NL1034130C2 - Beveiligingsinrichting voor ladders. - Google Patents

Beveiligingsinrichting voor ladders. Download PDF

Info

Publication number
NL1034130C2
NL1034130C2 NL1034130A NL1034130A NL1034130C2 NL 1034130 C2 NL1034130 C2 NL 1034130C2 NL 1034130 A NL1034130 A NL 1034130A NL 1034130 A NL1034130 A NL 1034130A NL 1034130 C2 NL1034130 C2 NL 1034130C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
arm
bore
guide member
assembly
ladder
Prior art date
Application number
NL1034130A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1034130A1 (nl
Inventor
Leo Antonius Van Ophem
Original Assignee
Leo Antonius Van Ophem
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL1032178A external-priority patent/NL1032178C2/nl
Application filed by Leo Antonius Van Ophem filed Critical Leo Antonius Van Ophem
Priority to NL1034130A priority Critical patent/NL1034130C2/nl
Publication of NL1034130A1 publication Critical patent/NL1034130A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1034130C2 publication Critical patent/NL1034130C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06CLADDERS
    • E06C7/00Component parts, supporting parts, or accessories
    • E06C7/48Ladder heads; Supports for heads of ladders for resting against objects
    • E06C7/486Supports specially adapted to support a ladder on a gutter

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Ladders (AREA)

Description

Titel: Beveiligingsinrichting voor Ladders
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het beveiligen tegen wegglijden, kantelen en dergelijke van een ladder door het vastzetten tegen verschuiven van het bovenste uiteinde van de ladderboom aan de opstaande rand van een dakgoot, uitspringende puidelen of 5 dergelijke, beveiligingsinrichting genoemd, welke inrichting is opgebouwd uit een tweetal met elkaar verbonden samenstellen en wel montagesamenstel ter verbinding van de inrichting met een ladderboom en een kleinsamenstel ter verbinding van de inrichting met een dakgoot of dergelijke, welk klemsamenstel twee van vastgrijpmiddelen voorziene 10 armen bezit, waarvan een eerste arm door middel van een schroefdraadstang verstelbaar is langs een geleidingsorgaan.
Een soortgelijke beveiligingsinrichting is beschreven in EP 1 498 571 Al. In dit octrooischrift is een beveiligingsinrichting voor een ladder beschreven, voor het vastklemmen ervan met de bovenzijde van de 15 ladderboom aan de dakgoot. De beveiligingsinrichting omvat een montagesamenstel voor het bevestigen aan de ladderboom en een klemsamenstel voor het vastklemmen van de ladderboom aan de dakgoot. Het klemsamenstel omvat een tweetal gelijktijdig naar elkaar toe of van elkaar af bewegend stel armen op een schroefdraadstang en bedienbaar met 20 een sterknop. Het montagesamenstel omvat een U-profiel, waarbij de flenzen zijn omgezet om zodoende om de ladderboom te grijpen en waarbij het U-profiel met een enkele sterknop met schroefdraadeind tegen de ladderboom wordt vastgezet. Aan de bekende beveiligingsinrichting voor een ladder kleven een aantal bezwaren en wel ten aanzien van het 25 klemsamenstel, dat gemonteerd is in een zogenaamd geleidingsorgaan, dat de horizontale beweegbaarheid van de verticaal gemonteerde armen over een schroefdraadstang de instelruimte over bredere rechte opstaande 1034130 2 randen van een dakgoot te gering is en dit geldt vooral bij schuine opstaande randen van een dakgoot.
Verder kan de bekende inrichting voor het beveiligen van de ladder enkel bij gootconstructies met niet te brede opstaande buitenranden 5 toegepast worden en niet bij, bijvoorbeeld, raampartijen met naar voren springende penanten.
Ten aanzien van het montagesamenstel is gebleken, dat voor het vastzetten van ladders de klemkracht in een richting over het algemeen te gering is om eruitglijden van de ladderboom te voorkomen.
10 De doelstelling van de onderhavige uitvinding is een beveiligingsinrichting voor ladders te verschaffen, waarbij de inrichting toepasbaar is voor alle soorten goten met bredere rechte en schuine opstaande randen met een grotere instelruimte van genoemd klemsamenstel en waarbij met het montagesamenstel de ladderboom beter 15 vast te houden is.
Hiertoe is een inrichting voor het beveiligen tegen wegglijden, kantelen en dergelijke van een ladder overeenkomstig de uitvinding gekenmerkt, doordat de tweede arm in verschillende standen vast met het geleidingsorgaan te verbinden is.
20 Het voordeel is, dat de tweede arm van het montagesamenstel aan het uiteinde van het geleidingsorgaan in verschillende standen afhankelijk van de vorm van de opstaande rand van de goot vast te monteren is, waardoor er een twee keer zo grote instelruimte voor het montagesamenstel ontstaat.
25 Voorts is de inrichting overeenkomstig de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat het geleidingsorgaan, gezien in de gebruiksstand van de inrichting, een omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede bezit.
Het voordeel is, dat in de benen van de omgekeerd U*vormige dwarsdoorsnede van het geleidingsorgaan een boringenpatroon aan te 3 brengen is en bij voorkeur worden de benen daartoe verlengd van de gebruikelijke 30 mm tot circa 60 mm.
Dan is de inrichting overeenkomstig de uitvinding zodanig verder ontwikkeld gekenmerkt, doordat het vastzetuiteinde van genoemde tweede 5 arm voorzien is van twee op afstand van elkaar gelegen boringen en steeds passend bij een tweetal boringen van het boringenpatroon in de neerhangende benen van het geleidingsorgaan, waarbij genoemd boringenpatroon zodanig is, dat verschillende verticale en schuine standen van genoemde tweede arm mogelijk zijn, passend bij een rechtopstaande, 10 schuine binnenzijde van een opstaande rand van gebruikelijke uitvoeringsvormen van dakgoten.
De voordelen zijn, dat genoemde tweede arm volledig aan de rechte, schuine, brede stand van de binnenzijde van de opstaande gootrand aangepast kan worden, waartoe steeds een tweetal geschikte boringen met 15 de vereiste onderlinge hart af stand aanwezig zijn is het totale boringenpatroon in de neerhangende benen van de U-vormige dwarsdoorsnede van het geleidingsorgaan.
Verder is de inrichting overeenkomstig de uitvinding zodanig verder ontwikkeld gekenmerkt, doordat genoemd boringenpatroon tevens 20 mogelijkheden biedt voor het in nagenoeg horizontale stand monteren van genoemde tweede arm, waardoor de ladderboom tegen het uitspringende puideel af te steunen is.
Het voordeel is, dat de inrichting ook bruikbaar is bij het nagenoeg horizontaal plaatsen van de tweede arm tegen een kozijn en het naar 25 vorenstekende penant, waardoor het toepassingsgebied van de inrichting veel breder wordt dan de bekende inrichting.
Dan is de inrichting overeenkomstig de uitvinding zodanig verder ontwikkeld gekenmerkt, doordat genoemd montagesamenstel voorzien is van een tweede sterknop met schroefdraadeind, waardoor de ladderboom in 30 twee onderling loodrechte richtingen vastgeklemd is.
4
Het voordeel is, dat de ladderboom aanzienlijk beter is vastgeklemd in het montagesamenstel, zodat het eruit glijden van vooral kortere ladders veel beter wordt tegengegaan, zo niet uitgesloten is.
Voorts is de inrichting overeenkomstig de uitvinding zodanig 5 verder ontwikkeld gekenmerkt doordat, in genoemd klemsamenstel omvattende het geleidingsorgaan met omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede voorzien van het boringenpatroon een overeenkomstig verlengstuk met een versmald uiteinde met een geschikt boringenpatroon ingeschoven en gemonteerd is met draadeinden voorzien van de 10 sterknoppen.
Het voordeel is, dat de beveiligingsinrichting ook bruikbaar is bij zeer brede randen waaraan de beveiligingsinrichting wordt vastgeklemd.
De uitvinding is hieronder nader toegelicht aan de hand van een voorkeursuitvoeringsvorm, weergegeven in de tekening. Hierbij toont 15 figuren IA-IE zijaanzichten van de beveiligingsinrichting voor ladders overeenkomstig een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij de tweede arm van het klemsamenstel in verschillende standen in het geleidingsorgaan is gemonteerd; figuur 2 een doorsnede over de lijn II-II van figuur IE; 20 figuur 3 een doorsnede over de lijn III van figuur IA; figuren 4A en 4B zijaanzichten van de beveiligingsinrichting voor ladders met los verlengstuk (figuur 4A) en gemonteerd verlengstuk (figuur 4B); figuur 5 een zijaanzicht van een arm en een geleidingsorgaan die 25 uit elkaar zijn genomen; en figuur 6 een zijaanzicht van een beveiligingsinrichting overeenkomstig nog een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.
In de figuren IA tot en met 1D is de beveiligingsinrichting 1 voor een ladderboom 2 voor de verschillende typen opstaande randen van 30 dakgoten 3, 4, 5, 6 weergegeven. De beveiligingsinrichting 1 is opgebouwd 5 uit een montagesamenstel 7 en een klemsamenstel 8. Het montagesamenstel 7 heeft in dwarsdoorsnede een omgezette U-vorm 15, waarin de ladderboom 2 geschoven kan worden en waarbij deze opgesloten wordt door twee haaks op elkaar staande draadeinden met een sterknop 9 5 en 10. Het klemsamenstel 8 omvat een geleidingsorgaan 16 met een omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede met aan het ene uiteinde een afdekplaatje 11, waardoorheen gemonteerd is een schroefdraadstang 12 met bedienende sterknop 12 13. Op genoemde schroefdraadstang 12 is met een boring voorzien van schroefdraad een eerste verticale arm 14 aangebracht, 10 welke zodoende horizontaal heen en weer geschroefd kan worden door verdraaiing van de sterknop 13. Aan het andere uiteinde van genoemd geleidingsorgaan 16 is een boringenpatroon 17 in de circa 60 mm lange benen van de omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede van het geleidingsorgaan 16 aangebracht. In het boringenpatroon 17 kan de tweede 15 arm 18 met draadeinden voorzien van de sterknoppen 19 en 20 in verschillende verticale, schuine en horizontale standen vastgezet worden, waardoor de beveiligingsinrichting 1 voor ladderbomen 2 aan alle gangbare opstaande randen van dakgoten 3, 4, 5 en 6 bevestigd kan worden.
In figuur IE is de tweede arm 18 met draadeinden voorzien van de 20 sterknoppen 19 en 20 in nagenoeg horizontale stand gemonteerd om met de eerste instelbare arm 14 horizontaal tegen een penant 22 te rusten en de tweede instelbare arm 18 rust tegen de verticale wand 21.
In figuur 2 is een doorsnede over de lijn II-II van figuur IE weergegeven. Hierbij is te zien dat de omgezette U-vorm 15 van de 25 dwarsdoorsnede van het montagesamenstel 7 de ladderboom 2 omgrijpt en vastgezet wordt met de draadeinden met sterknop 9 en 10 in twee haaks op elkaar staande richtingen.
In figuur 3 is een doorsnede over de lijn III van figuur IA weergegeven, waarbij het vastzetten van de tweede arm 18 met draadeinden 30 voorzien van de sterknoppen 19 en 20 te zien is.
6
In figuur 4A is een zijaanzicht weergegeven van de beveiligingsinrichting 1 met losgekoppeld verlengstuk 25. Genoemd verlengstuk 25 heeft overeenkomstig het geleidingsorgaan 16 eenzelfde omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede. Het ene uiteinde 26 van het 5 verlengstuk 25 is in horizontale en verticale zin versmald om ingeschoven te kunnen worden in het geleidingsorgaan 16 van het klemsamenstel 8. Tevens is het andere uiteinde 28 voorzien van een boringenpatroon 29, dat overeenkomt met genoemd boringenpatroon 17 om op overeenkomstige wijze de tweede arm (18) te monteren. De tweede arm 18 wordt vervolgens 10 met draadeinden voorzien van de sterknoppen 30, 31 vastgezet aan genoemd verlengstuk 25.
Verder zijn de eerste en tweede arm 14 en 18 aan de naar elkaar gerichte zijden van vastgrijpmiddelen 23 en 24 voorzien, welke in rubber kunnen zijn uitgevoerd.
15 Tenslotte dient nadrukkelijk vermeld te worden, dat hiervoor een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is beschreven en dat vanzelfsprekend verdere modificaties mogelijk zijn, zonder de beschermingsomvang van dit octrooischrift te verlaten.
In een alternatieve uitvoeringsvorm is de tweede arm 18, althans 20 het vastzetdeel daarvan, voorzien van tenminste een eerste 32A en een tweede boring 32B, welke boringen 32A, 32B corresponderen met boringen 17A, 17B, respectievelijk, in het geleidingsorgaan 16 (zie figuur 5). In deze alternatieve uitvoeringsvorm is de tweede arm 18 additioneel voorzien van tenminste één hoekboring 33, waarbij de eerste boring 32A en de hoekboring 25 33 ook corresponderen met de boringen 17A, 17B, respectievelijk. De hoekboring 33 bevindt zich bij voorkeur op een afstand B van de tweede boring 32B, en op een afstand A van de eerste boring 32A die gelijk is aan de afstand A tussen de eerste 32A en de tweede boring 32B. De afstand B van de hoekboring 33 ten opzichte van de tweede boring 32B zal de 30 hoekverdraaiing α van de tweede arm 18 bepalen ten opzichte van de eerste 7 arm 14, tenminste als de eerste boring 32A en de hoekboring 33 zijn verbonden met de corresponderende boringen 17A, 17B in het geleidingsorgaan 16 (zie ook figuur 6). Dit wil zeggen, door de tweede arm 18 over een hoek α om de eerste boring 32A te verdraaien in een richting R, 5 worden de eerste 32A en de hoekboring 33 verbonden met de boringen 17A, 17B van het geleidingsorgaan. Er kunnen bijvoorbeeld ook meerdere hoekboringen 33 in de tweede arm 18 zijn voorzien voor het in verschillende schuine standen kunnen zetten van de tweede arm 18, althans ten opzichte van de eerste arm 14, of ten opzichte van een vast deel van het 10 klemsamenstel 8. De tweede arm 18 kan zo bijvoorbeeld over hoeken α van 30°, 45°, 60° en/of andere hoeken α worden verdraaid. Bij voorkeur is de tweede arm 18 voorzien van een nok 34, in welke nok de tenminste ene hoekboring 33 is aangebracht. De nok 34 is bijvoorbeeld voorzien aan de zijde van de tweede arm 18 die in gebruik richting de eerste arm 14 is 15 gekeerd.
Doordat de tweede arm 18 is voorzien van hoekboringen 33, is het in principe niet nodig additionele boringen 17 te voorzien in het geleideorgaan 16 voor het bewerkstelligen van genoemde schuine standen. Hierdoor kan het aantal boringen 17 in het geleideorgaan 16, althans de 20 benen daarvan, worden beperkt, ten gunste van de robuustheid van het geleideorgaan 16. Bijvoorbeeld is het geleideorgaan 16 slechts voorzien van twee of vier boringen 17A, 17B die de tweede arm 18 verbinden met het geleideorgaan 16. Bijvoorbeeld is de afstand tussen alle boringen 17A, 17B in het geleideorgaan 16 gelijk aan de afstand A tussen genoemde eerste 32A 25 en tweede of hoekboring 32B in de tweede arm 18. Mogelijk zijn bijvoorbeeld nog boringen 17A, 17B voorzien op de helft van de afstand A vanaf de bovenste eerste boringen 17A en vanaf de onderste tweede boringen 17B in de geleidarm 16, bij voorkeur tenminste twee zodat de tweede arm 18 nog 8 een kleine afstand kan worden verschoven en tevens in horizontale stand kan worden gedraaid.
Het is ook voordelig als de tweede arm 18 is voorzien van vastgrijpmiddelen 24 in de vorm van een stift, welke vastgrijpmiddelen 24 5 zich nagenoeg over een lengte L van de tweede arm 18 uitstrekken, welke lengte L in gebruik buiten het geleideorgaan 16 steekt. Bij voorkeur is langs het uiteinde E van de tweede arm 18, van het geleideorgaan 16 vandaan gezien, ook een deel 24A van de vastgrijpmiddelen 24 voorzien, welk deel 24A zich bij voorkeur parallel aan klemrichting K langs de tweede arm 18 10 uitstrekt. Doordat de vastgrijpmiddelen 24 zich langs een groot gedeelte van de tweede arm 18 uitstrekken wordt stabiele bevestiging van het vastgrijpmiddel 24 aan de tweede arm 18 mogelijk gemaakt en is de arm 18 voorzien van een additioneel stootkussen tegen beschadigingen. De vastgrijpmiddelen 24 kunnen zich zowel langs als door de arm 18 15 uitstrekken.
In de bovengenoemde uitvoeringsvormen is het in principe niet nodig dat de schroefdraadstang 12 zich door het geleidingsorgaan 16 of tussen de benen van het geleidingsorgaan 16 uitstrekt. In een voordelige uitvoeringsvorm strekt de schroefdraadstang 12, of andersoortige stang, 20 zich bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk uit buiten het geleideorgaan 16 en is deze voorzien van genoemde eerste arm 14 met vastgrijpmiddelen 23 bij het uiteinde. In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm strekt de schroefdraad 12 zich geheel buiten het geleidingsorgaan 16 uit. De schroefdraadstang 12 strekt zich bij voorkeur door een uitsteeksel 36 uit, bij voorkeur door een 25 schroefdraadboring daarin, waarbij het uitsteeksel 36 bij voorkeur vast is ten opzichte van het geleidorgaan 16, of althans het klemsamenstel 8. Klemming en/of aangrijping vindt dan bijvoorbeeld plaats tussen het uiteinde van de stang 12 en de tweede arm 18, dat wil zeggen tussen de vastgrijpmiddelen 23 en 24 van respectievelijk de eerste 14 en tweede arm 30 18. Met een dergelijk klemsamenstel 8 wordt een directere klemkracht 9 over gebracht en zal tijdens aandraaien van de sterknop 13 een betere terugkoppeling naar de gebruiker worden verkregen van de klemwerking. Bij voorkeur is het vastgrijpmiddel 23 zodanig met de stang 12 verbonden dat deze tijdens het inklemmen, althans aangrijpen van een object niet met 5 de stang 12 meedraait. Bijvoorbeeld is het vastgrijpmiddel 23 draaibaar met de stang 12 verbonden.
De beschreven en vele vergelijkbare variaties, evenals combinaties daarvan, worden geacht binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding te vallen. Uiteraard kunnen verschillende aspecten van 10 verschillende uitvoeringsvormen en/of combinaties daarvan met elkaar worden gecombineerd en uitgewisseld binnen het raam van de uitvinding.
Er dient aldus niet tot slechts de genoemde uitvoeringsvormen te worden beperkt.
1034130

Claims (16)

1. Inrichting voor het beveiligen tegen wegglijden, kantelen en dergelijke van een ladder door het vastzetten tegen verschuiven van het bovenste uiteinde van de ladderboom (2) aan de opstaande rand van een dakgoot (3, 4, 5, 6), uitspringende puidelen of dergelijke, 5 beveiligingsinrichting (1) genoemd, welke inrichting is opgebouwd uit een tweetal met elkaar verbonden samenstellen en wel een montagesamenstel (7) ter verbinding van de inrichting met een ladderboom (2) en een klemsamenstel (8) ter verbinding van de inrichting met een dakgoot (3, 4, 5, 6. of dergelijke, welk klemsamenstel (8) twee van vastgrijpmiddelen (23, 24) 10 voorziene armen (14, 18) bezit, waarvan een eerste arm (14) door middel van een schroefdraadstang (12) verstelbaar is langs een geleidingsorgaan (16), met het kenmerk, dat de tweede arm (18) in verschillende standen vast met het geleidingsorgaan (16) te verbinden is.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 15 geleidingsorgaan (16), gezien in de gebruikstand van de inrichting, een omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede heeft.
3. Inrichting volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat het vastzetuiteinde van genoemde tweede arm (18) voorzien is van twee op afstand van elkaar gelegen boringen en steeds passend bij een tweetal 20 boringen van het boringenpatroon (17) in de neerhangende benen van het geleidingsorgaan (16).
4 Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat genoemd boringenpatroon (17) zodanig is, dat verschillende verticale en schuine standen van genoemde tweede arm (18) mogelijk zijn, passend bij een 25 rechtopstaande, schuine binnenzijde van een opstaande rand (3, 4, 5, 6) van gebruikelijke uitvoeringsvormen van dakgoten. 1034 130
5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk,dat genoemd boringenpatroon (17) tevens mogelijkheden biedt voor het in nagenoeg horizontale stand monteren van genoemde tweede arm (18), waardoor de ladderboom (2) tegen het uitspringende puideel (21, 22) af te steunen is.
6. Inrichting volgens conclusie 2-5, met het kenmerk, dat genoemd boringenpatroon (17} bij een van de neerhangende benen van de omgekeerd U-vormige dwars doorsnede van het geleidingsorgaan (16) voorzien is van schroefdraad voor het vastschroeven van het draadeind van de sterknop (19, 20).
7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd montagesamenstel (7} voorzien is van een tweede sterknop (9) met schroefdraadeind, waardoor de ladderboom in twee onderling loodrechte richtingen vastgeklemd is.
8. Inrichting volgens conclusie 1 en 3, met het kenmerk, dat 15 genoemde eerste en tweede arm (14, 18) aan de neerhangende uiteinden naar elkaar gerichte zijden van vastgrijpmiddelen (23, 24) zijn voorzien.
9. Inrichting volgens conclusie 1-4, met het kenmerk, dat in genoemd klemsamenstel (8) omvattende het geleidingsorgaan (16) met een omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede voorzien van het boringenpatroon 20 (17) een overeenkomstig verlengstuk (25) met een versmald, uiteinde (26) met een geschikt boringenpatroon (27) ingeschoven en gemonteerd is met draadeinden voorzien van de sterknoppen (19, 20).
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat genoemd verlengstuk (25) over het andere uiteinde (28) als een overeenkomstig 25 geleidingsorgaan (16) met een omgekeerd U-vormige dwarsdoorsnede is uitgevoerd en een boringenpatroon (29) heeft, dat overeenkomt met het eerder genoemde boringenpatroon (17) voor het met draadeinden en overeenkomstige sterknoppen (30, 31) vastzetten of monteren van genoemde tweede arm (18).
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tweede arm (18) is voorzien van een eerste (32A) en een tweede boring (32B) die op een afstand (A) van elkaar zijn gelegen, waarbij de tweede arm (18) tevens is voorzien van tenminste een hoekboring (33) die op dezelfde afstand 5 (A) is gelegen van één van de eerste boringen (32A), en op een andere afstand (B) van de tweede boring (32B), voor het instellen van de hoek (a) van de tweede arm (18).
12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de tweede arm (18) is voorzien van een nok (34) waarin genoemde hoekboring (33) is gelegen.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij langs het uiteinde (E) van de tweede arm (18) een deel (24A) van de vastgrijpmiddelen (24) is voorzien.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schroefdraadstang (12) zich buiten het geleideorgaan (16) uitstrekt.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schroefdraadstang (12) is voorzien van genoemde eerste arm (14) en/of vastgrijpmiddelen (23) bij een uiteinde voor het aangrijpen van een object.
16. Inrichting voor het beveiligen tegen wegglijden, kantelen en dergelijke van een ladder door het vastzetten tegen verschuiven van het 20 bovenste uiteinde van de ladderboom (2) aan de opstaande rand van een dakgoot (3, 4, 5, 6), uitspringende puidelen of dergelijke, beveiligingsinrichting (1) genoemd, bij voorkeur volgens een der voorgaande conclusies, welke inrichting is opgebouwd uit een tweetal met elkaar verbonden samenstellen en wel een montagesamenstel (7) ter verbinding 25 van de inrichting met een ladderboom (2) en een klemsamenstel (8) ter verbinding van de inrichting met een dakgoot (3, 4, 5, 6) of dergelijke, welk klemsamenstel (8) twee van vastgrijpmiddelen (23, 24) voorziene armen (14, 18. bezit, waarvan een vastgrijp middel (23) door middel van een schroefdraadstang (12) verstelbaar is langs een geleidingsorgaan (16), 30 waarbij een tweede arm (18) is voorzien van een nok (34) waarin een hoekboring (33) is gelegen, en van een eerste (32A) en een tweede boring (32B) die op een afstand (A) van elkaar zijn gelegen, waarbij de hoekboring (33) op dezelfde afstand (A) is gelegen van één van de eerste boringen (32A), en op een andere afstand (B) van de tweede boring (32B), voor het instellen 5 van de hoek (a) van de tweede arm (18). 1034130
NL1034130A 2006-07-14 2007-07-13 Beveiligingsinrichting voor ladders. NL1034130C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1034130A NL1034130C2 (nl) 2006-07-14 2007-07-13 Beveiligingsinrichting voor ladders.

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1032178A NL1032178C2 (nl) 2006-07-14 2006-07-14 Beveiligingsinrichting voor ladders.
NL1032178 2006-07-14
NL1033457 2007-02-27
NL1033457A NL1033457C2 (nl) 2006-07-14 2007-02-27 Beveiligingsinrichting voor ladders.
NL1034130 2007-07-13
NL1034130A NL1034130C2 (nl) 2006-07-14 2007-07-13 Beveiligingsinrichting voor ladders.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1034130A1 NL1034130A1 (nl) 2008-01-15
NL1034130C2 true NL1034130C2 (nl) 2008-06-03

Family

ID=39110955

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1033457A NL1033457C2 (nl) 2006-07-14 2007-02-27 Beveiligingsinrichting voor ladders.
NL1034130A NL1034130C2 (nl) 2006-07-14 2007-07-13 Beveiligingsinrichting voor ladders.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1033457A NL1033457C2 (nl) 2006-07-14 2007-02-27 Beveiligingsinrichting voor ladders.

Country Status (1)

Country Link
NL (2) NL1033457C2 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH711253A1 (de) * 2015-06-26 2016-12-30 Hartmann Jürg Sicherungsvorrichtung für eine Leiter.
CN110905391B (zh) * 2018-08-17 2020-11-24 温州国军机械有限公司 一种适应于不同墙面的悬挂梯调节控制方法

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2256452A (en) * 1939-08-10 1941-09-16 Charles F Marshall Ladder attachment
US2865495A (en) * 1954-11-10 1958-12-23 Elston H Oidtman Bucket elevator and supporting apparatus
US6024192A (en) * 1998-04-20 2000-02-15 Griffin; Maurice B. Ladder vise
EP1498571A1 (en) * 2003-07-14 2005-01-19 Ronaldus Johannes Stienstra Ladder safety device
NL1032178C2 (nl) * 2006-07-14 2007-07-03 Leo Antonius Van Ophem Beveiligingsinrichting voor ladders.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2256452A (en) * 1939-08-10 1941-09-16 Charles F Marshall Ladder attachment
US2865495A (en) * 1954-11-10 1958-12-23 Elston H Oidtman Bucket elevator and supporting apparatus
US6024192A (en) * 1998-04-20 2000-02-15 Griffin; Maurice B. Ladder vise
EP1498571A1 (en) * 2003-07-14 2005-01-19 Ronaldus Johannes Stienstra Ladder safety device
NL1032178C2 (nl) * 2006-07-14 2007-07-03 Leo Antonius Van Ophem Beveiligingsinrichting voor ladders.

Also Published As

Publication number Publication date
NL1033457C2 (nl) 2008-01-15
NL1034130A1 (nl) 2008-01-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20110056764A1 (en) Ladder and support stand
US8844675B2 (en) Portable ladder with a stand off device
JP5815677B2 (ja) 構造体のためのフレーム部材
TW200300197A (en) Door hinge for a covered arrangement between door frame and door leaf
NL1034130C2 (nl) Beveiligingsinrichting voor ladders.
US5507363A (en) Universally adjustable support platform for ladders
US20070228237A1 (en) Paint tray/paint can shelf support for hollow rung ladders
US20110079467A1 (en) Side of ladder accessory
US20030115667A1 (en) Combined sliding rail with support for height-adjustable shower
FR2921713A1 (fr) Systeme de profile et de support de crochets.
US20160369561A1 (en) Transition device for extension ladders
US8678328B2 (en) Lantern support device for securing to a variety of objects
US6698547B1 (en) Ladder standoff
US4258907A (en) Wood buck
WO2012168684A1 (en) Support apparatus and improved height access apparatus
US8157056B2 (en) Coupler for ladder standoff arrangement
NL1032178C2 (nl) Beveiligingsinrichting voor ladders.
US20090289405A1 (en) Clamping device
FR2679005A3 (fr) Croisillon central pour trepied.
US10492485B1 (en) Bracket mounting system for animal traps
US10487579B2 (en) Ladder rung extension assembly
EP2181234B1 (en) A set of ladder accessories
US20170160067A1 (en) Alignment tool for outside corners
WO2014011062A1 (en) The table leg system
US5462322A (en) Portable door lock

Legal Events

Date Code Title Description
AD1A A request for search or an international type search has been filed
RD2N Patents in respect of which a decision has been taken or a report has been made (novelty report)

Effective date: 20080402

PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20110201