NL1026772C2 - Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag. Download PDF

Info

Publication number
NL1026772C2
NL1026772C2 NL1026772A NL1026772A NL1026772C2 NL 1026772 C2 NL1026772 C2 NL 1026772C2 NL 1026772 A NL1026772 A NL 1026772A NL 1026772 A NL1026772 A NL 1026772A NL 1026772 C2 NL1026772 C2 NL 1026772C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
passage
layer
head
tube assembly
water
Prior art date
Application number
NL1026772A
Other languages
English (en)
Inventor
Dirk Albertus Bodegom
Willem Floris Rosenbrand
Arnold Johannes Nobel
Original Assignee
Bos & Kalis Baggermaatsch
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Bos & Kalis Baggermaatsch filed Critical Bos & Kalis Baggermaatsch
Priority to NL1026772A priority Critical patent/NL1026772C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1026772C2 publication Critical patent/NL1026772C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/88Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with arrangements acting by a sucking or forcing effect, e.g. suction dredgers
    • E02F3/8833Floating installations
    • E02F3/885Floating installations self propelled, e.g. ship
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/88Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with arrangements acting by a sucking or forcing effect, e.g. suction dredgers
    • E02F3/8833Floating installations
    • E02F3/8841Floating installations wherein at least a part of the soil-shifting equipment is mounted on a ladder or boom
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/88Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with arrangements acting by a sucking or forcing effect, e.g. suction dredgers
    • E02F3/90Component parts, e.g. arrangement or adaptation of pumps
    • E02F3/92Digging elements, e.g. suction heads
    • E02F3/9243Passive suction heads with no mechanical cutting means
    • E02F3/925Passive suction heads with no mechanical cutting means with jets
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/88Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with arrangements acting by a sucking or forcing effect, e.g. suction dredgers
    • E02F3/90Component parts, e.g. arrangement or adaptation of pumps
    • E02F3/92Digging elements, e.g. suction heads
    • E02F3/9256Active suction heads; Suction heads with cutting elements, i.e. the cutting elements are mounted within the housing of the suction head
    • E02F3/9268Active suction heads; Suction heads with cutting elements, i.e. the cutting elements are mounted within the housing of the suction head with rotating cutting elements
    • E02F3/9275Active suction heads; Suction heads with cutting elements, i.e. the cutting elements are mounted within the housing of the suction head with rotating cutting elements with axis of rotation parallel to longitudinal axis of the suction pipe

Description

t \ 1 i i
Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het verwijderen van bodettimateriaal uit een onder een bovenlaag gelegen tussenlaag van een bodem-lichaam, in het bijzonder uit een tussenlaag die afgedekt 5 is door een bovenlaag materiaal dat ter plaatse moet blijven.
Beheerders van meren en vaarwegen zijn verantwoordelijk voor het op diepte houden van hun wateren. Als deze waterwegen moeten worden verdiept, vormt de bovenlaag 10 een probleem. Deze kan bestaan uit enkele meters (vervuild) slib, veen en/of zachte klei. Daaronder zit veelal een zandlaag. Anderzijds kan de bovenlaag waardevolle flora en fauna, zoals schelpdieren, bevatten.
Bij traditionele methoden wordt (eerst) de boven-15 laag gebaggerd. De berging van de vrijkomende grond vergt een groot ruimtebeslag. Als deze grond bovendien verontreinigd is, vormt dit een ernstige beperking voor hergebruik.
De totale projectkosten worden hierdoor aanzienlijk beïnvloed. Indien de bovenlaag daarentegen flora en fauna 2 0 herbergt gaat deze met het verwijderen van die bovenlaag verloren.
De bovenlaag raakt tijdens het baggeren in grote mate geroerd, hetgeen een belasting voor het milieu of het 1026772 2 bruikbare zand kan betekenen danwel schade toebrengt aan leven in de omgeving. Ook het verkrijgen van vergunningen voor dit soort werkzaamheden stuit niet zelden op grote weerstand en/of lange procedures. Het winnen van zand 5 vanonder bijvoorbeeld veen- of kleilagen is op zich bekend, in het bijzonder voor het winnen van zand met relatief hoge producties, zoals met een profielzuiger. Tijdens dit proces wordt de bovenlaag verstoord en deels opgezogen.
Het is bekend om bodemmateriaal uit de tussenlaag 10 te verwijderen vanonder de bovenlaag, met behulp van een door de bovenlaag neergelaten buis, die aan het ondereind voorzien is van waterjets voor het losmaken van bodemmateriaal en het vormen van een mengsel.
Bij gebruik van bestaande grondwininrichtingen 15 kan tijdens de neergaande slag door de bovenlaag materiaal van die laag in de stijgbuis voor het naar boven afvoeren van mengsel terechtkomen. Dat materiaal kan de kwaliteit van het later uit de tussenlaag te winnen bodemmateriaal negatief beïnvloeden. Dat materiaal wordt voorts niet benut 2 0 voor het verstevigen en daarmee stabiliseren van de wand van het gat in de bovenlaag.
Een doel van de uitvinding is hierin althans deels verbetering te brengen.
De uitvinding heeft voorts tot doel een werkwijze 25 en inrichting te verschaffen waarmee op zeer efficiënte wijze bodemmateriaal uit de tussenlaag kan worden verwijderd.
De uitvinding heeft voorts tot doel een werkwijze en inrichting te verschaffen waarmee bodemmateriaal uit de 30 tussenlaag kan worden verwijderd met zo min mogelijke verstoring van de bovenlaag.
Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het verwijderen van een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een 35 bovenlaag, waarbij gebruik wordt gemaakt van een buissamen-stel dat een eerste doorgang vormt voor opwaarts transport van een mengsel ontgraven bodemmateriaal, welke eerste 1026772 3 doorgang op afstand van het ondereind van het buissamenstel voorzien is van eerste afsluitmiddelen, waarbij het buissamenstel aan het ondereind is voorzien van een kop met grondverdringingsmiddelen, van jetmiddelen voor het zij-5 waarts afgeven van een ontgravende waterstraal en van een pomp in de eerste doorgang voor aandrijving van het mengsel, waarbij de buis voorzien is van een eerste toevoerlei-ding voor water onder druk naar de jetmiddelen, en van een tweede toevoerleiding voor water onder druk naar de pomp, 10 waarbij de kop voorzien is van een met de eerste doorgang in fluïdumverbinding staande zuigmond voor het mengsel, waarbij in de verbinding tussen de zuigmond en de eerste doorgang een eenwegklep opgesteld is die in open stand doorlatend is in een richting van de zuigmond af, waarbij 15 aan het begin van de werkwijze via de eerste toevoerleiding water wordt toegevoerd voor het vullen van de eerste doorgang, waarna de afsluitermiddelen gesloten worden en de eerste doorgang onder druk gezet wordt met het toegevoerde water, onder sluiting van de eenwegklep, waarna het buis-20 samenstel onder rotatie neergelaten wordt in de bovenlaag, onder zijwaartse verdringing van de grond in die bovenlaag, waarbij bij aankomst van de kop op een gewenste plaats, in het bijzonder in de tussenlaag, de afsluitermiddelen worden opengezet, water wordt toegevoerd via de eerste toevoerlei-25 ding en de pomp werkzaam wordt, waarbij bodemmateriaal via de zuigmond en de eenwegklep en de eerste doorgang wordt afgevoerd.
Door het onder waterdruk sluiten van de eenwegklep wordt voorkomen dat ongewenst bodemmateriaal in de 30 eerste doorgang terechtkomt. Voorts wordt het afvoersysteem als het ware al gereed gesteld voor het bij het binnenkomen van de tussenlaag afvoeren van mengsel bodemmateriaal, doordat de eerste doorgang als gevuld is met water en de benedenstrooms in het afvoersysteem geplaatste baggerpomp 35 snel effectief kan zijn.
Bij voorkeur worden de afsluitermiddelen gesloten nadat in hoofdzaak alle lucht verwijderd is uit de eerste 1026772 4 doorgang.
Indien de eerste afsluitermiddelen voorzien zijn na voomoemde baggerpomp, die aangesloten is op de eerste doorgang, wordt de baggerpomp meteen volwaardig effectief 5 bij het weer open zetten van de afsluiter.
In een uitvoering is de kop voorzien van spoel-middelen, die door middel van een derde toevoerleiding voorzien worden van water, waarbij na binnenkomst van de kop in de tussenlaag de spoelmiddelen geactiveerd worden 10 voor het verwijderen van bodemmateriaal onder de kop en het buissamenstel verder wordt neergelaten, bij voorkeur onder voortgaande rotatie. Met de spoelmiddelen kan het bodemmateriaal in de directe omgeving -waarbij meer op afstand gelegen gebieden ongeroerd blijven- vrijgemaakt worden en 15 in mengselvorm gebracht worden, om daarna door de werking van de pomp via de zuigmond te worden afgevoerd.
Na het bereiken van een gewenst niveau van de kop in de tussenlaag kan de tweede toevoerleiding gebruikt worden voor toevoer van water onder druk naar de jetmidde-20 len, waarbij het buissamenstel geroteerd wordt, en bodemmateriaal in een zich radiaal om de kop van het buissamenstel uitstrekkend gebied ontgraven wordt en als mengsel via de zuigmond en de eerste doorgang wordt afgevoerd. De derde toevoerleiding kan dan worden afgesloten.
25 Een nadeel van bestaande technieken is dat bij het terughalen van de buis voor verplaatsing daarvan naar een naastgelegen, volgende winplaats een gat in de bovenlaag achterblijft. Dit is bezwaarlijk indien de bovenlaag een waterafsluitende laag vormt voor het daarbeneden aanwe-30 zig lichaam, in het bijzonder voor daarin aanwezig grondwater. Dit is in het bijzonder nadelig indien er een grote reeks van dergelijke gaten nodig is.
Een verder doel van de uitvinding is dit probleem althans in hoofdzaak te verhelpen.
35 Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het verwijderen van bodemmateriaal uit een tussenlaag in een bodemlichaam, welke tussenlaag 1026772 I · 5 gelegen is beneden een bovenlaag, welke bovenlaag grondwa-terafsluitend is, waarbij het bodemmateriaal uit de tussenlaag wordt verwijderd met behulp van een door de bovenlaag heen neergelaten buissamenstel, waarbij na beëindiging van 5 het verwijderingproces het buissamenstel geheven wordt en bij doorgang van het ondereind van het buissamenstel door het gat in de bovenlaag door rotatie van het ondereind een naar het gat gerichte kracht wordt uitgeoefend op bodemmateriaal in het randgebied van het gat. Aldus wordt bij 10 het terugbewegen van het buiseind het gat, in die beweging, als het ware dichtgesmeerd. In een uitvoering hiervan wordt gebruik gemaakt van een buissamenstel met aan het ondereind, aan de buitenzijde, volgens een spoed opgestelde schuine of schroefvormige, radiaal buitenwaarts reikende 15 bladen, waarbij tijdens doorgang door het gat de rotatie-snelheid groter is dan de bij de spoed en hefsnelheid behorende vrije omwentelingssnelheid van de bladen.
In een uitvoering van deze werkwijze wordt in het neergaande traject het buissamenstel geroteerd op een 20 snelheid gelijk een de vrije omwentelingssnelheid van de bladen, zodat de grond aangrenzend aan de buis zo min mogelijk geroerd wordt, in het bijzonder tijdens passage door de bovenlaag, waardoor het ontstaan van lekwegen langs de buis wordt tegengegaan.
25 In een verdere uitvoering wordt bij de invoer- beweging door de bovenlaag bodemmateriaal naar opzij verdrongen, welk materiaal dan voor het bovengenoemde dichtmaken van het gat weer benut kan worden.
Het materiaal van de tussenlaag kan aangewend 30 worden voor gebruik of depot elders, indien de bedoeling is de bovenlaag te verlagen. Het verwijderde bodemmateriaal kan echter ook in hetzelfde gebied worden benut.
Volgens een verder aspect voorziet de uitvinding daartoe in een werkwijze voor het verwijderen van bodem-35 materiaal, in het bijzónder zand, uit een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, welke bovenlaag ongewenste stoffen, zoals ver- 1026772 6 ontreinigingen, bevat of voortbrengt, waarbij het uit de tussenlaag verwijderde bodemmateriaal gedeponeerd wordt op de bovenlaag.
In het geval de bovenlaag bijvoorbeeld veenhou-5 dend is kan de gasproductie door organismen in het veen worden tegengegaan en kunnen de daarin gegenereerde gassen enigermate tegengehouden worden. Ingeval de bovenlaag verontreinigingen bevat wordt het water afgeschermd van die bovenlaag. Hierbij wordt aanzienlijk bespaard op verplaat-10 sing van materiaal.
In een voordelige uitvoering, waarin geen depot hoeft te worden aangehouden, wordt het verwijderde bodemmateriaal direct op de bovenlaag aangebracht.
In geval van gewenste consolidatie van een samen-15 drukbare bovenlaag, welke bovenlaag in het bijzonder klei-, slib- of veenhoudend is, kan volgens een verder aspect volgens de uitvinding uit een beneden de bovenlaag gelegen tussenlaag bodemmateriaal, in het bijzonder zand, worden verwijderd en op de bovenlaag worden gedeponeerd. Het 20 bodemmateriaal van de tussenlaag blijft dan eigenlijk horizontaal in hoofdzaak op die plaats, maar in verticale richting hoger, om met het eigen gewicht de samendrukbare laag samen te drukken.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding 25 in een inrichting voor het verwijderen van een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, omvattend een buissamenstel dat een eerste doorgang vormt voor opwaarts transport van een mengsel ontgraven bodemmateriaal, welke eerste doorgang op 30 afstand van het ondereind van het buissamenstel voorzien is van eerste afsluitmiddelen, waarbij het buissamenstel aan het ondereind is voorzien van een kop met grondver-dringingsmiddelen, van jetmiddelen voor het zijwaarts afgeven van een ontgravende waterstraal en van een pomp in 35 de eerste doorgang voor aandrijving van het mengsel, waarbij de buis voorzien is van een eerste toevoerleiding voor water onder druk naar de jetmiddelen, en van een tweede 1026772 7 toevoerleiding voor water onder druk naar de pomp, waarbij de kop voorzien is van een met de eerste doorgang in fluï-dumverbinding staande zuigmond voor het mengsel, waarbij in de verbinding tussen de zuigmond en de eerste doorgang een 5 eenwegklep opgesteld is die in open stand doorlatend in een richting van de zuigmond af.
Bij voorkeur zijn de eerste afsluitermiddelen voorzien na een baggerpomp die aan het eind van de eerste doorgang geplaatst is, zodat het gehele traject naar de 10 baggerpomp op waterdruk gezet kan worden en geen lucht in de leiding naar de pomp aanwezig zal zijn, waarmee de pomp direct effectief kan zijn.
In een eenvoudige en betrouwbaar werkende uitvoering omvat de eenwegklep tenminste één plaatvormige klep, 15 die scharnierbaar is om een dwars op het buissamenstel staande as. De eenwegklep omvat bij voorkeur twee van dergelijke plaatvormige kleppen, waardoor een groot deel van de doorsnede beslagen kan worden. De kleppen zijn bij voorkeur op een plaats daartussen scharnierend bevestigd.
20 In een betrouwbare en onderhoudsarme uitvoering is het scharnier van elke plaatvormige klep gevormd door een vervormbaar gedeelte van de klep. Het vervormbare gedeelte kan daarbij gevormd worden door een laag buigbaar materiaal, in het bijzonder kunststof, bijvoorbeeld polyu-25 rethaan.
In een constructief eenvoudige uitvoering daarvan vormt het vervormbare gedeelte tevens een bevestigings-gedeelte voor de klep.
Bij voorkeur is in het geval van meerdere kleppen 30 het bevestigingsgedeelte voor de kleppen gemeenschappelijk en gelegen tussen beide kleppen en bevestigd is op een zich dwars in de doorgang uitstrekkend, vast lijf van het buissamenstel . Aldus kan het ruimtebeslag in de doorgang voor de bevestiging van de kleppen beperkt blijven. De doorstro-35 ming van het mengsel wordt verder bevorderd indien de jetmiddelen en het daarop aansluitende gedeelte van de eerste toevoerleiding en de pomp en het daarop aansluitende 1026772 δ gedeelte van de tweede toevoerleiding in lijn liggen met het lijf.
In een uitvoering omvat de klep een plaat van stijf materiaal, die aan de zuigmondzijde van de laag 5 buigbaar materiaal gelegen is, welke plaat een vormvastheid aan de klep verleent en het buigbare materiaal afschermt van harde delen in het mengsel.
Ook kan de klep een plaat van stijf materiaal omvatten, die aan de pompzijde van de laag buigbaar materi-10 aal gelegen is. Deze plaat kan benut worden voor aanslag tegen een klepzitting.
In een verdere uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, eventueel apart toepasbaar, is de kop voorzien van spoelmiddelen, die door middel van een 15 derde toevoerleiding voorzien kunnen worden van water. Bij voorkeur omvatten de spoelmiddelen spoelopeningen, die bij voorkeur buitenwaarts afgedekt zijn door buigbare eenweg-kleppen. Hierdoor blijft de werking van de spoelopeningen verzekerd. Het onder druk staande spoelwater kan door de 20 eenwegkleppen naar buiten treden.
In een uitvoering is de kop voorzien van een neerwaarts uitstekende punt, waarin een eerste spoelopening is aangebracht. Hiermee kan het bodemmateriaal in de tussenlaag al vóór het bredere gedeelte van het ondereind van 25 de buis worden behandeld met spoelwater, waardoor het indringen in die laag bevorderd wordt. In een onderhoudsarme uitvoering is de eerste spoelopening radiaal gericht en afgedekt door een onder waterdruk vervormbaar membraam of huls.
30 De kop kan voorzien zijn van een eerste, onderste dwarsplaat, waarin tweede, neerwaarts reikende spoelopeningen zijn aangebracht. Hiermee wordt het gebied direct beneden de kop bestreken voor het vloeibaar maken daarvan. De eerste dwarsplaat kan daarbij voorzien zijn van neer-35 waarts reikende ontgravingschoepen, waarbij de tweede spoelopeningen gelegen zijn aan de lijzijde van de schoepen, zodat zij daardoor afgeschermd worden tijdens een 1028772 9 rotatie bij invoering door de bovenlaag.
In het geval de eerste dwarsplaat in hoofdzaak cirkelvormig is, is daarin tenminste één zich vanaf de rand binnenwaarts uistrekkende uitsparing voorzien, waardoor het 5 door het spoelwater gevormde mengsel makkelijk naar de zuigmond kan stromen en het door het spoelwater beïnvloede gebied zo klein mogelijk gehouden wordt. Dit is van belang om het bodemmateriaal zo dicht mogelijk tegen de buis te laten aanliggen, ter voorkoming van lekwegen in het later 10 winproces.
De kop kan een eerste en een tweede dwarsplaat omvatten, die tussen zich een zuigmond bepalen met radiale mengselopeningen, waarbij de beide dwarsplaten met elkaar verbonden zijn door middel van verbindingslijven, waarin 15 een gedeelte van de derde toevoerleiding is opgenomen. Deze verbindingslijven kunnen ook voorzien zijn van derde, naar binnen de zuigmond gerichte spoelopeningen, waarmee eventueel in de zuigmond geaccumuleerd bodemmateriaal, zoals afkomstig van de bovenlaag, kan worden losgemaakt.
20 In een constructief eenvoudige uitvoering is de voornoemde eenwegklep voor de mengselleiding ondergebracht in de tweede dwarsplaat.
In een verdere uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, eventueel apart toepasbaar, is het 25 buissamenstel aan het ondereind, aan de buitenzijde, voorzien van volgens een spoed opgestelde schuine of schroefvormige, radiaal buitenwaarts reikende bladen.
In een verdere uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, eventueel apart toepasbaar, omvatten 30 de jetmiddelen een of meer jetmondstukken, waarin op verwisselbare wijze een de stromingsdoorgang bepalende inzet-huls geplaatst is. Hiermee kan de kracht, de richting en het bereik van de straal in enige zin worden afgestemd op het feitelijke bodemmateriaal.
35 De instelbaarheid van de straal wordt vergroot indien deze voorts voorzien is van middelen voor het radiaal indrukken van de inzethuls voor het instellen van de 1026772 10 stromingsdoorgang.
In een verdere uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, eventueel apart toepasbaar, omvat het buissamenstel een aantal concentrisch ten opzichte van 5 elkaar opgestelde buizen, die tussen zich ringvormige doorgangen bepalen, de die toevoerleidingen voor water bepalen.
In een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding is de pomp een ejecteurpomp.
10 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuur 1 een schematisch aanzicht op een aantal vervolgstappen in een werkwijze volgens de uitvinding, met 15 een voorbeeld van een opstelling volgens de uitvinding;
Figuur 2 een doorsnede door een bovenste deel van een buissamenstel in de opstelling van figuur 1;
Figuren 2A en 2B een vooraanzicht en bovenaanzicht op een opstelling volgens de uitvinding.
20 Figuren 3A-D respectievelijk een lengtedoorsnede in één verticaal vlak, een zijaanzicht vanuit één richting, een zijaanzicht van uit een dwars daarop staande richting en een lengtedoorsnede volgens een loodrecht op het eerstgenoemde verticale vlak staand verticaal vlak van een 25 volgend gedeelte van het buissamenstel in de opstelling van figuur 1;
Figuren 4 en 5 details van de figuren 3A en 3D;
Figuren 4A en 4B in detail twee dwarsdoorsnedes ter plaatse van een jetmondstuk in de opstelling van figuur 30 1, in gesloten en open stand;
Figuur 6 een isometrisch aanzicht op een onderste, kopgedeelte van het buissamenstel van de opstelling van figuur 1;
Figuren 6A-F enige aanzichten en doorsnedes op de 35 kop van figuur 6;
Figuur 6G een ten opzichte van figuur 6B alternatieve opstelling voor een klep; 102S772 11
Figuren 7A en 7B schematische weergaven van het laatste traject in het uit het bodemlichaam ophalen van de opstelling volgens figuur 1; en j
Figuur 8 een schematische weergave van de opstel-5 ling van figuur 1, ingezet voor het plaatselijk afdekken van de bovenlaag.
In figuur 1 is een voorbeelduitvoering van een opstelling 1 volgens de uitvinding weergegeven. De opstelling 1 is aangebracht op een ponton 2, dat door middel van 10 bijvoorbeeld spudpalen 3 vastgelegd kan worden in een werkplaats ten opzichte van de bodem. Ponton 2 drijft op een waterlichaam 100, met waterspiegel 101. De bodem bestaat in dit voorbeeld uit een bovenlaag 102 van veenhou-dend materiaal, vervolgens een laag 103 van kleihoudend 15 materiaal en daaronder een in deze aanvrage tussenlaag genoemde laag zand 104, welk zand met de opstelling 1 gewonnen moet worden.
De opstelling 1 omvat een makelaar 5 die bevestigd is op de ponton 2. Voorts is rechts weergegeven een 20 werktuig 4, dat vastgezet is op de ponton 2 en de makelaar 5 ophoudt, en voorzien is van de voor het in bedrijf hebben van de opstelling 1 benodigde besturings- en bewakings-middelen.
Langs de makelaar 5 is door middel van aangedre-25 ven lierkabels een wagen 200 beweegbaar, waarop aangebracht is een buissamenstel 8, dat aan het ondereind voorzien is van een kop 9 en aan het boveneind voorzien is van een meervoudige leidingaansluiting 6 voor toevoer van water naar de nog te beschrijven afgiftepunten, waarbij in dit 30 voorbeeld drie toevoerleidingstellen 11, 12 en 13 weergegeven zijn. Leidingstellen 11, 12, 13 vormen een ringvormige kamers 11a, 12a, 13a (figuur 2) die voorzien zijn van ontluchters 11', 12' en 13' en respectievelijk in verbin ding staan met ringruimtes respectievelijk gevormd tussen 35 concentrische buisdelen 17 en 18, 16 en 17, 15 en 16 in bovenste buissamenstelgedeelte 8a. Binnenste buis 18 is bestemd voor afvoer van verwijderd mengsel in de richting 1026772 12 B, via leiding 10 (met ontluchter 10')die leidt naar een baggerpomp 111 (figuren 2A en 2B).
De toevoerleidingen 11, 12, 13 staan in verbin ding met een drukbron (zie figuur 2B) voor water, waarbij 5 door bediening van afsluiters naar keuze de toevoerleiding 11, 12 of 13 kan worden gevoed met water onder druk.
Een mogelijke inrichting voor ponton 2 is weergegeven in de figuren 2A en 2B. Vanaf de aan het boveneind van het buissamenstel 8 aangebrachte leidingaansluiting 6 10 (figuur 2) reikt een mengsel leiding 110a en een aantal respectievelijk, tot de toevoerleidingstellen 11, 12, 13 behorende leidingen 124a, die ter plaatse van een aan de wagen 7 bevestigde steun 130 respectievelijk overgaan in slang 110b en slangen 124b (figuur 2A) , die ruimte bieden 15 voor de verticale beweging van de wagen 200 en, zoals te zien is in figuur 2B, de verbinding met de ponton 2. Op de ponton 2 is de mengselleiding 110b verbonden met mengsel-leiding 112a, welke via koppeling 113a en drijver 116 leidt naar een baggerpomp 111, die beneden de waterspiegel 101 20 geplaatst is (figuur 2A) . Van de baggerpomp 111 leidt de van een afsluiter voorziene persleiding 112b, via drijver 116 en koppeling 113b, over de ponton 2 naar achteren toe, om het mengsel in de richting Z af te voeren.
De toevoerleidingen 124b gaan op ponton 2 over in 25 leidingen 123, die voorzien zijn van afsluiters 123a,b en bovenstrooms van deze afsluiters verbonden zijn met jetpomp 120. Jetpomp 120 wordt via leiding 122a, die een inname-opening 121 heeft die beneden de waterspiegel 101 gelegen is, gevoed met water. Tussen de persleiding 112b voor 30 mengsel en de persleiding 122b voor water is een bypass 125 voorzien, waarin een afsluiter opgenomen is.
Aan het ondereind is het bovenste buissamenstel-gedeelte 8a voorzien van een flens 14a en van einden 15a, 16a, 17a voor rotatievaste koppeling met in de figuren 3A-D 35 weergegeven volgende buissamenstelgedeelte 8b.
Het boveneind van het buissamenstelgedeelte 8b van bijvoorbeeld figuur 3A is voorzien van koppeleinden 1026772 13 19a, 20a, 21a en 22a voor de rotatievaste koppeling met het bovenste buissamenstelgedeelte 8a, in het bijzonder met de einden 15a, 16a, 17a en 18a, respectievelijk.
Het buissamenstelgedeelte 8b bezit een buitenste 5 buis 19, een concentrisch daarbinnen gelegen buis 20, een daarbinnen concentrisch gelegen buis 21 en een daarbinnen concentrisch gelegen buis 22. De buis 22 bezit een gedeelte 23 dat neerwaarts enigszins toeloopt en een smaller buisge-deelte 24, dat met het ondereind 25 op axiaal losneembare 10 wijze gekoppeld is aan een kegelvormige instroombuis 26, waarin een ejecteurpomp 30 met mondstuk 31 opwaarts reikt.
De ejecteurpomp 30 wordt gevoed via twee diametraal neerwaarts en radiaal buitenwaarts reikende, zoals te zien in de doorsnede van figuur 3D, verticaal afgeplatte 15 toevoerbuisstukken 27a, 27b, die in fluïdum verbinding staan met de ringruimte 51 (zie figuur 5) gevormd tussen de buis 22 en de buis 21.
Beneden de ejecteurpomp 30 bevindt zich, zoals te zien is in figuur 5, ook in verticaal versmalde uitvoering, 20 een vulstuk 34 waarin een schuin neerwaartse doorgang 35 gevormd is, die eindigt in een jetopening, die is afgedekt door een kunststof klep 36, die door middel van een film-scharnier verbonden is met een kunststof plaat 36b, die radiaal opgesloten is door middel van een metaal plaat 36a 25 in de wand 19. Onder invloed van de waterdruk kan de klep 36a, zoals weergegeven in figuren 4A en 4B, worden opengezet om water onder druk af te geven in de richting M. De doorgang 35 staat in bovenstroomse richting in fluïdum verbinding met een kamer 37, die in fluïdum verbinding 30 staat met de ringvormige doorgang 52 gevormd tussen de buizen 21 en 20. Door keuze van het vulstuk 34 kan de geschikte doorgang 35, in diameter en helling, geplaatst worden in de buis 8.
De ringruimte gevormd tussen de buitenste buizen 35 19 en 20 wordt benut voor het toevoeren van spoelwater naar de in figuur 6 weergegevén kop 9. De kop 9 is in hoofdzaak recht-cirkelcilindervormig, met een bovenplaat 61, waarin 1026772 14 bevestigingspennen 90 voor bevestiging in daarvoor bestemde gaten 41 (figuur 4) die in het ondereind van het buissamen-stelgedeelte 8b aanwezig zijn. Ter plaatse van 39 (figuur 4) is een omtreksreeks doorgangen aanwezig, die aansluiten 5 op doorgangen 80a in de kop 9. Voorts is in figuur 5 een neerwaarts toelopend plat wandenstel 38 getoond, dat aansluit op onder te bespreken dam 85 in de bovenplaat 61 van de kop 9.
Zoals te zien is in figuur 5 wordt er door de 10 smalle, platte uitvoering van de toevoerbuisstukken 27a, 27b, het inzetstuk of vulstuk 34 met jetdoorgang 35 en de wanden 38 een minimale bezetting in de doorgang gerealiseerd, waardoor mengsel zonder veel weerstand in de richting B opwaarts kan stromen, naar het invloedsgebied van de 15 ejecteurpomp 30.
Zoals in figuur 6F te zien is, is beneden de dwarsplaat 61 een dwarsplaat 62 in de kop 9 voorzien, die met elkaar verbonden zijn middels twee wanden 68, die diametraal tegenover elkaar gelegen zijn en, zoals in 20 figuur 6D weergegeven, voldoende dik zijn voor het vormen van doorgangen 80 voor spoelwater. De dwarswand 62 is eigenlijk opgebouwd uit twee platen 62a, 62b, die tussen zich een verdeelkamer 81 bepalen, zoals weergegeven in figuur 6F.
25 Van de plaat 62b reikt neerwaarts, op concen trische wijze, een buis 64, die een doorgang 83 bepaalt. Op het dichte ondereind van de buis 64 is een kegel 65 bevestigd, voor verbetering van penetratie in de grond. Bovendien zijn in de wand van de buis 64 een aantal radiale 30 gaten 82 aangebracht, die een fluïdum verbinding vormen tussen de verdeelkamer 81 en het inwendige 83 van de buis 64. Aan het ondereind is de buis 64 voorzien van radiale gaten 84, die uitmonden in een iets teruggelegen gedeelte 66. Aldaar worden de gaten 84 afgeschermd door een flexi-35 bele, bijvoorbeeld polyurethane huls 85, die onder invloed van waterdruk opzij kan worden gedwongen om spoelwater uit te laten in de richting I.
1026772 15
De onderste plaat 62a (figuren 6E, 6F) is voor zien van neerwaarts gerichte openingen 96 die in fluïdum verbinding staan met de verdeelkamer 81, en neerwaarts af geschermd zijn door twee paar kleppen 71a, b die ter 5 plaatse van 70a,b bevestigd zijn op de onderplaat 62a.
Zoals in de figuren 6D en 6F te zien is zijn ook de wanden 68 voorzien van kleppen 73, die ter plaatse van 72 daaraan bevestigd zijn en radiaal binnenwaartse spoel-waterdoorgangen 97, die in fluïdum verbinding staan met de 10 doorgangen 80, afdekken.
Neerwaarts vanaf de onderste plaat 62a (figuren 6E, 6F) reiken twee gekromde schoepen 87 met zich in om- treksrichting uitstrekkende, omgebogen eindwanden 87a, die in vorm af gestemd zijn op rotatie in de richting K om nog 15 nader te noemen reden. Merk op dat de kleppen 71a,b in de luwte liggen van de schoepen 87,87a.
Tussen de wanden 68 en de wanden 61, 62 is een mengselkamer 69 gevormd, met toegangsopeningen 67. De toegankelijkheid van de toegangsopeningen 67 is vergroot 20 door uitsparingen 63 in de overigens cirkelvormige dwars-plaat 62.
De mengselkamer 69 is naar boven toe afgeschermd door in de bovenste dwarsplaat 61 geplaatste kleppen 91a, 91b (zie figuur 6B en 6C) . In de bovenplaat 61 is een 25 diagonale dam 85 aanwezig, die aansluit op de voomoemde wanden 38 (figuur 5) . De bijna half-cirkelvormige kleppen 91a, 91b zijn als symmetrische constructie gevormd, met een onderste, metalen plaat 94a, een bovenste metalen plaat 92a en een daartussen bevestigde flexibele vel of plaat 93, 30 bijvoorbeeld van kunststof, zoals polyurethaan. De platen 91a, 91b en 92a, 92b lopen niet door over de dam 85, waardoor het vel 93 aldaar een scharnier kan vormen voor beide kleppen 91a, 91b, zodat zij in de richting J opwaarts kunnen scharnieren. De bovenste platen 92a, 92b zijn 35 radiaal verlengd om randen 96a te vormen, die kunnen rusten op klepzitting 95. Merk op dat er ook voor gekozen kan worden om de kleppen 91a, 91b in de gesloten stand onder 1026772 16 een hoek ten opzichte van de horizontaal gelegen te laten zijn, bijvoorbeeld 45 graden, waardoor een nodige schar-nierbeweging voor het openen van de door de kleppen 91a, 91b afgesloten doorgang verkleind is.
5 In de alternatieve uitvoering weergegeven in figuur 6G zijn de twee kleppen 91a' en 91b' door middel van bevestigingsstrippen 99a, 99b bevestigd op een scharnierpen 93', die draaibaar bevestigd is. De kleppen 91a' en 91b' kunnen dan geheel van metaal zijn vervaardigd.
10 In figuur 6A is nog in detail weergegeven het onderste gedeelte van de buitenste buis 19 (niet als zodanig gespecificeerd in de figuren 3A-D, 4 en 5) , alwaar te zien is dat één of meerdere volgens een schroeflijn lopende schroefbladen 140 zijn aangebracht op het buitenvlak daar-15 van.
In bedrijf, zie figuur 1, zal de wagen 200 met het buissamenstel 8 worden neergelaten langs de makelaar 5. Daaraan voorafgaande is de toevoerleiding 11 op druk (D) gezet, zodat water uit de ejecteurpomp 30 spuit (E) , omhoog 20 door de middelste buis 22, via de buis 10 (C) naar de baggerpomp 111. Wanneer geen lucht meer aanwezig is in die leiding sluit men de baggerpomp 111. De druk kan verhoogd worden, tot bijvoorbeeld 14 bar, welke druk ook wordt uitgeoefend op de kleppen 91a, 91b, die hierdoor stevig 25 tegen een klepzitting 95 worden gedrukt.
Bij aankomst van de kop 9 in het bovenoppervlak van de veenlaag 102 laat men door middel van aandrijving 7 het buissamenstel 8 roteren, in de richting K (figuur 6) . De kop 9 wordt hierbij door het eigen gewicht van de wagen 30 en het buissamenstel 8, zonodig aangevuld met een door het zich langs de makelaar 5 uitstrekkend lierkabelsysteem op de wagen 200 en daarmee het buissamenstel 8 uitgeoefende neerwaartse kracht, in de bovenlaag gedwongen. De aandrijving 7 en de neerwaartse verplaatsingssnelheid van de wagen 35 200 worden zodanig op elkaar afgestemd dat de schroefbladen 140 de bovenlaag 102 worden ingedraaid, overeenkomstig hun spoed, zodat de grond langs de buitenzijde van het buis- 1026772 17 samenstel 8 minimaal geroerd wordt.
De schoepen 87,87a dwingen het veenmateriaal opzij waardoor het randgebied van het gevormde gat verdicht wordt. Het buissamenstel 8 dringt op deze wijze door de 5 laag 102 en vervolgens op dezelfde wijze door de laag 103.
Eenmaal aangekomen in het overgangsgebied tussen de lagen 103 en 104 wordt de toevoerleiding 13 op druk gezet, om water onder druk toe te voeren (richting G) via de buitenste ringruimte in buissamenstel 8 naar de door-10 gangen 80a, 80 in de kop 9, naar de verdeelkamer 81 en de doorgang 83, en daarmee naar de doorgangen voor de kleppen 71, 73 en de radiale doorgangen 84. Door de waterdruk worden de kleppen 71, 73 en de huls 66 opzij gedwongen, zodat water kan uitstromen in de richtingen G, H en I. 15 Water uitstromend in de richting G en I zorgt voor het vormen van een mengsel met het zand, dat langs de uitsparingen 63 in de opening 67 kan stromen. Water in de richting H, in de mengseldoorgang 69 in de kop 9 zal samengeklonterd veen of kleimateriaal van de laag 102 en 103 los 20 kunnen maken. Dat veen en kleimateriaal is door de gesloten toestand van de kleppen 91a, 91b niet kunnen doordringen in de doorgang 50a, 50b (zie figuur 5).
Tegelijkertijd wordt de baggerpomp geactiveerd, waardoor, met druk op de leiding 11, de ejecteurpomp 30 25 werkzaam wordt en het mengsel van spoelwater en zand omhoog in de richting B getransporteerd wordt. De rotatie in de richting K kan hierbij gevolgd worden.
Uiteindelijk wordt de gewenste dieptepositie, weergegeven rechts in figuur 1, bereikt, waarin daadwerke-30 lijk zand uit de directe omgeving verwijderd gaat worden. De toevoerleiding 13 wordt dan afgesloten en druk wordt gezet op toevoerleiding 12, waardoor de middelste ringruimte water onder druk (richting F) voedt aan de kamer 37 en de jetdoorgang 35, waarna water met kracht in radiale 35 richting, in dit voorbeeld met een neerwaartse component vanwege de schuinte van de doorgang 35, uitgespoten wordt (richting M, zie ook figuur 4C) . Hierbij wordt het buis- 1026772 18 samenstel op het aangegeven niveau gehouden en op een gewenste snelheid geroteerd, om als het ware een omwente-lingsruimte zand uit de laag 104 te verwijderen. De ejec-teurpomp 30 stuwt het mengsel opwaarts (B), naar de leiding 5 10, in de richting van de beneden de waterspiegel 101 geplaatste baggerpomp 111, die het mengsel voorstuwt in de leidingen 112a,b. Indien het mengsel te weinig water bevat kan de bypass 125 worden benut voor extra water.
Met behulp van een opzij van de jetopening 36 10 aangebrachte drukopnemer 40 (zie figuur 3C) kan de druk worden opgenomen, en in samenhang met debietmetingen in de verscheidene toevoerleidingen en de mengselafvoerleiding kan er voor gezorgd worden dat het toegevoerd volume en het afgevoerde volume met elkaar overeenstemmen, zodat voorko-15 men wordt dat de boven de gevormde kuil gelegen lagen in kunnen zakken.
Nadat voldoende materiaal verwijderd is sluit men de toevoerleiding 12 voor de jet 35, 36 en trekt men het buissamenstel omhoog.
20 Hiertoe wordt weer met het niet weergegeven kabelliersysteem de wagen 200 opwaarts bewogen in de richting T (figuur 7A), waarbij de aandrijfmotor 7 wordt aangestuurd om het buissamenstel 8 in tegengestelde richting S te roteren.
25 Wanneer het buissamenstel 8 zonder meer opwaarts door de lagen 102 en 103 getrokken zou worden zou een gat kunnen achterblijven in die lagen. Door de opwaartse snelheid van de wagen 200 en de rotatiesnelheid in de richting S zodanig op elkaar af te stemmen, dat de schroefbladen 140 30 'achterblijven' bij een baan volgens hun eigen schroeflijn, hetgeen bereikt kan worden door de rotatie sneller te laten plaatsvinden bij eenzelfde opwaartse snelheid dan het geval zou zijn bij een beweging volgens de schroeflijn van de schroefbladen, wordt materiaal van de wand van het gat 105 35 afgenomen en in het gat 105 gebracht (106) . Zo wordt te werk gegaan over de volledige hoogte van de lagen 103 en 102. De lagen 102 en 103 zijn dan op effectieve wijze afge- 1026772 19 dicht tegen grondwater dat in opwaartse richting vanuit de zandlaag 104 zou willen ontwijken.
Voor het afstemmen van de rotatiesnelheid op de verticale snelheid van het buissamenstel 8 zijn snelheid-5 en rotatiemeters voorzien.
In figuur 8 is op schematische wijze weergegeven een proces waarin mengsel dat op voormelde wijze uit de zandlaag 104 is onttrokken via de baggerpomp 111 in de richting Z wordt afgegeven aan een verdere leiding 201, 10 eventueel onder tussenkomst van een opslag/drainage, en dan via afgiftemiddelen 202 wordt afgegeven op het bovenoppervlak van de laag 102, om aldus een afsluitende zandlaag 107 te vormen en/of een ballastlaag 107. In het eerste geval zou het veen afgesloten kunnen worden om gasvorming daarin 15 en gasafgifte daaruit tegen te gaan. In het tweede geval, welk geval gecombineerd kan worden met het eerste geval, kan het gewicht van de laag 107 zorgen voor consolidatie van de daaronder gelegen veenlaag 102, en daarmee voor vergroting van de waterdiepte 100.
1026772

Claims (37)

1. Werkwijze voor het verwijderen van een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, waarbij gebruik wordt gemaakt van een buissamenstel dat een eerste doorgang vormt voor op- 5 waarts transport van een mengsel ontgraven bodemmateriaal, welke eerste doorgang op afstand van het ondereind van het buissamenstel voorzien is van eerste afsluitmiddelen, waarbij het buissamenstel aan het ondereind is voorzien van een kop met grondverdringingsmiddelen, van jetmiddelen voor 10 het zijwaarts afgeven van een ontgravende waterstraal en van een pomp in de eerste doorgang voor aandrijving van het mengsel, waarbij de buis voorzien is van een eerste toe-voerleiding voor water onder druk naar de jetmiddelen, en van een tweede toevoerleiding voor water onder druk naar de 15 pomp, waarbij de kop voorzien is van een met de eerste doorgang in fluïdumverbinding staande zuigmond voor het mengsel, waarbij in de verbinding tussen de zuigmond en de eerste doorgang een eenwegklep opgesteld is die in open stand doorlatend is in een richting van de zuigmond af, 20 waarbij aan het begin van de werkwijze via de eerste toevoerleiding water wordt toegevoerd voor het vullen van de eerste doorgang, waarna de afsluitermiddelen gesloten worden en de eerste doorgang onder druk gezet wordt met het toegevoerde water, onder sluiting van de eenwegklep, waarna 25 het buissamenstel onder rotatie neergelaten wordt in de bovenlaag, onder zijwaartse verdringing van de grond in die bovenlaag, waarbij bij aankomst van de kop op de gewenste plaats, in het bijzonder in de tussenlaag de afsluitermiddelen worden opengezet, water wordt toegevoerd via de 30 eerste toevoerleiding en de pomp werkzaam wordt, waarbij bodemmateriaal via de zuigmond en de eenwegklep en de eerste doorgang wordt afgevoerd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de 1026772 afsluitermiddelen gesloten worden nadat in hoofdzaak alle lucht verwijderd is uit de eerste doorgang.
3. Werkwij ze volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste afsluitermiddelen voorzien zijn na een baggerpomp 5 die op het eind van de eerste doorgang aangesloten is.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de kop voorzien is van spoelmiddelen, die door middel van een derde töevoerleiding voorzien worden van water, waarbij na binnenkomst van de kop in de tussenlaag de spoelmiddelen 10 geactiveerd worden voor het verwijderen van bodemmateriaal onder de kop en het buissamenstel verder wordt neergelaten, bij voorkeur onder voortgaande rotatie.
5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij na het bereiken van een gewenste hoogte van 15 de kop in de tussenlaag de tweede toevoerleiding gebruikt wordt voor toevoer van water onder druk naar de jetmidde-len, waarbij het buissamenstel geroteerd wordt, en bodemmateriaal in een zich radiaal om de kop van het buissamenstel uitstrekkend gebied ontgraven wordt en als mengsel via 2Ó de zuigmond en de eerste doorgang wordt afgevoerd.
6. Werkwijze voor het verwijderen van bodemmateriaal uit een tussenlaag in een bodemlichaam, welke tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, welke bovenlaag grondwaterafsluitend is, waarbij het bodemmateriaal uit de 25 tussenlaag wordt verwijderd met behulp van een door de bovenlaag heen neergelaten buissamenstel, waarbij na beëindiging van het verwijderingsproces het buissamenstel geheven wordt en bij doorgang van het ondereind van het buissamenstel door het gat in de bovenlaag door rotatie van het 30 ondereind een naar het gat gerichte kracht wordt uitgeoefend op bodemmateriaal in het randgebied van het gat.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarbij gebruik wordt gemaakt van een buissamenstel met aan het ondereind, aan de buitenzijde, volgens een spoed opgestelde schuine of 35 schroefvormige, radiaal buitenwaarts reikende bladen, waarbij tijdens doorgang door het gat de rotatiesnelheid groter is dan de bij de spoed en hefsnelheid behorende 1026772 vrije omwentelingssnelheid van de bladen.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij in het neergaande traject het buissamenstel geroteerd wordt op een snelheid gelijk een de vrije omwentelingssnelheid van de 5 bladen.
9. Werkwijze volgens conclusie 6, 7 of 9, waarbij bij de invoerbeweging door de bovenlaag bodemmateriaal naar opzij verdrongen wordt.
10. Werkwijze voor het verwijderen van bodemmate-10 riaal, in het bijzonder zand, uit een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, welke bovenlaag ongewenste stoffen, zoals verontreinigingen, bevat of voortbrengt, zoals in geval van een veenlaag, waarbij het uit de tussenlaag verwijderde 15 bodemmateriaal gedeponeerd wordt op de bovenlaag.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij het verwijderde bodemmateriaal direct op de bovenlaag aangebracht wordt.
12. Werkwijze voor het consolideren van een 20 samendrukbare bovenlaag van een grondlichaam, welke bovenlaag in het bijzonder klei-, slib- of veenhoudend is, waarbij uit een beneden de bovenlaag gelegen tussenlaag bodemmateriaal, in het bijzonder zand, wordt verwijderd en op de bovenlaag wordt gedeponeerd.
13. Inrichting voor het verwijderen van een tussenlaag in een bodemlichaam, waarbij de tussenlaag gelegen is beneden een bovenlaag, omvattend een buissamenstel dat een eerste doorgang vormt voor opwaarts transport van een mengsel ontgraven bodemmateriaal, welke eerste 30 doorgang op afstand van het ondereind van het buissamenstel voorzien is van eerste afsluitmiddelen, waarbij het buissamenstel aan het ondereind is voorzien van een kop met grondverdringingsmiddelen, van jetmiddelen voor het zijwaarts afgeven van een ontgravende waterstraal en van een 3 5 pomp in de eerste doorgang voor aandrijving van het mengsel, waarbij de buis voorzien is van een eerste toevoerlei-ding voor water onder druk naar de jetmiddelen, en van een 1026772 tweede toevoerleiding voor water onder druk naar de pomp, waarbij de kop voorzien is van een met de eerste doorgang in fluïdumverbinding staande zuigmond voor het mengsel, j waarbij in de verbinding tussen de zuigmond en de eerste j 5 doorgang een eenwegklep opgesteld is die in open stand doorlatend in een richting van de zuigmond af. i
14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij de eerste afsluitermiddelen voorzien zijn na een baggerpomp die aan het eind van de eerste doorgang geplaatst is.
15. Inrichting volgens conclusie 13 of 14, waar bij de eenwegklep tenminste één plaatvormige klep omvat, die scharnierbaar is om een dwars op het buissamenstel staande as.
16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij de 15 eenwegklep twee van dergelijke plaatvormige kleppen omvat, die bij voorkeur bevestigd zijn op een daartussen gelegen bevestigingsgedeelte.
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, waarbij het scharnier van elke plaatvormige klep gevormd wordt 20 door een vervormbaar gedeelte van de klep, waarbij het vervormbare gedeelte bij voorkeur gevormd wordt door een laag buigbaar materiaal, in het bijzonder kunststof, bijvoorbeeld polyurethaan, waarbij het vervormbare gedeelte bij voorkeur tevens een bevestigingsgedeelte voor de klep 2 5 vormt.
18. Inrichting volgens conclusie 16 of 17, waarbij het bevestigingsgedeelte voor beide kleppen gemeenschappelijk is en gelegen is tussen beide kleppen en bevestigd is op een zich dwars in de doorgang uitstrekkend, vast 30 lijf van het buissamenstel.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, waarbij de klep een plaat van stijf materiaal omvat, die aan de zuigmondzijde van de laag buigbaar materiaal gelegen is.
20. Inrichting volgens een der conclusies 17-19, 35 waarbij de klep een plaat van stijf materiaal omvat, die aan de pompzijde van de laag buigbaar materiaal gelegen is.
21. Inrichting volgens conclusie 18, waarbij de 1026772 jetmiddelen en het daarop aansluitende gedeelte van de eerste toevoerleiding en de pomp en het daarop aansluitende gedeelte van de tweede toevoerleiding in lijn liggen met het lijf.
22. Inrichting volgens een der conclusies 11-21, waarbij de kop voorzien is van spoelmiddelen, die door middel van een derde toevoerleiding voorzien kunnen worden van water.
23. Inrichting volgens conclusie 22, waarbij de 10 spoelmiddelen spoelopeningen omvatten, die bij voorkeur buitenwaarts afgedekt zijn door buigbare eenwegkleppen.
24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, waarbij de kop voorzien is van een neerwaarts uitstekende punt, waarin een eerste spoelopening is aangebracht.
25. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij de eerste spoelopening radiaal gericht is en afgedekt is door een onder waterdruk vervormbaar membraam of huls.
26. Inrichting volgens een der conclusies 22-25, waarbij de kop voorzien is van een eerste, onderste dwars- 20 plaat, waarin tweede, neerwaarts reikende spoelopeningen zijn aangebracht.
27. Inrichting volgens conclusie 26, waarbij de eerste dwarsplaat voorzien is van neerwaarts reikende ontgravingschoepen, waarbij de tweede spoelopeningen gele- 25 gen zijn aan de lijzijde van de schoepen.
28. Inrichting volgens een der conclusies 22-27, waarbij de eerste dwarsplaat in hoofdzaak cirkelvormig is, waarin tenminste één zich vanaf de rand binnenwaarts uistrekkende uitsparing is voorzien.
29. Inrichting volgens een der conclusies 22-28, waarbij de kop een eerste en een tweede dwarsplaat omvat, die tussen zich een zuigmond bepalen met radiale mengsel-openingen, waarbij de beide dwarsplaten met elkaar verbonden zijn door middel van verbindingslijven, waarin een 35 gedeelte van de derde toevoerleiding is opgenomen.
30. Inrichting volgens conclusie 29, waarbij de verbindingslijven voorzien zijn van derde, naar binnen de 1026772 zuigmond gerichte spoelopeningen.
31. Inrichting volgens conclusie 30 en een der conclusies 13-21, waarbij de eenwegklep ondergebracht is in de tweede dwarsplaat.
32. Inrichting volgens een der conclusie 13-31, waarbij het buissamenstel aan het ondereind, aan de buitenzijde, voorzien is van volgens een spoed opgestelde schuine of schroefvormige, radiaal buitenwaarts reikende bladen.
33. Inrichting volgens een der conclusies 13-32, 10 waarbij de jetmiddelen een of meer jetmondstukken omvatten, waarin op verwisselbare wijze een de stromingsdoorgang in grootte en/of richting bepalende inzethuls geplaatst is.
34. Inrichting volgens conclusie 31, voorts voorzien van middelen voor het radiaal indrukken van de 15 inzethuls voor het instellen van de stromingsdoorgang.
35. Inrichting volgens een der conclusies 13-34, waarbij het buissamenstel een aantal concentrisch ten opzichte van elkaar opgestelde buizen omvat, die tussen zich ringvormige doorgangen bepalen, de die toevoerlei- 20 dingen voor water bepalen.
36. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij-gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
37. Werkwijze omvattend een of meer van de in de 25 bijbehorende beschrijving omschreven en/of in de bijbehorende tekeningen getoonde kenmerkende stappen. -o-o-o-o-o-o-o-o- AF/AT/MB 1026772
NL1026772A 2004-08-03 2004-08-03 Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag. NL1026772C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026772A NL1026772C2 (nl) 2004-08-03 2004-08-03 Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026772 2004-08-03
NL1026772A NL1026772C2 (nl) 2004-08-03 2004-08-03 Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1026772C2 true NL1026772C2 (nl) 2006-02-06

Family

ID=34974119

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1026772A NL1026772C2 (nl) 2004-08-03 2004-08-03 Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1026772C2 (nl)

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1313462A (fr) * 1962-01-30 1962-12-28 Asia Dredging Co Procédé et appareillage pour le ramassage de sable et de graviers à partir d'une couche de graviers existant à la partie inférieure d'une couche de sol se trouvant ou non sous les eaux
US4302052A (en) * 1980-10-07 1981-11-24 Chem-Struct Corporation Modular hydraulic mining tool with slurry inlet metering
US4366988A (en) * 1979-02-16 1983-01-04 Bodine Albert G Sonic apparatus and method for slurry well bore mining and production
DE3920392A1 (de) * 1989-06-22 1991-01-10 Bilfinger Berger Bau Verfahren zum abbau und zur foerderung einer unter wasser lagernden bodenschicht und vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
US5083386A (en) * 1989-06-06 1992-01-28 Albert H. Sloan Apparatus and method for forming a crater in material beneath a body of water
US5428908A (en) * 1993-03-09 1995-07-04 Kerfoot; William B. Apparatus and method for subsidence deepening

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1313462A (fr) * 1962-01-30 1962-12-28 Asia Dredging Co Procédé et appareillage pour le ramassage de sable et de graviers à partir d'une couche de graviers existant à la partie inférieure d'une couche de sol se trouvant ou non sous les eaux
US4366988A (en) * 1979-02-16 1983-01-04 Bodine Albert G Sonic apparatus and method for slurry well bore mining and production
US4302052A (en) * 1980-10-07 1981-11-24 Chem-Struct Corporation Modular hydraulic mining tool with slurry inlet metering
US5083386A (en) * 1989-06-06 1992-01-28 Albert H. Sloan Apparatus and method for forming a crater in material beneath a body of water
DE3920392A1 (de) * 1989-06-22 1991-01-10 Bilfinger Berger Bau Verfahren zum abbau und zur foerderung einer unter wasser lagernden bodenschicht und vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
US5428908A (en) * 1993-03-09 1995-07-04 Kerfoot; William B. Apparatus and method for subsidence deepening

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US2204584A (en) Method and apparatus for shellfish dredging
KR20200027540A (ko) 말뚝 내부로부터 퇴적물을 제거하기 위한 장치
WO2013009172A1 (en) Drag head and trailing suction hopper dredger
US20180009011A1 (en) Dripless expanding tubes for combination truck
JP4675169B2 (ja) 水中物吸引搬送装置とこれを用いた浚渫方法、ケーソンの中詰材除去方法及び基礎杭内の堆積物除去方法
CN207727726U (zh) 一种市政道路工程防堵清淤系统
US5582652A (en) Method for removing fines from a crude oil tank
JP4168314B2 (ja) 沈砂池の集砂装置
JP2017206845A (ja) 急曲線の地中掘削工事に対応できる泥土圧式密閉型掘進機
NL1026772C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het baggeren van een tussenlaag.
US7694441B2 (en) Device and method for dislodging and recovering dredging material of varying nature
JP4195214B2 (ja) 屈曲部に開口部を有するパイプを用いた浚渫装置
NL1033050C2 (nl) Funderingsysteem voor het vormen van een funderingspaal in de grond.
JP6147010B2 (ja) 河川内の土砂等堆積防止方法及びこれに用いる土砂等排出システム
FI113846B (fi) Menetelmä maa-aineksen seulomiseksi ja seulaväline
US366468A (en) Dredging apparatus
JP5717564B2 (ja) 水中堆積物の吸引搬送装置及び水中堆積物の吸引搬送方法
JP4322679B2 (ja) 浚渫用の吸込みマニホルド
NL1022832C2 (nl) Baggerinrichting en -werkwijze.
JPH0823137B2 (ja) 砂杭造成装置
KR100690956B1 (ko) 수압을 이용한 관로의 준설공법
KR102353080B1 (ko) 관로의 준설장치 및 방법
US2023686A (en) Hydraulic dredge
JP3330251B2 (ja) 水底の汚泥取出装置
US775255A (en) Means for dredging.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up