverages (AREA)
  • Feeding And Watering For Cattle Raising And Animal Husbandry (AREA)

Abstract

De uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en een corresponderende stal. De inrichting omvat: - ten minste twee houders voor de vloeibare substantie; - een leiding die de houders met elkaar verbindt voor transport van de vloeibare substantie tussen de houders, waarin de leiding is voorzien van een aantal aftappunten; - een pompsysteem voor het verpompen van de vloeibare substantie tussen de houders; en - een regelmechanisme voor het aansturen van het pompsysteem, het pompsysteem omvattende een pneumatisch systeem ingericht om de gasdruk in ten minste één van de houders aan te passen, en waarin het regelmechanisme is ingericht om in een eerste toestand het pneumatische systeem aan te sturen om de gasdruk in een eerste houder te vergroten ten opzichte van de gasdruk in een tweede houder, zodat vloeibare substantie van de eerste houder naar de tweede houder stroomt.

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR DISTRIBUTIE VAN EEN VLOEIBARE SUBSTANTIE, ZOALS VLOEIBAAR VEEVOER, EN STAL VOORZIEN VAN EEN
DERGELIJKE INRICHTING
De uitvinding betreft een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie. De vloeibare substantie is bijvoorbeeld een vloeistof, zoals water, of een mengsel van vloeistoffen en/of vaste stoffen, zoals melk of pap. In het bijzonder kan de vloeibare substantie een vloeibaar veevoer zijn, zoals melk of pap voor het voeren van biggen. Een dergelijke inrichting wordt gebruikt om de vloeibare substantie naar een aantal aftappunten te transporteren. Bijvoorbeeld wordt een dergelijke inrichting toegepast in een stal, waarbij elk aftappunt uitmondt in een trog, zodat voer automatisch naar de troggen wordt geleid.
Uit de praktijk zijn diverse inrichtingen bekend voor de distributie van vloeibaar veevoer, zoals melk of pap, naar een aantal aftappunten. Bijvoorbeeld wordt een dergelijk systeem toegepast voor het voeren van biggen. Door in de varkensstal melk en/of pap aan te bieden, zijn er onder andere minder achterblijvers, dat wil zeggen, minder biggen die onvoldoende groeien. In bekende systemen wordt het voer vanuit een centrale voermenger in een leiding gepompt. Hiervoor is in de leiding een pomp ingericht, bijvoorbeeld een luchtgedreven membraanpomp. Veelal is de leiding uitgevoerd als een ringleiding, waarbij de leiding weer uitmondt in de centrale voermenger. Het voer wordt in een dergelijk systeem continu rondgepompt, waardoor een druk aanwezig is in de leiding. De leiding heeft een aantal aftappunten . De aftappunten monden uit in een trog. Wanneer een aftappunt wordt geopend zal het voer door de aanwezige druk uit het aftappunt in het de trog stromen. Indien het vloeibare veevoer een mengsel is, zoals melk of pap, heeft het rondpompen bovendien de functie om uitzakken van het mengsel te voorkomen. Indien het veevoer een brij is, zoals pap, wordt door het continu rondpompen bovendien aankoeken in de leiding voorkomen.
Een nadeel van conventionele inrichtingen is dat de pomp een kwetsbaar onderdeel is, dat gevoelig is voor storingen en onderhevig aan slijtage. In het bijzonder wanneer de te verpompen substantie een brij is, zoals pap, raken de pompen snel defect, bijvoorbeeld door vervuiling van de kleppen van de pomp. In dat geval moet het systeem worden stilgelegd om de pomp te repareren of te vervangen. Voor membraanpompen geldt bovendien nog dat deze kunnen vastlopen door met water of olie vervuilde compressorlucht, wat niet ongebruikelijk is in de toepassing in een stal.
Een doel van de uitvinding is bovenstaand probleem te verhelpen, of althans te verminderen, en een onderhoudsarme inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, te verschaffen.
Dit doel wordt bereikt met de inrichting volgens de uitvinding voor het distribueren van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer. De inrichting omvat: - ten minste twee houders voor de vloeibare substantie; - een leiding de houders met elkaar verbindt voor transport van de vloeibare substantie tussen de houders, waarin de leiding is voorzien van een aantal aftappunten; - een pompsysteem voor het verpompen van de vloeibare substantie tussen de houders; - en een regelmechanisme voor het aansturen van het pompsysteem; waarin het pompsysteem een pneumatisch systeem omvat dat is ingericht om de gasdruk in ten minste één houder aan te passen, en waarin het regelmechanisme is ingericht om in een eerste toestand het pneumatische systeem aan te sturen om de gasdruk in een eerste houder te vergroten ten opzichte van de gasdruk in een tweede houder zodat vloeibare substantie van de eerste houder naar de tweede houder stroomt.
Bijvoorbeeld mondden de aftappunten elk uit in een trog, voor het distribueren van veevoer. Bijvoorbeeld omvatten de aftappunten een klep die wordt aangestuurd op basis van een sensor die de hoeveelheid voer in de trog registreert. In een ander voorbeeld is het aftappunt verbonden met een trog met een zogeheten “nippel” (Engels: “nipple” of “valve”), waarbij voer in de trog wordt gelaten als een dier tegen de nippel drukt.
Bijvoorbeeld is elke houder gevormd door een vat of tank.
De inrichting omvat bijvoorbeeld 2, 3 of meer houders.
Het systeem verpompt de substantie pneumatisch, dat wil zeggen op basis van gasdruk. Door de vloeibare substantie met gasdruk te verpompen, zijn er geen bewegende delen van de pomp die in aanraking komen met de te verpompen substantie, zoals in conventionele inrichtingen. Hierdoor behoeft de inrichting volgens de uitvinding weinig onderhoud.
Een verder voordeel van de uitvinding is dat het systeem te reinigen is met warm water. Bijvoorbeeld kan de inrichting worden gereinigd met water van meer dan 30° Celsius, meer dan 40° Celsius, meer dan 50° Celsius of zelfs meer dan 60° Celsius. In conventionele inrichtingen is dit niet mogelijk omdat de pomp, die in de leiding aanwezig is, niet tegen dergelijke temperaturen bestand is. Opgemerkt wordt dat het water voor het reinigen afkoelt in de leiding(en) van de inrichting. Het water zal aanzienlijk afgekoeld zijn in de delen van het leidingstelsel die zich op een zekere afstand van de toevoer voor warm water bevinden. Echter, omdat volgens de uitvinding met heet water gewerkt kan worden, is het water ook in de afgelegen leidingdelen van de inrichting voldoende warm voor effectieve reiniging.
Voor het reinigen van de inrichting kan desgewenst een reinigingsmiddel worden gebruikt. Hierbij heeft de inrichting volgens de uitvinding het voordeel boven conventionele inrichting dat warm of heet water kan worden toegepast, waardoor de effectiviteit van de reinigingsmiddelen wordt vergroot. De leiding en de houders kunnen hierdoor beter gereinigd worden. Bovendien kan desgewenst met minder reinigingsmiddelen worden volstaan.
Een verder voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat het geluidsarm is. Het pneumatisch verpompen produceert immers minder geluid dan wanneer een pomp wordt gebruikt met bewegende onderdelen.
In een voorkeursuitvoering is het pneumatische systeem ingericht om de gasdruk in elke houder afzonderlijk te regelen, en is het regelmechanisme schakelbaar tussen de eerste toestand zoals bovenstaand beschreven, en een tweede toestand waarin het regelmechanisme het pneumatische systeem aanstuurt om de gasdruk in de tweede houder te vergroten ten opzichte van de gasdruk in de eerste houder of een verdere houder zodat de vloeibare substantie van de tweede houder terug naar de eerste houder of naar de verdere houder stroomt.
In een systeem met twee houders schakelt het regelmechanisme bij voorkeur telkens tussen de eerste toestand en tweede toestand, zodat de vloeibare substantie heen en weer wordt gepompt. In een systeem met een serie van meer dan twee houders kan het regelmechanisme bijvoorbeeld zodanig zijn uitgevoerd dat de vloeibare substantie telkens naar een opvolgende houder in de serie worden gepompt, om na het bereiken van de laatste houder de serie in omgekeerde volgorde te doorlopen. In een ander voorbeeld is de leiding een ringleiding waarop meer dan twee houders zijn aangesloten, en is het regelmechanisme uitgevoerd om de vloeibare substantie telkens naar een volgende houder van de ringleiding te pompen, zodat de vloeibare substantie continu wordt rondgepompt door de ringleiding.
Het regelmechanisme stelt de gasdruk in de afzonderlijke houders in en regelt daarmee de richting van het transport van de substantie tussen de houders. In het geval van meer dan twee houders regelt het regelmechanisme bovendien tussen welke van de houders het transport plaatsvindt.
Bij voorkeur omvat het pneumatische systeem een persluchttoevoer, dat wil zeggen een toevoer voor lucht onder druk. Echter, een toevoer van een ander gas of gasmengsel, zoals C02 en/of N2, behoort ook tot de mogelijkheden. Opgemerkt wordt dat de inrichting volgens de uitvinding ook kan werken met ongeconditioneerd lucht, zoals stallucht of buitenlucht. In conventionele inrichtingen voor voerdistributie wordt veelal een luchtgedreven membraanpomp gebruikt. Om vastlopen van de membraanpomp door vervuilde lucht te voorkomen, dient de lucht voor de aandrijving van de membraanpomp geconditioneerd te worden, bijvoorbeeld door middel van een luchtdroger. Echter, dergelijke luchtbehandelingsinstallaties zijn kostbaar. In de inrichting volgens de uitvinding is een luchtbehandelingsinstallatie niet benodigd. Echter, indien gewenst kan ook in de inrichting volgens de uitvinding geconditioneerde lucht of een ander geconditioneerd gas worden toegepast.
In een voorkeursuitvoering is ten minste één houder voorzien van een ontluchtingsklep en een toevoerklep die is verbonden met een gastoevoer van het pneumatische systeem, waarin het regelmechanisme is ingericht om de gasdruk in de houder te regelen door de kleppen van de betreffende houder aan te sturen.
Met andere woorden, de gasdruk van ten minste één houder wordt door het regelmechanisme ingesteld door een ontluchtingsklep en een toevoerklep van de betreffende houder aan te sturen.
Bij voorkeur omvat elke houder een ontluchtingsklep en een toevoerklep die is verbonden met de gastoevoer van het pneumatische systeem, en is het regelmechanisme ingericht om de gasdruk in elk van de houders te regelen door de kleppen van de betreffende houder aan te sturen.
Voor het vergroten van de gasdruk in de ene houder ten opzichte van de gasdruk in een andere houder kan a) de ontluchtingsklep van de ene houder worden gesloten en de toevoerklep van de ene houder worden geopend, en/of b) de ontluchtingsklep van de andere houder worden geopend en de toevoerklep van de andere houder worden gesloten.
In een verder voorkeursuitvoering is het regelmechanisme ingericht om in de eerste toestand de toevoerklep van de eerste houder te openen, de ontluchtingsklep van de eerste houder te sluiten, de toevoerklep van de tweede houder te sluiten en de ontluchtingsklep van de tweede houder te openen, en in de tweede toestand de toevoerklep van de tweede houder te openen, de ontluchtingsklep van de tweede houder te sluiten, de toevoerklep van de eerste of verdere houder te sluiten en de ontluchtingsklep van de eerste of verdere houder te openen.
De ontluchtingsklep en de toevoerklep van één of meer houders kunnen desgewenst worden uitgevoerd als één enkele meerwegsklep. Bijvoorbeeld wordt hiervoor een 3/2 klep gebruikt, met drie poorten en twee posities.
In een op dit moment geprefereerde uitvoering omvat de inrichting ten hoogste twee houders, en is het regelmechanisme ingericht om heen en weer te schakelen tussen de eerste toestand en de tweede toestand, voor het heen en weer pompen van de vloeibare substantie tussen de twee houders.
In een andere uitvoering omvat de inrichting meer dan twee houders. Het regelmechanisme is ingericht om de substantie telkens van een actuele houder naar een volgende houder te verpompen. Bijvoorbeeld schakelt het regelmechanisme naar een toestand waarin de volgende houder de actuele houder wordt, zodra de actuele houder leeg is, of nagenoeg leeg is. Vervolgens kan de substantie uit deze houder naar weer een volgende houder worden gepompt.
Met ander woorden, de substantie wordt van de eerste houder naar de tweede houder gepompt, en vervolgens van de tweede houder naar de derde houder, enzovoorts. Bijvoorbeeld is het regelmechanisme ingericht om de vloeibare substantie heen en weer te pompen door een serie van opeenvolgende houders. Bij het bereiken van de laatste houder in de serie wordt de volgorde van het verpompen omgekeerd. In een ander voorbeeld is de leiding een ringleiding en wordt de vIopiharA cnhctcmti a rnnHapnrtmnf Hnm* ncmr ρρπ λ/γλΙ rr^nrlf^ hrviiHi*r 1 unoc /-Ié* νΐτιrrlΗΐηrr te pompen.In een uitvoering is het regelmechanisme schakelbaar van en naar een rusttoestand waarin het regelmechanisme de gasdruk in de eerste houder en de tweede houder in hoofdzaak constant houdt zodat de vloeibare substantie niet wordt verplaatst. Bij voorkeur wordt dan in elke houder een gasoverdruk vastgehouden, dat wil zeggen een druk boven atmosferische druk.
Hoewel het verpompen van de substantie van belang kan zijn om uitzakking te voorkomen, is het mogelijk om het verpompen met tussenpozen te laten plaatsvinden. Voordat het regelmechanisme schakelt van de ene verpomp-toestand naar de andere verpomp-toestand, kan tijdelijk naar een rusttoestand worden geschakeld. In deze toestand wordt bij voorkeur een gasoverdruk in de houders gehanteerd, zodat de substantie nog steeds eenvoudig afgetapt kan worden bij de aftappunten.
In een verdere voorkeursuitvoering is het regelmechanisme ingericht om bij het schakelen tussen de eerste toestand en de tweede toestand eerst een vooraf bepaalde tijd in de rusttoestand te verblijven.
Bijvoorbeeld is de vooraf bepaalde tijd 1-30 minuten. In een voorkeursuitvoering omvatten de pompmiddelen uitsluitend het pneumatische systeem. Met andere woorden, er zijn geen niet-pneumatische pompsystemen aanwezig voor het verpompen van de vloeibare substantie door de leiding. In het bijzonder omvat de inrichting geen pompen waarvan de bewegende delen in gebruik contact maken met de te verpompen substantie. In het bijzonder omvat de inrichting geen roterende pompen, zuigerpompen of membraanpompen voor het verpompen van de substantie.
In een voorkeursuitvoering is elke houder voorzien van een sensor voor het meten van een niveau van de vloeibare substantie in de betreffende houder.
Bij voorkeur zijn de sensors ingericht om te detecteren of een niveau van de vloeibare substantie in de betreffende houder zich onder of boven een vooraf bepaald niveau bevindt, en is het regelmechanisme ingericht om te schakelen tussen de verschillende toestanden op basis van de detectie door de sensors.
De sensors meten het niveau van de vloeibare substantie in de houders. Bijvoorbeeld is de sensor een geleidbaarheidssensor of weerstandsensor, een inductieve sensor, een afstandssensor, een gewichtssensor of een capacitieve sensor. De sensors genereren een signaal dat indicatief is voor een niveau van de substantie in de houders. De sensoren zijn bijvoorbeeld ingericht om te detecteren of het niveau van de substantie zich onder of boven een vooraf bepaald niveau bevindt. Bijvoorbeeld is een geleidbaarheidssensor in de betreffende houder aangebracht. Indien de geleidbaarheidssensor geen vloeibare substantie detecteert, bevindt de vloeibare substantie zich derhalve onder de sensor, dat wil zeggen onder een vooraf bepaald minimumniveau. In een ander voorbeeld wordt met een afstandssensor bepaald hoe hoog de vloeibare substantie zich in de houder bevindt. In dit geval is de meting kwantitatief, en kan het niveau van de substantie worden liito^Hriilrt qIc üfctiniHcmiiiit hiivnnrhpplH in rpntimptpre
Het regelmechanisme is ingericht om op basis van het signaal van de sensors te schakelen tussen de verschillende toestanden, bijvoorbeeld tussen de eerste toestand en de tweede toestand. Hierdoor kan de inrichting bijvoorbeeld detecteren of de eerste houder leeg of nagenoeg leeg is gepompt, waarbij de vloeibare substantie naar de tweede houder is verplaatst, zodat het systeem kan schakelen naar de tweede toestand, waarin de substantie uit de tweede houder wordt gepompt, bijvoorbeeld terug naar de eerste houder of naar een verdere houder. In een ander voorbeeld schakelt de inrichting naar de tweede toestand indien de inrichting detecteert dat de tweede houder vol of nagenoeg vol is gepompt, en schakelt de inrichting naar de eerste toestand indien de inrichting detecteert dat de eerste houder vol of nagenoeg vol is gepompt.
Bijvoorbeeld is het regelmechanisme ingericht om van de eerste toestand naar de tweede toestand te schakelen wanneer de sensor meet dat het niveau in de eerste houder zich onder of boven een minimaal respectievelijk maximaal niveau van de eerste houder bevindt, en om van de tweede toestand naar de eerste of een verdere toestand te schakelen wanneer de sensor meet dat het niveau in de tweede houder zich onder of boven een minimaal respectievelijk maximaal niveau van de tweede houder bevindt.
In de eerste toestand wordt de substantie van de eerste houder naar de tweede houder gepompt. Als het regelmechanisme op basis van het meetsignaal van de sensor van de eerste houder detecteert dat het niveau in de eerste houder is gedaald tot onder het vooraf bepaalde minimumniveau, respectievelijk dat het niveau in de tweede houder is gestegen tot boven het vooraf bepaalde maximumniveau, dan schakelt het regelmechanisme naar de tweede toestand, waarin het pneumatische systeem de substantie uit de tweede houder pompt. Bijvoorbeeld is het vooraf bepaalde niveau zodanig gekozen dat het regelmechanisme detecteert of de eerste houder leeg of nagenoeg leeg is gepompt respectievelijk dat de tweede houder vol of nagenoeg vol is gepompt. Wordt in de tweede toestand gedetecteerd dat het niveau in de tweede houder gedaald is tot onder het minimumniveau, respectievelijk dat het niveau in de eerste houder is gestegen tot boven het maximumniveau, dan schakelt het regelmechanisme opnieuw naar een andere toestand. Bijvoorbeeld, in een systeem met slechts twee houders, schakelt het regelmechanisme terug naar de eerste toestand zodra het detecteert dat de tweede houder in de tweede toestand is leeggepompt, althans nagenoeg leeg is, respectievelijk zodra het detecteert dat de eerste houder in de tweede toestand is volgepompt, althans nagenoeg vol is. In een voorbeeld van een inrichting met meer dan twee houders schakelt het regelmechanisme in dat geval naar een verdere toestand, waarin de vloeibare substantie uit de tweede houder naar een verdere houder wordt gepompt.
In een verdere voorkeursuitvoering is het regelmechanisme ingericht om een signaal te genereren dat aangeeft dat de totale hoeveelheid vloeibare substantie in de inrichting kleiner is dan een vooraf bepaalde minimale hoeveelheid op basis van de door de sensors gemeten niveaus.
Wanneer regelmatig substantie wordt afgetapt bij de aftappunten, zal op den duur de hoeveelheid substantie in alle houders gezamenlijk afnemen. Dit kan worden gedetecteerd met de sensoren.
Bijvoorbeeld registreert het regelmechanisme hoe lang het telkens duurt voordat geschakeld wordt naar een andere toestand. Indien deze tijd korter is dan een vooraf bepaalde drempelwaarde, wordt het voornoemde “leeg”-signaal gegenereerd. In een voorbeeld van een inrichting met slechts twee houders, waarin de substantie continu heen en weer wordt gepompt tussen de twee houders, zal naarmate meer van de substantie wordt afgetapt, steeds sneller geschakeld worden tussen de twee toestanden. Als de tijd tussen de schakelmomenten kleiner is dan een vooraf bepaalde minimale tijd, bijvoorbeeld 1-2 minuten, dan wordt het “leeg”-signaal gegenereerd.
Bijvoorbeeld wordt op basis van het bovengenoemde signaal een notificatie gegeven aan de beheerder van de inrichting. Bijvoorbeeld wordt een alarm gegenereerd, in de vorm van geluid en/of licht. In een ander voorbeeld wordt een sms of e-mail verzonden aan de beheerder.
In een verdere uitvoering omvat de inrichting verder een watertoevoer die met één of meer van de houders is verbonden, en is het regelmechanisme ingericht om water in de houders te voeren indien het signaal gegenereerd is.
Met ander woorden, het regelmechanisme kan automatisch water in één of meer van de houders voeren. Bijvoorbeeld stuurt het regelmechanisme een regelbare klep in een watertoevoerleiding aan. Aanvullend of alternatief kan de watertoevoer water toevoeren onder hoge druk, bijvoorbeeld een druk van meer dan 25 bar, meer dan 50 bar of zelfs 100 bar of meer. Bijvoorbeeld omvat de watertoevoer een aansluiting voor het op de watertoevoer aansluiten van een hogedrukspuit. Door water onder een hoge druk in de houders te leiden, wordt de reiniging verder verbeterd.
Indien de inrichting detecteert dat de hoeveelheid vloeibare substantie, zoals pap of melk, is afgenomen tot onder de vooraf bepaalde minimale hoeveelheid, schakelt het regelmechanisme naar een toestand waarin water in ten minste één van de houders wordt gevoerd.
Bijvoorbeeld wordt de eerste maal dat de hoeveelheid vloeibare substantie onder het minimumniveau komt, geschakeld naar een verdun-modus, waarin de nog in de inrichting aanwezige vloeibare substantie wordt verdund door toevoer van water in één of meer van de houders. Vervolgens schakelt het regelmechanisme terug naar één van de pomp-toestanden, bijvoorbeeld de bovengenoemde eerste toestand, tweede toestand of verdere toestand, zodat vervolgens de met water verdunde substantie tussen de houders wordt verpompt. In het geval van distributie van pap in een stal, wordt op dat moment dus verdunde pap aangeboden aan het vee. Wanneer vervolgens opnieuw door de inrichting wordt gedetecteerd dat de hoeveelheid in de inrichting aanwezig substantie, bijvoorbeeld de met water verdunde pap, is afgenomen tot onder het minimumniveau, kan het regelmechanisme schakelen naar een toestand waarin de houders worden schoongespoeld door het opnieuw toevoeren van water.
Bijvoorbeeld omvat de inrichting een afvoer voor het uit de inrichting voeren van spoelwater. Bijvoorbeeld is de afvoer gekoppeld met een houder of met de leiding die de houders verbindt, en omvat de afvoer een door het regelmechanisme aanstuurbare klep.
In een verdere uitvoering is in elke met de watertoevoer verbonden houder een sproeier voorzien die is ingericht om via de watertoevoer toegevoerd water tegen de wand van de betreffende houder te sproeien.
De watertoevoer is aangesloten op ten minste één sproeier in de houder. Desgewenst omvat elke houder meer dan één op de watertoevoer aangesloten sproeier. De sproeier is op een wand van de houder gericht, zodanig dat toegevoerd water tegen de wand wordt gesproeid. Op deze wijze wordt de wand van de houder schoongespoeld op het moment dat water wordt toegevoerd.
In het bijzonder kan volgens de uitvinding het gebruik van sproeiers in de houder gecombineerd worden met de toevoer van water onder hoge druk, voor een zeer effectieve reiniging van de houders met water.
Alternatief of aanvullend kan de inrichting zijn voorzien van een toevoer voor het toevoeren van de substantie die is aangesloten op ten minste één van de houders. Op basis van het “leeg”-signaal kan de inrichting automatisch de houders bijvullen, door de substantie vanuit de toevoer naar de ten minste ene houder te voeren. Bijvoorbeeld in het geval van veevoer, kan een houder via een toevoerleiding verbonden zijn met een voorraadvat of voermenger, waarbij in de toevoerleiding een klep is voorzien. Indien het “leeg”-signaal wordt gegenereerd, wordt de klep tijdelijk geopend om nieuw veevoer in de houder te leiden.
In een verder voorkeursuitvoering omvat de leiding een statische mixer.
Een statische menger, ook wel buismenger genoemd, is een menger zonder bewegende delen. Een statische menger omvat een buis met daarin een aantal obstakels die de stroming beïnvloeden, bijvoorbeeld in de vorm van schotten of geleiders. Op deze wijze verkrijgt het medium dat door de statische menger stroomt een turbulente stroming en wordt daardoor gemengd.
Hoewel de inrichting door middel van het verpompen al het uitzakken van mengsels tegengaat, wordt dit effect met behulp van de statische menger nog extra versterkt. De statische menger is daarom in het bijzonder voordelig wanneer de inrichting wordt ingezet bij het verpompen van mengsels, zoals melk of pap.
In een uitvoeringsvorm omvat de inrichting verder een verwarmingsmiddel voor het verwarmen van de substantie in ten minste één van de houders en/of de leiding.
Het verwarmingsmiddel is ingericht om de substantie in de inrichting op de gewenste temperatuur te brengen en/of te houden.
In een verdere uitvoeringsvorm omvat het verwarmingsmiddel ten minste één warmtebad waarin ten minste één van de houders is geplaatst. Bijvoorbeeld is het warmtebad uitgevoerd als een warmwaterbad. Op deze wijze wordt de substantie “au bain marie” op de gewenste temperatuur gebracht en/of op de gewenste temperatuur gehouden.
Aanvullend of alternatief omvat het verwarmingsmiddel een warmtewisselaar die aan of in de leiding is voorzien.
De uitvinding heeft verder betrekking op een stal voorzien van een inrichting zoals bovenstaande beschreven. Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het met de bovenstaande inrichting distribueren van vloeibaar veevoer over een aantal aftappunten in een stal. Voor de stal en de werkwijze gelden dezelfde voordelen en effecten zoals bovenstaand beschreven met betrekking tot de inrichting volgens de uitvinding.
Opgemerkt wordt dat een stal desgewenst kan zijn voorzien van twee of meer inrichtingen volgens de uitvinding zoals bovenstaand beschreven. Bijvoorbeeld is een stal onderverdeeld in een aantal afdelingen en/of hokken, en is elke afdeling respectievelijk elk hok voorzien van een inrichting zoals bovenstaand beschreven voor distributie van vloeibaar veevoer in de betreffende afdeling / het betreffende hok. In een dergelijk geval worden de inrichtingen bij voorkeur uitgerust met twee houders. De uitvoering met twee houders vereist de minste onderdelen en bovendien de minste complexiteit van het regelsysteem. Hierdoor is het relatief goedkoop en eenvoudig om meerdere van dergelijke inrichtingen in een stal te plaatsen. Doordat per afdeling en/of hok een inrichting is voorzien, is het mogelijk om het voer per afdeling / hok te regelen. Ook het toevoegen van medicijnen, zoals antibiotica, aan het voer kan per afdeling / hok worden geregeld.
De inrichtingen kunnen elk zijn voorzien van een gastoevoer, bijvoorbeeld in de vorm van een relatief kleine compressor voor elke inrichting. Alternatief kunnen er één of meer grotere compressoren worden voorzien, die elk perslucht toevoeren naar meer dan één inrichting in de stal. Bovendien kan elke inrichting zijn uitgerust met een eigen regelmechanisme, of kan het regelmechanisme van alle inrichtingen in een centrale module zijn ondergebracht, die via een draad of draadloos de kleppen van de inrichtingen aanstuurt. Eveneens kan centraal of decentraal een watertoevoer en/of een voertoevoer zijn voorzien.
In een uitvoering van de werkwijze, omvat deze de volgende stappen: a) het vergroten van de gasdruk in een eerste houder ten opzichte van de gasdruk in een tweede houder, zodat vloeibaar veevoer van de eerste houder naar de tweede houder stroomt.
Bij voorkeur omvat de werkwijze bovendien de stap van: b) het vergroten van de gasdruk in de tweede houder ten opzichte van de gasdruk in de eerste houder of een verdere houder, zodat het vloeibare veevoer van de tweede houder terug naar de eerste houder of naar de verdere houder stroomt.
Verdere voordelen, kenmerken en details van de uitvinding worden toegelicht aan de hand van voorkeursuitvoeringen daarvan, waarbij wordt verwezen naar de bij gevoegde tekeningen, waarin: - Figuur 1 toont schematisch een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie volgens een eerste uitvoering van de uitvinding, waarin de inrichting twee houders omvat; - Figuur 2A toont schematisch een eerste voorbeeld van een luchtregeling voor de inrichting volgens de uitvinding; - Figuur 2B toont schematisch een tweede voorbeeld van een luchtregeling voor de inrichting volgens de uitvinding; - Figuur 3 toont een variant van de inrichting volgens figuur 1, waarin elke houder is voorzien van een ontluchtingsklep en een gastoevoerklep; - Figuur 4 toont een variant van de inrichting volgens figuur 3, waarin de ontluchtingsklep en de gastoevoerklep van elke houder is uitgevoerd als één enkele meerwegsklep; - Figuur 5 toont een variant van de inrichting volgens figuur 4, met een door het regelmechanisme aangestuurde watertoevoer; - Figuur 6 toont schematisch een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substanties volgens een tweede uitvoering van de uitvinding, waarin twee houders boven elkaar zijn ingericht; - Figuur 7 toont schematisch een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie volgens een derde uitvoering van de uitvinding, waarin de inrichting meer dan twee houders omvat; - Figuur 8 toont schematisch een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie volgens een vierde uitvoering van de uitvinding, waarin de inrichting twee houders omvat; - Figuur 9A-B tonen schematisch voorbeelden van een persluchtaansluiting voor de houders van de inrichting volgens de uitvinding; - Figuur 10 toont schematisch in bovenaanzicht een inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie volgens een vijfde uitvoering van de uitvinding, waarin de inrichting een ringleiding omvat waarop meer dan twee houders zijn aangesloten; en - Figuur 11 toont schematisch in bovenaanzicht een uitvoering van een stal volgens de uitvinding; - Figuur 12 toont schematisch een variant op de stal volgens figuur 11; en - Figuur 13 toont schematisch een verdere uitvoering van een stal volgens de uitvinding, waarin een aantal inrichtingen volgens de uitvinding met twee houders zijn voorzien, die optioneel zijn verbonden met een centraal regelmechanisme.
Inrichting 2 (figuur 1) omvat een eerste houder 4 en een tweede houder 6. De eerste houder 4 en de tweede houder 6 zijn elk aan een onderste deel voorzien van een aansluiting 8, 10. De aansluitingen 8, 10 van de houders 4, 6 zijn met elkaar verbonden via een leiding 12, zodat een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer - in het bijzonder pap of melk - van de ene houder 4 naar de andere houder 6, en vice versa, kan worden gepompt via de leiding 12. De leiding 12 heeft een aantal aftappunten 13a, 13b, 13c. Hoewel er in de figuur slechts drie aftappunten zijn weergegeven, kunnen er naar wens meer of minder aftappunten worden voorzien. In de schematische weergave van figuur 1 lijken de aftappunten 13a-c te zijn gekoppeld aan leiding 12 via een aantal aftakkingen van deze leiding 12. Volgens de uitvinding zijn de aftappunten 13a-c echter bij voorkeur rechtstreeks met leiding 12 gekoppeld, zodat geen aftakking of nagenoeg geen aftakking aanwezig is tussen leiding 12 en de aftappunten 13a-c.
In dit voorbeeld mondt elk aftappunt uit in een trog, en zijn de aftappunten voorzien van een klep die wordt aangestuurd op basis van een sensor die de hoeveelheid voer in de trog registreert. Alternatief kan het aftappunt verbonden zijn met een trog met een zogeheten “nippel”, waarbij voer in de trog wordt gelaten als een dier, zoals een big, tegen de nippel drukt.
Aan een bovenste deel van de houders 4, 6 is een aansluiting 14, 16 voorzien die elk van de houders 4, 6 via leidingen 18, 20 verbindt met luchtregeling 22. De luchtregeling 22 is verbonden met een persluchttoevoer 24 via een reduceerventiel 23. In dit voorbeeld omvat de persluchttoevoer een compressor. Alternatief kan bijvoorbeeld een gasfles met perslucht zijn voorzien. Met het reduceerventiel kan de maximale gasdruk van het systeem worden ingesteld, bijvoorbeeld door aan een kraan van het reduceerventiel te draaien. Bijvoorbeeld wordt de gasdruk ten opzichte van atmosferische druk ingesteld 0,5 bar, 1,5 bar of zelfs 3 bar of meer.
Inrichting 2 omvat verder een regelmechanisme 26, bijvoorbeeld een programmeerbare logische eenheid (PLC), een printplaat (PCB), een geïntegreerd circuit (IC) of andere elektronische regeling. Regelmechanisme 26 stuurt de luchtregeling 22 aan.
In elke houder 4, 6 is in een onderste deel een sensor 28, 30 ingericht om de vloeibare substantie te detecteren. Effectief wordt daarmee het niveau van de vloeibare substantie in de houders 4, 6 gemeten. Indien een sensor 28, 30 namelijk geen vloeibare substantie detecteert, is het niveau in de betreffende houder 4, 6 lager dan het niveau waarop de sensor 28, 30 is ingericht. De sensors 28, 30 zijn via een draad of draadloos verbonden met regelmechanisme 26, zodat deze de luchtregeling 22 kan aansturen afhankelijk van het door de sensor 28, 30 gemeten niveau. In het getoonde voorbeeld zijn sensors 28, 30 weerstandsensors, geleidbaarheidssensor of andere sensor voor het detecteren van een vloeibare substantie. Alternatief kunnen sensors 28, 30 bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een afstandssensor, bijvoorbeeld een infrarood-afstandssensor, voor het meten van de afstand tussen de bovenzijde van de in de houder aanwezige substantie en een vaste sensorpositie, bijvoorbeeld een positie in een bovenste deel van de houder. Als verder alternatief kan de sensor zijn uitgevoerd als een gewichtssensor voor het meten van het gewicht van de in de houder aanwezige substantie.
In het getoonde voorbeeld zijn de houders 4, 6 aan hun bovenzijde voorzien van een optionele afsluiter 32, 34, bijvoorbeeld in de vorm van een schroefdop. Alternatief zijn de afsluiters 32, 34 bijvoorbeeld uitgevoerd als mangat of zijn de houders 4, 6 zelfs uitgevoerd als deelbare tank, dat wil zeggen een tank die twee tankdelen omvat die van elkaar losgekoppeld kunnen worden. De afsluiters 32, 34 kunnen worden geopend om zo de houders 4, 6 handmatig te vullen met de vloeibare substantie. Als de afsluiters 32, 34 zijn afgesloten zijn ze gasdicht, zodat een gasdruk kan worden opgebouwd in de houders 4, 6. Bijvoorbeeld omvatten de afsluiters 32, 34 hiervoor een afdichting, zoals een O-ring.
In een eerste voorbeeld van de luchtregeling 22 (figuur 2A) is elke luchtleiding 18, 20 verbonden met een ontluchtingsklep VIA, V2A en een toevoerklep V1B, V2B. De toevoerkleppen V1B, V2B verbinden de luchtleidingen 18, 20 met de compressor 24, voor het toevoeren van perslucht in de houders 18, 20. De ontluchtingskleppen VIA, V2A verbinden de luchtleidingen 18, 20 met de omgeving voor het ontluchten van de houders 4, 6 via de luchtleidingen 18, 20. Het regelmechanisme 26 is werkzaam verbonden met de kleppen VIA, V1B, V2A, V2B om deze aan te sturen.
In een eerste toestand wordt de substantie van houder 4 naar houder 6 gepompt. Hiervoor wordt de gasdruk PI in de eerste houder 4 vergroot ten opzichte van de gasdruk P2 in de tweede houder 6. Het regelmechanisme sluit hiervoor ontluchtingsklep VIA van houder 4, terwijl het de toevoerklep V1B van houder 4 opent, zodat de gasdruk PI in houder 4 wordt vergroot met perslucht uit de compressor 24. Bij voorkeur is in deze eerste toestand ontluchtingsklep V2A van de tweede houder 6 geopend, terwijl toevoerklep V2B van de tweede houder 6 is gesloten, zodat de tweede houder 6 wordt ontlucht en de gasdruk P2 overeenkomt met atmosferische druk.
Zodra houder 4 leeg is, of althans nagenoeg leeg is, zal sensor 28 geen substantie meer detecteren in houder 4. Het regelmechanisme 26 schakelt dan naar de tweede toestand, waarin het regelmechanisme de luchtregeling 22 aanstuurt om de gasdruk P2 te vergroten ten opzichte van de gasdruk PI, zodat de substantie terug wordt gepompt van de tweede houder 6 naar de eerste houder 4. Het regelmechanisme 26 sluit de ontluchtingsklep V2A en opent de toevoerklep V2B, zodat de gasdruk P2 in de tweede houder 6 wordt vergroot. Bij voorkeur sluit het regelmechanisme 26 bovendien de toevoerklep V1B van de eerste houder 4 en opent het regelmechanisme 26 de ontluchtingsklep VIA, zodat houder 4 wordt ontlucht en de gasdruk PI in de eerste houder 4 overeenkomst met atmosferische druk. Alternatief kan enige gasoverdruk in houder 4 ten opzichte van atmosferische druk worden gehandhaafd, zoals bovenstaand beschreven.
Wanneer de tweede houder 6 leeg is, althans nagenoeg leeg is, detecteert de sensor 30 van de tweede houder 6 geen substantie. Dit wordt geregistreerd door het regelmechanisme 26, die weer naar de eerste toestand schakelt. Op deze wijze wordt continu tussen de eerste en tweede toestand geschakeld om de substantie continu heen en weer te pompen tussen de houders 4, 6.
Optioneel schakelt het regelmechanisme 26, vóór het schakelen van de eerste toestand naar de tweede toestand of vice versa, naar een rusttoestand, waarin de gasdruk PI, P2 in beide houders 4, 6 constant wordt gehouden. Het systeem zoekt in de rusttoestand vanzelf een evenwichtspositie waarin de drukken PI en P2 in hoofdzaak gelijk zijn.
Een eerste mogelijkheid is om in de rusttoestand beide ontluchtingskleppen VIA, V2A te openen, zodat de druk in beide houders 4, 6 gelijk is aan atmosferische druk. Het heeft echter de voorkeur om in de rusttoestand in beide houders 4, 6 enige overdruk ten opzichte van atmosferische druk te handhaven, zodat de substantie ook in de rusttoestand kan worden afgetapt uit aftappunten 13a-c. Hiertoe worden bijvoorbeeld alle kleppen VIA, V1B, V2A, V2B gesloten. Desgewenst kan nog enige tijd één of beide toevoerkleppen V1B, V2B worden geopend.
Bijvoorbeeld wordt de gasdruk in de houders 4, 6 in de rusttoestand ingesteld op 1,1 - 2 bar, of zelfs meer dan 2 bar.
Optioneel kan een gasdruksensor zijn voorzien in één of meer van de houders 4, 6, die als terugkoppeling is verbonden met het regelmechanisme 26, zodat het regelmechanisme 26 de kleppen VIA, V1B, V2A, V2B kan aansturen om in de betreffende houder 4, 6 een vooraf bepaalde gasdruk in te stellen.
Doordat in gebruik regelmatig substantie zal worden afgetapt bij aftappunten 13a-c, neemt de totale hoeveelheid substantie in de inrichting 102 af. Om deze afname te registreren, houdt in een voorbeelduitvoering het regelmechanisme 26 de tijd bij die verstrijkt tussen opeenvolgende schakelmomenten. Dat wil zeggen, het regelmechanisme 26 registreert hoeveel tijd er zit tussen het schakelen van de eerste naar de tweede toestand en het weer terugschakelen van de tweede naar de eerste toestand. Indien deze tijd korter is dan een vooraf bepaalde ondergrens, bijvoorbeeld 1-2 minuten, dan genereert het regelmechanisme 26 een “leeg”-signaal dat aangeeft dat de hoeveelheid voer minder is dan een vooraf bepaalde ondergrens. Overigens hoeft deze vooraf bepaalde ondergrens niet te worden uitgedrukt in termen van volume of gewicht: de tijd tussen het schakelen kan fungeren als maat voor de nog in het systeem aanwezige hoeveelheid voer. Bijvoorbeeld wordt op basis van het signaal een alarm gegenereerd, in de vorm van licht en/of geluid, of een bericht verzonden, bijvoorbeeld via sms of e-mail. Bijvoorbeeld wordt op basis van het signaal automatisch water en/of voer toegevoerd naar één of meer van de houders, wat verderop in deze beschrijving zal worden toegelicht aan de hand van figuur 5.
Alternatief detecteert het regelmechanisme dat de totale hoeveelheid substantie is afgenomen op basis van één of meer sensors. Bijvoorbeeld omvat elke houder een sensor voor het meten van een niveau van de substantie in de betreffende houder. In het voorbeeld van figuur 1 kan het regelmechanisme zijn ingericht om het “leeg”-signaal te genereren indien beide sensors 28, 30 geen substantie detecteren.
In een tweede voorbeeld van de luchtregeling 22 (figuur 2B) is elke luchtleiding 18, 20 verbonden met een elektrisch geregelde 3/2 klep V3, V4. De luchtleiding 18, 20 is aangesloten op een eerste poort van de klep V3 respectievelijk V4, een tweede poort van de klep V3, V4 is verbonden met de omgeving voor ontluchting en een derde poort van de klep V3, V4 is aangesloten op de gastoevoer 24. De kleppen V3, V4 verbinden zo de luchtleiding 18, 20 ofwel met de gastoevoer 24 ofwel met de omgeving. De kleppen V3, V4 worden aangestuurd door regelmechanisme 26, op een vergelijkbare wijze zoals bovenstaand beschreven met betrekking tot figuur 2A.
Inrichting 102 (figuur 3) komt grotendeels overeen met inrichting 2 uit figuur 1. Echter, in plaats van een luchtregeling 22 is elk van de houders 4, 6 voorzien van een ontluchtingsklep VIA, V2A en een gastoevoerklep V1B, V2B. De kleppen VIA, V2A, V1B, V2B worden aangestuurd door regelmechanisme 26, op overeenkomstige wijze als bovenstaand beschreven met betrekking tot de luchtregeling 22 van figuren 2A-B.
Inrichting 202 (figuur 4) komt grotendeels overeen met inrichting 102 uit figuur 3. Echter, in plaats van een afzonderlijke ontluchtingsklep VIA, V2A en gastoevoerklep VIB, V2B zijn de houders 4, 6 van inrichting 202 voorzien van een driewegsklep VI, V2 die dezelfde functie vervullen van als kleppen VI A, V1B en V2A, V2B respectievelijk.
Inrichting 302 (figuur 5) komt grotendeels overeen met inrichting 202 uit figuur 4. Aanvullend omvat inrichting 302 een watertoevoer 50. Bijvoorbeeld is watertoevoer 50 gekoppeld met een drinkwatersysteem of andere waterleiding.
Watertoevoer 50 kan ook een toevoer zijn voor water onder hoge druk, bijvoorbeeld meer dan 25 bar, meer dan 50 bar of zelfs 100 bar of meer. Bijvoorbeeld omvat watertoevoer 50 een aansluiting voor het op de toevoer aansluiten van een hogedrukspuit. Door water onder een hoge druk in de houders te leiden, wordt de reiniging verder verbeterd.
Optioneel omvat watertoevoer 50 een verwarmer voor het op warmen van water, bijvoorbeeld tot meer dan 30°C, meer dan 40°C, meer dan 50°C of zelfs meer dan meer dan 60°C.
In houder 4 is een sproeier 52 voorzien die is aangesloten op watertoevoer 50 via een leiding waarin een regelbare klep V5 is voorzien. De regelbare klep V5 wordt aangestuurd door regelmechanisme 26.
In houder 6 zijn ter illustratie drie sproeiers 54, 56, 58 ingericht. Deze sproeiers zijn via een leiding met watertoevoer 50 verbonden. In deze leiding is een regelbare klep V6 voorzien, die is gekoppeld met regelmechanisme 26. Het aantal sproeiers 52, 54, 56, 58 in elke houder kan verschillen van het getoond voorbeeld. Bijvoorbeeld bevatten beide houders 4, 6 slechts één sproeier, of zijn in elke houder 4, 6 twee, drie of meer sproeiers voorzien. Tevens is het mogelijk om de sproeiers 52, 54, 56, 58 van beide houders 4, 6 via één enkele regelbare klep te verbinden met watertoevoer 50. Bij voorkeur is de watertoevoer voor elke houder 4, 6 echter afzonderlijk te regelen doordat afzonderlijke regelbare kleppen V5, V6 zijn voorzien.
De sproeiers 52, 54, 56, 58 zijn op een wand van de betreffende houder 4, 6 gericht. Wanneer water door de sproeiers in de houders 4, 6 wordt gesproeid, worden eventuele voerresten van de wand gespoten. De sproeiers 54, 56, 58 van houder 6 zijn schematisch boven elkaar weergegeven. Echter, sproeiers 54, 56, 58 kunnen desgewenst op dezelfde hoogte, of ongeveer dezelfde hoogte, over de binnenwand van houder 6 zijn verdeeld, zodat water over een groot oppervlak van de binnenwand van houder 6 wordt gesproeid met de sproeiers.
Bijvoorbeeld is het regelmechanisme 26 ingericht de tijd te meten tussen elk keer dat geschakeld wordt van de eerste toestand naar de tweede toestand of vice versa. Indien deze schakeltijd kleiner is dan een vooraf ingestelde ondergrens, bijvoorbeeld 1 minuut, dan schakelt het regelmechanisme 26 naar een verdun-toestand. In de verdun-toestand wordt in één of beide houders 4, 6 water toegevoerd vanaf watertoevoer 50, via de betreffende sproeiers 52, 54, 56, 58 door het bedienen van de corresponderende klep V5, V6. Het toegevoerd water hoeft in de verdun-toestand niet te worden verwarmd, bijvoorbeeld is de temperatuur van het toegevoerd water in de verdun-toestand 5-30 °Celsius. Met het toegevoerde water wordt het nog aanwezig voer verdund. Vervolgens schakelt het regelmechanisme 26 weer naar de eerste toestand of de tweede toestand, zodat het nu verdunde voer heen en weer wordt gepompt tussen de houders 4, 6. Indien opnieuw wordt gedetecteerd dat de hoeveelheid voer, in dit geval verdund voer, is afgenomen -bijvoorbeeld doordat de tijd tussen het schakelen minder is dan de vooraf ingestelde tijd, dan schakelt regelmechanisme 26 naar een spoeltoestand. In de spoeltoestand wordt opnieuw water toegevoerd in de houders 4, 6. In de spoeltoestand wordt bij voorkeur warm of heet water toegevoerd, bijvoorbeeld heeft het toegevoerde water een temperatuur van meer dan 30°C, met meer voorkeur van meer dan 40°C, met nog meer voorkeur meer dan 50°C, en met meeste voorkeur meer dan 60°C. Optioneel kunnen reinigingsmiddelen worden toegevoegd (niet weergegeven in de figuur). Bijvoorbeeld wordt in de spoeltoestand het spoelwater, al dan niet met reinigingsmiddel, een aantal maal heen en weer gepompt tussen de houders, waarna het wordt verwijderd uit de houders, bijvoorbeeld via een uitlaat (niet weergegeven in de figuur).
Inrichting 402 (figuur 6) omvat een eerste houder 4 die grotendeels overeenkomt met houder 4 uit figuur 3 en een tweede houder 406 in de vorm van een voorraadvat. Bijvoorbeeld heeft het voorraadvat 406 een inhoud van meer dan 100 liter, meer dan 250 liter, meer dan 500 liter of zelfs meer dan 1000 liter. Ook inrichting 402 omvat een leiding 12, die is aangesloten op een onderste deel van de eerste houder 4 via aansluiting 8. Een aantal aftappunten 13 zijn voorzien aan de leiding 12. De leiding wordt uiteindelijk omhoog geleid en mondt uit in voorraadvat 406 dat zich boven de eerste houder 4 bevindt. De onderzijde van voorraadvat 406 is via een klep V7 gekoppeld met de bovenzijde van de eerste houder 4. Klep V7 wordt aangestuurd door regelmechanisme 26.
In inrichting 402 wordt het voer vanuit houder 4 door leiding 12 richting voorraadvat 406 gepompt. Hiertoe wordt klep V1B geopend, zodat de gasdruk in houder 4 wordt vergroot ten opzichte van de atmosferische gasdruk die heerst in voorraadvat 406. Bij voorkeur wordt klep V7 gedurende het pompen van voer 4 uit houder 4 gesloten of gesloten gehouden.
Door het bedienen van klep V7 kan houder 4 worden aangevuld met voer uit voorraadvat 406. Kortom, in inrichting 402 wordt het voer effectief rondgepompt. Bijvoorbeeld is houder 4 uitgerust met een sensor, zoals bovenstaand beschreven voor inrichtingen 2, 102, 202, 302. Op basis van het door de sensor gemeten signaal opent regelmechanisme 26 klep V7 voor het bijvullen van houder 4. De zwaartekracht zorgt er in dit geval voor dat voer uit voorraadvat 406 in houder 4 stroomt. Desgewenst kan bij het bijvullen van houder 4 klep VIA worden geopend, zodat de druk in houder 4 wordt verlaagd.
Inrichting 602 uit figuur 8 komt grotendeels overeen met inrichting 2 uit figuur 1. In het navolgende zullen alleen de verschillen worden besproken.
Elke houder 4, 6 van inrichting 602 omvat meerdere sensors 28a-g, 30a-g voor het meten van het niveau van de substantie in de betreffende houder. Elke sensor 28a-g, 30a-g is werkzaam verbonden met het regelmechanisme 26. Waar de sensors 28, 30 van inrichting 2 slechts aangeven of het niveau in de houders 4, 6 onder of boven een bepaald minimumniveau is, kan het regelmechanisme 26 van inrichting 602 op basis van de metingen van sensors 28a-g, 30a-g meerdere niveaus van de houders 4, 6 onderscheiden.
Het regelmechanisme 26 van inrichting 602 is bijvoorbeeld ingericht om de pomp-richting om te keren wanneer één van de sensors 28g of 30g de substantie detecteert. Oftewel, zodra het niveau in één van de houders 4, 6 de bovenste sensor 28g, 30g bereikt, dan wordt de pomp-richting omgekeerd.
Bijvoorbeeld worden een aantal fasen van de regeling gedefinieerd. In een eerste fase schakelt het regelmechanisme tussen de eerste en tweede toestand op basis van detectie van de substantie door de bovenste sensors 28g, 30g zoals in de vorige paragraaf beschreven. In een tweede fase schakelt het regelmechanisme tussen de eerste en tweede toestand op basis van detectie door één van de andere sensors, bijvoorbeeld de onderste sensors 28a, 30a. Bijvoorbeeld gaat het regelmechanisme over van de eerste fase naar de tweede fase indien het regelmechanisme detecteert dat de tijd tussen de schakelmomenten groter is dan een vooraf bepaalde tijd of dat de totale hoeveelheid substantie kleiner is dan een vooraf bepaalde hoeveelheid.
De aansluitingen 14, 16 van houders 4, 6 van inrichting 602 omvatten bovendien een overdrukventiel 36, 38. Bijvoorbeeld is een overdrukventiel gekozen die automatisch opent bij een druk van meer dan 3 bar. Hiermee wordt de veiligheid van de inrichting 602 vergroot.
Houder 4 van inrichting 102 is optioneel aangesloten op een voorraadvat 42 via leiding 44. In leiding 44 is een klep V7 ingericht die wordt aangestuurd door regelmechanisme 26. Bijvoorbeeld is regelmechanisme 26 ingericht om de klep V7 te openen indien het “leeg”-signaal is gegenereerd. Kortom, indien het regelmechanisme op basis van de tijd tussen de schakelmomenten en/of de door de sensor 28a-g, 30a-g gemeten waarden detecteert dat de inrichting 602 leeg is, althans dat de totale hoeveelheid substantie minder is dan een vooraf bepaalde minimumhoeveelheid, dan wordt automatisch klep V7 geopend om substantie uit voorraadvat 42 in houder 4 te voeren. In plaats van voorraadvat 42 kunnen ook een aantal voorraadvaten 42 zijn voorzien, die elk een andere component van de substantie bevatten. Bijvoorbeeld is vat 42 hiertoe uitgevoerd als een menger.
Opgemerkt wordt dat in ten minste één van de houders 4, 6 van de inrichtingen 2, 102, 202, 302, 402, 502, 602 ook een mengorgaan kan zijn ingericht voor het mengen van de substantie.
De aansluitingen 14, 16 van inrichting 602 met overdrukventiel 36, 38 kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd zoals in figuur 9A en/of figuur 9B. In figuur 9B is een vlotter voorzien die de aansluiting 14, 16 aan de onderzijde afsluit zodat geen substantie in de luchtleiding 18, 20 kan geraken. In figuur 4B wordt hetzelfde bereikt door middel van een gaascilinder. Deze gaascilinder laat wel lucht door, maar bij een combinatie van water en schuim zal dit afnemen. Door het drukverschil zal dan de klep omhoog gaan en dus de betreffende luchtleiding 18, 20 afsluiten.
Inrichting 502 (figuur 7) omvat drie houders 204, 205, 206. Opgemerkt dat de inrichting desgewenst meer dan drie houders kan omvatten. Opnieuw wordt de druk in elke houder 204, 205, 206 ingesteld door het regelmechanisme 26. In het getoonde voorbeeld is elke klep via een draad verbonden met het regelmechanisme, echter de aansturing kan ook draadloos plaatsvinden. Ook in inrichting 502 omvat elke houder 204, 205, 206 een sensor 228, 229, 230 voor het meten van het niveau in de betreffende houder, hoewel een dergelijke sensor optioneel is. Immers, het schakelen tussen de verschillende toestanden kan bijvoorbeeld ook op tijdsbasis plaatsvinden, dat wil zeggen dat telkens na een vooraf bepaalde tijd wordt geschakeld naar de volgende toestand.
De leiding 12 van inrichting 502 is met elk van de houders 204, 205, 206 verbonden en omvat een aantal aftappunten 213a-f. In het getoonde voorbeeld zijn zes aftappunten 213a-f getoond, dit kunnen er echter ook meer of minder zijn.
Het regelmechanisme regelt de gasdruk PI, P2, P3 in de houders 204, 205, 206 door de toevoerkleppen en ontluchtingskleppen van de houders 204, 205, 206 aan te sturen. De substantie wordt in een eerste toestand van de eerste houder 204 naar de tweede houder 205 gepompt. Hiertoe wordt de gasdruk PI vergroot ten opzichte van P2, terwijl de gasdruk P3 constant wordt gehouden of althans groter wordt ingesteld dan P2. Bijvoorbeeld wordt de toevoerklep van houder 204 geopend en de ontluchtingsklep van houder 204 gesloten, terwijl de ontluchtingsklep van houder 205 is geopend en de toevoerklep van houder 205 is gesloten en beide kleppen van houder 206 zijn gesloten. De substantie zal dan van houder 204 naar 205 worden gedwongen. Vervolgens schakelt het systeem naar een tweede toestand, bij voorkeur wanneer sensor 228 detecteert dat het niveau in houder 204 zich onder een vooraf bepaald minimumniveau bevindt. In de tweede toestand wordt de gasdruk P2 vergroot ten opzichte van P3, terwijl de gasdruk PI constant wordt gehouden of althans groter dan P3 wordt ingesteld. De substantie wordt daardoor naar houder 206 verplaatst. Wanneer sensor 229 detecteert dat het niveau in houder 205 zich onder een vooraf bepaald minimumniveau bevindt, wordt naar een derde toestand geschakeld.
Bijvoorbeeld wordt de substantie in de derde toestand weer teruggepompt van houder 206 naar houder 205. Wanneer sensor 230 detecteert dat het niveau in houder 206 zich onder een vooraf bepaald minimum bevindt, kan vervolgens naar een vierde toestand worden geschakeld waarin de substantie van houder 205 weer naar houder 204 wordt verplaatst. Wanneer sensor 229 in deze vierde toestand detecteert dat de substantie in houder 205 zich onder het minimumniveau bevindt, wordt weer teruggeschakeld naar de eerste toestand, en begint de cyclus opnieuw.
In een ander voorbeeld wordt in de derde toestand de substantie van de houder 206 direct teruggepompt in houder 204, door druk P3 te vergroten ten opzichte van de druk PI, P3 > PI, terwijl ook P2 > PI. Wanneer sensor 230 dan detecteert dat het niveau in houder 206 zich onder het minimumniveau bevindt, schakelt het regelmechanisme 26 weer naar de eerste toestand en begint de cyclus opnieuw.
Figuren 1, 3, 4, 5, 7 en 8 tonen systemen waarin de leiding 12 is uitgevoerd als een eindige leiding, dat wil zeggen dat leiding 12 geen ringleiding is. Een dergelijke leiding wordt ook wel een doodlopende leiding genoemd. In figuur 10 is schematisch in bovenaanzicht een inrichting 302 getoond waarin de leiding 12 is uitgevoerd als een ringleiding. Een aantal houders 304, 306, 308, 310, 312, 314 zijn op de leiding aangesloten. Bovendien omvat de ringleiding een aantal aftappunten 313.
Het regelmechanisme van inrichting 302 is bij voorkeur ingesteld om de substantie telkens naar een volgende houder langs de ringleiding te pompen. Bijvoorbeeld wordt de substantie in een eerste toestand van houder 304 naar houder 306 gepompt, in een tweede toestand van houder 306 naar houder 308, in een derde toestand van houder 308 naar houder 310, in een vierde toestand van houder 310 naar 312, in een vijfde toestand van houder 312 naar houder 314 en in een zesde toestand van houder 314 naar houder 304 gepompt. Vervolgens begint de cyclus opnieuw. Uiteraard is het ook mogelijk de substantie in de andere richting in de ringleiding rond te pompen.
Een varkensstal 400 (figuur 11) omvat een aantal afdelingen 402, 404, 406. In elke afdeling 402, 404, 406 zijn een aantal hokken ingericht. Omwille van de duidelijkheid zijn alleen van afdeling 404 de hokken weergegeven. Bijvoorbeeld kan in elk hok een zeug met een aantal biggen worden ondergebracht. Langs de afdelingen loopt een gangpad 408. Opgemerkt wordt dat een varkensstal ook op een andere manier kan worden ingedeeld. Bovendien is de uitvinding ook toepasbaar voor andere veesoorten, bijvoorbeeld koeien, kippen of schapen.
In elke afdeling 404 van de stal 400 is een inrichting 2 volgens figuur 1 ingericht. In de getoonde uitvoering is in elk hok één aftappunt 13a-f ingericht. Echter, het behoort tot de mogelijkheden om meerdere aftappunten per hok toe te passen. Optioneel is één van de houders 4 ingericht nabij of zelfs in het gangpad 408, zoals weergegeven in figuur 11, zodat een varkenshouder de houder 4 goed kan bereiken om deze bijvoorbeeld handmatig bij te vullen. Zoals bovenstaand beschreven zijn de houders 4, 6 alternatief ook automatisch bij te vullen.
In een ander voorbeeld (figuur 12) zijn beide houders 4, 6 in of nabij het gangpad ingericht.
In een voorbeeld van een stal waarin meerdere inrichtingen 2 (figuur 13) zijn geplaatst, is één centraal regelmechanisme 726 voorzien. Alternatief kan elke afzonderlijke inrichting 2 een eigen regelmechanisme 26 omvatten, zoals bovenstaand beschreven.
Bij voorkeur wordt eveneens een centrale watertoevoer gebruikt voor alle inrichting in de stal. Bovendien kan een centrale gastoevoer worden voorzien, waarop elke inrichting is aangesloten. Alternatief kan elke inrichting in de stal zijn voorzien van een relatief kleine compressor, of kunnen een aantal inrichtingen in de stal een compressor delen.
Inrichtingen 2, 102, 202, 302, 402, 502, 602 kunnen zijn voorzien van een verwarmingsmiddel voor het verwarmen van de substantie. Bijvoorbeeld zijn één of meer houders 4, 6, 204, 205, 206 ten minste gedeeltelijk ondergebracht in een warmtebad, bijvoorbeeld in een warmwaterbad. Op deze wijze wordt de substantie “au bain marie” op de gewenste temperatuur gebracht en/of op de gewenste temperatuur gehouden. Alternatief is de leiding 12 ondergebracht in een warmtebad. In een ander voorbeeld omvat het verwarmingsmiddel een warmtewisselaar die de substantie in de houders en/of leiding verwarmd / op temperatuur houdt.
De onderhavige uitvinding is geenszins beperkt tot de bovenbeschreven voorkeursuitvoeringen daarvan. De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies binnen de strekking waarvan vele modificaties denkbaar zijn.

Claims (18)

1. Inrichting voor het distribueren van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, omvattende: - ten minste twee houders voor de vloeibare substantie; - een leiding die de houders met elkaar verbindt voor transport van de vloeibare substantie tussen de houders, waarin de leiding is voorzien van een aantal aftappunten; - een pompsysteem voor het verpompen van de vloeibare substantie tussen de houders; en - een regelmechanisme voor het aansturen van het pompsysteem, waarin het pompsysteem een pneumatisch systeem omvat dat is ingericht om de gasdruk in ten minste één van de houders aan te passen, en waarin het regelmechanisme is ingericht om in een eerste toestand het pneumatische systeem aan te sturen om de gasdruk in een eerste houder te vergroten ten opzichte van de gasdruk in een tweede houder, zodat vloeibare substantie van de eerste houder naar de tweede houder stroomt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin het pneumatische systeem is ingericht om de gasdruk in elke houder afzonderlijk te regelen, en waarin het regelmechanisme schakelbaar is tussen de eerste toestand en een tweede toestand, in welke tweede toestand het regelmechanisme het pneumatische systeem aanstuurt om de gasdruk in de tweede houder te vergroten ten opzichte van de gasdruk in de eerste houder of een verdere houder zodat de vloeibare substantie van de tweede houder terug naar de eerste houder of naar de verdere houder stroomt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin ten minste één houder is voorzien van een ontluchtingsklep en een toevoerklep die is verbonden met een gastoevoer van het pneumatische systeem, waarin het regelmechanisme is ingericht om de gasdruk in de ten minste ene houders te regelen door de kleppen van de betreffende houder aan te sturen.
4. Inrichting volgens conclusies 2 en 3, waarin zowel de eerste houder als de tweede houder een ontluchtingsklep en een toevoerklep omvatten, waarin het regelmechanisme is ingericht om in de eerste toestand de toevoerklep van de eerste houder te openen, de ontluchtingsklep van de eerste houder te sluiten, de toevoerklep van de tweede houder te sluiten en de ontluchtingsklep van de tweede houder te openen, en in de tweede toestand de toevoerklep van de tweede houder te openen, de ontluchtingsklep van de tweede houder te sluiten, de toevoerklep van de eerste of verdere houder te sluiten en de ontluchtingsklep van de eerste houder of de verdere houder te openen.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarin voor ten minste één houder de ontluchtingsklep en de toevoerklep zijn uitgevoerd als een enkele meerwegsklep.
6. Inrichting volgens één van de conclusies 2-5, waarin de inrichting ten hoogste twee houders omvat, en het regelmechanisme is ingericht om heen en weer te schakelen tussen de eerste toestand en de tweede toestand, voor het heen en weer pompen van de vloeibare substantie tussen de twee houders.
7. Inrichting volgens één van de conclusies 2-6, waarin het regelmechanisme verder schakelbaar is van en naar een rusttoestand waarin het regelmechanisme de gasdruk in de eerste houder en tweede houder in hoofdzaak constant houdt zodat de vloeibare substantie niet wordt verplaatst.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarin het regelmechanisme is ingericht om bij het schakelen tussen de eerste toestand en de tweede toestand eerst een vooraf bepaalde tijd in de rusttoestand te verblijven.
9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de pompmiddelen uitsluitend het pneumatische systeem omvatten.
10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin elke houder is voorzien van een sensor voor het meten van een niveau van de vloeibare substantie in de betreffende houder.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarin de sensors zijn ingericht om te detecteren of een niveau van de vloeibare substantie in de betreffende houder zich onder of boven een vooraf bepaald niveau bevindt en het regelmechanisme is ingericht om tussen de verschillende toestanden te schakelen op basis van de detectie door de sensors.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarin het regelmechanisme is ingericht om een signaal te genereren dat aangeeft dat de totale hoeveelheid vloeibare substantie in de inrichting kleiner is dan een vooraf bepaalde minimale hoeveelheid op basis van de door de sensors gemeten niveaus.
13. Inrichting volgens conclusie 12, verder omvattende een met één of meer van de houders verbonden watertoevoer, waarin het regelmechanisme is ingericht om water in de houders te voeren indien het signaal gegenereerd is.
14. Inrichting volgens conclusie 13, waarin in elke met de watertoevoer verbonden houder een sproeier is voorzien die is ingericht om via de watertoevoer toegevoerd water tegen de wand van de betreffende houder te sproeien.
15. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin in de leiding een statische menger is voorzien.
16. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende een verwarmingsmiddel voor het verwarmen van de substantie in ten minste één van de houders en/of de leiding, waarin het verwarmingsmiddel bij voorkeur ten minste één warmtebad omvat waarin ten minste één van de houders is geplaatst.
17. Stal voorzien van een inrichting volgens één van de voorgaande conclusies.
18. Werkwijze voor het met de inrichting volgens één van de conclusies 1-16 distribueren van vloeibaar veevoer over een aantal aftappunten in een stal, omvattende: c) het vergroten van de gasdruk in een eerste houder ten opzichte van de gasdruk in een tweede houder zodat vloeibaar veevoer van de eerste houder naar de tweede houder stroomt; en bij voorkeur verder omvattende: d) het vergroten van de gasdruk in de tweede houder ten opzichte van de gasdruk in de eerste houder of een verdere houder zodat het vloeibare veevoer van de tweede houder terug naar de eerste houder of naar de verdere houder stroomt.
NL2016048A 2015-12-29 2015-12-29 Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting. NL2016048B1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016048A NL2016048B1 (nl) 2015-12-29 2015-12-29 Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting.
EP16813163.9A EP3397867B1 (en) 2015-12-29 2016-12-13 Device and method for distributing a liquid substance and animal accommodation provided with such a device
PCT/NL2016/050867 WO2017116229A1 (en) 2015-12-29 2016-12-13 Device and method for distributing a liquid substance and animal accommodation provided with such a device

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016048A NL2016048B1 (nl) 2015-12-29 2015-12-29 Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2016048B1 true NL2016048B1 (nl) 2017-07-06

Family

ID=55754371

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016048A NL2016048B1 (nl) 2015-12-29 2015-12-29 Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP3397867B1 (nl)
NL (1) NL2016048B1 (nl)
WO (1) WO2017116229A1 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2020067874A1 (en) 2018-09-28 2020-04-02 Holding Krulstaart B.V. Container for use in distribution of a liquid substance, device and animal accommodation provided with container, and method for distribution of liquid substance

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN109374875A (zh) * 2018-11-20 2019-02-22 中国科学院生物物理研究所 低噪恒温重力灌流膜片钳装置

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR678982A (fr) * 1928-11-22 1930-04-07 Appareillage de manipulation pneumatique des liquides
US4372354A (en) * 1980-04-28 1983-02-08 Burger King Corporation Condiment dispenser
US5899367A (en) * 1996-07-31 1999-05-04 Mcdonnell Douglas Corporation Automated dispenser
EP0989090A1 (en) * 1998-09-22 2000-03-29 L'air Liquide, Societe Anonyme Pour L'etude Et L'exploitation Des Procedes Georges Claude Methods and systems for distributing liquid chemicals
GB2451135A (en) * 2007-07-20 2009-01-21 Equine Healthcare Ltd Analyser and pump

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR678982A (fr) * 1928-11-22 1930-04-07 Appareillage de manipulation pneumatique des liquides
US4372354A (en) * 1980-04-28 1983-02-08 Burger King Corporation Condiment dispenser
US5899367A (en) * 1996-07-31 1999-05-04 Mcdonnell Douglas Corporation Automated dispenser
EP0989090A1 (en) * 1998-09-22 2000-03-29 L'air Liquide, Societe Anonyme Pour L'etude Et L'exploitation Des Procedes Georges Claude Methods and systems for distributing liquid chemicals
GB2451135A (en) * 2007-07-20 2009-01-21 Equine Healthcare Ltd Analyser and pump

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2020067874A1 (en) 2018-09-28 2020-04-02 Holding Krulstaart B.V. Container for use in distribution of a liquid substance, device and animal accommodation provided with container, and method for distribution of liquid substance

Also Published As

Publication number Publication date
EP3397867B1 (en) 2020-04-08
EP3397867A1 (en) 2018-11-07
WO2017116229A1 (en) 2017-07-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2209467C (en) Method and apparatus for providing domestic animals with liquid food
NL1006473C2 (nl) Inrichting voor het automatisch melken van dieren.
NL2012793B1 (nl) Melksysteem.
CN106455515B (zh) 挤奶装置
NL2016048B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor distributie van een vloeibare substantie, zoals vloeibaar veevoer, en stal voorzien van een dergelijke inrichting.
US20150252289A1 (en) Cooking medium systems having a single fill manifold, and methods of supplying a cooking medium using such systems
NL8900479A (nl) Melkinstallatie.
US20050241589A1 (en) Method for determining a quantity of liquid nutriments consumed by animals
CA2017445A1 (en) Discharge system for milk and an automatic milking system provided with such a discharge system
US8434502B2 (en) Caustic recovery system for C.I.P. cleaning system
US11897798B2 (en) Chiller water sampling device
NL1019544C2 (nl) Inrichting voor het aanbieden en afgeven van voor consumptie geschikt mineraalwater.
CA2946871C (en) Milking device
US6910444B1 (en) Heated milk supply system for livestock
US11528888B2 (en) System for feeding farm animals with a liquid containing full milk
WO1996041910A1 (en) Process and device for dosing detergent compositions
CN111200931B (zh) 自动平衡的家禽水分配系统
NL2018601B1 (nl) Houder voor gebruik in distributie van een vloeibare substantie, inrichting en stal voorzien van houder alsmede werkwijze voor distributie van vloeibare substantie
EP3855903A1 (en) Container for use in distribution of a liquid substance, device and animal accommodation provided with container, and method for distribution of liquid substance
CN110559896A (zh) 一种调配装置
EP1287738A2 (en) Method and device for storing and transporting milk and milk tank.
CA2073461C (en) Milk supply system for livestock
US3068889A (en) Mix-and-air feed system for dispensing freezers
JPH06319400A (ja) 家畜用哺乳給水装置
JP2020025525A (ja) 水生生物収容装置

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220101