NL2004182C2 - Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. - Google Patents
Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2004182C2 NL2004182C2 NL2004182A NL2004182A NL2004182C2 NL 2004182 C2 NL2004182 C2 NL 2004182C2 NL 2004182 A NL2004182 A NL 2004182A NL 2004182 A NL2004182 A NL 2004182A NL 2004182 C2 NL2004182 C2 NL 2004182C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- air
- blow
- blower
- air flow
- wall
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F24—HEATING; RANGES; VENTILATING
- F24F—AIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
- F24F9/00—Use of air currents for screening, e.g. air curtains
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Combustion & Propulsion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Structures Of Non-Positive Displacement Pumps (AREA)
- Air-Conditioning Room Units, And Self-Contained Units In General (AREA)
Description
4X/2IH49/YB/3p
INBLAASEENHEID VOOR HET GENEREREN VAN EEN 5 LUCHTWAND VOOR HET SCHEIDEN VAN DE LUCHT IN TWEE RUIMTEN
De uitvinding heeft betrekking op een inblaasinrichting voor het genereren van een luchtwand voor het thermisch scheiden van de lucht in een eerste, relatief 10 koude ruimte van de lucht in een tweede, relatief warme ruimte, bijvoorbeeld de vrije omgeving, welke ruimten met elkaar in verbinding staan door een doorgangsopening, welke inblaaseenheid omvat: een aan één zijde van de doorgangsopening 15 gepositioneerde langwerpige inblaaseenheid, die een langsrichting bezit en omvat: ventilatormiddelen en een daaraan aan de inblaaszijde aansluitende, in hoofdzaak evenwijdig aan het hoofdvlak van de doorgangsopening opgestelde inblaasspleet, die zich over nagenoeg de gehele 20 desbetreffende afmeting van de doorgangsopening uitstrekt voor het opwekken van een althans min of meer platte luchtstroom, die althans ongeveer gericht is naar de tegenoverliggende zijde van de doorgangsopening.
Deze bekende inblaaseenheid omvat een enkelvoudig 25 druksysteem, waarbij de richting van de uittredende luchtstroom met een hoge dynamische druk min of meer loodrecht staat op de aslijn van het huis van de inblaaseenheid en waarbij een enkele luchttoevoer wordt aangebracht, meestal parallel met bovengenoemde aslijn en 30 uitgevoerd in ronde, vierkantige of veelhoekige doorsnede-vorm.
Vaak wordt een dergelijke inblaaseenheid zodanig uitgevoerd, dat personen en kleine en hulpvoertuigen, zoals vorkheftrucks kunnen passeren. Daartoe kan de inblaasspleet 35 bijvoorbeeld aan één zijde van een meestal rechthoekige doorgangsopening worden gepositioneerd. Bekend is ook het gebruik van een inblaasspleet, die aansluit aan de bovenrand van de opening. Ook dan kunnen personen en voertuigen 2 passeren.
Een inblaasinrichting van het in aanhef vermelde type is het bekende voorbeeld uit de praktijk, waarin men een luchtstroom min of meer haaks op de aslijn van de holte 5 met luchtuitstroomspleet, slechts kan verkrijgen door middel van dwarse verbindingsplaatjes met bevestiging, aan te brengen in genoemde spleet. Dat heeft tot gevolg, dat er ook in de lengterichting bij elk verbindingsplaatje (ten minste één per 8 a 10 cm ) het parabolische snelheidsprofiel, eigen 10 aan een laminaire luchtstroom, zorgt voor een onregelmatige luchtstroom binnen de luchtwand, waardoor uitwaaiering van de luchtstroom in die luchtwand bevorderd wordt. Aldus ontstaat een dubbel-gevormd parabolisch snelheidsprofiel.
Ook worden, in het bekende voorbeeld, 15 bevestigingspunten met bolle kop aangebracht om genoemde verbindingsplaatjes te bevestigen, hetgeen eveneens leidt tot uitwaaiering van de luchtstroom in de luchtwand.
Voorts worden de vlakken, die de luchtuitstroomspleet vormen, veelal te kort genomen, 20 waardoor niet alleen de asymmetrische uitvoering van de luchtverdeelkast een licht afbuigende luchtwand te zien geeft, ten opzichte van de aslijn, gelegen binnen de luchtuitstroomspleet, maar ook het turbulente karakter van deze luchtstroom onvoldoende tot laminaire luchtstroom is 25 omgevormd, waardoor een belangrijke oorzaak van uitwaaiering ontstaat. Hierbij verkrijgt men in de luchtverdeelkast de invloed, enerzijds van de dynamische druk, bij het begin sterk en vervolgens afnemend, en anderzijds de gelijkmatige statische druk over de hele lengte van de luchtverdeelkast. 30 De luchtstroom die uit deze luchtverdeelkast komt vertoont dan ook afwijkingen van het gewenste profiel.
Een inblaasinrichting van het in aanhef vermelde type is bijvoorbeeld bekend uit DE-A-102 07 103. Deze inblaasinrichting heeft, buiten de genoemde nadelen, nog een 35 bijkomend nadeel, namelijk de aanwezigheid van een regelklepje aan het einde van de luchtuitstroomspleet, die de turbulentie in de luchtwand zal bevorderen als hij niet is gelegen in het verlengde van de vlakken die de 3 luchtuitstroomspleet vormen.
Een andere inblaasinrichting van het in aanhef vermelde type is bekend uit US-A-6 431 978, waarbij ook diverse verbindingsplaatjes in de korte spleetvlakken, 5 evenals de korte spleetvlakken zelf, zullen zorgen voor uitwaaiering en ongelijkheid van de luchtstroom in de luchtwand.
Al de hierboven genoemde inblaasinrichtingen behoren tot het type met de enkelvoudig opgebouwde 10 druksystemen, waarbij de luchtuitstroomspleet, al dan niet voorzien van dwarse verbindingsplaatjes, de enige ingebouwde luchtweerstand van de inblaaseenheid vormt.
De uitvinding verschaft een inblaasinrichting van het genoemde type, waarbij 15 de snelheid van de lucht in de luchtinblaasspleet ten minste 15 m/s bedraagt; de breedte van de inblaasspleet in het gebied van 5 - 40 mm ligt; de lengte van de inblaasspleet in de richting van 20 de luchtstroom in het gebied van 5 - 100 cm., bij voorkeur 5 - 40 cm, nog meer bij voorkeur 10 - 30 cm ligt; de holte een althans min of meer prismatische vorm bezit, dat wil zeggen op elke langspositie dezelfde dwarsdoorsnedevorm bezit; 25 aan welke holte enerzijds ten minste één zich over in hoofdzaak de gehele langsafmeting van de holte uitstrekkende luchtinvoer, en anderzijds de inblaasspleet aansluiten; welke inblaasspleet wordt begrensd door twee 30 gladde, onderling evenwijdige vlakken; in de stroomopwaartse zone van welke holte een luchtstromingsweerstand aanwezig is; de ten opzichte van de luchtstromingsweerstand stroomafwaartse zone van welke holte een in de 35 stromingsrichting zich vernauwende vorm bezit; en welke luchtinvoer- en welke luchtinblaasspleet samen een luchtstromingspatroon met een hoofd-luchtstromingsrichting in de holte bepalen, welk patroon op 4 elke langspositie van het stroomafwaartse deel van de holte nagenoeg hetzelfde is, en de luchtstromingssnelheid in dat stroomafwaartse deel overal naar de ingang van de inblaasspleet gericht is.
5 Als gevolg van deze maatregelen wordt de turbulentie van de uit de uitstroomspleet stromende luchtstroom sterk verminderd, zodat deze aanzienlijk minder last heeft van de strakheid van de hoofdstroom verminderende factoren en deze een betere scheiding vormt tussen beide 10 ruimten.
Goedkoop en betrouwbaar is een uitvoering, waarin de inblaaseenheid de bijzonderheid vertoont, dat de luchtstromingsweerstand een althans min of meer plaatvormig element met een regelmatig patroon van openingen omvat, 15 bijvoorbeeld een gaas, een geperforeerde plaat, of dergelijke, waarvan het doorstroombare oppervlak ongeveer 0,1 - 0,6 x, bij voorkeur ongeveer 0,3 x, de betreffende oppervlakte van het plaatvorminge element bedraagt, en de lineaire afmetingen van de openingen in het gebied van 20 ongeveer 1 - 15 mm liggen. De openingen kunnen elke willekeurige geschikte vorm bezitten.
Volgens ander aspect van de uitvinding vertoont de inblaasinrichting de bijzonderheid, dat de inblaasventilatormiddelen via een toevoerruimte aan de ten 25 minste ene luchttoevoer aansluiten.
Volgens weer een ander aspect van de uitvinding vertoont de inblaasinrichting de bijzonderheid, dat de luchtstromingsweerstand op een afstand van de ten minste ene luchttoevoer ter grootte van ongeveer 0,2 - 0,4 x, bij 30 voorkeur ongeveer 0,30 - 0,35 x, de totale afstand tussen de ten minste ene luchttoevoer en de invoer van de inblaasspleet gelegen is.
Een regelbare inrichting wordt verkregen met een uitvoering, waarin de doortocht van de ten minste ene 35 luchttoevoer instelbaar is.
Ter voorkoming van wervelingen en turbulenties, die drukval en energieverliezen kunnen veroorzaken en bovendien aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van 5 suizende of fluitende geluiden kan de inblaasinrichting met voordeel de bijzonderheid vertonen, dat de overgangen van de binnenoppervlakken van de holte naar de binnenvlakken van de inblaasspleet vloeiende, afgeronde vormen bezitten.
5 In het geval waarin de richting van de luchtwand gekozen moet kunnen worden, bijvoorbeeld voor het optimaliseren van de werking van de luchtwand, kan de inblaasinrichting met voordeel de bijzonderheid vertonen, dat althans de inblaasspleet zwenkbaar is rond een 10 zwenkzone, die ongeveer evenwijdig is met de langsrichting van de inblaaseenheid.
De gelijkmatigheid van de uittredende luchtstroom over de lengte van de uitstroomopening wordt verbeterd, wanneer het toevoerkanaal een prismatische vorm heeft, dat 15 wil zeggen op elke langspositie dezelfde dwarsdoorsnedevorm vertoont.
De inrichting wordt compacter, zodat de doorgangsopening binnen de gegeven bouwkundige randvoorwaarden groter kan worden uitgevoerd, wanneer de 20 inblaasspleet zich ten minste gedeeltelijk binnen het toevoerkanaal uitstrekt.
De inblaasinrichting kan verder zijn voorzien van een toevoerkanaal waarvan de doorsnede is gevormd uit een regelmatige of onregelmatige driehoek, een vierkant, een 25 rechthoek of onregelmatige vormen hiervan, een ovaal, een cirkel, tussenliggende vormen, inclusief asymmetrische vormen en waarbij de ruimte tussen bovengenoemde regelklep en het toevoerkanaal voldoende is om ook bij asymmetrische luchttoevoer, een goede luchttoevoer te krijgen over de 30 beide zijden van genoemde regelklep; een richtingsregeling van de luchtwand, voorzieningen nodig voor een horizontale of verticale opstelling.
Hoewel diverse configuraties mogelijk zijn voor het aansluiten tussen het toevoerkanaal en de inblaasspleet, 35 heeft het de voorkeur, dat de inblaasspleet aan zijn van de inblaasopening af gekeerde zijde wordt afgesloten door een zich dwars op de uitstroomrichting uitstrekkend, op afstand van het breedste stuk van de inblaasspleet uitstrekkend 6 paneel. Deze configuratie maakt het mogelijk de lucht symmetrisch in de inblaasspleet te brengen. Voorts wordt hiermee op gemakkelijke wijze een systeem met een meervoudige weerstand verkregen.
5 Om de hoeveelheid uit de inblaasspleet tredende lucht goed te kunnen regelen, heeft het de voorkeur dat het paneel in de uitstroomrichting hoofdzakelijk parallel aan zichzelf beweegbaar is.
Voorts is het aantrekkelijk, wanneer een 10 geperforeerde verbindingsplaat zich hoofdzakelijk dwars op de uitstroomrichting uitstrekt tussen de wanden van de inblaasspleet en wanneer de verbindingsplaat met ten minste één van beide wanden is verbonden. In deze verbindingsplaat kunnen de openingen zijn aangebracht door bijvoorbeeld 15 boren, stansen of door een bewerking met een priem. Een gaas kan bestaan uit een kunststof, zoals nylon, een metaal, zoals roestvrij staal, of dergelijke. Roestvast plaatstaal wordt als zeer geschikt beschouwd. Deze plaat kan een regelmatig patroon van openingen omvatten, zoals een gaas of 20 een geperforeerde plaat, waarvan de doortocht ongeveer 0,1 -0,6 x, bij voorkeur 0,3 x het oppervlak van het plaatvormige element bedraagt en de lineaire afmetingen van de openingen tussen 1 en 15 mm liggen.
Bij voorkeur is de luchtstromingsweerstand gelegen 25 op een afstand van de ten minste ene luchttoevoer ter grootte van ongeveer 0,2 - 0,4 x, bij voorkeur ongeveer 0,30 - 0,35 x, de totale afstand tussen de ten minste ene luchttoevoer en de invoer van de inblaasspleet.
De hierboven beschreven inrichting behoort tot het 30 type van de meervoudig opgebouwde druksystemen. Namelijk, de totale luchtweerstand van de inblaaseenheid is samengesteld uit meerdere luchtweerstanden, zoals die van de uitstroomspleet, met als variabelen: de afstand tussen de platen en de lengte van de spleet de positie van een in de 35 inblaasspleet opgenomen geperforeerde plaat en een regelklep in de vorm van een plat U-profiel. De voordelen van het genoemde meervoudige druksysteem zijn: een compacte bouwwijze; een strakke luchtwand; een regelbare luchtwand; 7 een gelijkmatige vorming van de luchtwand over de inblaaslengte; een luchtwand, waarvan de aslijn van de luchtstroom, zonder afwijking, haaks staat op de aslijn in de lengte van de kern van de inblaaseenheid en een 5 enkelvoudig gevormd parabolisch snelheidsprofiel in de lengte van de uitstroomspleet.
Om de doortocht van de inblaasinrichting instelbaar te maken heeft het buiten de hierboven reeds genoemde mogelijkheid van de regeling door middel van het 10 zich dwars op de uitstroomrichting uitstrekkende paneel de mogelijkheid dat ten minste één van de wanden van de inblaasspleet in de richting dwars op de inblaasrichting beweegbaar is.
Ter verkrijging van een vloeiende stroom zonder de 15 kans op verstoringen, die tot wervelingen of turbulentie aanleiding zou kunnen geven, hebben de overgangen tussen de binnenoppervlakken van de holte naar de binnenvlakken van de inblaasspleet bij voorkeur vloeiende, afgeronde vormen.
Ter vereenvoudiging van de constructie is de 20 beweegbare wand van de inblaasspleet bij voorkeur aan ten minste drie zich hoofdzakelijk parallel aan de wand uitstrekkende armen opgehangen en is de beweegbare wand gekoppeld met een van hefbomen voorzien instelmechanisme. Voor de regeling van de vlakke platen maken wij onderscheid 25 tussen het vaste vlak, dat als basis dient van het genoemde frame en het verstelbare deel, uitgevoerd in licht plaatwerk en onder en boven voorzien is van een afdichting van rubber, PVC of dergelijke. De verstelbare plaat wordt met vier hangstangetjes als het ware gewichtloos gemaakt, om 30 gemakkelijk verschuifbaar te blijven op de raakvlakken.
Bijvoorbeeld met het oog op de lokale dominante windomstandigheden kan de inblaasinrichting het kenmerk vertonen, de inblaasspleet om zijn lengterichting kantelbaar in het toevoerkanaal is geplaatst. Deze inblaasinrichting is 35 ook geschikt om de luchtdruk met geringe luchtstroom, veroorzaakt door windvlagen bij frontale deuropeningen, grenzend aan de weersomstandigheden buiten en die de zijwaartse luchtdruk op de luchtwand tijdelijk verhogen, 8 langer te weerstaan. Het is niet altijd mogelijk, een luchtwand op een maximaal luchtdebiet te laten werken, tussen de windvlagen, wegens overlast aan geluid en tocht.
Bij detectie van een aankomende windvlaag is het 5 nu mogelijk onmiddellijk de vlakken van de luchtstroom breder te maken. Als op hetzelfde ogenblik een bypass-klep over de ventilator wordt gesloten, welke ventilator al op maximum toerental werkt, is het nu mogelijk onmiddellijk meer lucht door de verbrede vlakken van de luchtstroom 10 spleet te stuwen, waardoor de luchtwand meer weerstand aan de zijwaartse luchtdruk kan bieden.
De druk van de windvlaag zal de luchtwand iets naar binnen drukken. Daardoor zal er een ongewenste luchtstroom door de met een luchtwand afgeschermde ruimte 15 spoelen, met als gevolg een verminderd comfort-gevoel. Door nu eveneens, onmiddellijk bij de detectie van de aankomende windvlaag, de richting van de luchtwand van 5° tot 30° naar buiten te richten, kunnen de gevolgen van deze overdruk beperkt worden.
20 Tevens is van belang, dat de ruimte, waarin deze deuropening staat, aan zijn andere zijde geen openingen heeft die ook op een of andere wijze met de omgeving verbonden zijn. Hier wordt gedacht aan luchtinstallaties, al dan niet gecombineerd met verwarming en andere 25 klimatisering, welke doorgaans zijn uitgerust met luchtverversing. In een dergelijk geval dient ook deze inblaaseenheid voorzien te worden van afsluitkleppen en bijhorende regeling. Gezien afsluiting bij windvlagen tijdelijk is, heeft dit verder geen invloed op de goede 30 werking van luchtinstallatie met bijhorende, hierboven genoemde inblaaseenheden.
Tussen de windvlagen dient over de maximaal werkende ventilator de bypass-klep geopend te worden. In tegenstelling tot het sluiten van de bypass-klep, dat in een 35 fractie van een seconde moet plaatsvinden, mag het weer openen van de klep iets langer duren. Hetzelfde geldt ook voor het weer versmallen van de vlakken van de luchtstroom, en ook het weer in de oorspronkelijke richting plaatsen van 9 de luchtwand. Niet alle weersomstandigheden met windvlagen zijn gelijk. Ook de invalshoek op de deuropening met luchtwand is niet steeds dezelfde. Meting van al deze weersomstandigheden is mogelijk. Deze meetgegevens kunnen 5 via een automatisch systeem de bovengenoemde elementen regelen in afhankelijkheid van de noodzaak en intensiteit.
De hierboven genoemde inblaaseenheid kan ook uitgevoerd worden met een automatische regeling voor diverse weersomstandigheden en meer constante windomstandigheden, 10 die onderling toch kunnen verschillen. In een dergelijk geval dient men de inblaaseenheid van de luchtverversing daaraan aan te passen, bijvoorbeeld door de luchttoe- en -afvoer hiervan in hetzelfde vlak als de toegepaste luchtwand te brengen. Bij een inblaaseenheid met regeling, zoals 15 hierboven genoemd, kan het noodzakelijk zijn, de deuropening met twee of meer luchtwanden uit te rusten, welke dan geregeld worden, afhankelijk van de noodzaak en de overdruk. De twee luchtwanden kunnen op dezelfde aslijn liggen of op twee aslijnen naast elkaar. De twee luchtwanden kunnen ook 20 tegenover elkaar staan, welke een hoek ten opzichte van elkaar vormen en gericht naar de buitenzijde van het gebouw.
Een ruimtebesparende oplossing verschaft de maatregel dat het toevoerkanaal een hoofdzakelijk drrehoekige vorm heeft.
25 Voorts is de inblaasinrichting geschikt voor inbouw boven een vals plafond. De luchtwand wordt dan gevormd door een luchtstroom welke van boven naar onder gaat. De zichtbare ruimte in het valse plafond is slechts enkele millimeter breder dan de uitstroomspleet.
30 Andere vormen dan een driehoek zijn mogelijk, mits een klein deel van de uitstroomspleet buiten de behuizing is aangebracht, waardoor deze juist aan de onderzijde van het valse plafond uitmondt. Juist door de inbouw van een kern van de inblaaseenheid in deze behuizing, is het mogelijk op 35 alle zijden van de behuizing één of meerdere luchttoevoeren aan te brengen. Voorts is het aldus mogelijk de ventilator tegen de behuizing aan te bouwen waardoor een compacte opbouw ontstaat.
10
Omdat deze inblaasinrichting een prismatisch gevormd deel boven de luchtuitstroomspleet heeft, kan deze prrsmatisch gevormde ruimte gebruikt worden om verwarmingsweerstanden of warmtewisselaars met CV-water 5 onder te brengen, teneinde de luchtstroom van de luchtwand te verwarmen.
Bij deze inblaasinrichtingen kan de lucht omlaag, maar ook omhoog bewegen met een inblaaseenheid aan de onderzijde van de doorgang.
10 Ook warmtewisselaars met ijswater zijn toepasbaar, bij voorkeur met een omhoog gerichte luchtstroom in verband met de afvoer van condenswater.
Om de symmetrie te vergroten heeft het de voorkeur, dat de inrichting twee ventilatoren omvat, die aan 15 weerszijden van het toevoerkanaal zijn aangesloten.
Een dergelijke inblaaseenheid kan ook voorzien zijn van een symmetrisch aangebrachte luchtscheiding van boven het begin van de luchtuitstroomspleet en verder in rechte lijn (vertikaal) naar de omkasting, daarboven. Zo kan 20 men twee ventilatoren aansluiten, waarvan de ene ventilator de lucht links van de inblaaseenheid aanzuigt en de andere de lucht rechts van de inblaaseenheid aanzuigt. De lucht links kan een andere temperatuur en absolute vochtigheid hebben dan de lucht rechts. In de uitstroomspleet en de 25 luchtwand wordt de luchtstroom niet gemengd, waardoor een de luchtstroom van de luchtwand ontstaat met twee onderling verschillende temperaturen en vochtigheden. Nabij de vloer zal de lucht van links weer naar links bewegen en hetzelfde bij rechts. Deze maatregelen zullen ertoe bijdragen, dat er 30 nog minder warmte- en vochtverliezen ontstaan dan bij het gebruik van een luchtwand met slechts één ventilator.
Een inblaasinrichting die dient voor het leveren van een secundaire luchtstroom over de primaire luchtwand kan zijn voorzien van een huis of omkasting met de kern van 35 een inblaasinrichting, beide uitgevoerd volgens hierboven genoemde beschrijving, waarin een tweede inblaasinrichting in een lagedruk-uitvoering vast wordt ingebouwd. Hierbij kan de hele omkasting instelbaar zijn om de richting van de 11 luchtstromen gelijktijdig te regelen. Het is echter eveneens mogelijk een individueel richtbare kern van een inblaasinrichting toe te passen, die is samengebouwd met een tweede vast ingebouwde inblaasinrichting in één omkasting.
5 Al deze varianten kunnen eveneens toegepast worden in het geval van uitvoering van één primaire luchtstroom met aan beide zijden een secundaire luchtstroom met een lage druk.
Al naargelang het temperatuurverschil over de oppervlakten van de luchtgeleidende delen worden de wanden al dan niet 10 geïsoleerd.
Een inblaasinrichting kan op twee manieren uitgevoerd worden: namelijk ten eerste met de kern van de inblaaseenheid vast bevestigd in de behuizing, waarbij een flexibele verbinding aanwezig is tussen de omkasting en de 15 luchttoevoerkanalen om de richting van de luchtwand te kunnen aanpassen; en een andere mogelijkheid is, beide tijdens de regeling te ontkoppelen en na de regeling weer te koppelen. Hierbij is sprake van een aangrenzend aan de inblaasspleet geplaatste hulpinblaasspleet, die is 20 aangesloten aan een hulpventilator. Een tweede manier bestaat erin om boven en onder, ter hoogte van de luchtstroomuitlaat, een as of spil aan te brengen, die is verbonden met het genoemde frame, waardoor de kern van de inblaaseenheid onafhankelijk, over een hoek van ongeveer 40° 25 draaibaar is. Dit veronderstelt, dat er afdichtmiddelen zoals strips of rubber/PVC profielen aan de bewegende raakvlakken, bij de aslijn van de spillen zijn aangebracht om luchtverliezen in de behuizing te voorkomen, bij elke positie of hoek van de kern van de inblaaseenheid.
30 In de luchtuitstroomspleet van de enkelvoudig opgebouwde drukinrichtingen volgens de stand van de techniek zijn niet alleen verbindingsplaatjes geplaatst om de luchtstroom enigszins recht uit blazen, maar deze dienen eveneens voor het vormvast uitvoeren van de plaatconstructie 35 van de hele behuizing. Om bij de inrichting volgens de uitvinding eveneens een vormvaste inblaaseenheid te krijgen, worden de onderdelen, van de kern van de inblaaseenheid samengebouwd op een uitwendig vormvast frame, uitgevoerd en 12 samengesteld uit profiel of in plaat met vouwen in het metaal ter versteviging.
De regelschroef bevindt zich op het vlak van de bovengenoemde geperforeerde plaat. Deze regelschroef is 5 bijvoorbeeld bereikbaar met een lange schroevendraaier. De regelschroef is bereikbaar tussen de twee vlakken van de uitstroomspleet. Omdat de kern van de inblaaseenheid van richting kan veranderen, blijkt dat bovengenoemd punt altijd bereikbaar is zonder interne ontregeling. Hierdoor is ook 10 geen supplementaire doorvoer in de behuizing nodig, waardoor luchtlekken worden voorkomen.
De beweging van de regelschroef wordt via een in het frame gelagerde draadstang en een mechanische overbrenging naar de vlakke regelplaat overgedragen.
15 Wanneer de regeling op afstand moet gestuurd worden, dient er een aandrijving, bijvoorbeeld met een servo-motor, aan toegevoegd te worden, welke bijvoorbeeld door middel van een excentriek en een veerontlasting, kan zorgen voor een onmiddellijke instelling. Deze 20 voorkeursuitvoeringsvorm verschaft een inblaasinrichting van de hierboven beschreven type, waarbij de beweegbare wanden door middel van een door de elektromotor aandrijfbare band en ten minste een hefboom zijn verbonden met een elektromotor.
25 De regeling van de klep, gevormd uit een plat U- profiel van de kern van de inblaaseenheid, vindt eveneens via een regelschroef plaats. Deze regelschroef bevindt zich op het vlak van de bovengenoemde geperforeerde plaat en is verbonden met een draadstang, gehouden in het frame en met 30 mechanische overbrenging om een evenwijdige regeling van de klepopening aan twee zijden over de gehele lengte te verkrijgen. Voor het instellen kan dezelfde schroevendraaier als hierboven worden gebruikt.
De regeling van de inblaasrichting geschiedt met 35 een draadstang, welke de kern van de inblaasinrichting verbindt met een opening in de behuizing. Bij voorkeur is de positie van ten minste de elektromotor, de lagering van de aandrijfbare band of de hefboom door middel van een met een 13 schroevendraaier bedienbare schroefspil instelbaar.
In geval de regeling op afstand moet gestuurd worden dient een servo-motor gebruikt te worden, welke met een excentriek en een veerontlasting, kan zorgen voor de 5 onmiddellijke instelling.
De behuizing met de inblaasinrichting dient een luchtwand op te bouwen welke begint aan de vloer en eindigt tegen het valse plafond van de inblaaseenheid van de luchtwand of omgekeerd. Dat houdt ook in, dat de 10 inblaasspleet ook aan de vloer moet beginnen en eindigen aan het valse plafond. Om dit mogelijk te maken moet de ondersteuning van de behuizing zo dicht mogelijk bij de vloer blijven. Niet alle vloeren zijn geheel vlak; daarom dient de ondersteuning zo te worden uitgevoerd, dat een 15 verticale regeling in alle richtingen mogelijk is en dat de nuttige hoogte onder de luchtinblaasspleet < 1,5 cm blijft. Hiertoe wordt een metalen plaat gebruikt, waarop de omkasting bevestigd kan worden. Rond deze metalen plaat met opstaande vouwen aan beide zijden wordt een frame geplaatst 20 met bevestigingsmogelijkheden op de vloer evenals regelschroeven voor geringe hoogteregeling en bevestiging.
Een aspect van de uitvinding betreft de ventilatiemiddelen. Deze ventilatiemiddelen dienen voldoende statische druk te leveren om de verliezen in 25 toevoerleidingen en bochten en in de inblaaseenheid te overwinnen. Tevens dient de dynamische druk voldoende te zijn om na het doorlopen van de genoemde luchtkring nog stuwkracht te hebben om de breedte van de deuropening met een luchtwand af te sluiten.
30 Een ander aspect van de vinding betreft het hergebruik van de geproduceerde luchtstroom in de luchtwand. Deze luchtstroom wordt bij voorkeur hergebruikt, omdat deze op een temperatuur en vochtigheid staat, welke gezien op de temperatuur- en vochtigheidsschaal ongeveer in het midden 35 ligt tussen de beide temperaturen en vochtigheden, gemeten over luchtwand als scheiding. Dit bevordert de goede werking van de luchtwand als scheiding.
Tevens vermindert dit de vorming van fijne 14 ijskristallen, althans over de breedte van de deuropening. Toch kan de vorming van ijskristallen niet geheel voorkomen worden. Er zijn nog ten minste twee situaties, waarin ijsvorming kan ontstaan.
5 In een eerste situatie komen de luchtlagen inderdaad nagenoeg gescheiden bij de aanzuigeenheid en botsen ze ter hoogte van de rechthoekige aanzuigeenheid alle uitwendig tegen dezelfde wand van de aanzuigeenheid. Ter plaatse worden de voorheen gescheiden luchtstromen en -lagen 10 met verschillende temperaturen en vochtigheid alsnog gemengd, waarbij dan fijne ijskristallen kunnen ontstaan. Deze ijskristallen worden dan door de aanzuigeenheid aangezogen en slaan inwendig neer op de metalen buitenwanden van de gehele installatie. De oorzaak daarvan is, dat de 15 temperatuur van de aangezogen lucht bij een luchtwand in de deuropening van een diepvriesruimte bij genoemd systeem hoger is dan de uitwendige temperatuur van de metalen buitenwanden, waardoor de ijskristallen zich aan de binnenzijde van deze metalen wanden afzetten, met het 20 gevolg, dat deze daar een laag vormen, welke na een tijd hinderlijk wordt voor de verdere storingsvrije werking van de inrichting. Het volstaat, de buitenwanden van de luchtwand-inrichting volgens het te verwachten temperatuursverschil te isoleren, opdat de ijsvorming wordt 25 voorkomen.
Een tweede situatie is de vorming van fijne ijskristallen op het aanzuigrooster en alle andere roosters en filters die kunnen voorkomen in de inrichting. Deze ijsvorming is een gevolg van turbulentie, waarbij niet-30 gemengde kleine luchtvolumes of -delen, achter elkaar vóór en door het rooster komen. Het eerste luchtdeel kan koud en droog zijn, waarbij het rooster in temperatuur verlaagt en een tweede deel kan op dezelfde plaats van het rooster warmer en vochtiger zijn. Het tweede deel lucht kan daar 35 ijskristallen vormen en afzetten, met het gevolg, dat het rooster kan dichtgroeien en uiteindelijk de goede werking verhinderen. Of en hoe deze ijsneerslag plaatsvindt, hangt af van de temperatuur die het rooster kan behouden tijdens 15 de werking en de frekwentie van de temperatuur- en vochtigheidswisselingen.
Volgens de uitvinding worden de gescheiden luchtlagen zo veel mogelijk gescheiden gehouden tot voorbij 5 het aanzuigrooster. Het zal duidelijk zijn, dat rechthoekige aanzuigeenheden met frontale vlakken hiervoor niet kunnen worden gebruikt. Aanzuigeenheden welke driehoekig zijn uitgevoerd en uitgerust met een aanzuigrooster, beginnende ongeveer bij de punt van de driehoek en eindigend ongeveer 10 in de helft van dat vlak of daarvoor, kunnen de secundaire luchtstromen links en rechts van de al dan niet gecombineerde primaire luchtstroom scheiden. Deze secundaire luchtstromen zullen zeker turbulent worden, indien ze tegen een wand botsen, maar dat beïnvloedt niet de kwaliteit van 15 de lucht bij het genoemde aanzuigrooster. Tussen de twee genoemde secundaire luchtstromen bevindt zich de al dan niet gecombineerde primaire luchtstroom, welke via het genoemde aanzuigrooster wordt afgevoerd voor hergebruik in de luchtwand-installatie.
20 De driehoekige aanzuigeenheid kan op verschillende wijzen uitgevoerd worden. Een eerste uitvoering is die met de gelijkbenige driehoek, maar ook een rechthoekige driehoek, links en rechts, met alle ongelijkbenige driehoeken daartussen, zijn mogelijk. Driehoeken kunnen bij 25 de basis ook nog verbonden worden met een rechthoek, teneinde inpassing in bepaalde inplantering mogelijk te maken, en varianten daarvan. Hiertoe verschaft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm een stroomopwaarts van de ventilator geplaatste luchtafzuigeenheid, omvattende een 30 prismatisch afvoerkanaal met een doorsnede met een scherpe hoek waarbij de scherpe hoek gekeerd is naar de richting waarvan de af te zuigen lucht wordt toegevoerd, en dat in een aan de scherpe zijde grenzende wand een toevoeropening is aangebracht.
35 De richting van de primaire luchtstroom in de luchtwand is bepalend voor de temperatuur en vochtigheid in deze gegenereerde luchtwand. Richt men de primaire luchtstroom iets naar binnen, namelijk de zijde van de 16 diepvriesruimte, dan zal de temperatuur van deze luchtstroom stijgen, omdat er dan meer lucht uit de warmste secundaire luchtstroom wordt betrokken. Meer vocht van buiten kan op deze wijze in de diepvriesruimte terechtkomen. Richt men de 5 primaire luchtstroom iets naar buiten, tegengesteld aan de zijde van de diepvriesruimte, dan zal de temperatuur van deze luchtstroom dalen, omdat er dan meer lucht uit de koudste secundaire luchtstroom wordt betrokken. Het is de bedoeling, de primaire luchtstroom van de luchtwand zo 10 zuiver mogelijk te richten naar de driehoekige aanzuigeenheid, daarbij geholpen door een vaan op de punt van de driehoekige aanzuigeenheid, welke instelbaar is. Deze vaan kan in één stuk recht of getordeerd uitgevoerd worden. Deze getordeerde vaan houdt dan rekening met de verschildruk 15 die eigen is aan de kwaliteitsverschillen van de begrensde luchtvolumes, en die boven en onder in de deuropening van een diepvriesruimte ontstaat. Deze getordeerde vaan kan ook uitgevoerd worden in meerdere rechte stukken, welke geleidelijk onder elkaar kunnen ingesteld worden, min of 20 meer overeenkomend met de genoemde getorste vaan.
Een voorkeursuitvoeringsvorm verschaft dan ook de maatregel, dat aan de scherpe zijde van het afvoerkanaal een zich in de lengterichting uitstrekkend, kantelbaar met het kanaal verbonden paneel is geplaatst.
25 De primaire luchtstroom van de luchtwand, al dan niet samengesteld, dient gelijkmatig over de hoogte van de aanzuigeenheid aangezogen te worden, wetende dat inwendig de lucht in de aanzuigeenheid bovenaan wordt afgevoerd. Om een gelijkmatige aanzuiging te bevorderen zal het aanzuigrooster 30 regelbaar uitgevoerd moeten worden, zodanig dat er bovenaan een vernauwing ontstaat met een groter drukverschil dan onderaan, waar de maximale opening blijft bestaan bij geringer drukverschil. Een dergelijk rooster kan vervaardigd worden door twee identieke geperforeerde platen, met een 35 luchtdoorlaat tussen 15 en 60 %, bij voorkeur 30 %, op elkaar te leggen. De perforaties kunnen rond zijn, maar ook andere vormen zijn mogelijk, mits het beoogde doel wordt bereikt. Zijn de perforaties op alle plaatsen in dit rooster 17 maximaal open, dan heeft men de maximaal gekozen luchtdoorlaat. Door verschuiving van de ene geperforeerde plaat ten opzichte van de andere geperforeerde plaat ontstaat een gelijkmatige vernauwing over het hele oppervlak 5 van de op elkaar liggende platen. Bij deze uitvoering is het ook mogelijk de genoemde geperforeerde platen bovenaan ten opzicht van elkaar meer te verschuiven dan elders. Op deze wijze verkrijgt men de uitvoering die hierboven beschreven is. Bij deze uitvoering dienen de platen zuigend op elkaar 10 te liggen.
Deze luchtwand met de beschreven inblaaseenheid en aanzuigeenheid kan men ook achter elkaar telkens in tegengestelde zin plaatsen en daar nog luchtwanden aan toevoegen, voorzover het temperatuur- en 15 vochtigheidsverschil dit noodzakelijk maakt. Een bijkomend gevolg van het gebruik van meerdere luchtwanden in een deuropening is, dat het temperatuur en vochtigheidsverschil zal afnemen in vergelijking tot het gebruik van slechts één luchtwand. Daardoor zal ook de dwarse druk op de luchtwand 20 bovenaan en onderaan afnemen, waardoor een bron van warmte-en vochtverliezen althans ten dele wordt geëlimineerd.
Bovengenoemde uitvoering zal ervoor zorgen, dat ijsvorming tot een minimum wordt beperkt. Toch kan ijsvorming niet geheel voorkomen worden in 25 grensomstandigheden van de aanwezige luchtkwaliteit. IJs zet zich af onder de vorm van klevende kristallen op vlakken en voorwerpen. Bij aanraking komen deze ijskristallen vrij in de vorm van ijsstof. Dit aspect van de uitvinding bestaat erin, deze ijskristallen in tegengestelde richting van de 30 aangezogen luchtstroom met een sterke luchtstroom of luchtworp los te maken van het rooster en weg te blazen naar de ruimte buiten de inwendige luchtwandinstallatie. Een voorkeursuitvoeringsvorm betreft dan ook een inblaaseenheid waarbij in het afvoerkanaal een persluchtinrichting aanwezig 35 is die is ingericht voor het naar de toevoeropening leiden van een persluchtstroom.
Hiervoor dient een miniholte met inblaasspleet, gevoed door lucht op compressordruk, welke met kamwielen, 18 aandrijfmotor met wormwiel overbrenging en een geleide kettingsysteem automatisch op ingestelde tijden naar boven en naar onder kan bewegen. Teneinde in de buurt van deze tegenstroom onder druk, geen aanzuigluchtstroom te krijgen, 5 die de ijskristallen zou aanzuigen, worden er boven en onder de inblaasspleet van de miniholte platen voorzien en bevestigd, ter hoogte van 5 tot 30 cm, welke ook achter het bovengenoemd rooster opgesteld worden. In de in deze aanzuigluchtstroomloze zone, die dan ontstaat, zal de 10 secundaire luchtstroom zorgen voor het meevoeren van deze ijskristallen naar achter, alwaar deze bij grote ophoping zichtbaar en bereikbaar blijft voor afvoer op eenvoudige wijze. Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het afvoerkanaal in de tegenover de overige delen van de 15 inblaaseenheid gelegen zijde van de doorgangsopening gelegen.
De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen van een aantal verschillende uitvoeringsvoorbeelden en deelaspecten volgens de 20 uitvinding, waartoe de uitvinding zich niet beperkt. In de tekeningen tonen: figuur 1 een schematische doorsnede van de kern van de inblaasinrichting; figuur 2 een schematische doorsnede van de 25 inblaasinrichting met een asymmetrische omkasting; figuur 3 een schematische doorsnede van de inblaasinrichting met een vormvast frame in profiel en een regeling van de luchtrichting van de luchtwand; figuur 4 een schematische doorsnede van het 30 zij zicht van de inblaasinrichting van figuur 3, met een zicht op het vormvaste frame; figuur 5A een schematische doorsnede van de inblaasinrichting, uitgevoerd met een driehoek vormige omkasting als plaatframe, met een ventilator op een van de 35 uiteinden van de omkasting; figuur 5B een met figuur 5A corresponderend aanzicht, waarbij een deel van de inblaasinrichting, uitgevoerd met een driehoek vormige omkasting als 19 plaatframe, met een ventilator op een van de uiteinden van de omkasting; figuur 5C een met de figuren 5A en 5B corresponderend aanzicht van een rechtopstaande 5 inblaaseenheid; figuur 6 een zijaanzicht van de inblaasinrichting van figuur 5; figuur 7 een schematische doorsnede van de kern van de inblaasinrichting, voorzien van warmtewisselaars; 10 figuur 8 een schematische doorsnede van een inblaasinrichting, uitgerust met een verticale luchtscheiding; figuur 9 een schematische doorsnede van de kern van een inblaasinrichting voor de primaire luchtstroom, 15 samengebouwd met een inblaasinrichting op lage druk voor de secundaire luchtstroom; figuur 10 een schets van de evenwijdige ophanging van de regelbare vlakke plaat van de kern van de inblaasinrichting; 20 figuur 11 een schets van de fijnregeling van de regelbare vlakke plaat van de kern van de inblaasinrichting; figuur 12A, B en C schetsen van de fijnregeling van de regelklep voor de dubbele luchttoevoer van de kern van de inblaasinrichting; 25 figuur 13A, B en C sneden van de inblaasinrichting in verbinding met omkasting; figuur 14 samenstelling van figuren 10 en 11; figuur 15A, B, C en D schetsen van een veerbelaste regeling voor windstoten, en een elektrisch principe-schema 30 hiervoor; figuur 16 een schematische doorsnede van een luchtafzuigeenheid, met de primaire en secundaire luchtstromen; figuur 17 een schematische doorsnede, waarbij de 35 primaire luchtstroom zo gericht wordt, dat er vochtige lucht in de diepvriesruimte kan komen; figuur 18 een schematische doorsnede, waarbij de temperatuur van de primaire luchtwand zo gericht is, dat 20 deze kouder en droger kan worden ten opzichte van de buitentemperatuur en - vochtigheid; figuur 19 een schematische doorsnede, waarbij alle luchtstromen onderaan naar buiten worden gedrukt; 5 figuur 20 een schematische doorsnede, waarbij alle luchtstromen bovenaan naar binnen worden gedrukt; figuur 21 een bovenaanzicht van een persblaasinblaaseenheid voor het wegblazen van fijne ijskristallen uit een rooster; 10 figuur 22 een schematische doorsnede van een luchtaanzuigeenheid; figuur 23 een zijaanzicht van een luchtaanzuigeenheid; figuur 24A de bekende luchtstromen die ontstaan na 15 het openen van een deur tussen twee ruimten met respectievelijk +5ÜC en -20UC; figuur 24B dezelfde toestand als bij figuur 24A, maar nu tracht men door middel van de luchtwand 19 de luchtverliezen te beperken; 20 figuur 24C een dubbele luchtwand; figuur 25 een diepvrieshuis met een luchtwand-inrichting; figuur 26 een inblaasinrichting.
Figuur 1 toont een schematische doorsnede van de 25 kern van de inblaasinrichting 1, samengesteld uit twee vlakke platen 2,2' met lengte 4 en regelbaar in breedte volgens 12, met de middelen 10, die zorgen voor een evenwijdige stand van de vlakke platen 2,2', bij alle breedten 12 en vaste opening 17. Het verwijzingsgetal 18 30 betreft het boogvormig profiel, aangebracht om turbulentie maximaal te verhinderen, met lengte 5, wat aansluit op de prismatisch gevormde vlakken 20, met een hoogte tussen 5 en de geperforeerde plaat 7, gelijk aan 6. De geperforeerde plaat 7 is vastgehecht aan de ene gevormde prismatische 35 plaat 20 en bevestigd in hoekplooi 8. In de hoekplooi 9 is deze niet vastgehecht, om het verschuiven of verbreden met middelen 10 naar positie 12 mogelijk te maken.
21
Boven de genoemde constructie komt een regelklep 11, bestaande uit een plat U-profiel, met regelmogelijkheid 16, waardoor de luchtstromen 13 en 13' geregeld kunnen worden. Deze regelklep 11 wordt geregeld over zijn gehele 5 lengte. Daardoor is het mogelijk over de gehele lengte de luchtstroom 13 en 13' te regelen, waardoor de druk in de ruimte, begrensd door regelklep 11 en de geperforeerde plaat 7, wordt gehomogeniseerd. Op deze wijze zal ook een gelijkmatige luchtstroom 15 door de geperforeerde plaat 7, 10 met een luchtdoorlaat van ongeveer 10 - 60% gestuwd worden. De luchtstroom, die bij 14 nog turbulent rs, zal na de doorgang door de twee vlakke platen 2 laminair worden. De luchtstroom verlaat bij 3 de inblaasinrichting 1, om daarna de luchtwand 19 te vormen.
15 Figuur 2 toont een schematische doorsnede van de gehele inblaasinrichting 26, uitgevoerd met een asymmetrische omkasting 28. In dit geval is de luchttoevoer 24 aan de rechterzijde van de omkasting 28 te zien. Maar deze luchttoevoer kan ook gekozen worden volgens de nummers 20 21, 22, 23, alsook voor of achter van de inblaasinrichting 26. Volgt men de toegevoerde luchtstroom 24, dan kan deze zich splitsen in de richtingen 29 en 30 in de lengterichting, tussen de kern van de inblaasinrichting 1 en de omkasting 28. Vervolgens gaat de luchtstroom 31 over de 25 kern van de inblaasinrichting 1. Voor deze luchtstroom 31 moet de ruimte 27 voldoende groot genomen worden, opdat de luchtstromen door de luchtdoorvoeren 13 en 13' gemakkelijk en gelijkmatig in de ruimte tussen de regelklep 11 en de geperforeerde plaat 7 kunnen komen. De luchtstroom 32 gaat 30 verder in de ruimte tussen 1 en 28, ter linkerzijde, opdat de luchtstroom zich overal goed kan verdelen.
Figuur 3 toont een schematische doorsnede van een inblaasinrichting 26, waarvan de kern van de inblaasinrichting 1, in richting kan bijgesteld worden, met 35 als uiterste uitwijking de aslijnen 40 en 40', ofwel een hoek van 10 tot 40°. De vlakke plaat 2 is de basisplaat, waaraan het vormvaste frame 41 wordt bevestigd. Dit frame wordt verstevigd door de staande profielen 47 en 47'. Om de 22 draaiing van 40 naar 40' mogelijk te maken, worden er aan het frame, boven en onder een spil of asje 42 voorzien, als draaipunt.
De vlakke plaat 2' is de regelbare plaat, welke door de 5 regelmiddelen 10 aan de andere zijde van het vormvaste frame 41 bevestigd wordt.
De richtingsregeling is uitgevoerd met een draaistang 43, welke met een schroef 45 kan verdraaid worden, door middel van een lopermoer 44 en een dubbele 10 borgmoer 46 van de draadstang 43, om de aandrijvende kracht te geven. De regelende middelen voor klep 11 vindt men onder 16, met bevestiging op het frame 41.
Figuur 4 toont een schematische doorsnede van het zij zicht van de inblaasinrichting 26 van figuur 3, met het 15 zicht op het vormvaste frame, gevormd uit de diverse delen 41 en 47. De luchtstroom treedt binnen ter plaatse van 24, om als luchtwand de inblaasinrichting 26 bij 3 te verlaten.
De spillen, of de rotatie-hartlijnen van de kern van de inblaasinrichting 42 zijn boven en onder weergegeven. 20 Hier is een vooraanzicht gegeven van de richtingsregeling, onder de nummers 43, 44 en 45.
De figuren 5A, 5B en 5C tonen schematische doorsneden van een inblaasinrichting 52, uitgevoerd met een driehoek-vormige omkasting 50, welke tevens dient als frame 25 in metaalplaat of andere materialen, waaraan een ventilator 51 wordt aangesloten aan één van de einden van de omkasting 50.
De figuren 5A en 5B tonen een ventilator 51, die achter de omkasting 50 is getekend. De omkasting 50 met 30 ventilator 51 is opgehangen door middel van bevestigingsstangen 56, met bevestigingspunten 57 aan het plafond 58.
De inblaasinrichting 52 volgens figuur 5A kan zo in het valse plafond 54 aangebracht worden, dat slechts de 35 randen, ter grootte van enkele millimeter, van de kern van de inblaasinrichting 1 zichtbaar blijven.
In het geval van de figuren 5A en 5B wordt de luchtstroom 59 aangezogen langs een rooster 60, aangebracht 23 in het valse plafond 54. Vervolgens wordt de luchtstroom 59 door de inblaasinrichting 52 gevoerd en wel bepaald langs respectrevelijk de linker zijde 53 en de rechter zrjde 55 van de kern van de inblaasinrichting 1. Daaruit ontstaan de 5 respectievelijke toevoerluchtstromen 13 en 13', welke na het passeren van de kern van de inblaasinrichting 1, resulteren in de inblaasluchtstroom 3, en vervolgens de luchtwand 19 vormen. De regelklep 11 kan hier uitgevoerd worden met een plat U-profiel, met regelmiddelen 16.
10 Figuur 5B toont een inblaasinrichting 52, waarbij een deel hiervan onder het valse plafond uitkomt. Daardoor is het mogelijk deze inblaasinrichting 52 ook bij geringe afstand tussen plafond en vals plafond, gedeeltelijk in te bouwen. Zowel voor figuur 5Ά als voor figuur 5B is het 15 mogelijk, de ventilator 51 op een afstand van de inblaasinrichting 52 te plaatsen en vervolgens de luchtstroom via een of meerdere kanalen toe te voeren aan de inblaasinrichting 52.
Bij een in serie geproduceerde inblaasinrichting 20 52 is het mogelijk de regelklep 11 met regelmiddelen 16, door testen vooraf, te vervangen door de omkastingsplaat 61, welke dan op de juiste afstand van de prismatisch gevormde platen 20 wordt geplaatst. Daardoor kunnen de luchtstromen 13 en 13' correct bepaald worden.
25 Figuur 5C is een rechtopstaande uitvoering met dezelfde doorsnede als die volgens de figuren 5A en 5B. Hierlangs gaan ook de secundaire luchtstromen (niet weergegeven in de figuren). De luchttoevoer is hier aangeduid met een pijl 22. Ook hier kan men de regelklep 11 30 met regelmiddelen 16 laten samenvallen met omkastingsplaat 61. De luchtstromen kunnen dan gelijkmatig via een opening in de twee zijden 50, of bovenaan toegevoerd te worden.
Figuur 6 is het zijaanzicht van de inblaasinrichting 52 van figuur 5. Ook hier is getoond, hoe 35 de luchtstroom 59 door het aanzuigrooster 60 tot bij de ventilator 51 komt. Dezelfde luchtstroom gaat door de inblaasinrichting 52, om uiteindelijk de luchtwand 19 te vormen. Uiteraard zal deze luchtkring boven het valse 24 plafond slechts mogelijk zijn, als verder het valse plafond en het plafond in hoofdzaak luchtdicht zijn. Tussen de ventilator 51 en de inblaasinrichting 52 is er aansluitkanaal 62 voorzien. In dat aansluitkanaal 62 is in 5 het midden een verticaal luchtverdeelstuk voorzien, opdat de luchtstroom uit de ventilator 51 gelijkmatig wordt verdeeld over de luchtstromen 53 en 55 met zo weinig mogelijk luchtweerstand.
Figuur 7 toont een schematische doorsnede van de 10 kern van de inblaasinrichting 1, voorzien van een warmtewisselaar 85 boven of onder de geperforeerde plaat 7. In dit geval is de warmtewisselaar aangeduid met 86. Het is denkbaar, dat beide warmtewisselaars 85 en 86 noodzakelijk zijn om warmte af of toe te voeren. In geval er warmte dient 15 te worden toegevoerd, kan dat door middel van van vinnen voorziene warmtewisselaars met buizen, gevuld met heet water of met elektrische weerstanden. In het geval van het gebruik van elektrische weerstanden als verwarming, kan dat ook uitgevoerd worden met gladde buizen, waarin de weerstanden 20 zitten. In geval er warmte dient afgevoerd te worden, dan kan met het gebruik van ijswater of met gebruik van koudemiddelen.
De luchtstromen 13 en 13' stromen over de genoemde warmtewisselaars. De luchtstroom met veranderde 25 luchtkwaliteit stroomt verder door de kern van de uitlaateenheid 1 en komt zo in de luchtuitlaat 3.
Figuur 8 toont een schematische doorsnede van een inblaasinrichting 70, uitgerust met een verticale luchtscheiding 72, welke symmetrisch is opgesteld. Op deze 30 wijze ontstaan er twee ruimten respectievelijk 87 en 87' waar de respectieve luchtstromen, komende van de ventilatoren 71 en 71' worden toegevoerd. Vanuit deze ruimten 87 en 87' komen er twee luchtstromen 13, 13' in de kern van de uitlaateenheid 1. Zonder te mengen in de kern 35 van de uitlaateenheid 1 wordt er een luchtwand gevormd met twee luchtkwaliteiten, namelijk 19 en 19'. Daarbij zullen zich ook secundaire luchtlagen 73 en 73' ontwikkelen, die in het gebied van de vloer zullen resulteren in twee 25 horizontale luchtstromen 74 en 74' met verschillende luchtkwaliteiten. Deze doorgedreven scheiding van lucht met verschillende kwaliteiten zal bijdragen tot vermindering van warmteverliezen in het gebied van de luchtwand.
5 Figuur 9 toont een schematische doorsnede van de kern van de inblaasinrichting 1 voor de primaire luchtstroom 19, samengesteld met een inblaasinrichting 82 op lage druk voor de secundaire luchtstroom 81. Deze delen worden samengebouwd in een omkasting 80. De wanden van de 10 inblaasinrichting 82 dienen geïsoleerd te worden, als het warmteverlies over deze wanden te groot is. Aan de omkasting 80 worden in de getoonde uitvoering één luchtstroom 24 via de aansluiting 25 geschikt voor het vormen van de primaire luchtstroom 19 voor de luchtwand toegevoerd, en één 15 luchtstroom 83 via de aansluiting 84, geschikt voor de secundaire luchtstroom 81 op lage druk.
Er kan ook een tweede inblaasinrichting voorzien worden aan de andere zijde van de inblaasinrichting 1, als dat wenselijk is.
20 Figuur 10 toont een schets van de gewichtloze ophanging van de regelbare vlakke plaat 2'(figuur 1), van de kern van de inblaasinrichting 1. Om de fijnregeling van de vlakke plaat 2' mogelijk te maken dient deze nagenoeg wrijvingsloos tussen het ondervlak 93 en het bovenvlak 93' 25 te glijden. Daarom wordt de vlakke plaat 2' opgehangen aan vier stangetjes 91 van 50 a 60 cm lengte. Daardoor kan de vlakke plaat 2' enkele millimeters naar links of naar rechts bewegen, met een totaal van 15 a 20 mm. De stangetjes 91 worden opgehangen aan vaste punten 92, bijvoorbeeld aan het 30 vormvaste frame 41 (figuur 3). In de vergroting 94 wordt getoond hoe, door middel van een slepend afdichtingsprofiel in rubber of pvc 95, de onder- en de bovenzijde luchtdicht wordt gemaakt bij dit verschuivende vlak.
Figuur 11 toont een schets van de fijnregeling 113 35 van de regelbare vlakke plaat 2' van de kern van de inblaasinrichting 1. De regelbare vlakke plaat heeft vier gleufjes 100, namelijk twee aan de voorkant en twee aan de achterkant van de vlakke plaat 2' . In deze gleuf past een 26 asje gemonteerd op stangetje 114. Het stangetje 114 worden scharnierend bevestigd, volgens 101, aan vormvast frame 41. De beweging 116 van de stang 103 wordt nu via een hefboom 104, een vast punt 101 en een scharnierpunt 117 overgebracht 5 op respectievelijk de stang 102 en de stang 114. De vlakke plaat 2' zal zich hierdoor verplaatsen in de richting 105 of omgekeerd.
De aandrijving gebeurt met een schroevendraaier 111 welke lang genoeg is om tussen de platen 2 en 2' de 10 verstelschroef 110 te vinden. Deze verstelschroef 110 is verbonden met draadstang 108, die geblokkeerd is in 109 met twee stellen van twee tegen elkaar vastgeschroefde moeren.
Op deze wijze wordt bij het verdraaien van de regelschroef 110 de loopmoer 106 van positie veranderd. Via hefboom 118 15 en vast punt 107, wordt de regeling uiteindelijk overgebracht op vlakke plaat 2' .
Voor de duidelijkheid van de toelichting van het regelsysteem is het frame 41 bovenaan de tekening in doorsnede getekend en onderaan is hetzelfde frame 41 in 20 vooraanzicht getekend.
De figuren 12A en 12B tonen de fijnregeling van de regelklep 11 voor de dubbele luchttoevoeren 13 en 13' van de kern van de inblaasinrichting 1. Ten behoeve van de duidelijkheid geeft figuur 12A de regeling met de 25 regelschroef 123 weer en geeft figuur 12B de overbrenging naar de regelklep 11 weer. Gezien van boven naar onder, in het geval van een verticale uitvoering van de inblaasinrichting 26 (figuur 3), komt eerst de regeling volgens figuur 12B, dan komt de regeling volgens figuur 12A, 30 om op voldoende afstand, te eindigen met de regeling volgens figuur 12B.
Op figuur 12C wordt het zijaanzicht getoond, waardoor de ligging van de genoemde regelingen wordt verduidelijkt. Deze opstelling zorgt ervoor, dat de 35 regelklep 11 de luchtstromen 13 en 13' gelijkmatig regelt over de gehele hoogte van de kern van de inblaasinrichting 1.
Voor de duidelijkheid van figuur 12A is de 27 draadstang 120 niet verbonden met klep 11. De fijnregeling is gemonteerd op het vormvaste frame 41.
Bij de regeling volgens figuur 12A wordt de schroevendraaier 111 gebruikt voor het verdraaien van de 5 regelschroef 123. De regelschroef 123 is stevig bevestigd op de draadstang 120. De draadstang 120 is geblokkeerd bij 121 met twee maal twee moeren, tegen elkaar vastgeschroefd. Een loopmoer 124 zal zich nu op de draadstang 120, bij draaien naar voren of naar achteren, kunnen bewegen. Via hefboom 128 10 kan deze regelbeweging overgebracht worden op een as 125, hier aangegeven door een hoekprofiel. De overbrenging van de as 125 naar de regelklep 11 vindt men op figuur 12 B. Als de as 125 draait, dan kan deze via de hefboom 128 de vrij lopende draadstang 12 6 bewegen, mits deze hefboom bij 15 122 te vatten tussen twee maal twee moeren, tegen elkaar vastgeschroefd. Bij 129 is deze genoemde as verbonden met de regelklep 11. Mits dubbel uitgevoerd, zal de klep 11 de luchtstromen 13 en 13' gelijkmatig regelen.
De figuren 13A, 13B en 13C tonen een doorsnede van 20 het einde bij de luchtuitlaat 3 van de kern van de inblaasinrichting 1. De ene zijde van de inblaasspleet wordt aangeduid met 2. Men kan hiervoor houten platen "Betonplex ®" gebruiken, maar ook andere materialen zijn mogelijk, mits deze na montage recht blijven. De getallen 2' 25 en 2" verwijzen naar aluminiumplaten van elk 2 mm dikte. Hiervoor kan men ook andere materialen gebruiken, mits de verdere beschreven montage mogelijk blijft. Tussen deze twee platen is een rubber of pvc afdichtingsprofiel 138 gekneld. Eenzelfde profiel 131 vindt men aan de zijde 82, bij de 30 secundaire luchtstroom 81.
Om in elke stand sluitend te zijn, volgens 137, ofwel een regelbare hoek van 30°, is er ter afsluiting een schuimrubber 133, een plat profiel 132 als afdekplaat, met regelschroeven 134 voorzien. Deze eenheid wordt gesteund 35 door een L-profiel, bijvoorbeeld van aluminium, met afmetingen 40 mm x 20 mm x 3 mm.
Figuur 13A toont de stand naar uiterst links, met spleetbreedte 130, bijvoorbeeld 10 mm. In deze stand kan de 28 spleet ook naar bijvoorbeeld 22 mm maximum breedte gebracht worden.
Figuur 13B toont de stand naar uiterst rechts, met spleetbreedte 130', bijvoorbeeld 22 mm. In deze stand kan de 5 spleet ook naar bijvoorbeeld minimaal 10 mm versmald worden. Het draaipunt is met 42 aangegeven. Boven ligt dit draaipunt op dezelfde aslijn. Rond de draaipunten 42 roteert de hele kern van de inblaasspleet 1. Dit is slechts één voorbeeld van een constructie.
10 Figuur 13C toont een flexibele afdichting, met bijvoorbeeld een strook zerldoek 136, ingeklemd in twee profielen 135. Bij deze uitvoering blijft de spleet bij elke stand dicht. Deze uitvoering is ook geschikt om tijdens de werking, de richting te veranderen.
15 Figuur 14 toont een samenstelling van een flexibele bevestiging van de vlakke plaat 2', volgens figuur 10 en de regeling hiervan volgens figuur 11. Figuur 14 heeft als doel, de werking duidelijk te maken. De aangegeven nummers, alsook de toelichting kan men onder de betreffende 20 figuren terugvinden.
De stangetjes 91 ter ondersteuning en ophanging van de vlakke plaat 2' hebben scharnierpunten, respectievelijk 150 en 151. Nummer 150 is het scharnierpunt met een vaste verbinding aan 92 en 41. Beide punten zijn 25 delen op het frame. Nummer 151 is het scharnierpunt bevestigd aan de verschuifbare vlakke plaat 2' .
De figuren 15A en 15B tonen een schets van een veerbelaste regeling, voor het onmiddellijk richten van de luchtwand 19, teneinde meer weerstand te bieden aan een 30 windstoot.
Het frame 148 draagt een aandrijfmotor 140 voor sturing, die de kamwielen 141, met ketting 142 aandrijft. Op de ketting 142 zijn op regelmatige afstanden, pallen 143 aangebracht.
35 Figuur 15A toont de stand tijdens normaal bedrijf.
De motor 140 moet nu de ketting 142 iets verder voeren, opdat de hefboom 145 gelost wordt door pal 143. Veer 152 zal nu het hele frame 41 naar een maximale stand brengen, opdat 29 de luchtwand 19 een invallende windstoot beter kan weerstaan.
De onderdelen 26, 41, 42, 43, 44, 45 en 46 vindt men op figuur 3.
5 Figuur 15B stelt de maximale stand voor. Nu gaat een pal 143 met ketting 142, aangedreven door motor 140 de stand van figuur 15 A weer bereiken, om klaar te staan om de volgende windstoot te weerstaan. De instelling van de hoofdrichting van de luchtwand 19 in een bepaalde hoek kan 10 nog altijd plaatsvinden door regeling of draaiing van draadstang 43', door middel van de regelschroef 45 . Door verdraaiing van de draadstang 43', gevat in de asbussen 147, zal de loopmoer 146, gekoppeld aan frame 148, zich verplaatsen op de draadstang 43' . Evenredig hiermee zal het 15 frame 41 volgen, omdat dat gekoppeld is met stang 43 en hechtingspunt 44, waardoor de richting van de kern van de inblaasluchteenheid 1 en de luchtwand 19 zich zal verzetten.
Deze uitvoering met de veerbelaste regeling kan men ook toepassen voor regeling van de afstand tussen de 20 vlakke platen 2 en 2' van de kern van de inblaasinrichting 1, alsook voor de regeling van de bypass-klep van de ventilator (hier niet getekend) .
Figuur 15C toont een opstelling van een luchtwand 19 in een gebouw 212. Buiten het gebouw is een windstoot of 25 windvlaag 211 aangegeven. Binnen het gebouw staat een klimatisering (niet verder gedefinieerd) 209, waarbij een hoeveelheid verse lucht via de opening 203 wordt toegevoerd en waarbij dezelfde hoeveelheid gebruikte binnenlucht via een opening 210 wordt afgevoerd. Een luchtdrukmeter 202, kan 30 een hogere druk als gevolg van een windstoot 211 waarnemen, en omzetten in een elektrische stroom, bijvoorbeeld door het sluiten van een schakelaar. Deze schakelaar vindt men terug in het principeschema volgens figuur 15D voor regeling van de verschillende elementen, zoals: 35 - 206 de regeling van de richting van de luchtwand 19; - 207 de regeling van de breedte van de kern van de inblaasspleet 1; en 30 - 208 de regeling van de bypass-klep over de ventilator.
Het schema van figuur 15D toont de schakeling van de regeling in rust, waaronder begrepen de toestand van figuur 15A. Een windstoot 211 treft de inrichting. De 5 schakelaar 202 sluit. Daardoor komt een timer 201 in werking en sluit onmiddellijk drie contacten 206, 207 en 208. Hierdoor starten de drie motoren 140 van bovengenoemde elementen. De contacten van de timer 201 blijven gesloten tot de laatste schakelaar 203 onder 206, 207 en 208 de 10 verdere werking van de drie motoren heeft overgenomen.
Wanneer de regelingen de resp. eindstanden hebben bereikt, schakelen de respectievelijke contacten 203 uit en staat de regeling weer in rust. De snelheid waarmee de respectievelijke motoren moeten werken, wordt geregeld door 15 de respectievelijke regelingen 205. Deze regeling zal de snelheid van een pal 143 bepalen.
Figuur 16 toont een schematische doorsnede van een luchtafzuigingseenheid 167 met een primaire luchtstroom 19 en de secundaire luchtstromen 161 en 163, welke laatste 20 langs genoemde luchtafzuigingseenheid 167 stromen. Alleen de al dan niet samengestelde primaire luchtstroom 19 wordt overwegend via rooster 164 aangezogen, met de bedoeling deze lucht weer te gebruiken voor het vormen van de luchtwand 19' . De secundaire luchtstromen 161 en 163 worden tegen een 25 eindplaat, wand 162 of ander obstakel gedrukt en daar tegengehouden en zullen daar bij respectievelijk 165 en 166 turbulente luchtvolumes maken, die geen invloed hebben op de primaire luchtstroom 19, die door het rooster 164 stroomt. Het is ook denkbaar, dat er geen obstakel 162 voor de 30 secundaire luchtstroom 161 is. In dat geval zal deze secundaire luchtstroom 161 verder de ruimte instromen en daar verdwijnen. Deze toestand is weergegeven in de figuren 17 en 18. Opgemerkt wordt, dat er nog slechts verwaarloosbaar weinig menging zal optreden tussen de 35 primaire luchtstroom 19 en de secundaire luchtstroom 161, waardoor er ook nog slechts een zeer geringe vochtoverdracht zal plaatst vinden.
31
Figuur 17 toont een schematische doorsnede, waarbij de primaire luchtstroom 19 zo gericht is, dat er vocht van buiten de diepvriesruimte kan ingevoerd worden. Hierbij zal de temperatuur van de primaire luchtstroom 19 5 stijgen, omdat er nu meer lucht uit de secundaire luchtstroom aan de warmste zijde 163 wordt aangezogen via het rooster 164.
Figuur 18 toont een schematische doorsnede, waarbij de temperatuur van de primaire luchtstroom 19 zo 10 gericht wordt, dat deze kouder en droger wordt ten opzichte van de buitentemperatuur en -vochtigheid. Namelijk een deel 161' van de koudste secundaire luchtstroom 161 wordt aangezogen via het rooster 164. Het aldus verkregen luchtmengsel tussen een deel van de primaire luchtstroom 19 15 en een deel 161' van de koudste luchtstroom 161 wordt dan kouder. Een evenwichtige regeling van de richting van de primaire luchtstroom 19 vindt men op figuur 16.
Figuur 19 toont een schematische doorsnede, waarbij onderaan de deuropening alle luchtstromen 161, 19 en 20 163 naar buiten worden gedrukt volgens richting 191, als gevolg van thermische druk door het lokale temperatuur- en vochtigheidsverschil. Door instelling van de vaan 190 worden de luchtstromen zodanig verbeterd, dat deze vergelijkbaar zijn met de toestand te zien op figuur 16.
25 Figuur 20 toont een schematische doorsnede, waarbij bovenaan de deuropening, alle luchtstromen 161, 19 en 163 naar binnen worden gedrukt volgens richting 192. Zie de verdere toelichting bij figuur 19.
Figuur 21 toont een bovenzicht van de 30 persluchtblaasinblaasinrichting 170 voor het wegblazen van fijne ijskristallen uit het rooster 164. De persluchtblaasinblaasinrichting 170 bestaat uit een mini-holte 174, waarin een spleet 173 van 1 a 2 mm is aangebracht. Een luchtcompressorgroep 176 levert druklucht 35 via een flexibele drukluchtleiding 175. Uit de spleet 173 komt een luchtstroom 171 onder druk, die via door de openingen van rooster 164 de ijskristallen wegblaast. Het verwijzingsgetal 19 duidt de richting van de primaire 32 luchtstroom aan, die tegengesteld is aan de luchtstroom onder druk 171. De breedte van het rooster 164, en de miniholte 174 is weergegeven met het verwijzingsgetal 180 en heeft een breedte van 15 - 50 cm, bij voorkeur 30 - 35 cm.
5 Figuur 22 toont een schematische doorsnede van luchtaanzuigeenheid 167, ter hoogte van de persluchtblaasinblaasinrichting 170, met daarin een flexibele drukluchtleiding 175. De luchtstroom onder druk 171, welke door het rooster 164 wordt geblazen en de 10 ijskristallen meevoert, komt in de primaire luchtstroom 19 en de secundaire luchtstroom 163, om uiteindelijk bij de afsluiting 162 turbulent te worden op plaats 166, alwaar de ijskristallen ergens zichtbaar en bereikbaar zullen kleven of neervallen op de vloer.
15 Figuur 23 toont een zij zicht van de luchtaanzuigeenheid 167, met daarin een rooster 164. Achter het rooster 164 ziet men de persluchtblaasinblaasinrichting 170, waarvan onderdelen werden beschreven onder figuur 21 en 22. Bijkomend werden windgeleidingsplaten 171, naar boven en 20 naar onder aangebracht, die er voor zorgen dat op de plaats met hoogte 172, geen aanzuiglucht van de luchtstromen 19 en 163 terechtkomt. Hierdoor kan de persluchtstroom 171 zich ontwikkelen, met transport van de fijne ijskristallen uit het rooster 164 en verder uitwendig afgevoerd worden naar 25 plaats 166. De gehele persluchtinblaasinrichting 170 wordt door middel van aandrijfkettingen 181 met kamwielen 182 en motor met wormwiel 183, naar onder en naar boven verplaatst, tijdens de werking van de luchtwand 19, terwijl gedurende de verplaatsing de persluchtstroom 171 onderhouden blijft. Op 30 de plaats 184 is een ruimte waar de persluchtblaasinblaasinrichting 170 met windleiplaten 177 uit de luchtstroom 19 wordt gehouden, tijdens de rustperioden. Ook werd de tijdsregeling 185 van motor 183 aangeduid. De luchtcompressorgroep 176 wordt eveneens 35 geregeld met een persdrukregeling en magneetafsluiter voor druklucht en onder gebracht in 185. Als inblaasinrichtingde persluchtinblaasinrichting 170 onderaan komt zal de onderste windgeleidingsplaat 177 zich plat leggen, waardoor de 33 persluchtinblaasinrichting 170 ook het laagste punt van het rooster 164 kan bedienen. Komt de inblaasinrichting weer naar boven, dan zal een veer (niet getekend) ervoor zorgen, dat de onderste windgeleidingsplaat weer in de verticale 5 stand komt. Hetzelfde systeem is voorzien aan de bovenzijde, teneinde de hoogte voor de plaats 184 zo klein mogelijk te houden.
Figuur 24A toont de luchtstromen die ontstaan na het openen van een deur tussen twee ruimten met 10 respectievelijk +5°C en -20°C. De Dt (temperatuurverschil) volgens 220 is 25cC. De Dx (verschil in AV, absolute vochtigheid) is: 0,5 g/kg bij -20°C en 6 g/kg bij + 5°C.
Wordt deze buitenruimte gekoeld, dan kan de AV = ± 5 g/kg worden. De Dx wordt dan circa 4,5 g/kg. Als de deur geopend 15 blijft, nemen de temperatuur en de AV af, waardoor de weergegeven luchtstromen ook in volume zullen verminderen.
Figuur 24B toont dezelfde toestand als in figuur 24A, maar nu tracht men door middel van de luchtwand 19 de luchtverliezen te beperken. De luchtwand 19 zal bovenaan in 20 de richting, aangegeven door pijl 225, uitwijken naar de diepvriesruimte. Onderaan zal de richting, aangegeven door pijl 227, uitwijken naar de hogere temperatuur. In het midden bij 226 is er geen uitwijking. Naargelang de drukken in de luchtwand toenemen, zal de uitwijking minder worden.
25 De Dt en Dx zijn dezelfde als in figuur 24A.
Figuur 24C toont een dubbele luchtwand 19, 19', in een doorgangstunnel 229. Het temperatuurverschil tussen de luchtwanden 19 en 19' kan bijvoorbeeld -8°C zijn. Onderaan vindt men een tabel met aanduiding van de respectievelijke 30 waarden voor t en x. Duidelijk is, dat zowel de Dt als Dx verminderen over elke luchtwand. Daardoor zal de uitwijking sterk verminderen en, afhankelijk van aanpassing van de druk in de luchtwand, wellicht volledig wegvallen. Zou er een derde luchtwand in de tunnel 229 geplaatst worden, wordt de 35 werking uiteraard nog gunstiger.
221 222 34
-F°C +5°C - DT=13°C -20°C -8°C -» DT=12°C
AV -► 2g/kg 5g/kg Dx=3g/kg 0,5g/kg 2g/kg -+ Dx=l,5 g/kg
Figuur 25 toont een vrieshuis 301 met een inwendige temperatuur in de orde van -20 °C. De buitentemperatuur, dat wil zeggen de temperatuur van de 5 omgevingslucht, bedraagt in dit voorbeeld ongeveer 5 °C. Aldus is er een temperatuurverschil tussen de lucht in het vrieshuis en de buitenlucht van 25 °C. Aan een doorgangsopening 302 is een inblaasinrichting 303 voor het genereren van een luchtwand 304 toegevoegd. Deze luchtwand, 10 die hierna meer in detail zal worden beschreven, omvat een zich in een verticaal vlak uitstrekkende, althans min of meer platte luchtstroom, die zich in de tekening vanaf de linkerzijde van de inblaasinrichting 303 naar de rechterzijde van de inblaasinrichting 303 verplaatst. Door 15 deze luchtstroom, die een substantiële snelheid heeft, namelijk een snelheid van ten minste 15 m/s, ofwel meer dan 54 km/u, wordt de relatief warme buitenlucht effectief gescheiden van de koude binnenlucht. Deze scheiding betreft alle relevante eigenschappen van de binnenlucht en de 20 buitenlucht, in het bijzonder temperatuur en vochtigheid.
Figuur 26 toont de inblaasinrichting 303 in meer detail. De inblaasinrichting omvat een aan één zijde van de doorgangsopening 302 gepositioneerde inblaasinrichting 305 met een inblaasventilator 306, die op hierna te beschrijven 25 wijze nog een extra functie vervult, en een daaraan aan de inblaaszijde aansluitende, in hoofdzaak evenwijdig aan het hoofdvlak van de doorgangsopening 302 opgestelde inblaasspleet 307, die zich over althans nagenoeg de gehele hoogte van de doorgangsopening 302 uitstrekt voor het 30 opwekken van de luchtstroom, die met pijlen 308 is aangeduid en de luchtwand 304 vormt, welke luchtstroom gericht is naar de andere zijde van de doorgangsopening 302.
De inblaasinrichting 305 omvat een holte 309, die via een leiding 310 aansluit aan de ventilator 306, aan 35 welke holte 309 de inblaasspleet 307 aansluit. Deze bezit 35 bijvoorbeeld een breedte 333 van 10-30 mm en een lengte 334 in de richting van de luchtstroom 8 van 20-40 cm.
Uit de tekening blijkt, dat de holte 309 en ook de inblaasspleet 307 een prismatische vorm bezit.
5 Aan de andere zijde van de doorgangsopening 302 bevindt zich een afzuigeenheid 311 met een in deze uitvoering in hoofdzaak prismatische afzuigspleet 312. De afzuigspleet 312 sluit via een tweede leiding 313 ook aan aan de ventilator 306. Aldus bestaat er, zoals blijkt uit de 10 pijlen 324, die de luchtstromingen aangeven, een min of meer gesloten circuit in het portaal 315 waarvan de luchtstroom 308 en daarmee de luchtwand 304 deel uitmaakt, en die volledig wordt opgewekt en in stand wordt gehouden door de ventilator 306. De aan de afzuigspleet 312 zijn een aantal 15 over de hoogte regelmatig gedistribueerde passieve constant-debiet-regelventielen 314 toegevoegd, zodanig, dat op elke hoogte-positie hetzelfde luchtdebiet passeert. Als gevolg hiervan stroomt de lucht in de luchtstroom 308 op elke hoogte nagenoeg horizontaal. De pijlen 308 geven dit aan.
20
Claims (27)
- 5 4X/2IH49/YB/3p
- 1. Inblaasinrichting voor het genereren van een luchtwand voor het thermisch scheiden van de lucht in een eerste, relatief koude ruimte van de lucht in een tweede, relatief warme ruimte, bijvoorbeeld de vrije omgeving, welke 10 ruimten met elkaar in verbinding staan door een doorgangsopening, welke inblaasinrichting omvat: een aan één zijde van de doorgangsopening gepositioneerde langwerpige inblaasinrichting, die een langsrichting bezit, omvattende ventilatormiddelen en een 15 daaraan aan de inblaaszijde aansluitende, in hoofdzaak evenwijdig aan het hoofdvlak van de doorgangsopening opgestelde inblaasspleet, die zich over nagenoeg de gehele desbetreffende afmeting van de doorgangsopening uitstrekt voor het opwekken van een althans min of meer platte 20 luchtstroom, die althans ongeveer gericht is naar de tegenoverliggende zijde van de doorgangsopening; met het kenmerk, dat de snelheid van de lucht in de luchtinblaasspleet ten minste 15 m/s bedraagt; en 25 de breedte van de inblaasspleet in het gebied van 5 - 40 mm ligt; de lengte van de inblaasspleet in de richting van de luchtstroom in het gebied van 5 - 100 cm, bij voorkeur 5 - 40 cm, nog meer bij voorkeur 10 - 30 cm ligt; 30 de holte een althans min of meer prismatische vorm bezit, dat wil zeggen op elke langspositie dezelfde dwarsdoorsnedevorm bezit; aan welke holte enerzijds ten minste één zich over in hoofdzaak de gehele langsafmeting van de holte 35 uitstrekkende luchtinvoer, en anderzijds de inblaasspleet aansluiten; welke inblaasspleet wordt begrensd door twee gladde, onderling evenwijdige vlakken; in de stroomopwaartse zone van welke holte een luchtstromingsweerstand aanwezig is; de ten opzichte van de luchtstromingsweerstand stroomafwaartse zone van welke holte een in de 5 stromingsrichting zich vernauwende vorm bezit; en welke luchtinvoer- en welke luchtinblaasspleet samen een luchtstromingspatroon met een hoofd-luchtstromingsrichting in de holte bepalen, welk patroon op elke langspositie van het stroomafwaartse deel van de holte 10 nagenoeg hetzelfde is, en de luchtstromingssnelheid in dat stroomafwaartse deel overal naar de ingang van de inblaasspleet gericht is.
- 2. Inblaasinrichting volgens conclusie 1, waarin 15 de luchtstromingsweerstand een althans min of meer plaatvormig element met een regelmatig patroon van openingen omvat, bijvoorbeeld een gaas, een geperforeerde plaat, of dergelijke, waarvan het doorstroombare oppervlak ongeveer 0,1 - 0,6 x, bij voorkeur ongeveer 0,3 x, de betreffende 20 oppervlakte van het plaatvorminge element bedraagt, en de lineaire afmetingen van de openingen in het gebied van ongeveer 1 - 15 mm liggen.
- 3. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande 25 conclusies, waarin de inblaasventilatormiddelen via een toevoerruimte aan de ten minste ene luchttoevoer aansluiten.
- 4. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de luchtstromingsweerstand gelegen is op 30 een afstand van de ten minste ene luchttoevoer ter grootte van ongeveer 0,2 - 0,4 x, bij voorkeur ongeveer 0,30 - 0,35 x, de totale afstand tussen de ten minste ene luchttoevoer en de invoer van de inblaasspleet.
- 5. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de doortocht van de ten minste ene luchttoevoer instelbaar is.
- 6. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de overgangen van de binnenoppervlakken van de holte naar de binnenvlakken van de inblaasspleet vloeiende, afgeronde vormen bezitten. 5
- 7. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin althans de inblaasspleet zwenkbaar is rond een zwenkzone, die ongeveer evenwijdig is met de langsrichting van de inblaaseenheid. 10
- 8. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin het toevoerkanaal een prismatische vorm heeft.
- 9. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de inblaasspleet zich ten minste gedeeltelijk binnen het toevoerkanaal uitstrekt.
- 10. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande 20 conclusies, waarin de inblaasspleet aan zijn van de inblaasopening afgekeerde zijde is afgesloten door een zich dwars op de uitstroomrichting uitstrekkend, op afstand van het breedste stuk van de inblaasspleet uitstrekkend paneel. 25 11.Inblaasinrichting Inblaaseenheid volgens conclusie 10, waarin het paneel in de uitstroomrichting hoofdzakelijk parallel aan zichzelf beweegbaar is.
- 12. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande 30 conclusies, waarin een geperforeerde verbindingsplaat zich hoofdzakelijk dwars op de uitstroomrichting uitstrekt tussen de wanden van de inblaasspleet en de verbindingsplaat met ten minste één van beide wanden is verbonden.
- 13. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin ten minste één van de wanden van de inblaasspleet in de richting dwars op de inblaasrichting beweegbaar is.
- 14. Inblaasinrichting volgens conclusie 13, waarin de beweegbare wand van de mblaasspleet aan ten minste drie zich hoofdzakelijk parallel aan de wand uitstrekkende armen 5 is opgehangen.
- 15. Inblaasinrichting volgens conclusie 13 of 14, waarin de beweegbare wand is gekoppeld met een hefbomen omvattend instelmechanisme. 10
- 16. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de inblaasspleet om zijn lengterichting kantelbaar in het toevoerkanaal is geplaatst.
- 17. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin het toevoerkanaal een hoofdzakelijk driehoekige dwarsdoorsnede-vorm heeft.
- 18. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande 20 conclusies, waarin in de inblaasspleet ten minste één warmtewisselaar is aangebracht.
- 19. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de inrichting twee ventilatoren omvat, 25 die aan weerszijden van het toevoerkanaal zijn aangesloten.
- 20. Inblaasinrichting volgens een der conclusies 1 - 18,waarbij aangrenzend aan de inblaasspleet een hulpinblaasspleet is aangebracht, die is aangesloten aan een 30 hulpventilator.
- 21. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de beweegbare wanden door middel van een door een elektromotor aandrijfbare band en ten minste een 35 hefboom zijn verbonden met een elektromotor
- 22. Inblaasinrichting volgens conclusie 21, waarin de positie van ten minste één van de elektromotor, de lagering van de aandrijfbare wand of de ten minste ene hefboom bijvoorbeeld instelbaar is door middel van een met een schroevendraaier bedienbare schroefspil.
- 23. Inblaasinrichting volgens conclusie 21 of 22, waarin de elektromotor is gekoppeld met een detector voor het detecteren van windvlagen, die is ingericht voor het aan de elektromotor afgeven van een signaal bij het detecteren van een windvlaag en dat de elektromotor bij ontvangst van 10 een dergelijk signaal een wand van de inblaasspleet verstelt.
- 24. Inblaasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een stroomopwaarts ten opzichte van 15 de ventilator geplaatste luchtafzuigeenheid, omvattende een prismatisch afvoerkanaal met een doorsnede met een scherpe hoek waarbij de scherpe hoek gekeerd is naar de richting waarvan de af te zuigen lucht wordt toegevoerd, en dat in een aan de scherpe zijde grenzende wand een toevoeropening 20 is aangebracht.
- 25. Inblaasinrichting volgens conclusie 24, waarin aan de scherpe zijde van het afvoerkanaal een zich in de lengterichting uitstrekkend, kantelbaar met het kanaal 25 verbonden paneel is geplaatst.
- 26. Inblaasinrichting volgens conclusie 24 of 25, waarin in het afvoerkanaal een persluchtinrichting aanwezig is die is ingericht voor het naar de toevoeropening leiden 30 van een persluchtstroom.
- 27. Inblaasinrichting volgens conclusie 24, 25 of 26, waarin het afvoerkanaal in de tegenover de overige delen van de inblaaseenheid gelegen zijde van de doorgangsopening 35 is gelegen.
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2004182A NL2004182C2 (nl) | 2009-02-02 | 2010-02-02 | Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. |
Applications Claiming Priority (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2002478 | 2009-02-02 | ||
NL2002478 | 2009-02-02 | ||
NL2004182A NL2004182C2 (nl) | 2009-02-02 | 2010-02-02 | Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. |
NL2004182 | 2010-02-02 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2004182C2 true NL2004182C2 (nl) | 2010-08-03 |
Family
ID=42103887
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2004182A NL2004182C2 (nl) | 2009-02-02 | 2010-02-02 | Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP2396602B1 (nl) |
NL (1) | NL2004182C2 (nl) |
WO (1) | WO2010085861A2 (nl) |
Families Citing this family (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL2012727B1 (nl) | 2014-04-30 | 2016-07-18 | K M J Van De Rijt Holding B V | Inrichting en systeem voor het luchttechnisch scheiden van ruimten. |
IT202000011662A1 (it) * | 2020-05-21 | 2021-11-21 | Gabriele Madonna | “Dispositivo atto a limitare le possibilità il contagio tra due o più persone in tempi di pandemia, .” |
WO2024111304A1 (ja) * | 2022-11-21 | 2024-05-30 | パナソニックIpマネジメント株式会社 | ルーバーおよびルーバーを用いた送風装置 |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB2286856A (en) * | 1994-02-16 | 1995-08-30 | Mitsubishi Electric Corp | Blower |
DE10207103A1 (de) * | 2002-02-20 | 2003-08-28 | Herhof Umwelttechnik Gmbh | Modul für eine Luftschleuse, insbesondere eine Torluftschleuse |
WO2007027083A1 (en) * | 2005-09-01 | 2007-03-08 | Biddle B.V. | Air curtain with moduiar housing |
WO2009051482A1 (en) * | 2007-10-16 | 2009-04-23 | Handelsmaatschappij Willy Deweerdt Bvba | Device for generating an air wall |
-
2010
- 2010-02-02 NL NL2004182A patent/NL2004182C2/nl not_active IP Right Cessation
- 2010-02-02 EP EP10721279.7A patent/EP2396602B1/en active Active
- 2010-02-02 WO PCT/BE2010/000006 patent/WO2010085861A2/en active Application Filing
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB2286856A (en) * | 1994-02-16 | 1995-08-30 | Mitsubishi Electric Corp | Blower |
DE10207103A1 (de) * | 2002-02-20 | 2003-08-28 | Herhof Umwelttechnik Gmbh | Modul für eine Luftschleuse, insbesondere eine Torluftschleuse |
WO2007027083A1 (en) * | 2005-09-01 | 2007-03-08 | Biddle B.V. | Air curtain with moduiar housing |
WO2009051482A1 (en) * | 2007-10-16 | 2009-04-23 | Handelsmaatschappij Willy Deweerdt Bvba | Device for generating an air wall |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP2396602A2 (en) | 2011-12-21 |
WO2010085861A3 (en) | 2010-09-23 |
WO2010085861A2 (en) | 2010-08-05 |
EP2396602B1 (en) | 2013-04-17 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US7819729B2 (en) | Air curtain doorway | |
CA2289336C (en) | Ventilator system and method | |
US11002451B2 (en) | Air conditioner | |
US20080000630A1 (en) | Ventilator system and method | |
NL2004182C2 (nl) | Inblaaseenheid voor het genereren van een luchtwand voor het scheiden van de lucht in twee ruimten. | |
JP6791568B2 (ja) | 車両空調設備 | |
CN106016474A (zh) | 一种挂壁式空调室内机 | |
US5237831A (en) | Air conditioning apparatus | |
KR20080027393A (ko) | 증발기 유닛용 수평 루버 지지 브래킷 | |
WO2002014748A1 (fr) | Panneau decoratif et unite de diffuseur d'un climatiseur et climatiseur | |
US5738167A (en) | Blower fan housing assembly | |
US10794643B2 (en) | Cooling tower wind wall system | |
US6257317B1 (en) | Integrated heat recovery ventilator-hepa filter | |
JP2835036B2 (ja) | ルーバ・アッセンブリ、及び空調システムのユニット | |
US6685556B1 (en) | Automatic modular outlets for conditioned air, dampers, and modular return air grills | |
CN204026845U (zh) | 空调装置的室内机 | |
US4169500A (en) | Modular air conditioning apparatus | |
NO20210982A1 (en) | A multifunctioning window airing system comprising a bladeless fan | |
EP3714168B1 (en) | A fan and an air conditioning unit comprising the same | |
CN111703359A (zh) | 用于运输制冷单元的格栅 | |
EP0422942A2 (en) | An air conditioning apparatus | |
US20030203712A1 (en) | Car wash air curtain | |
FI125362B (fi) | Ilmastointilaite | |
JPH0814384B2 (ja) | 空気調和装置 | |
JPH083851Y2 (ja) | 高所設置形空気調和機 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
V1 | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20140901 |