NL2003651C2

NL2003651C2 - Inrichting voor het verzwakken van in een ruimte aanwezige elektromagnetische straling.

Info

Publication number: NL2003651C2
Application number: NL2003651A
Authority: NL
Inventors: Joseph Maria Tol
Original assignee: Joseph Maria Tol
Priority date: 2009-10-16
Filing date: 2009-10-16
Publication date: 2010-09-22
Also published as: EP2311521B1; EP2311521A1; NL2003651A1

Description

INRICHTING VOOR HET VERZWAKKEN VAN IN EEN RUIMTE AANWEZIGE ELEKTROMAGNETISCHE STRALING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verzwakken van in een 5 ruimte aanwezige elektromagnetische straling omvattende een antenne voor het opvangen en afvoeren van de elektromagnetische straling voorzien van één of meerdere spoelen.

Men maakt zich in toenemende mate zorgen over de mogelijke schadelijke effecten die kunnen optreden bij blootstelling aan elektromagnetische straling, met name in het 10 gebied van de radiofrequentie, zoals GSM en UMTS signalen. In recente studies is aangetoond dat blootstelling aan elektromagnetische velden een pathogeen effect kunnen veroorzaken bij mensen en dieren. Hierbij wordt gerefereerd aan een studie in opdracht van het Europese Parlement naar “the physiological and environmental effects of non-ionizing electromagnetic radition”, PE nr. 297.574 March 2001. Van elektromagnetische stralingen is 15 bekend dat wanden en muren ze kunnen weerkaatsen en dat ze hun maximale intensiteit bereiken op de plekken waar de golven een oppervlakte raken, zoals bijvoorbeeld een muur of wand (bron: Bundesamtfür Kommunikation BAKOM, Zwitserland). Tevens is bekend dat natuurlijke velden aan het aardoppervlak lokaal van karakter kunnen veranderen waardoor ze, zeker wanneer gecombineerd met elektromagnetische velden en resonanties daarvan als 20 hierboven genoemd, een risicofactor worden met betrekking tot de gezondheid van de mensen die op die locatie verblijven. Hierbij wordt gerefereerd aan de publicatie Risikofaktor Standort: “Rutengangerzone und Mensch. Wissenschaftliche Untersuchung zum Problem der Standorteinflüsse auf den Menschen”, ISBN 978-3-85076-276-2, door dr. Otto Bergsman.

25 Er wordt verondersteld dat de normale regulerende processen van een levend organisme met een dermate kleine stuurenergie werken, dat deze processen met een minimale variatie van de stuurenergie anders functioneren. Deze energieverandering kunnen worden veroorzaakt door elektromagnetische straling. De uitvinding heeft als doel om een inrichting te verschaffen voor het verzwakken van de in een ruimte aanwezige 30 elektromagnetische straling om zodoende het risico op pathogene effecten te verminderen. Een dergelijke inrichting is bekend op het vakgebied. De bekende inrichting is beschreven in het Amerikaanse octrooi US6,011,523. Dit octrooi beschrijft een inrichting voor het transformeren van de frequentie van schadelijke elektromagnetische straling naar een frequentie die nabij aarde op natuurlijke wijze aanwezig is. Daartoe is de inrichting voorzien 2 van een aantal parallel geschakelde spoelen en speciaal poeder dat is aangebracht rond de spoelen.

De onderhavige inrichting volgens de uitvinding verzwakt de schadelijke elektromagnetische straling echter niet door transformatie, maar door het 5 afvoeren ervan naar de aarde. Daartoe heeft de in de aanhef genoemde inrichting het kenmerk, dat de antenne in hoofdzaak staafvormig is, dat de spoelen zijn aangebracht om de antenne zodanig dat de spoelen gekoppeld zijn met de antenne en dat de inrichting aansluitbaar is op aarde voor het afvoeren van de elektromagnetische straling naar aarde.

De antenne maakt gebruik van het verschijnsel dat bij ontvangst van de elektromagnetische 10 golven in geleiders een resonantie ontstaat waarvan de energie wordt afgevoerd naar de aarde. De onderhavige inrichting is tevens in staat de resonanties van de in de lucht aanwezige elektromagnetische straling op te vangen en ofte voeren.

In een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn de wikkelingen van elke spoel voorzien van een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, die zich 15 in hoofdzaak loodrecht op de antenne uitstrekken. Het technisch effect hiervan is het opvangen en geleiden van de electromagnetische resonanties in de ruimte.

In een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is ter hoogte van de bovenkant van elke spoel een metalen draad aan de antenne aangebracht, die verbonden is met de antenne. Op deze wijze wordt het eerste uiteinde en het tweede 20 uiteinde van de spoel ondersteund.

In een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting een bovenste, middelste en een onderste spoel gezien in langsrichting van de staaf. Het technisch effect hiervan is het opvangen en geleiden van de electromagnetische resonanties in de ruimte.

25 In een praktische voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de verhouding van het aantal windingen van de bovenste, middelste en de onderste spoel 9:5:8. Het technisch effect hiervan is dat resonanties op verschillende specifieke frequenties die een potentiële risicofactor vormen, worden opgevangen. In een verdere praktische voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de 30 uitvinding is de antenne voorzien van een behuizing die de antenne in hoofdzaak omvat, waarin de behuizing is voorzien van een mantel van opeenvolgende lagen van elektrisch en niet-elektrisch geleidend materiaal. Bij voorkeur is de behuizing in hoofdzaak gevuld met een niet geleidend materiaal, zoals hars, dat wordt voorzien van mineralen, koolstof, fiber en zilverfolie. Het technisch effect van deze toevoegingen is het versterken van het vermogen 3 tot opvangen van de straling.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het plaatsen van de inrichting in de ruimte. Daarbij heeft de werkwijze het kenmerk, dat de inrichting op een lijn langs de halveringshoek van twee aangrenzende wanden wordt geplaatst, waarbij het eerste en 5 de tweede uiteinde van de wikkeling van elke spoel in de richting van de hoek tussen de tweede aangrenzende wanden wijzen. Hiermee wordt de inrichting volgens de uitvinding daar geplaatst waar de resonanties in een ruimte maximaal zijn.

Bij voorkeur zijn de spoelen afgestemd op specifieke frequenties die gekoppeld zijn aan belangrijke risicogebieden, zoals de 900 en 1800 Mhz frequenties van mobiele telefonie, 10 de 2,1 GHz van het UMTS netwerk en de 380/395 Mhz van het C2000 netwerk.

Meer specifiek is de inrichting uitermate geschikt voor het opvangen en afvoeren van elektromagnetische straling rond 100, 360, 390, 950, 1800 en 2100 Mhz.

De inrichting volgens de uitvinding en de werkwijze volgens de uitvinding zullen nu 15 verder verduidelijkt worden aan de hand van de volgende figuren, waarbij

Figuur 1 een zij-aanzicht en een dwarsdoorsnede toont van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 een dwarsdoorsnede toont van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 3 een eerste opstelling van de inrichting volgens de uitvinding na toepassing van 20 de werkwijze volgens de uitvinding;

Figuur 4 een tweede opstelling van de inrichting volgens de uitvinding na toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding;

Figuren 5 en 6 de meetresultaten tonen van een onderzoek naar de werking van de inrichting volgens de uitvinding.

25

Figuur 1 toont een zijaanzicht van de inrichting 30 volgens de uitvinding. De inrichting 30 omvat een antenne 5 vervaardigd uit een aluminium staaf, waarop in de lengterichting een nikkelmantel is aangebracht. Op deze staaf 5 zijn de spoelen A, B en C bevestigd. Elke spoel heeft twee links getordeerde koperdraden 6, 8, 9,11, 12,14 die 90° (loodrecht) op de spoelen 30 A, B en C staan. Tevens is per spoel een derde nikkeldraad 7, 10, 13 alsmede een draad van zijde(niet getekend) samen met de twee links getordeerde koperdraden 6, 8, 9,11,12, 14 samengevoegd. Hiermee wordt de geleidende werking verder versterkt.

Spoel A vormt het bovenste deel van de antenne 5. Van bovenaf gezien is de spoelrichting 4 van spoel A, B en C beginnende met de eerste laag rechtsdraaiend.

Figuur 2 toont tevens een dwarsdoorsnede van de inrichting 30 volgens de uitvinding langs de lijn DD, d.w.z. door spoel B. Rondom antenne 5 is een mantel van verschillende elektrisch geleidende en niet-elektrisch geleidende materialen aangebracht. In een 5 voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat deze mantel uit opeenvolgende lagen van transparant folie 19, zilverfolie 20, transparant folie 19, koolstof 21, transparant folie 19, staalwol 22, transparant folie 19, fiber 23, transparant folie 19, zilverfolie 20 en transparant folie 19. Dit geheel is omgeven door een stoffen mantel 18 en zilverfolie 27. Boven de stoffen mantel 18 is zilverfolie 27 bevestigd. Het geheel is in een aluminium behuizing 15 geplaatst. De aluminium 10 behuizing 15 is van binnen met een hars gevuld. De antenne 5 is op een chroomstalen (of aluminium) halve bol 16 bevestigd en met de aarde verbonden. De binnenkant van de halve bol 16 is bekleed met een koolstof laag. In de top van de halve bol is een laag hars aangebracht.

Figuren 3 en 4 tonen een opstelling van de inrichting 30 volgens de uitvinding na toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding. Voor een juiste werking van de inrichting 15 30 is het noodzakelijk dat de inrichting 30 in een halveringshoek aten opzichte van de antenne 5 in een ruimte wordt geplaatst, ofwel in het midden tegen de wand 4 van een ruimte wordt geplaatst. Afstandhouder 3 zorgt ervoor dat deze positie gemakkelijk te vinden is. De juiste werking kan ook bereikt worden door de inrichting 30 in het midden van twee tegenovergestelde muren te plaatsen.

20 Figuren 4 en 5 tonen de meetresultaten van een onderzoek naar de werking van de inrichting 30 volgens de uitvinding. De inrichting 30 volgens de uitvinding is uitvoerig getest met een ESCI EMI Test Receiver van de firma Rohde & Schwartz. Dit apparaat meet elektromagnetische emissies en voldoet aan alle van toepassing zijnde standaarden. Het frequentiegebied dat werd doorgemeten verloopt van 9 kHz - 3 GHz. De resultaten laten 25 zien dat de antenne in staat is om de beoogde frequenties van de elektromagnetische straling te ontvangen.

Figuur 4 toont het resultaat van de meting van het vermogen van de antenne om binnen het frequentiegebied van 9KHz-3Ghz. bepaalde frequenties op te vangen. Daarbij geeft de x-as de frequentie aan in Hz en de y-as de sterkte van het door de antenne 30 ontvangen signaal in dBm. NB: dBm is de aanduiding om de relatieve waarde van dB

(decibel) in een absolute waarde om te zetten met een referentiepunt: 0 dBm = 1 mW bij 600 ohm = 0,775 V. Uit de meting valt af te leiden dat de beoogde, aan specifieke risicogebieden gekoppelde frequenties, sterker worden opgevangen dan de andere frequenties. De waarden M1-M4 zijn hierbij de gemeten maxima. Deze komen overeen met de frequenties 5 gebruikt door het GSM en UMTS netwerk en het draadloze DECT systeem.

Figuur 5 toont het resultaat van de meting van het vermogen van de antenne om binnen het frequentiegebied van 360 - 410 MHz bepaalde frequenties op te vangen. Daarbij geeft de x-as de frequentie aan in Hz en de y-as de sterkte van het door de antenne 5 ontvangen signaal in dBm. Uit de meting valt af te leiden dat de beoogde, aan specifieke risicogebieden gekoppelde frequenties, sterker worden opgevangen dan de andere frequenties. De waarden M1 [1 ] en M2[1] zijn hierbij de gemeten maxima.Deze komen overeen met de frequenties gebruikt door het C2000 netwerk.

10

Claims

1. Inrichting voor het verzwakken van in een ruimte aanwezige elektromagnetische straling 5 omvattende een antenne voor het opvangen van de elektromagnetische straling voorzien van één of meerdere spoelen, met het kenmerk, dat de antenne in hoofdzaak staafvormig is, dat de spoelen zijn aangebracht om de antenne zodanig dat de spoelen gekoppeld zijn met de antenne en dat de inrichting aansluitbaar is op aarde voor het afvoeren van de elektromagnetische straling naar aarde. 10

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wikkeling van elke spoel is voorzien van een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, die zich in hoofdzaak loodrecht op de antenne uitstrekken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat ter hoogte van de bovenkant van elke spoel een metalen draad aan de antenne is aangebracht, die verbonden is met de antenne.

4. Inrichting volgens conclusie 1 tot en met 3, met het kenmerk, dat de inrichting een 20 bovenste, middelste en een onderste spoel omvat gezien in langsrichting van de staaf.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de verhouding van het aantal windingen van de bovenste, middelste en de onderste spoel 9:5:8 is.

6. Inrichting volgens conclusie 1 tot en met 5, met het kenmerk, dat de antenne is voorzien van een behuizing die de antenne in hoofdzaak omvat, waarin de behuizing is voorzien van een mantel van opeenvolgende lagen van elektrisch en niet-elektrisch geleidend materiaal.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de behuizing in hoofdzaak is gevuld met een niet geleidend materiaal, zoals hars, dat wordt voorzien van mineralen, koolstof, fiber en zilverfolie.

8. Werkwijze voor het plaatsen van de inrichting in de ruimte volgens conclusies 2 tot en met 7, met het kenmerk, dat de inrichting op een lijn langs de halveringshoek van twee aangrenzende wanden wordt geplaatst, waarbij het eerste en de tweede uiteinde van de 5 wikkeling van elke spoel in de richting van de hoek tussen de tweede aangrenzende wanden wijzen.