NL2007004C2 - Connector voor een kabellint. - Google Patents

Connector voor een kabellint. Download PDF

Info

Publication number
NL2007004C2
NL2007004C2 NL2007004A NL2007004A NL2007004C2 NL 2007004 C2 NL2007004 C2 NL 2007004C2 NL 2007004 A NL2007004 A NL 2007004A NL 2007004 A NL2007004 A NL 2007004A NL 2007004 C2 NL2007004 C2 NL 2007004C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
connector
cable
cable ribbon
clamping
ribbon
Prior art date
Application number
NL2007004A
Other languages
English (en)
Inventor
Sido Otto Oevering
Bart Vries
Original Assignee
Twentsche Kabelfab Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Twentsche Kabelfab Bv filed Critical Twentsche Kabelfab Bv
Priority to NL2007004A priority Critical patent/NL2007004C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2007004C2 publication Critical patent/NL2007004C2/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H01ELECTRIC ELEMENTS
    • H01RELECTRICALLY-CONDUCTIVE CONNECTIONS; STRUCTURAL ASSOCIATIONS OF A PLURALITY OF MUTUALLY-INSULATED ELECTRICAL CONNECTING ELEMENTS; COUPLING DEVICES; CURRENT COLLECTORS
    • H01R12/00Structural associations of a plurality of mutually-insulated electrical connecting elements, specially adapted for printed circuits, e.g. printed circuit boards [PCB], flat or ribbon cables, or like generally planar structures, e.g. terminal strips, terminal blocks; Coupling devices specially adapted for printed circuits, flat or ribbon cables, or like generally planar structures; Terminals specially adapted for contact with, or insertion into, printed circuits, flat or ribbon cables, or like generally planar structures
    • H01R12/50Fixed connections
    • H01R12/59Fixed connections for flexible printed circuits, flat or ribbon cables or like structures
    • H01R12/65Fixed connections for flexible printed circuits, flat or ribbon cables or like structures characterised by the terminal
    • H01R12/67Fixed connections for flexible printed circuits, flat or ribbon cables or like structures characterised by the terminal insulation penetrating terminals
    • HELECTRICITY
    • H01ELECTRIC ELEMENTS
    • H01RELECTRICALLY-CONDUCTIVE CONNECTIONS; STRUCTURAL ASSOCIATIONS OF A PLURALITY OF MUTUALLY-INSULATED ELECTRICAL CONNECTING ELEMENTS; COUPLING DEVICES; CURRENT COLLECTORS
    • H01R25/00Coupling parts adapted for simultaneous co-operation with two or more identical counterparts, e.g. for distributing energy to two or more circuits
    • H01R25/14Rails or bus-bars constructed so that the counterparts can be connected thereto at any point along their length
    • H01R25/145Details, e.g. end pieces or joints
    • HELECTRICITY
    • H01ELECTRIC ELEMENTS
    • H01RELECTRICALLY-CONDUCTIVE CONNECTIONS; STRUCTURAL ASSOCIATIONS OF A PLURALITY OF MUTUALLY-INSULATED ELECTRICAL CONNECTING ELEMENTS; COUPLING DEVICES; CURRENT COLLECTORS
    • H01R4/00Electrically-conductive connections between two or more conductive members in direct contact, i.e. touching one another; Means for effecting or maintaining such contact; Electrically-conductive connections having two or more spaced connecting locations for conductors and using contact members penetrating insulation
    • H01R4/24Connections using contact members penetrating or cutting insulation or cable strands
    • H01R4/2416Connections using contact members penetrating or cutting insulation or cable strands the contact members having insulation-cutting edges, e.g. of tuning fork type
    • H01R4/242Connections using contact members penetrating or cutting insulation or cable strands the contact members having insulation-cutting edges, e.g. of tuning fork type the contact members being plates having a single slot
    • H01R4/2425Flat plates, e.g. multi-layered flat plates
    • H01R4/2429Flat plates, e.g. multi-layered flat plates mounted in an insulating base
    • H01R4/2433Flat plates, e.g. multi-layered flat plates mounted in an insulating base one part of the base being movable to push the cable into the slot

Landscapes

  • Coupling Device And Connection With Printed Circuit (AREA)
  • Multi-Conductor Connections (AREA)

Description

CONNECTOR VOOR EEN KABELLINT
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een connector voor een kabellint.
5 Het gebruik van een kabellint voor het aanleggen van bekabeling in een ruimte heeft als voordeel dat met het leggen van een enkele kabel, meerdere elektrische geleiders worden gelegd. Een kabellint is opgebouwd uit verschillende elektrisch geleidende kernen die zijn omgeven door een 10 gemeenschappelijke mantel. De kernen liggen hierbij op een onderlinge afstand van elkaar en in één vlak. Ieder van de kernen kan hierbij een verschillend signaal dragen en/of bijvoorbeeld elektrische energie leveren. Een kern kan bijvoorbeeld zijn aangesloten op een 15 telecommunicatienetwerk, waarbij andere kernen zijn aangesloten aan netstroom. Het aanleggen van verschillende kabels is dan niet langer nodig.
Een ander voordeel, dat volgt uit de opbouw van een dergelijk kabellint, is dat het mogelijk is om ook in een 20 middengedeelte van een kabellint, dat wil zeggen niet aan de uiteinden daarvan, een connector aan te brengen op het kabellint. Een dergelijke connector heeft doorgaans een connectorlichaam voorzien van een aantal prikkers, overeenkomend met het aantal kernen van het kabellint, die 25 zijn vervaardigd van een elektrisch geleidend materiaal. Om de prikkers in de kernen van het kabellint te drukken en deze daarin gedrukt te houden, is de connector bovendien voorzien van een klemlichaam en verbindingsmiddelen voor het onderling verbinden van het connectorlichaam en het 30 klemlichaam. In deze verbonden toestand strekken de prikkers zich uit in de verschillende kernen van het kabellint, waarbij de prikkers weer elektrisch contact maken met 2 elektrische componenten en/of bijvoorbeeld respectievelijke kernen van een ander verbonden kabellint.
Bij het verbinden van de connector aan een kabellint worden de prikkers door de mantel en door de kern van het 5 kabellint gedrukt, zodat deze verbinding een onherstelbare schade toebrengt aan het kabellint. Ook het verplaatsen van de connector, mocht deze onverhoopt verkeerd geplaatst zijn, is derhalve lastig.
Het is daarom een doel, onder andere doelen, van de 10 onderhavige uitvinding om te voorzien in een connector voor een kabellint die eenvoudig en/of efficiënt in gebruik is.
Hiertoe is er volgens de uitvinding voorzien in een connector volgens conclusie 1.
Meer in het bijzonder is er voorzien in een connector 15 voor een kabellint omvattende: - een connectorlichaam voorzien van ten minste één prikker vervaardigd van een elektrisch geleidend materiaal; - een klemlichaam ingericht voor het ontvangen van het 20 kabellint, en; - verbindingsmiddelen voor het onderling verbinden van het connectorlichaam en het klemlichaam in een verbonden toestand, waarbij het connectorlichaam en het klemlichaam zijn 25 ingericht om in de verbonden toestand daartussen het kabellint klemmend te houden waarbij de prikker zich uitstrekt in een kern van het kabellint, waarbij de connector voorts is voorzien van afstandhoudende middelen ingericht voor het onderling 30 verbinden van het connectorlichaam en het klemlichaam met daartussen het kabellint op een onderlinge afstand van elkaar, waarbij de prikker van het connectorlichaam zich 3 uitstrekt buiten de kern van het in het klemlichaam ontvangen kabellint.
Met de connector volgens de uitvinding is het mogelijk het kabellint te verbinden aan de connector, zonder dat de 5 prikker het kabellint beschadigt. De afstandhoudende middelen maken dit mogelijk. De prikker strekt zich hierbij ten minste uit buiten de kern van het ontvangen kabellint, maar bij voorkeur strekt de prikker zich bovendien uit buiten de mantel van het kabellint. De prikker kan in deze 10 toestand aanliggen tegen het kabellint, meer in het bijzonder de mantel daarvan, maar daarin niet doordringen. Meer bij voorkeur ligt het ontvangen kabellint vrij van de prikker van het connectorlichaam.
De afstandhoudende middelen zijn bij voorkeur 15 ingericht om een onderlinge afstand te houden die groter is dan de lengte van de prikker van het connectorlichaam.
Bij voorkeur zijn zowel het connectorlichaam als het klemlichaam voorzien van een kabellint-ontvangend oppervlak, dat complementair gevormd is aan de vorm van het te 20 ontvangen kabellint. Bij het onderling verbinden van het connectorlichaam en het klemlichaam, wordt het kabellint derhalve nauw ingesloten tussen de twee lichamen waarbij bij voorkeur ook de twee lichamen nauw aansluiten op elkaar. Dit voorziet in een stevige en veilige verbinding.
25 Bij het aanbrengen van een connector volgens de uitvinding op een kabellint, kan de connector eerst tijdelijk worden verbonden aan een kabellint, waarbij bijvoorbeeld het schuiven van de connector over de lengterichting van het kabellint nog mogelijk is. Wordt de 30 plaats van de connector goed bevonden, dan kan met behulp van de verbindingsmiddelen de connector definitief aan het kabellint worden verbonden.
4
Volgens een voorkeursuitvoering is de connector beweegbaar van een eerste verbonden toestand waarbij de lichamen zich op afstand van elkaar uitstrekken en waarbij de prikker van het connectorlichaam zich uitstrekt buiten de 5 kern van het kabellint, naar een tweede verbonden toestand waarbij het kabellint klemmend wordt gehouden tussen de lichamen waarbij de prikker zich uitstrekt in een kern van het kabellint. Het aanbrengen van de connector op een kabellint geschiedt derhalve getrapt. In de eerste verbonden 10 toestand is de prikker bij voorkeur vrij van het kabellint, zodat verplaatsing of verwijdering van de connector nog mogelijk is. In de tweede verbonden toestand is de prikker in de kern van het kabellint gestoken.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de 15 afstandhoudende middelen ingericht voor het op een afstand houden van de lichamen met een maximale onderlinge afstand, waarbij de lichamen vrij beweegbaar zijn van de maximale onderlinge afstand naar de verbonden toestand. De afstandhoudende middelen houden de twee lichamen als het 20 ware bij elkaar, zodat deze van elkaar vallen in bijvoorbeeld de eerste verbonden toestand zoals hierboven genoemd. Door het samendrukken van de lichamen wordt de prikker gestoken in de kern, de tweede verbonden toestand zoals hierboven beschreven. De afstandhoudende middelen 25 schrijven hierbij een maximale onderlinge afstand voor, waarbij de prikker en het kabellint de minimale afstand voorschrijven. Dat wil zeggen, doordat de prikker bij het binnendringen van het kabellint een weerstand zal ondervinden, zal de prikker niet zonder het leveren van een 30 minimale kracht worden gedrukt in het kabellint. In bijvoorbeeld de eerste verbonden toestand zoals hierboven genoemd, wordt de onderlinge beweging van de twee lichamen 5 derhalve begrensd door enerzijds de afstandshoudende middelen en anderzijds de prikker en het kabellint.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de afstandhoudende middelen een aanslag en een 5 aanslagoppervlak, waarbij de op het ene lichaam aangebrachte aanslag is ingericht om aan te grijpen op het aanslagoppervlak van het andere lichaam voor het op afstand houden van de lichamen. Bij aangrijping op het aanslagoppervlak wordt bij voorkeur de maximale afstand 10 tussen de twee lichamen begrensd, zoals hierboven beschreven. De aanslag en het aanslagoppervlak zijn dan zo ingericht dat zij aangrijpen bij een maximale afstand tussen de twee lichamen. De aanslag en het aanslagoppervlak liggen dan vrij van elkaar wanneer de afstand kleiner is dan deze 15 maximale afstand.
Het is echter ook mogelijk dat de afstandhoudende middelen bovendien een minimale afstand tussen de lichamen voorschrijven. Ook hier kan dan gebruik worden gemaakt van een aanslag met een corresponderend aanslagvlak, die dan 20 tegenovergesteld zijn georiënteerd aan het aanslagoppervlak voor het opleggen van een maximale afstand. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er gebruik wordt gemaakt van een enkele aanslag, die vrij beweegbaar is tussen twee aanslagvlakken waarbij de afstand tussen de 25 aanslagoppervlakken de toelaatbare onderlinge beweging voorschrijft.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm, omvatten de afstandhoudende middelen een op het connectorlichaam aangebrachte kolom en een in het klemlichaam aangebrachte 30 doorgang. Bij voorkeur strekt de kolom zich uit in de verbindingsrichting van de twee lichamen. Dat wil zeggen, dat de lengteas van de kolom zich uitstrekt in de richting waarin de twee lichamen onderling worden bewogen voor het 6 daartussen klemmen van het kabellint. Het buitenoppervlak van de kolom kan hierbij dienst doen als geleidingsoppervlak waarop het binnenoppervlak van de doorgang in het klemlichaam glijdt. De onderlinge beweging tussen de twee 5 lichamen wordt hierbij beperkt tot één richting. Meer bij voorkeur is er voorzien in meerdere kolommen, die aangrijpen in meerdere doorgangen van het klemlichaam. Het is hierbij voordelig wanneer één van de kolommen asymmetrisch is uitgevoerd. De verbinding tussen de twee lichamen is 10 derhalve maar op één manier mogelijk.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm strekt de aanslag zich uit nabij het uiteinde van de kolom en waarbij het aanslagoppervlak zich uitstrekt nabij een uiteinde van de doorgang. De aanslag heeft hierbij bij voorkeur een 15 normaal gericht naar de prikker toe, dat wil zeggen in de richting van de verbindingsrichting, terwijl het aanslagoppervlak een normaal heeft die gericht is tegengesteld aan die verbindingsrichting.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn ten 20 minste één van de verbindingsmiddelen en de afstandhoudende middelen als klikverbinding en/of veerkrachtig uitgevoerd. Dit maakt het eenvoudig om bijvoorbeeld de twee lichamen te verbinden, zonder dat het kabellint definitief wordt verbonden. Ten minste één van het aanslagoppervlak of de 25 aanslag van de afstand houdende middelen kunnen hierbij vervormen voor een eenvoudige aanbrenging. Na aanbrenging veren de afstandhoudende middelen terug, zodat zij de afstand voorschrijven volgens de vinding. De aanslag kan hiertoe bij voorkeur een schuin verlopend oppervlak hebben, 30 dat schuin afloopt in de richting van de verbindingsrichting af.
De verbindingsmiddelen omvatten bij voorkeur een samenwerkende lip-gleuf verbinding, waarbij voor het 7 onderling verbinden van de lichamen de lip wordt vervormd en vervolgens opgenomen wordt in een gleuf na terugveren van de lip. Ook de lip van de verbindingsmiddelen kan voorzien zijn van een schuin verlopend oppervlak voor het eenvoudig 5 vervormen van de lip.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvat het klemlichaam kabellintverbindingsmiddelen voor het verbinden van het kabellint aan het klemlichaam. Dit voorkomt dat het kabellint losraakt van de connector wanneer de prikker zich 10 nog niet uitstrekt in de kern, in het bijzonder in de eerste verbonden toestand zoals hierboven beschreven. Bij voorkeur omvatten de kabellintverbindingsmiddelen ten minste een haakvormig orgaan voor het aangrijpen van het kabellint. Het haakvormige orgaan is ingericht om het kabellint te 15 omgrijpen. Bij voorkeur is er hierbij voorzien in twee haakvormige organen, die zich aan weerszijden van een te ontvangen kabellint uitstrekken. De afstand tussen de twee haakvormige organen komt dan overeen met de breedte van een kabellint.
20 De prikker, of bij voorkeur de meerdere prikkers die ieder in een respectievelijke kern van het kabellint kunnen worden gestoken, zijn elektrisch geleidend uitgevoerd. Verbonden aan de prikker, of de meerdere prikkers, zijn dan bijvoorbeeld elektrische componenten. Het is hierbij niet 25 noodzakelijk dat ieder van de kernen van het kabellint wordt verbonden met een prikker. Het kan bijvoorbeeld mogelijk zijn de connector te verbinden met één kern of bijvoorbeeld een aantal van de kernen van het kabellint. Zo kan het bijvoorbeeld mogelijk zijn om een lichtschakelaar, een data-30 aansluitpunt of een stopcontact aan te brengen met behulp van de connector. Echter, volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is de connector ingericht voor het elektrisch verbinden van twee kabellinten, waarbij: 8 - de prikker van het connectorlichaam zich uitstrekt aan weerszijden van het connectorlichaam, - de verbindingsmiddelen zijn ingericht om twee klemlichamen aan beide zijdes van het connectorlichaam 5 met daartussen een kabellint te verbinden, waarbij de prikker zich uitstrekt in de overeenkomstige kernen van de twee kabellinten, - de afstandhoudende middelen zijn ingericht voor het onderling verbinden van het connectorlichaam en de 10 klemlichamen op de onderlinge afstanden van elkaar.
De prikker is in deze uitvoering ingericht om twee aan weerszijden daarvan aangebrachte kernen van twee kabellinten elektrisch te verbinden. Het is hierbij overigens niet noodzakelijk dat de prikker door één onderdeel gevormd 15 wordt, van belang is dat bijvoorbeeld twee prikkers die zijn aangebracht aan weerszijden van het connectorlichaam elektrisch geleidend zijn verbonden voor het elektrisch geleidend verbinden van de twee kernen van de kabellinten. Het is bovendien denkbaar dat er tevens elektrische 20 componenten zijn aangebracht in de connector.
Het is hierbij mogelijk twee kabellinten tijdelijk te verbinden aan de connector, om vervolgens de connector definitief te verbinden met de twee kabellinten. Bij voorkeur zijn de verbindingsmiddelen en de afstandhoudende 25 middelen ingericht om de twee klemlichamen onafhankelijk te verbinden. In een eerste stap kan bijvoorbeeld de connector definitief worden aangebracht op een ringleiding, om dan op een later tijdstip een aftakking van die ringleiding te creëren met behulp van een tweede kabellint. Tijdens ieder 30 van deze verbindingsstappen is de connector beweegbaar ten opzichte van de kabellinten, indien gewenst. Het is echter ook mogelijk om beide klemlichamen met een enkele klemming tegen het connectorlichaam aan te drukken voor het tegelijk 9 verbinden van de kabellinten. Hierbij kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een geschikte tang.
Bij voorkeur is het connectorlichaam ingericht om aan weerszijden de kabellinten te ontvangen en is hiertoe meer 5 bij voorkeur voorzien van twee kabellint-ontvangende oppervlakken.
Het is hierbij voordelig als één van de klemlichamen is ingericht om aangebracht te worden op een middendeel van het kabellint. Het kabellint steekt hierbij als het ware uit 10 aan de beide zijkanten van het klemlichaam en het connectorlichaam in de verbonden toestand.
Bijvoorbeeld voor het creëren van een aftakking van een ringleiding, is het voordelig wanneer een klemlichaam is ingericht voor het ontvangen van een uiteinde van een 15 kabellint, waarbij het klemlichaam een opname omvat als kabellintverbindingsmiddelen voor het opnemen van het uiteinde van het kabellint. Het klemlichaam, en het corresponderende connectorlichaam, is hierbij bij voorkeur aan één kant gesloten, waarbij de tegenoverliggende kant het 20 uiteinde van het kabellint kan ontvangen. De kabellintverbindingsmiddelen zijn dan bij voorkeur ingericht om aan te grijpen op het uiteinde van het kabellint.
Het is hierbij mogelijk dat de te verbinden kabellinten een verschillend aantal kernen heeft. Zo kan het 25 bijvoorbeeld mogelijk zijn dat in de aftakking maar een beperkt aantal van de kernen benodigd is. Het is hierbij mogelijk het aantal prikkers en/of het oppervlak voor het ontvangen van een kabellint van het connectorlichaam of het klemlichaam aan te passen aan het aantal te verbinden 30 kernen. Bij voorkeur zijn de lichamen echter ingericht voor het onderling verbinden van een vooraf bepaalde hoeveelheid kernen, bijvoorbeeld vier, waarbij in het geval van een 10 lager aantal te verbinden kernen een of meerdere prikkers niet wordt gebruikt.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de in de tekening weergegeven figuren die een 5 voorkeursuitvoeringsvorm van de connector volgens de uitvinding tonen, waarin: - Figuur 1 schematisch de connector in de definitief verbonden toestand toont; - Figuur 2 schematisch de connector in de tijdelijk 10 verbonden toestand toont; - Figuur 3 schematisch het connectordeel van de connector in perspectief toont; en - Figuren 4 en 5 twee uitvoeringen van de klemdelen van de connector tonen; en 15 - Figuur 6 schematisch de uitvoering uit figuur 5 met een verbonden kabellint in perspectief toont, - Figuren 7 en 8 schematisch de tijdelijk verbonden toestand in meer detail tonen, en - Figuur 9 schematisch de definitief verbonden 20 toestand in detail toont.
In figuur 1 is schematisch een connector 1 volgens de uitvinding weergegeven. De connector 1 is ingericht om aan een ringleiding die gevormd wordt door een eerste kabellint 2, een tweede kabellint 3 te verbinden. Beide kabellinten 25 hebben vier kernen 2a-2d, respectievelijk 3a-3d. De connector is hierbij ingericht om de kernen 2a-2d met de kernen 3a-b te verbinden, waarbij kern 2a contact maakt met de kern 3a, 2b met 3b, 2c met 3c en 2d met 3d. De connector 1 is hiertoe voorzien van prikkers in de vorm van messen die 30 verder nader in detail beschreven zullen worden. De connector 1 heeft in dit voorbeeld een lengte en een breedte van 41 millimeter en de dikte van de connector 1 in de toestand zoals getoond in figuur 1 is 18 millimeter.
11
Zoals beter zichtbaar is in figuur 2 is de connector opgebouwd uit twee klemdelen 4 en 5 en een connectordeel 6. Het kabellint 3 is in de verbonden toestand ingeklemd tussen het connectordeel 6 en het klemdeel 4 en het kabellint 2 is 5 in de verbonden toestand, zoals getoond in figuur 1, ingeklemd tussen het connectordeel 6 en het klemdeel 5.
In figuur 3 is het connectordeel 6 meer in detail getoond, waarbij duidelijk de messen 9 zichtbaar zijn die zijn ingericht om de kernen van twee kabellinten onderling 10 te verbinden. De messen 9 steken hierbij door het connectordeel 6 en steken uit aan beide zijden daarvan, zie ook figuur 8. In deze uitvoering zijn de messen aangegeven met 9a ingericht om de kernen 2a en 3a te verbinden, terwijl bijvoorbeeld de messen aangegeven met 9d zijn ingericht om 15 de kernen 2d van het kabellint 2 te verbinden met de kern 3d van het kabellint 3.
Het connectordeel 6 is spiegelsymmetrisch, zodat de onderzijde, zoals gezien in figuur 3, identiek gevormd is aan de zijde zoals van boven zichtbaar is in figuur 3. Het 20 connectordeel 6 is voorzien van een ontvangoppervlak 10 dat is ingericht om een zijde van een kabellint te ontvangen.
Het oppervlak 10 is hiertoe voorzien van uitsparingen lOa-d die complementair zijn gevormd aan een zijde van een kabellint. Het connectordeel 6 is bovendien voorzien van 25 overeenkomstige doorgangen 11 zodat een kabellint zich door het lichaam 6 kan uitstrekken, zodat de connector kan worden aangebracht op een middendeel van een kabellint.
In de hoeken van het connectordeel 6 zijn vier kolommen 7 aangebracht. De kolommen 7 hebben een in 30 hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede, waarbij één zijde over een lengte is afgeplat. Het uiteinde is wel weer cirkelvormig van dwarsdoorsnede, zodat een aanslag 16 wordt gevormd. Bovendien is één van de kolommen 7a voorzien van 12 een uitsparing in de dwarsdoorsnede, zodat deze een asymmetrische vorm heeft.
Het connectordeel 6 is bovendien voorzien van lippen 14 met een schuin verloop 14a voor het verbinden van het 5 connectordeel 6 aan een klemdeel 4 of 5.
De klemdelen 4 en 5 zijn hier in detail getoond in de figuren 4 en 5. De vormen van de twee klemdelen komen in hoofdzaak overeen, met als uitzondering dat de uitvoering zoals getoond in figuur 5 aan één uiteinde is voorzien van 10 afsluitingen 12. Het klemdeel 4 is ingericht om een uiteinde van een kabellint 3 te ontvangen, waarbij het uiteinde van het kabellint 3 wordt gehouden in een overkapping 12a, zie figuur 6. De overkapping 12a voorziet in een stevige verbinding van het kabellint 3 op het klemdeel 4. Het 15 klemdeel 5 zoals getoond in figuur 4 is aan weerszijden dan weer voorzien van doorgangen 11 zodat dit klemdeel 5 kan worden aangebracht op een middengedeelte van een kabellint. Beide klemdelen zijn voorzien van haken 13 die aan weerszijden van een kabellint 2 of 3 kunnen aangrijpen, zie 20 figuur 6. Dit maakt het mogelijk de klemdelen 4 en 5 provisorisch te verbinden aan een kabellint 3.
De klemlichamen 4 en 5 zijn bovendien voorzien van een ontvangend oppervlak 10, gelijk aan de oppervlakken 10 van het klemlichaam 6. De klemdelen 4 en 5 en het 25 connectorlichaam 6 zijn ingericht om daar tussen een kabellint 2,3 stevig in te klemmen, zodat de oppervlakte 10 van de twee delen complementair gevormd zijn aan een kabellint.
De klemdelen 4 en 5 zijn voorzien van doorgangen 8 die 30 samenwerken met de kolommen 7 van het connectordeel 6. De doorgangen zijn aan een uiteinde voorzien van aanslagoppervlakken 17, die samenwerken met de aanslagen 16 van de kolommen 7. Eén van de doorgangen 8a is bovendien 13 weer asymmetrisch gevormd, zodat deze samenwerkt met de asymmetrisch gevormde kolom 7a van het connectorlichaam 6.
De klemdelen 4 en 5 zijn bovendien voorzien van gleuven 15 die zijn ingericht om samen te werken met de lippen 14.
5 Nabij de gleuven 15 is er voorzien in een schuin verlopend oppervlak 15a dat in een eenvoudige verbinding voorziet, zoals later meer in detail zal worden beschreven.
Met de connector 1 volgens de vinding is het mogelijk om twee kabellinten provisorisch te verbinden met de 10 connector 1 waarbij de connector nog kan worden verplaatst ten opzichte van de kabellinten. Als de definitieve plaats van de connector is bepaald, kan de connector definitief worden verbonden met de kabellinten. In figuur 7 is de connector 1 in een eerste, tijdelijk, verbonden toestand 15 getoond, waarbij de connector nog verplaatsbaar is ten opzichte van de kabellinten. De kabellinten zijn omwille van de duidelijkheid niet getoond in deze figuur. In figuur 8 is dezelfde toestand in een zijaanzicht getoond, waarbij de kabellinten 2 en 3 wel zijn getoond. In deze eerste 20 verbonden toestand zoals getoond in de figuren 7 en 8, en overigens ook in figuur 2, worden de kabellinten 2, respectievelijk 3 gehouden door de klemdelen 5, respectievelijk 4. Met name de haken 13, maar ook de overkapping 12a, zorgen hierbij voor een verbinding van de 25 kabellinten 2,3 met de klemdelen 5,4. De kabellinten strekken zich hierbij uit op de ontvangoppervlakken 10 van de klemdelen 4 en 5. In deze toestand bevinden de kabellinten 2 en 3, en meer in het bijzonder de kernen 2a-d, 3a-d daarvan zich buiten het bereik van de messen 9. Dit 30 maakt het mogelijk de kabellinten te verplaatsen ten opzichte van de connector, of in een richting dwars op het vlak in figuur 8. De connector 1 kan derhalve in de lengterichting van bijvoorbeeld het kabellint 2, die een 14 ringleiding vormt, worden verschoven totdat de juiste positie is bepaald.
Om de klemdelen 4 en 5 bij het connectordeel 6 te houden in deze toestand, werken de aanslag 16 van de 5 kolommen 7 en het aanslagoppervlak 17 van de doorgangen 8 samen, zoals duidelijk zichtbaar is in figuur 7. De aanslag 16 heeft hierbij een aanslagoppervlak met een normaal in de richting aangegeven met I. Wanneer de tussen het klemdeel 4 en het connectordeel 6 aangebrachte kabellint definitief 10 moet worden verbonden, zullen deze twee delen in een richting I naar elkaar bewogen worden, de verbindingsrichting. De samenwerkende aanslagen 16 van de kolommen 7 en de aanslagoppervlakken 17 van de doorgangen 8 voorkomen dat het klemdeel 4 verder dan een voorgeschreven 15 afstand in een richting tegenovergesteld aan de verbindingsrichting, aangegeven met II, ten opzichte van het connectordeel 6 kan bewegen. De aanslag 16 en het aanslagoppervlak 17 zijn elastisch vervormbaar, zodat bij het aanbrengen van het klemdeel 4 op het connectordeel 6 20 deze onderdelen vervormen om de onderlinge verbinding mogelijk te maken. De beweging van bijvoorbeeld de delen 4 en 6 zoals getoond in de figuren 7 en 8, worden hierbij enerzijds begrensd door de messen 9 en het kabellint 3 en anderzijds de samenwerkende aanslagen 16 en 25 aanslagoppervlakken 17.
Pas wanneer er voldoende kracht wordt uitgeoefend, zullen de messen 9 in de kernen 3a-d van het kabellint 3 worden gestoken om te bewegen naar de definitieve verbonden toestand, zie figuren 1 en 9. Bij het bewegen van het 30 klemdeel 4 in een richting I naar het connectordeel 6 toe, zullen de schuine oppervlakken 14a en 15a van respectievelijk de lip 14 en de gleuf 15 samenwerken zodat de lip 14 naar binnen toe zal afbuigen. Bij nog verdere 15 beweging zal de lip 14 uiteindelijk terugschieten in de gleuf 15, zoals is getoond in figuur 9, zodat het connectordeel 6 stevig is verbonden aan het klemdeel 4. In deze toestand wordt het kabellint 3 stevig ingeklemd tussen 5 het connectordeel 6 en het klemdeel 4, waarbij de messen 9a-d zich uitstrekken in de kernen 3a-d van het kabellint 3. Nadat ook het andere klemdeel 5 is gedrukt op het connectordeel 6, waarbij de messen 9a-d ook in de kernen 2a-d van het kabellint 2 zijn gestoken, is er elektrisch 10 contact gemaakt tussen de kernen 2a-d van het kabellint 2 met de kernen 3a-d van het kabellint 3.
De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de weergegeven uitvoeringsvormen, maar strekt zich ook uit tot andere uitvoeringsvormen, die vallen binnen de reikwijdte 15 van de aangehechte conclusies. De uitvinding is bijvoorbeeld niet beperkt tot een aantal kernen van een kabellint of een aantal te verbinden kernen van een kabellint. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk twee kabellinten met een verschillend aantal kernen te verbinden. Zo is het bovendien denkbaar om 20 de connector volgens de vinding te gebruiken om twee doorgaande kabellinten te verbinden of juist twee uiteinden van kabellinten. Ook is het mogelijk dat de connector één kabellint via de twee verbonden toestanden kan verbinden, terwijl het andere kabellint meteen definitief wordt 25 verbonden. De connector is dan voorzien van afstandhoudende middelen voor één klemlichaam.

Claims (12)

1. Connector voor een kabellint omvattende: — een connectorlichaam voorzien van ten minste één 5 prikker vervaardigd van een elektrisch geleidend materiaal; — een klemlichaam ingericht voor het ontvangen van het kabellint, en; — verbindingsmiddelen voor het onderling verbinden van 10 het connectorlichaam en het klemlichaam in een verbonden toestand, waarbij het connectorlichaam en het klemlichaam zijn ingericht om in de verbonden toestand daartussen het kabellint klemmend te houden waarbij de prikker zich 15 uitstrekt in een kern van het kabellint, waarbij de connector voorts is voorzien van afstandhoudende middelen ingericht voor het onderling verbinden van het connectorlichaam en het klemlichaam met daartussen het kabellint op een onderlinge afstand 20 van elkaar, waarbij de prikker van het connectorlichaam zich uitstrekt buiten de kern van het in het klemlichaam ontvangen kabellint.
2. Connector volgens conclusie 1, waarbij de connector 25 beweegbaar is van een eerste verbonden toestand waarbij de lichamen zich op afstand van elkaar uitstrekken en waarbij de prikker van het connectorlichaam zich uitstrekt buiten de kern van het kabellint, naar een tweede verbonden toestand waarbij het kabellint klemmend 30 wordt gehouden tussen de lichamen waarbij de prikker zich uitstrekt in een kern van het kabellint.
3. Connector volgens conclusie 1 of 2, waarbij de afstandhoudende middelen zijn ingericht voor het op afstand houden van de lichamen met een maximale onderlinge afstand, waarbij de lichamen vrij beweegbaar 5 zijn van de maximale onderlinge afstand naar de verbonden toestand.
4. Connector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afstandhoudende middelen een aanslag en een 10 aanslagoppervlak omvatten, waarbij de op het ene lichaam aangebrachte aanslag is ingericht om aan te grijpen op het aanslagoppervlak van het andere lichaam voor het op de afstand houden van de lichamen.
5. Connector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afstandhoudende middelen een op het connectorlichaam aangebrachte kolom en een in het klemlichaam aangebrachte doorgang omvatten.
6. Connector volgens conclusie 4 en 5, waarbij de aanslag zich uitstrekt nabij het uiteinde van de kolom en waarbij het aanslagoppervlak zich uitstrekt nabij een uiteinde van de doorgang.
7. Connector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste één van de verbindingsmiddelen en de afstandhoudende middelen als klikverbinding en veerkrachting is uitgevoerd.
8. Connector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het klemlichaam kabellintverbindingsmiddelen omvat voor het verbinden van het kabellint aan het klemlichaam.
9. Connector volgens conclusie 8, waarbij de kabellintverbindingsmiddelen ten minste één haakvormig orgaan omvatten voor het aangrijpen van het kabellint. 5
10. Connector volgens een van de voorgaande conclusies voor het elektrisch verbinden van twee kabellinten, waarbij: - de prikker van het connectorlichaam zich uitstrekt aan weerszijden van het connectorlichaam, 10. de verbindingsmiddelen zijn ingericht om twee klemlichamen aan beide zijdes van het connectorlichaam met daartussen een kabellint te verbinden, waarbij de prikker zich uitstrekt in de overeenkomstige kernen van de twee kabellinten, 15. de afstandhoudende middelen zijn ingericht voor het onderling verbinden van het connectorlichaam en de klemlichamen op de onderlinge afstanden van elkaar.
11. Connector volgens conclusie 10, waarbij de 20 verbindingsmiddelen en de afstandhoudende middelen zijn ingericht om de twee klemlichamen onafhankelijk te verbinden.
12. Connector volgens een van de voorgaande conclusies, 25 waarbij een klemlichaam is ingericht voor het ontvangen van een uiteinde van een kabellint, waarbij het klemlichaam een opname omvat als kabellintverbindingsmiddelen voor het opnemen van het uiteinde van het kabellint.
NL2007004A 2011-06-28 2011-06-28 Connector voor een kabellint. NL2007004C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2007004A NL2007004C2 (nl) 2011-06-28 2011-06-28 Connector voor een kabellint.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2007004A NL2007004C2 (nl) 2011-06-28 2011-06-28 Connector voor een kabellint.
NL2007004 2011-06-28

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2007004C2 true NL2007004C2 (nl) 2013-01-03

Family

ID=44640875

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2007004A NL2007004C2 (nl) 2011-06-28 2011-06-28 Connector voor een kabellint.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2007004C2 (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2016133663A1 (en) * 2015-02-17 2016-08-25 3M Innovative Properties Company Connector and connector assembly
CN111952914A (zh) * 2020-09-14 2020-11-17 滨州市富阳电力科技有限公司 一种下户线电缆夹

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0390450A1 (en) * 1989-03-31 1990-10-03 The Whitaker Corporation Back-to-back stackable connector for interface bus
US5498172A (en) * 1993-07-30 1996-03-12 Sunx Kabushiki Kaisha Electrical connector for interconnecting parallel multiconductor cables
DE202005016685U1 (de) * 2005-10-25 2006-02-16 Murr-Elektronik Gmbh Anschlußmodul mit einer Piercing-Kontaktklemme
EP2280466A1 (en) * 2009-07-31 2011-02-02 Abb B.V. Cable system

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0390450A1 (en) * 1989-03-31 1990-10-03 The Whitaker Corporation Back-to-back stackable connector for interface bus
US5498172A (en) * 1993-07-30 1996-03-12 Sunx Kabushiki Kaisha Electrical connector for interconnecting parallel multiconductor cables
DE202005016685U1 (de) * 2005-10-25 2006-02-16 Murr-Elektronik Gmbh Anschlußmodul mit einer Piercing-Kontaktklemme
EP2280466A1 (en) * 2009-07-31 2011-02-02 Abb B.V. Cable system

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2016133663A1 (en) * 2015-02-17 2016-08-25 3M Innovative Properties Company Connector and connector assembly
CN107251323A (zh) * 2015-02-17 2017-10-13 3M创新有限公司 连接器和连接器组件
US10476179B2 (en) 2015-02-17 2019-11-12 3M Innovative Properties Company Connector and connector assembly
CN111952914A (zh) * 2020-09-14 2020-11-17 滨州市富阳电力科技有限公司 一种下户线电缆夹

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20200150357A1 (en) Flexible Push-Pull Boot
EP2500982B1 (en) Wire-to-wire connector
US8454378B2 (en) Connector
CA2371991A1 (en) Electrical splice connector with spring
US8506319B2 (en) Actuator for a connector
US4416503A (en) Gripping or locating devices
US11121485B2 (en) Battery clamp device
US20030171024A1 (en) Electrical connector
NL8403691A (nl) Optische verbindingsinrichting.
US9819113B2 (en) Electrical connection apparatus
CN112751289A (zh) 用于扁平配线和机器人组件的夹持件
US7963056B1 (en) Cable markers for use in close quarters
US9293860B1 (en) Connector for a vehicle
WO2015092742A1 (en) Electrical connector with two spring arms, having a separator which opens or widens the spring arms, to ease the entrance of the mating connector.
NL2007004C2 (nl) Connector voor een kabellint.
US8083531B1 (en) Power connector
US20160211603A1 (en) Contacts with retractable drive pins
EP2698890A1 (en) Busbar assembly
EP1248321B1 (en) A connection system for flexible flat strip cables
CN210016232U (zh) 母线槽和相应的电气组件
WO2011019466A1 (en) Insulation displacement terminal system with regulated wire compression
EP0985832A1 (en) Clip
EP0493547A1 (de) Vielpolige elektrische kupplungsvorrichtung.
CA1204479A (en) Insulation shearing electrical terminal
US20160312919A1 (en) Cable management clasp for a cable assembly of a communication system

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200701