NL1016784C1 - Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak. - Google Patents

Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak. Download PDF

Info

Publication number
NL1016784C1
NL1016784C1 NL1016784A NL1016784A NL1016784C1 NL 1016784 C1 NL1016784 C1 NL 1016784C1 NL 1016784 A NL1016784 A NL 1016784A NL 1016784 A NL1016784 A NL 1016784A NL 1016784 C1 NL1016784 C1 NL 1016784C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
plant
column
guide
support
growth
Prior art date
Application number
NL1016784A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Arnoldus Mar Janssen
Original Assignee
Wilhelmus Arnoldus Mar Janssen
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL1016413A external-priority patent/NL1016413C2/nl
Application filed by Wilhelmus Arnoldus Mar Janssen filed Critical Wilhelmus Arnoldus Mar Janssen
Priority to NL1016784A priority Critical patent/NL1016784C1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1016784C1 publication Critical patent/NL1016784C1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/12Supports for plants; Trellis for strawberries or the like

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Supports For Plants (AREA)
  • Cultivation Receptacles Or Flower-Pots, Or Pots For Seedlings (AREA)

Description

m
Titel: Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.
De uitvinding heeft betrekking op een plantgeleidezuil voor het geleiden van een groeiende plant.
Een uit de praktijk bekende zuil omvat een aantal zich in verticale richting, op onderlinge afstand uitstrekkende latten waarlangs een plant 5 vanaf de onderzijde van de zuil omhoog kan groeien. Daarnaast kan op de bovenzijde van de zuil een plantenbak worden geplaatst. Deze plantenbak kan worden gevuld met een voedingsbodem voor een tweede plant die is bestemd om de bovenzijde van de zuil te bedekken, en vanaf de bovenzijde van de zuil verder uit te groeien. Deze tweede plant kan voorts in een 10 bepaalde vorm worden gesnoeid, opdat de zuil en de daarop groeiende plant samen een decoratief geheel in een tuinomgeving vormen.
Nadeel van de bekende plantgeleidezuil is, dat de op de zuil in een plantenbak geplaatste plant maar een beperkte, door het volume van die bak verschafte wortelruimte tot zijn beschikking heeft. Omdat de wortels 15 van deze plant slechts een relatief kleine voedingsbodem tot hun beschikking hebben kan de plant niet een gewenst relatief groot bladvolume verkrijgen. Voorts zijn met name de wortels van de op de zuil geplaatste plant relatief vatbaar voor bevriezing, hetgeen tot afsterven van de plant kan leiden. Verder is een plantenbak in gevulde toestand relatief zwaar.
20 Daardoor ligt het zwaartepunt van de van een dergelijke plantenbak voorziene zuil relatief hoog, zodat een gerede kans bestaat dat de zuil door bijvoorbeeld door een op de zuil uitgeoefende windkracht zal omvallen.
Een ander nadeel van de bekende zuil is, dat een langs de zuil omhooggroeiende plant door aangrijping op althans een buitenzijde van de 25 zuil deze zuilbuitenzijde kan aantasten. Zo kan de plant de zuilbuitenzijde beschadigen, hetgeen de zuil een relatief lelijke aanblik kan geven, met name na verwijdering van een deel van de plant. Verder dient een langs de < fi i _ i K 1 · ··' , ,v ,<* .·' ' Λ 2 zuil in hoofdzaak omhooggroeiende plant telkens te worden bij gesnoeid om te vermijden dat zijwaarts groeiende vertakkingen van deze plant een ongewenst grote afstand van de zuil bereiken. Deze zijwaarts groeiende vertakkingen kunnen namelijk licht ontnemen aan zich nabij de zuil 5 bevindende begroeiing, of met deze begroeiing verstrengeld raken, hetgeen in beide gevallen de groei van deze begroeiing kan hinderen. Bovendien is een ongecontroleerde groei van dergelijke zijwaarts groeiende vertakkingen nadelig voor de aanblik van de plantgeleidezuil wanneer een nette, goed verzorgde aanblik daarvan is gewenst.
10 De onderhavige uitvinding beoogt een plantgeleidezuil waarbij de genoemde nadelen zijn vermeden, onder behoud van de voordelen daarvan. De uitvinding beoogt in het bijzonder een plantgeleidezuil waarbij een plant een relatief grote voedingsbodem tot zijn beschikking heeft, goed tegen vorst is beschermd, de zuil goed handelbaar is en waarbij voorts een beheersbare 15 groei van de plant kan optreden. Daartoe wordt een plantzuil volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 1.
Een dergelijke plantgeleidezuil kan met het eerste einde in, op of boven een voedingsbodem van een plant worden opgesteld, waarbij de zuil zich daarvandaan uitstrekt, bijvoorbeeld in een in hoofdzaak verticale, 20 horizontale of andere richting. De plant, waarvan althans een wortelstelsel zich in de voedingsbodem onder althans rond het eerste einde van de zuil bevindt, kan bijvoorbeeld via het eerste einde van de zuil de groeiruimte ingroeien om vervolgens naar het tweede einde van de zuil te groeien. Tijdens zijn groei kan de plant zijn wortelstelsel in de voedingsbodem 25 verder laten ontwikkelen. De plant kan uit het tweede einde van de zuil groeien om daar een relatief vol bladerdeel en/of bloemdeel te ontwikkelen. Omdat de zijwand van de zuil in hoofdzaak gesloten is, zal de plant in de groeiruimte geen of nauwelijks scheuten, blad en/of bloemen vormen. Daardoor kan een goed beheersbare groei van de plant optreden. Bijkomend 30 voordeel is een goede beheersing van de groeirichting van de plant bij / ; · · Ϋ ··; 3 ' f gebruikmaking van de plantgeleidezuil. Deze groeiriehting wordt immers bepaald door de richting waarin de zuil zich uitstrekt, en kan derhalve een in hoofdzaak verticale, horizontale of andere groeiriehting omvatten. Bovendien kan de plant een gewenste relatief dichte begroeiing aan het 5 tweede einde van de zuil vormen, door de goede voedselvoorziening. Daarnaastkan hierdoor, bij toepassing van bloeiende planten, een verbeterde bloei aan de tweede einde van de zuil ontstaan. Een ander voordeel van deze plantgeleidezuil is, dat deze de plant niet via de buitenzijde van de zuil geleidt. Daardoor kan de buitenzijde van de zuil in 10 een oorspronkelijke, niet door de plant aangetaste toestand blijven.
Bijkomend voordeel van de zuil is, dat aan het tweede einde van de zuil geen plantenbak meer geplaatst hoeft te worden om voor een begroeiing van dat tweede einde van de zuil te zorgen, hetgeen kan leiden tot reeds genoemde nadelen.
15 Aangezien de voedingsbodem zich op een relatief lage hoogte kan bevinden, kunnen de wortels van de plant goed tegen vorst worden beschermd. Daardoor omvat een voordelige toepassing van de zuil de geleiding van vorstgevoelige planten, zoals druivenranken of andere fruitsoorten, stokrozen en dergelijke.
20 Een verder belangrijk voordeel is dat het wortelstelsel van de plant voor een goede verankering van de plantgeleidezuil zorgt, welke toeneemt bij verdere groei van de plant. Bovendien kan de zuil ondersteuning aan de plant bieden, hetgeen met name relatief tere, makkelijk breekbare planten, bijvoorbeeld stok- of trosrozen, tegen afknappen kan beschermen. Ook kan 25 de zuil bescherming tegen beschadigingen aan de plant bieden wanneer de plant op een drukbezochte locatie wordt geplaatst, bijvoorbeeld bij een promenade of langs een weg.
De uitvinding verschaft verder een samenstel gekenmerkt door de maatregelen van conclusie 18.
i * • i 4
Dit samenstel kan dienen als een afscheiding voor het afscheiden van twee gebieden zoals tuinen of tuidelen. Daarbij strekken de zuilen zich in een in hoofdzaak verticale richting uit. Een dergelijke afscheiding maakt het mogelijk om van een relatief goed begroeide bovenzijde te worden 5 voorzien, terwijl de zijkanten van de afscheiding relatief onbegroeid blijven. Dit kan bijvoorbeeld zijn gewenst wanneer de afscheiding dient ter afscheiding van een terras, waarbij vermeden dient te worden dat gebruikmaking van het terras wordt belemmerd door vertakkingen van een door de zuil omhooggeleide plant. De begroeide bovenzijde van de 10 afscheiding vormt een aangenaam groene, afhankelijk van de gebruikte plant en het jaargetijde, bloeiende bovenrand. Bovendien heeft een dergelijke afscheiding een aangenaam uiterlijk.
Ook kan het samenstel bijvoorbeeld in een in hoofdzaak horizontaal vlak zijn opgesteld waarbij de zuilen zich in een in hoofdzaak 15 horizontale richting uitstrekken. In dat geval kan het samenstel bijvoorbeeld een vloer of vloerdeel van een terras omvatten. Dit is voordelig omdat het samenstel planten onder het terras kan geleiden waarbij geen scheut- en/of wortelvorming onder het terras plaatsvindt. Daardoor wordt vermeden dat een terrasvloer door daaronder plaatsvindende scheut- en/of 20 wortelvorming ongewenst wordt vervormd, bijvoorbeeld doordat terrasstenen- of tegels uit positie worden gebracht.
Voorts verschaft de uitvinding een afdak volgens de maatregelen van conclusie 20.
Dit afdak is een voordelige toepassing van de door de uitvinding 25 verschafte plantgeleidezuil, waarbij de bovengenoemde voordelen van de zuil zijn toegevoegd aan een constructief gebruik van de zuil. Het afdak heeft bovendien door gebruikmaking van de plantgeleidezuil als steunmiddel een zeer speelse, aantrekkelijk gedecoreerde aanblik.
'i v r \ > · V- / k.' . - ' i 5
De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor de vorming van een tuinornament of dergelijke constructie, gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 21.
Met een dergelijke werkwijze wordt het voordeel bereikt dat op 5 bijzonder eenvoudige wijze een ornament kan worden verkregen met een bijzonder aantrekkelijk uiterlijk. Een dergelijk ornament kan bijvoorbeeld een in hoofdzaak gladde zuil omvatten met een tooi, gevormd door een plant die door genoemde zuil is gegroeid en deze via, althans nabij het tweede einde heeft verlaten. De plant kan in de grond nabij het eerste einde van de 10 plantzuil wortel schieten, bijvoorbeeld in de koude grond of in een plantenbak of dergelijke, zodat voor een goede verankering van de plant en daarmee van het ornament wordt zorggedragen terwijl bovendien de plant een goede voedingsbodem heeft voor verdere groei. Het zal overigens duidelijk zijn dat bij een plantgeleidezuil of werkwijze volgens de uitvinding 15 ook meer dan een plant door een plantgeleidezuil kan worden geleid.
Bij een werkwijze volgens onderhavige uitvinding kan een relatief jonge plant in of nabij een eerste einde van een plantenzuil worden geplant en door de plantenzuil worden geleid tijdens de groei doch het is ook mogelijk dat een relatief ver doorgegroeide plant, bijvoorbeeld met een 20 lengte die vergelijkbaar is met de lengte van de plantenzuil, in de grond wordt geplant en vervolgens door de plantgeleidezuil wordt geleid. Daartoe kan bijvoorbeeld de plantgeleidezuil vanaf een vrij tweede einde over de plant worden geschoven, bijvoorbeeld wanneer deze langs een stok is geleid, doch ook kan een plantzuil worden toegepast voorzien van een binnenzuil 25 met een bijvoorbeeld spieetvormige opening waar doorheen de plant kan worden ingelegd, waarna genoemde opening naar buiten toe wordt afgedekt, bijvoorbeeld door een buitenzuil over de binnenzuil te schuiven of te vormen, bijvoorbeeld door plankvormige dekdelen tegen de buitenzijde van de binnenzuil vast te zetten. Hiermee wordt het voordeel bereikt dat relatief 30 snel een aan, althans nabij het tweede einde volgroeid ornament wordt 6 verkregen. De plant kan daarbij direct in de koude grond worden geplant doch kan ook met behulp van een pot of dergelijk element worden opgekweekt, waarbij de pot kan functioneren als steun voor de verdere plantzuil.
5 Het zal duidelijk zijn dat een plantgeleidezuil volgens de uitvinding ook kan worden gecombineerd met traditionele planten die bijvoorbeeld langs een deel van de buitenzijde kunnen worden geleid. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld verschillende planten worden gecombineerd, op verschillende afstanden langs de zuil.
10 In de verdere volgconclusies zijn nadere voordelige uitvoeringsvormen van een plantgeleidezuil, ornamenten, afscheidingen en werkwijzen volgens de uitvinding nader beschreven.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een plantsteuninrichting.
Een dergelijke steuninrichting is uit de praktijk bekend en is 15 bestemd om ten minste één groeiende plant te steunen en/of houvast aan die plant te bieden. Hiertoe omvat de bekende steuninrichting doorgaans één draadvormig steunelement, zoals een draad of gaas vervaardigd van touw, een kunststof of een metaal, dat tussen spanmiddelen wordt gespannen. De ten minste ene plant kan langs de draad groeien waarbij de plant 20 bijvoorbeeld scheuten, blad en/of bloemen vormt, al naar gelang het type plant. De steunmiddelen kunnen bijvoorbeeld een afscheiding van een gebied omvatten die door de ten minst ene plant dient te worden begroeid, bijvoorbeeld ter versiering en/of verbetering van de afscheiding. Om de afscheiding te verbeteren dient de plant goed tot ontwikkeling te kunnen 25 komen waarbij het een relatief vol, dicht bladdeel kan vormen. Door een aantal steuninrichtingen in een in hoofdzaak verticaal vlak evenwijdig aan elkaar te plaatsen kan aan verscheidene planten steun worden geboden om een betere, althans meer begroeide afscheiding te verkrijgen. De bekende steuninrichting wordt voorts gebruikt om planten in een verticale richting 30 te geleiden, bijvoorbeeld langs een muur of een dergelijk verticaal obstakel.
7 I t
Daarbij biedt de steuninrichting steun of extra steun aan de langs dat obstakel omhooggroeiende plant. De steuninrichting kan ook worden gebruikt om de ten minste ene plant in andere groeirichtingen of een combinatie van groeirichtingen te steunen.
5 Nadeel van de bekende steuninrichting is dat daarmee slechts weinig steun aan de ten minste ene plant kan worden verschaft. Daardoor kan die plant moeite hebben om steun van de steuninrichting te verkrijgen. Dit benadeelt de groei van de plant. Bovendien kan de plant reeds door een geringe externe kracht van de steuninrichting worden getrokken, 10 bijvoorbeeld door windkracht, zwaartekracht en/of een door een mens of dier op de plant uitgeoefende kracht. Voorts kan de ten minste ene plant geen volle bladgroei en/of bloemgroei, al naar gelang het type plant, ontwikkelen omdat de daarvoor benodigde steun ontbreekt. Aldus is de plant bovendien niet in staat om een gewenste decoratie, althans decoratieve vorm met 15 behulp van de steuninrichting te vormen. Verder is de bekende steuninrichting van zichzelf slechts weinig decoratief en kan daardoor bijvoorbeeld de aanblik van een tuin, perk, park of dergelijke in ongunstige mate verstoren.
De onderhavige uitvinding beoogt de nadelen van de bekende 20 steuninrichting op te lossen met behoud van de voordelen daarvan. De uitvinding beoogt in het bijzonder een steuninrichting die een goede steun aan de plant of planten kan bieden en tevens op zichzelf een goede decoratief uitstraling biedt en/of daarvoor basis kan bieden doordat een plant met behulp van de steuninrichting een decoratieve vorm kan 25 aannemen.
Hiertoe wordt de plantsteuninrichting gekenmerkt door de maatregelen van conclusie 25.
Omdat ten minste een deel van het steunelement van de steuninrichting elastisch deformeerbaar is uitgevoerd en een kokervormige 30 ruimte omsluit, kan de steuninrichting een zeer goede steun bieden aan één ή 0 ·? r
1 I
8 of een aantal planten. Met deze steuninrichting kan elke plant zich goed ontwikkelen en een relatief groot volume krijgen, waarbij het een volle blad-en/of bloembegroeiing kan creëren om een goede decoratie te leveren. Verrassenderwijs kan deze steuninrichting op zichzelf bovendien een 5 vrolijke, speelse, natuurlijke en decoratieve aanblik opleveren. Bovendien is snoeien van een plant die door de steuninrichting wordt ondersteund, zeer makkelijk uit te voeren omdat te snoeien delen goed bereikbaar zijn vanuit een omgeving. Bijzonder voordelig is verder het gebruik van deze steuninrichting om bochten en/of hoeken te maken, omdat dit zeer 10 eenvoudig kan worden uitgevoerd. Daarbij kan de bocht zeer vloeiend worden genomen. Elk steunelement kan van een metaal zijn vervaardigd. Het steunelement kan bovendien zijn uitgevoerd, althans gevormd als een rozet die eenvoudig om bijvoorbeeld een stang, staaf, paalof dérgelijke kan worden geschoven. Voorts kan een draadconstructie, ingericht om steun aan 15 een of meer planten te bieden, eenvoudig van één of meer steunelementen worden voorzien.
Bij voorkeur omvat elk steunelement een spiraalveer, omdat inrichtingen voor het vervaardigen van dergelijke veren reeds in omloop zijn zodat de steuninrichting eenvoudig kan worden vervaardigd. Daarnaast 20 omsluit een spiraalveer in onbelaste toestand een zeer klein volume, hetgeen voordelig is voor transport en opslag daarvan. Voorts verschaft een spiraalveer, althans in een belaste, uitgetrokken stand, de plant een spiraalvormige groeirichting hetgeen zeer voordelig voor de plant is in verband met verbeterde luchttoe- en afvoer en een voordeligere lichtinval.
25 Volgens een voordelige uitwerking van de uitvinding is de steuninrichting voorzien van een geleidingselement dat is ingericht om elk steunelement in een bepaalde steunpositie vast te houden.
Derhalve kan de of elke plant zich in en langs die door de steuninrichting verschafte vorm ontwikkelen en aldus deze vorm 30 overnemen. Zo kan de plant zeer veel verschillende vormen begroeien.
- < ? - · " 9
Voorts verschaft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van een pianisteuninrichting, waarbij een steunelement waarvan ten minste een deel elastisch deformeerbaar is uitgevoerd en een kokervormige ruimte omsluit, met behulp van bevestigingsmiddelen aan 5 een steunlichaam wordt bevestigd. Met deze werkwijze kan de plantsteuninrichting eenvoudig, snel en goedkoop worden vervaardigd. Het steunelement kan voorts in de vorm van een cijfer of letter wordt bevestigd aan het steunlichaam, zodat bijvoorbeeld begroeide, leesbare teksten kunnen worden geschapen.
10 De onderhavige uitvinding zal nader worden beschreven aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden en de begeleidende tekening. Daarin toont: figuur 1 een vooraanzicht van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; 15 figuur 2 een bovenaanzicht van het in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld; figuur 3 een vooraanzicht van een toepassing van het in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld; figuur 4 een vooraanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van 20 de uitvinding; figuur 5 een bovenaanzicht van het in figuur 4 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld; figuur 6 een vooraanzicht van een derde uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; 25 figuur 7 een vooraanzicht van een vierde uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; figuur 8 een vooraanzicht van een vijfde uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; figuur 9 een doorsnede-aanzicht van een zesde 30 uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; ‘' ~ ‘ * s v, , - 10 figuur 10 een vooraanzicht van een zevende uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; figuur 11 een vooraanzicht van een achtste uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; 5 figuur 12 een vooraanzicht van een negende uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; figuur 13 een bovenaanzicht van het in figuur 12 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld; figuur 14 een vooraanzicht van een afscheiding volgens de 10 uitvinding; figuur 15 een bovenaanzicht van de in figuur 14 weergegeven afscheiding; figuur 16 een dergelijk bovenaanzicht als in figuur 15; figuur 17 een vooraanzicht van een afdak volgens de uitvinding; en 15 figuur 18 een bovenaanzicht van het in figuur 17 weergegeven vooraanzicht; figuur 19 in vooraanzicht een binnenzuil voor een alternatieve uitvoeringsvorm van een plantgeleidezuil volgens de uitvinding; figuur 20 een zijaanzicht van het in figuur 19 weergegeven 20 vooraanzicht; figuur 21 een dwarsdoorsnede over lijn XXI-XXI van het in figuur 19 weergegeven vooraanzicht waarbij de binnenzuil is voorzien van een in doorsnede ronde buitenzuil; figuur 22 een dergelijke dwarsdoorsnede als figuur 21 waarbij om 25 de binnenzuil een in doorsnede vierkante buitenzuil is voorzien; figuur 23 een voorbeeld van een toepassing van het in de figuren 19-21 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld; figuur 24 een schematisch weergegeven vooraanzicht van een alternatieve toepassing van het in figuur 1 weergegeven 30 uitvoeringsvoorbeeld; f Ü V I' · f r] 1 — i Vi y.> “f 11 figuur 25 een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een plantsteuninrichting volgens de uitvinding; figuur 26 een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een plantsteuninrichting; 5 figuur 27 een derde uitvoeringsvoorbeeld van een plantsteuninrichting; en figuur 28 een aantal uitvoeringsvoorbeelden van een in een rozet gevormd steunelement.
In de beschrijving dient onder een plantgeleidezuil tenminste mede 10 te worden begrepen een tuinornament of dergelijke constructie van de in de tekeningen beschreven soort, waarbij een tenminste enigszins langgerekt, in hoofdzaak gesloten zuilvormig lichaam is voorzien, waarbij nabij het tweede einde een zich door genoemde zuil uitstrekkende plant uitgroeit. In de tekening zijn plantgeleidezuilen weergegeven met een in bovenaanzicht 15 in hoofdzaak rechthoekige, in het bijzonder vierkante doorsnede. Het zal evenwel duidelijk zijn dat deze elke gewenste doorsnede kan hebben, bijvoorbeeld rond, ovaal, driehoekig, meerhoekig, zoals zeshoekig of achthoekig of zelfs onregelmatig gevormd, al naar gelang de wens van een gebruiker. Ook kan een plantgeleidezuil volgens de uitvinding een over de 20 lengte variërende doorsnede hebben, zodat de plantgeleidezuil bijvoorbeeld taps toe- of uitloopt, enigszins diabolevormig is of juist nabij een middendeel breder is dan nabij de einden. Andere variaties hierop zullen voor de vakman direct duidelijk zijn.
Het in figuur 1 en 2 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld omvat een 25 plantgeleidezuil Z voorzien van een zijwand 1, een eerste einde B, en een tweede einde T. De zijwand 1 omsluit een groeiruimte 2. De groeiruimte 2 is via het eerste en tweede einde B, T toegankelijk vanuit een omgeving doordat het eerste einde B en tweede einde T beide open zijn uitgevoerd.
Een binnenzijde van de zijwand 1 is voorzien van plantsteunmiddelen 3, die - / W *.
12 zich in de groeiruimte 2 uitstrekken. Deze steunmiddelen 3 kunnen bijvoorbeeld houten en/of metalen pennen omvatten.
Figuur 3 toont het gebruik van de plantgeleidezuil Z waarbij deze zich vanuit een ondergrond G in een in hoofdzaak verticale richting naar 5 een omgeving uitstrekt. De zuil Z omsluit met de groeiruimte 2 een stamdeel S van een plant P. Een wortelstelsel W van de plant P strekt zich uit in de ondergrond G, die een voedingsbodem voor de plant P verschaft waaruit de plant P water en voedingsmiddelen kan onttrekken. Een uit het tweede einde T van de zuil Z gegroeid deel van de plant P omvat een 10 bladdeel L. De in figuur 3 weergegeven groeitoestand van de plant P kan zijn ontstaan doordat de zuil Z met het eerste einde B in de ondergrond G, bijvoorbeeld de volle grond, is geplaatst, terwijl plantzaden in de ondergrond G onder de zuil zijn gebracht. Een van deze zaden kan zijn ontkiemd, en vervolgens de groeiruimte 2 van de zuil Z zijn ingegroeid via 15 het open eerste einde B. De zo ontstane plant P is daarna via de groeiruimte 2 naar het tweede einde T van de zuil Z gegroeid onder de invloed van lichtinval in de groeiruimte 2 vanaf het tweede einde T, zoals invallend zonlicht. Daarbij kan de plant P zijn gesteund door de plantsteunmiddelen 3, en/of daarop hebben aangegrepen voor houvast. Tijdens de groei in de 20 groeiruimte 2 zal de plant P geen of relatief weinig scheuten, blad en/of bloemen hebben gevormd, omdat het daarvoor noodzakelijke licht niet althans onvoldoende in de groeiruimte 2 beschikbaar is. De zijwand 1 verhindert immers zijwaartse lichtinval. De plant P zal pas scheuten, blad en/of bloemen hebben gevormd bij het bereiken van het tweede einde T van 25 de zuil Z, alwaar wel voldoende licht beschikbaar is. Goede groeiresultaten van de plant P kunnen zelfs worden verkregen met een zuil die een lengte van bijvoorbeeld tenminste 50 cm heeft. Ook lengten van tenminste 100 cm, en in het bijzonder van tenminste 150 cm, of meer dan 400 cm voor hoogtezuilen, kunnen tot goede groeiresultaten leiden, afhankelijk van het 30 type plant P waarmee de zuil Z wordt begroeid, en de omgeving waarin de ·» 13 zuil Z wordt geplaatst. Een dergelijke keuze zal voor de vakman direct duidelijk zijn. Voorts zij opgemerkt, dat de in figuur 3 weergegeven groeitoestand ook kan zijn ontstaan doordat de zuil Z bijvoorbeeld is geplaatst over een stamdeel S van een reeds ontkiemde plant P.
5 De buitenzijde van de zijwand 1 is onbegroeid, zodat deze niet door een daarop aangrijpende plant zal worden aangetast. Verder maakt de weergegeven zuil Z het snoeien van de plant P relatief eenvoudig, omdat het bladdeel L van de plant P zich slechts op één plaats, te weten bij het tweede einde van de zuil Z bevindt. Daarnaast zal de plant P het uit de ondergrond 10 G onttrokken water en voedingsmiddelen voor het grootste deel kunnen gebruiken om het bladdeel L verder te ontwikkelen zodat het een gewenste, relatief grote bladdichtheid verkrijgt. Deze bladvorming wordt niet gehinderd door water-, voedings- en energieverbruik ten gevolge van ongewenste scheut-, blad- en/of bloemvorming op het stamdeel S in de 15 groeiruimte 2. Bijkomend voordeel van de zuil Z is, dat water geven aan het worteldeel W van de plant P relatief eenvoudig is omdat dat worteldeel W zich op een relatief lage hoogte bij het eerste einde B van de zuil Z bevindt. De relatief lage positie van het worteldeel W beperkt voorts de kans op bevriezing van dat worteldeel W. De op de weergegeven wijze begroeide zuil 20 Z is zeer geschikt om een feestelijke, decoratieve, en/of sfeervolle toevoeging te zijn van een omgeving zoals, als ornament in een tuin.
Figuren 4 en 5 tonen een alternatieve uitvoering van de zuil Z, waarbij deze bij het eerste einde B is voorzien van een plantenbak 5. Het eerste einde B van de zuil Z bevindt zich op een afstand van een bodem 13 25 van de plantenbak 5. Een zijwand 1 van de zuil Z is aan de zijwand 12 van de plantenbak 5 verbonden met behulp van vier verbindingsplaten 4. In gebruik kan de plantenbak 5 worden gevuld met een voedingsbodem voor een wortelstelsel W van een plant P. Deze plant P kan vervolgens via de groeiruimte 2 van de zuil Z naar het tweede einde T van de zuil Z groeien 30 zoals reeds bij figuur 3 is beschreven. Deze uitvoering van de zuil Z omvat
10 'i OVV
14 derhalve een verplaatsbare plantgeleidezuil, hetgeen voordelig is wanneer het gewenst is om de door de plant P begroeide zuil Z achtereenvolgens op verschillende locaties op te stellen. Deze verplaatsbare zuil Z kan bovendien eenvoudig door bijvoorbeeld een kweker eerst met een plant worden 5 begroeid en in een bepaalde vorm worden gesnoeid, voordat de zo begroeide zuil Z aan een klant wordt verkocht en/of geleverd. Op gemerkt wordt dat de verbinding tussen de zuil Z en de plantenbak 5 op verschillende manieren tot stand kan worden gebracht, bijvoorbeeld met pootvormige elementen die het eerste einde B van de zuil met de bodem 13 van de plantenbak 5 10 verbinden. Verder kan de plantenbak 5 losmaakbaar aan de zuil Z zijn verbonden, zodat de plantenbak 5 en zuil Z onafhankelijk van elkaar bruikbaar zijn.
Figuur 6 toont een uitvoeringsvoorbeeld waarbij de zuil Z modulair is opgebouwd uit een aantal op elkaar stapelbare zuilmodules 11, 21, 31. De 15 lengte van deze zuil Z kan derhalve worden aangepast, zodat de zuil Z bijvoorbeeld kan meegroeien met een in de zuil Z groeiende plant. Voorts kan deze zuil Z relatief eenvoudig worden vervoerd door de modules 11, 21, 31 te ontstapelen.
Het in figuur 7 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld omvat een zuil Z 20 die aan het eerste einde B is voorzien van een aantal poten 6. Deze zuil Z kan derhalve op een afstand van een ondergrond G worden geplaatst. Daardoor is een zich bij het eerste einde B van de zuil Z bevindend stamdeel S van een in de groeiruimte 2 groeiende plant P vanaf een omgeving bereikbaar. Dit is voordelig omdat de plant P zo nabij dat stamdeel S goed 25 kan worden bewaterd. Bovendien kan de plant P zo bij het eerste einde B van de zuil Z aftakkingen vormen die tussen de poten 6 doorgroeien. Daardoor kan de plant P een goede bedekking en begroeiing van de ondergrond G vormen, bijvoorbeeld zodanig dat de begrenzing tussen de zuil Z en de ondergrond G niet meer zichtbaar is hetgeen bij een bepaald 30 tuinontwerp kan zijn gewenst.
f 15
Figuur 8 en figuur 9 tonen elk een uitvoeringsvoorbeeld dat is voorzien van een kap 7. Deze kap 7 kan in gebruik ondersteuning bieden aan een bladdeel van een plant P die uit het tweede einde T van de zuil Z groeit. Een der gelijke steunkap 7 is voordelig om te voorkomen dat het 5 bladdeel L van de plant P bij bijvoorbeeld relatief sterke zijwind kan breken en/of beschadigen. Voorts kan deze steunkap 7 een aantrekkelijke, gewenste decoratieve uitstraling aan de zuil Z verschaffen. Daartoe kan de plant P bijvoorbeeld op en rondom de steunkap 7 groeien als een tooi die in vele verschillende vormen kan worden gesnoeid. De steunkap 7 kan een gesloten 10 buitenwand hebben doch kan ook zijn gevormd uit bijvoorbeeld draad- en/of gaasmateriaal waarlangs en -door de plant eenvoudig kan groeien en kan worden geleid. Een dergelijke steunkap kan aan de tweede zijde T open zijn uitgevoerd doch kan ook bijvoorbeeld een gesloten vorm hebben, bijvoorbeeld in de vorm van een bal, blok of dergelijke regelmatig of 15 onregelmatig gevormde elementen die geheel of gedeeltelijk door de plant kunnen worden begroeid. Hiermee kunnen sierlijk vormen worden verkregen die eenvoudig kunnen worden gesnoeid.
In figuur 9 is de plantgeleidezuil Z in de lengterichting doorgesneden waardoor een frame 40 zichtbaar is, gedragen door een voet 20 42, die in de grond kan worden vastgezet. Aan het frame 40 zijn beugels 44 vastgezet, bijvoorbeeld gelast, welke zich in hoofdzaak haaks op het frame 40 uitstrekken en nabij hun vrije einden zijn voorzien van lippen 45. De groeiruimte 2 wordt omsloten door dekelementen 47, bijvoorbeeld planken die met behulp van draagelementen 46 op de beugels 44, over de lippen 45 25 kunnen worden vastgezet. De dekelementen 47 sluiten daarbij in hoofdzaak lichtdicht af, bijvoorbeeld doordat de elementen strak tegen elkaar kunnen worden geschoven, eventueel onder tussenkomst van afdichtingen. Een plant (niet getoond) kan eenvoudig langs het frame 40 worden geleid, terwijl de dekelementen 47 eenvoudig kunnen worden aangebracht, bijvoorbeeld 30 nadat de plant door de groeiruimte, althans langs het frame 40 is Γ 4 r , 16 vastgelegd. Een dergelijke of vergelijkbare frameconstructie is uiteraard toepasbaar bij elk van de beschreven uitvoeringsvormen.
Figuur 10 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding waarbij de zuil Z is voorzien van een aantal groeidoorgangen 9 die zich 5 vanuit de groeiruimte 2 naar de omgeving uitstrekken. Deze groeidoorgangen 9 bieden aan een in de zuil Z groeiende plant P de mogelijkheid om ter plekke scheutvorming en vervolgens een aftakking te doen ontstaan. Deze aftakking van de plant P kan via de groeidoorgang 9 naar de omgeving groeien. Deze groeidoorgangen 9 kunnen bewerkstelligen 10 dat een plant P die niet direct uit zichzelf vanaf het eerste einde B naar het tweede einde T van de zuil Z zal groeien, toch stapsgewijs van groeidoorgang 9 naar groeidoorgang 9 omhoog groeit. Bovendien biedt een zuil Z met begroeide groeidoorgangen 9 en een begroeid tweede einde T een zeer aantrekkelijke, speelse aanblik.
15 Figuren 11A, 11B, 11C tonen varianten van een uitvoeringsvoorbeeld van de plantgeleidezuil Z die boven het tweede einde T is voorzien van een afdekplaat 8. Deze afdekplaat 8 voorkomt dat een relatief groot deel van regenwater en/of vervuilingen van bovenaf de groeiruimte 2 kunnen inkomen wanneer de zuil in een in hoofdzaak 20 verticale richting is geplaatst. Zo kan worden vermeden dat water en/of vervuilingen zich in de zuil Z kunnen ophopen, hetgeen nadelig kan zijn voor de groei van de plant P. De afdekplaat 8 kan al dan niet losmaakbaar aan de zuil Z zijn verbonden met bijvoorbeeld verbindingsstangen 61 zoals in figuur 1 IA is weergegeven. Voorts kan de plaat 8 zo zijn ingericht dat 25 deze het tweede einde van de zuil geheel of gedeeltelijk lichtdicht kan afdekken. Dit kan met name voordelig zijn wanneer de zuil Z tevens is voorzien van de in figuur 10 weergegeven groeidoorgangen 9, zie de in figuur 11B getoonde variant, omdat dit een alternatieve groeimogelijkheid aan de plant P biedt waarbij deze vanaf het eerste einde B naar het beperkt 17 aantal groeidoorgangen 9 kan groeien. Bovendien zal de plant hierdoor buitenwaarts worden gedwongen.
In figuur 11C is een derde variant van de afdekplaat 8 weergegeven die een zich over het tweede einde T uitstrekkende, in 5 hoofdzaak lichtdichte kap 8 omvat. Daardoor is verhinderd dat een uit het tweede einde T van de zuil Z groeiende plant P in bovenwaartse richting kan doorgroeien. Met pijl R is een mogelijke groeirichting weergegeven. De plant P kan zo bijvoorbeeld een kraag of een zich langs de zuil Z naar beneden uitstrekkende begroeiing onder de kap 8 vormen, hetgeen een 10 alternatieve mogelijkheid is om een bepaalde aangename plant-decoratie te creëren.
Figuur 12 en figuur 13 tonen beide een uitvoeringsvoorbeeld waarbij de zuil Z is voorzien van een afneembaar wanddeel 10 dat in de weergegeven stand een toegang 54 in de zijwand 1 afsluit. Met deze zuil Z 15 kan de uitvinding ook in combinatie met een plant P worden toegepast die reeds een relatief lange groeilengte heeft bereikt, bijvoorbeeld een lengte langer dan de lengte van de zuil Z. Daartoe wordt het wanddeel 10 van de zuil Z afgenomen om de toegang 54 te ontsluiten. Vervolgens wordt de plant P in de groeiruimte 2 van de zuil Z geplaatst. Daarna kan het wanddeel 10 20 in de zijwand 1 van de zuil Z worden teruggeplaatst, zodat de gehele plant P of een deel daarvan zich in de groeiruimte 2 bevindt en naar of bij het tweede einde T van de zuil Z verder kan groeien. Deze uitvoering van de plantgeleidezuil is tevens voordelig om bijvoorbeeld een in de groeiruimte 2 bevindende deel van de plant P te controleren op bijvoorbeeld 25 beschadigingen, ziektevorming, en/of andere ongewenste aandoeningen. Het wanddeel 10 hoeft niet volledig afneembaar aan de zijwand 1 te zijn gekoppeld, maar kan ook verplaatsbaar aan de zuil Z zijn verbonden, bijvoorbeeld door middel van scharnierverbindingen. Verder kan een zuil Z zijn voorzien van een aantal dergelijke afneembare en/of verplaatsbare ίο* ον : 18 wanddelen 10 of daaruit zijn opgebouwd, zoals bijvoorbeeld beschreven aan de hand van figuur 8
Figuren 14 en 15 tonen een samenstel 16 hetwelk een aantal plantgeleidezuilen Z omvat. De zuilen Z kunnen op verschillende manieren 5 aan elkaar zijn gekoppeld om hetweergegeven samenstel te vormen, waarbij een breed scala aan koppelingsmiddelen kan worden gebruikt die aan de vakman bekend zijn. Het samenstel 16 kan ook uit één stuk zijn gemaakt, voorzien van een aantal zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekkende groeiruimtes 2. Tevens kan een dergelijk samenstel 16 uit 10 één stuk zijn gemaakt en slechts één groeiruimte 2 omvatten zoals in figuur 16 is weergegeven. Het samenstel 16 biedt dezelfde voordelen als de plantgeleidezuil Z volgens de uitvinding. Het kan een afscheiding omvatten voor het afscheiden van twee gebieden zoals twee tuinen of tuindelen. Zo kan een zijkant van een dergelijke afscheiding Z onbegroeid blijven, zodat 15 deze niet daardoor kan worden aangetast. De bovenzijde van een dergelijke afscheiding 16 kan echter wel van begroeiing zijn voorzien, waarvan een worteldeel zich kan ontwikkelen in een ondergrond waarop de afscheiding Z is geplaatst. Dit worteldeel heeft een relatief grote groeiruimte tot zijn beschikking, zodat de groei van de zich op de afscheiding 16 bevindende 20 begroeiing niet kan worden gestremd door een te kleine wortelruimte en een stevige verankering wordt verkregen. Ook kan het samenstel 16 in een in hoofdzaak horizontale stand worden gebruikt, bijvoorbeeld om planten P onder een terras door te geleiden, en/of om als een vloer te dienen.
Figuren 17 en 18 tonen een toepassing van de zuil Z, waarbij een 25 aantal daarvan is gebruikt als steunzuil voor een afdak 17. Het afdak 17 kan volgens verschillende, aan de vakman bekende methoden aan de zuil Z zijn bevestigd. Door gebruik van de plantgeleidezuil Z als steunzuil kan het gebied dat zich onder het afdak 17 uitstrekt vrij van begroeiing blijven, terwijl een bovenzijde van het afdak 17 wel begroeid kan raken door planten 30 P die door groeiruimten 2 van de zuilen Z naar boven kunnen groeien. Zo 19 kan worden vermeden dat de toegang tot de ruimte onder het afdak 17 wordt gehinderd door aftakkingen van planten P.
In figuren 19-21 en 23 is een alternatieve uitvoeringsvorm van een plantgeleidezuil Z volgens de uitvinding getoond, in hoofdzaak opgebouwd 5 uit een binnenzuil 50 en een buitenzuil 52. In getoonde uitvoeringsvorm hebben de binnenzuil 50 en de buitenzuil 52 een ronde dwarsdoorsnede en kunnen met een relatief ruime glijpassing over elkaar heen worden geschoven. De binnenzuil 50 heeft over een groot deel van zijn lengte een spieetvormige opening 54 welke de groeiruimte 2 omsluit. Op het tweede 10 einde T is een steunelement 7 in de vorm van een draadkorf aangebracht.
De buitenzuil 52 is in hoofdzaak gesloten.
Figuur 23 toont het gebruik van deze alternatieve uitvoeringsvorm. De binnenzuil 50 wordt met het eerste einde B ingegraven of anderszins in de grond gebracht, bijvoorbeeld zodanig diep dat het onderste einde van de 15 spieetvormige opening 54 zich onder het maaiveld 56 bevindt. Naast genoemde spieetvormige opening 54 wordt een pootgat 58 gegraven,waarin een plant P wordt gepoot. De plant P heeft bij voorkeur reeds een relatief grote lengte, bijvoorbeeld een lengte die ongeveer overeenkomt met de lengte van het zich boven de grond uitstrekkende deel van de binnenzuil 50 20 en/of de buitenzuil 52. De plant P wordt via de spieetvormige opening 54 in de binnenzuil 50, althans in de groeiruimte 2 gebracht en via het open tweede einde T tot in de draadkorf 7 geleid. Vervolgens wordt de draadkorf 7 samengeknepen en wordt de buitenzuil 52 vanaf het tweede einde T over de binnenzuil 50 geschoven, bijvoorbeeld totdat deze op de grond rust, 25 terwijl het pootgat 58 wordt dichtgegooid. Daardoor wordt de spieetvormige opening 54 afgedekt en wordt de groeiruimte 2 lichtdicht gesloten, afgezien van het open tweede einde. De draadkorf 7 kan vervolgens zijn oorspronkelijke vorm weer aannemen en de plant kan daarlangs of daar doorheen groeien. Uiteraard kan de draadkorf 7 ook worden weggelaten, * 0 /8 4SÉ 20 later worden geplaatst of aan de buitenzuil 54 worden vastgezet en daarmee worden geplaatst.
Figuur 22 toont een alternatieve dwarsdoorsnede van laatstgenoemde alternatieve uitvoeringsvorm van een plantgeleidezuil Z 5 volgens de uitvinding. Rond de binnenzuil 50 met een cirkelvormige doorsnede is een viertal planken 60 aangebracht, bijvoorbeeld tegen de binnenzuil 50 geschroefd, welke planken 60 passend tegen elkaar aanliggen, bijvoorbeeld door een verstekzaging 62. De planken 60 sluiten de spieetvormige opening 54 af. Ook hier geldt wederom dat uiteraard vele 10 alternatieve doorsneden mogelijk zijn.
De in figuren 1-23 weergegeven uitvoeringsvoorbeelden tonen zich in verticale richting uitstrekkende plantgeleidezuilen. De zuil Z kan zich evengoed in een andere richting uitstrekken, hetgeen in figuur 24 is weergegeven. Daarbij strekt de zuil Z zich onder een tegelvloer V uit naar 15 een naastgelegen muur M. De schematisch weergegeven plant P kan vanuit het tweede einde T van de zuil Z langs de muur omhoog groeien, terwijl zijn worteldeel W zich in een naast de tegelvloer gelegen deel van de voedingsbodem G uitstrekt vanuit het eerste einde B van de zuil Z. Door gebruikmaking van de zuil Z is voorkomen dat het worteldeel W onder de 20 tegelvloer V groeit, hetgeen kan leiden tot het uit positie raken van tegels van de tegelvloer door een bodemverplaatsing zoals weergegeven met pijl Y.
Figuren 25-27 tonen drie verschillende toepassingen van een plantsteuninrichting voor het steunen van een plant, waarbij de steuninrichting een draadvormig steunelement 101 omvat dat elastisch 25 deformeerbaar is uitgevoerd en een kokervormige ruimte omsluit. Het steunelement 101 kan bijvoorbeeld een spiraalveer, in het bijzonder van metaal, omvatten. In figuur 25 strekt het draadvormige steunelement 101 zich uit langs een op of in ondergrond G geplaatst geleidingselement 102, bijvoorbeeld een paal, zuil, of dergelijke. In figuur 26 is een eerste uiteinde 30 van het steunelement 101 met een bevestigingshaak 113 aan een zich 21 verticaal uitstrekkend element 112, zoals een balk, staaldraad of dergelijke, verbonden. Het tweede uiteinde van het steunelement 101 is met een grondhaak 114 aan de ondergrond G verbonden. In figuur 27 is het draadvormig steunelement 101 door aan aantal afstandhoudende 5 bevestigingshaken aan een op of in grond G geplaatst draagelement 122, zoals een paal, bevestigd. Vele varianten van deze steuninrichting zijn mogelijk. Zo kan het steunelement 101 om een geleidingselement, zoals een balk, paal, stang, buis of dergelijke, zijn geschoven of gewonden. Het geleidingselement 112 kan het steunelement 101 tussen twee vaste punten 10 spannen. Tevens kan het steunelement 101 tussen twee vaste punten worden gespannen door bijvoorbeeld op afstand van elkaar opgestelde spanmidden. Indien het geleidingselement hol is uitgevoerd kan het steunelement 101 ook in het geleidingselement worden aangebracht. Voorts kan het geleidingselement vrij zwevend aan een draagelement op afstand 15 van de ondergrond G worden gehangen. Verder kan een geleidingselement van een aantal steunelementen 101 worden voorzien. Daarnaast kunnen een aantal samenstellen van steun- en geleidingselementen op een ander steunelement worden aangebracht. De steunelementen 101 kunnen tevens in bepaalde vormen aan een draagelement, zoals een muur of dergelijke, 20 worden vastgezet, bijvoorbeeld in de vorm van letters en/of cijfers.
Bovendien kan een geleidingselement tussen op of in de grond geplaatste draagobjecten, zoals palen, muren, zuilen, gebouwen of dergelijke, worden gespannen en worden voorzien van een steunelement 101.
Figuur 28 toont een zevental uitvoeringsvoorbeelden van een in 25 een rozet gevormde plantsteundraad 103. De rozet 103 kan bijvoorbeeld om een langwerpig element 104, zoals een balk of paal, zijn geschoven, hetgeen in figuur 28A is weergegeven. Tevens kan de rozet 103 om of tussen een aantal langwerpige, evenwijdig aan elkaar opgestelde elementen 105 met een relatief kleine diameter, zoals stangen, zijn geschoven, hetgeen figuur 30 28B toont. De in figuren 28A en 28B getoonde uitvoeringen kunnen zeer 22 eenvoudig uit een stuk spiraalveerdraad worden vervaardigd, bijvoorbeeld door twee uiteinden van de spiraalveerdraad aan elkaar te bevestigen. De uitvoeringen die in figuren 28C-28G zijn weergegeven kunnen vervolgens eenvoudig uit een volgens dergelijke methode verkregen rozet worden 5 verkregen, bijvoorbeeld door de draad in een gewenste vorm te buigen. De rozet kan van verschillende materialen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld metaal- of kunststofdraad. De rozet kan verschillende draadstructuren omvatten, bijvoorbeeld cirkelvormige of elliptisch gevormde structuren.
Twee of meer rozetten kunnen onderling op afstand van elkaar worden 10 verbonden door bijvoorbeeld draadvormige verbindingselementen. Voorts kan een rozet 103 op vele soorten objecten worden aangebracht, zoals een balk, paal zoals een lantarenpaal of regenpijp, muur, hek, of dergelijke.
Verder kan een rozet in combinatie met of ter vervanging van het genoemde spiraalvormige steunelement 101 worden gebruikt.
15 Het spreekt vanzelf dat de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden maar dat diverse wijzigingen mogelijk zijn in het kader van de uitvinding.
Zo kan de zuil Z verschillende vormen omvatten, zoals hoekige, ronde, cilindrische, kruikvormige, en/of een combinatie van deze of andere 20 vormen. Verder kan de zuil Z kan zijn voorzien van één of een aantal groeiruimtes 2. De lengte van de zuil Z kan verder tenminste 50 cm bedragen, maar ook een kleinere lengte omvatten. De zuil Z kan van verschillende materialen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld metaal, hout, kunststof, rubber, steen, beton, glasvezel, aardewerk zoals terracotta, en 25 een combinatie van deze of andere materialen.
Voorts kan de zuil Z modulair zijn opgebouwd ten behoeve van het wijzigen van de hoogte van de zuil, maar de zuil Z kan tevens bijvoorbeeld zijn voorzien van andere hoogtewijzigingsmiddelen. Zo kan de zuil Z bijvoorbeeld telescopisch in- en/of uitschuifbaar zijn uitgevoerd.
i A 1 ' ' SM \ - . - i . - 23
Aan de zuil Z kunnen voorts diverse aankleedobjecten zoals verlichting, vogelhuisjes, reclames, planthakjes, voederbakjes voor vogeltjes of eekhorentjes, en dergelijke worden aangebracht.
De zuil kan bovendien dienen als reclamezuil. Zeer veel 5 verschillende zaken zoals een bank, prullenbak, waterkraan, fietsenstalling, picknicktafel voor bijvoorbeeld een park, kunnen van één of een aantal plantgeleidezuilen Z zijn voorzien.
Tevens kan de zuil meerwandig zijn uitgevoerd, zijn voorzien van isolatie, en/ofvan verwarmings- en/of koelmiddelen.
10 Verder kan een muur worden voorzien van een of een aantal zuilen. Een spouwmuur kan bijvoorbeeld eenvoudig een plantgeleidezuil hei'bergen. Ook is mogelijk dat een zuil Z zich door een doorgang van een muur uitstrekt tussen ruimten die door deze muur van elkaar worden gescheiden.
15 Daarnaast kan in grote variëteit aan planten en/of boompjes in combinatie met de plantgeleidezuil worden gebruikt, zoals klimplanten, struik- en/of hegvormende planten, waterplanten, bomen ter vorming van bonsaibomen, en andere planten. Bovendien kan met een zuil Z een combinatie van planten omhoog worden geleid. Toepassing van de zuil is 20 ook mogelijk bij groente/fruitplanten- en bomen, waarbij deze naar een bepaalde gewenste plukhoogte kunnen worden geleidt, hetgeen bijvoorbeeld in wijngaarden gewenst kan zijn. Door de geleiding van de zuil Z kan het vruchtdragend deel van de betreffende plant voorts op een zodanige hoogte worden gebracht, dat deze moeilijker bereikbaar zijn voor schadelijk 25 ongedierte, zoals bijvoorbeeld slakken. Verder kan de zuil Z dienen als bescherming voor één of een aantal planten, bijvoorbeeld stokrozen of andere rozen of planten, hetgeen bijvoorbeeld voordelig is wanneer de plant in een openbare ruimte is opgesteld, maar ook op andere locaties kan de zuil Z een goede bescherming aan een plant bieden.
24
Voorts kunnen de plantsteunmiddelen 3 op verschillende manieren zijn uitgevoerd, zoals zich in een groeiruimte 2 bevindend gaas of een steunframe zoals een paal, lantarenpaal, zuil en/of profiel. Dergelijke steunmidelen kunnen van diverse materialen zijn gemaakt, zoals een 5 metaal, hout, en/of kunststof. De plantsteunsteunmiddelen 3 kunnen zijn ingericht om als het ware actief de plant de ondersteunen, en/of zijn ingericht om slechts te dienen als houvast voor de in de groeiruimte groeiende plant.
Daarnaast kan de zuil Z worden toegepast bij bestaande planten P 10 die bijvoorbeeld langs steunen zoals palen, lantarenpalen, zuilen, frames en/of profielen zijn gegroeid. Daarbij wordt de zuil Z om de plant aangebi'acht volgens de door de uitvinding verschafte werkwijze.

Claims (31)

4
1. Plantgeleidezuil voor het geleiden van een groeiende plant, voorzien van een eerste en tweede einde en een in hoofdzaak dichte zijwand (1) die zich tussen het eerste einde (B) en tweede einde (T) uitstrekt en een groeiruimte (2) omsluit, zodanig dat de plantgeleidezuil (Z) de plant (P) 5 vanaf het eerste einde (B) en door de groeiruimte (2) naar het tweede einde (T) kan geleiden, waarbij de plant via het tweede einde (T) uit de groeiruimte (2) kan groeien terwijl ongewenste groei van tenminste scheuten op het zich in de groeiruimte (2) bevindende deel van de plant in hoofdzaak wordt tegengegaan.
2. Plantgeleidezuil volgens conclusie 1, waarbij de zuil (Z) is voorzien van plantsteunmiddelen (3) die zich in de groeiruimte (2) uitstrekken ten behoeve van het verschaffen van steun en/of houvast aan de in de groeiruimte (2) groeiende plant (P).
3. Plantgeleidezuil volgens conclusie 2, waarbij plantsteunmiddelen 15 (3) een frame omvatten dat zich in de groeiruimte (2) uitstrekt.
4. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de zuil (Z) is voorzien van ondersteuningsmiddelen (4, 5) die zijn ingericht om de zuil (Z) in een zich in hoofdzaak verticale richting uitstrekkende stand te ondersteunen.
5. Plantgeleidezuil volgens conclusie 4, waarbij de ondersteuningsmiddelen (4) zijn voorzien van een plantenbak (5) die is ingericht om te worden gevuld met een voedingsbodem (G) voor een wortelstelsel (W) van de plant (P).
6. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de 25 zuil (Z) lengtewijzigingsmiddelen omvat ten behoeve van het wijzigen van de lengte van de zuil (Z). (
7. Plantgeleidezuil volgens conclusie 6, waarbij de zuil (Z) een aantal aan elkaar koppelbare zuilmodules (11, 21, 31) omvat, zodanig dat de lengte van de zuil (Z) is te wijzigen door een zuilmodule (11, 21, 31) aan de zuil (Z) toe te voegen of van de zuil (Z) te verwijderen.
8. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij althans het eerste einde (B) van de plantgeleidezuil (Z) is voorzien van afstandhoudende middelen (6), zoals poten, die zijn ingericht om het eerste einde (B) van de zuil (Z) op een afstand van een zich onder het eerste einde (B) bevindende voedingsbodem (G) van de plant (P) te houden.
9. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het tweede einde (T) van de plantgeleidezuil (Z) is voorzien van een steuninrichting (7) die is ingericht om aan een bij het tweede einde (T) uit de groeiruimte (2) groeiende plant (P) ondersteuning te bieden.
10. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de 15 zuil (Z) is voorzien van verplaatsbare afsluitmiddelen (8) die in een eerste stand het tweede einde (T) van de zuil (Z) in hoofdzaak lichtdicht afsluiten, en in een tweede stand het tweede einde (T) van de zuil (Z) ontsluiten.
11. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de zijwand (1) van de zuil (Z) is voorzien van een beperkt aantal 20 groeidoorgangen (9), zodanig dat een beperkt aantal vertakkingen van de in de groeiruimte (2) groeiende plant (P) via de groeidoorgangen (9) naar een omgeving kunnen groeien.
12. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de zijwand (1) van de zuil (Z) is voorzien van een verplaatsbaar wanddeel (10; 25 52) dat in een eerste stand een zich in de zijwand (1) bevindende toegang (54) tot de groeiruimte (2) afsluit, en in een tweede stand deze toegang (54) ontsluit.
13. Plantgeleidezuil volgens conclusie 12, waarbij het beweegbare wandeel (10) geleed is uitgevoerd. ιοί eft 4
14. Plantenzuil volgens conclusie 12 of 13, waarbij de plantzuil (Z) een binnenzuil (50) omvat waarin genoemde toegang (54) is aangebracht, waarbij het genoemde verplaatsbare wanddeel een over de binnenzuil (50) plaatsbare, in het bijzonder schuifbare buitenzuil (52) omvat.
15. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de zuil (Z) tenminste 50 cm bedraagt, en meer in het bijzonder tenminste 100 cm bedraagt.
16. Plantgeleidezuil volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de zuil (Z) tenminste 150 cm bedraagt.
17. Plantenzuil volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een grondelement is voorzien voor plaatsing in de grond (G), waarin een plant is of kan worden geplaatst, waarbij een zuil in of over genoemd grondelement kan worden geplaatst, voor vorming van de plantzuil (Z), althans de groeiruimte (2)
18. Samenstel omvattende een aantal naast elkaar geplaatste plantgeleidezuilen (Z) volgens één der voorgaande conclusies.
19. Samenstel volgens conclusie 18, waarbij de zuilen (Z) aan elkaar zijn verbonden door verbindingsmiddelen.
20. Afdak dat door een aantal steunen op een afstand boven een 20 ondergrond (G) wordt gehouden, waarbij de steunen plantgeleidezuilen (Z) volgens één der conclusies 1-17 omvatten.
21. Werkwijze voor de vorming van een tuinornament, of der ge lijke constructie waarbij een geleidezuil (Z) in, op of boven de grond (G) wordt geplaatst, waarbij een plant, in het bijzonder een klimplant, in of bij het 25 nabij de grond gelegen eerste einde (B) van de geleidezuil (Z) wordt geplant en vervolgens in en door de geleidezuil (Z) wordt geleid, naar het tweede einde (T) van de geleidezuil (Z).
22. Werkwijze volgens conclusie 21, waarbij de geleidezuil (Z) aan, althans nabij het tweede einde (T) wordt voorzien van een geleideelement 30 (7) waarlangs de plant wordt geleid.
23. Werkwijze volgens conclusie 21 of 22, waarbij de geleidezuil (Z) wordt opgebouwd uit een frame (40, 42) dat in de grond (G) wordt vastgezet, waarbij dekelementen (47) tegen het frame (40, 42) worden geplaatst rond een langs het frame geleide plant (P), voor het in hoofdzaak lichtdicht 5 afschermen van de plant, althans anders dan naar het tweede einde (T) van de aldus gevormde geleidezuil (Z).
24. Werkwijze volgens een der conclusies 21-23, waarbij de geleidezuil (Z) wordt op gebouwd uit tenminste een binnenzuil (50) en een buitenzuil (52), waarbij de binnenzuil (50) wordt voorzien van een spieetvormige, zich 10 in hoofdzaak in de lengterichting uitstrekkende opening (54), welke binnenzuil (50) met een eerste einde (B) in de grond (G) wordt gezet, zodanig dat genoemde opening (54) tot in of nabij de grond reikt, waarbij nabij genoemde opening (54) een plant (P) in de grond wordt geplaatst en in de groeiruimte (2) wordt geleid, eventueel via genoemde opening (54), 15 waarna vervolgens een buitenzuil (52) over de binnenzuil (50) wordt aangebracht ter afsluiting van genoemde opening (54).
25. Plansteuninrichting voor het steunen van een plant, waarbij de steuninrichting ten minste één draadvormig steunelement (101; 103) omvat, waarbij ten minste een deel van het steunelement (101; 103) elastisch 20 deformeerbaar is uitgevoerd en een kokervormige ruimte omsluit.
26. Plantsteuninrichting volgens conclusie 25, waarbij elk steunelement (101; 103) een spiraalveer omvat.
27. Plantsteuninrichting volgens conclusie 25 of 26, waarbij elk steunelement (101; 103) van een metaal is vervaardigd.
28. Plantsteuninrichting volgens één van de conclusies 25-27, waarbij de steuninrichting is voorzien van een geleidingselement (102) dat is ingericht om elk steunelement (101; 103) in een bepaalde steunpositie vast te houden.
29. Plantsteuninrichting volgens één van de conclusies 25-28, waarbij 30 het steunelement is uitgevoerd in de vorm van een rozet 103. > ' v · ï»
30. Werkwijze voor het vervaardigen van een plantsteuninrichting, waarbij een steunelement (101) waarvan ten minste een deel elastisch deformeerbaar is uitgevoerd en een kokervormige ruimte omsluit, met behulp van bevestigingsmiddelen (123) aan een steunlichaam (122) wordt 5 bevestigd.
31. Werkwijze volgens conclusie 30, waarbij het steunelement (101) in de vorm van een cijfer of letter wordt bevestigd aan het steunlichaam.
NL1016784A 2000-10-16 2000-12-04 Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak. NL1016784C1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1016784A NL1016784C1 (nl) 2000-10-16 2000-12-04 Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1016413A NL1016413C2 (nl) 2000-10-16 2000-10-16 Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.
NL1016413 2000-10-16
NL1016784 2000-12-04
NL1016784A NL1016784C1 (nl) 2000-10-16 2000-12-04 Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1016784C1 true NL1016784C1 (nl) 2002-04-18

Family

ID=26643253

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1016784A NL1016784C1 (nl) 2000-10-16 2000-12-04 Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1016784C1 (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7140149B2 (en) High density planter
US11602103B2 (en) Outward angled plant support system, method, and apparatus
EP3570660B1 (en) Modular trellis and fence system
US20200146223A1 (en) Stackable trellis support system
US20110036005A1 (en) String trellis apparatus
US20170359969A1 (en) Portable Suspended Trellis and Planter System
CN103385088B (zh) 簕杜鹃乔化栽培方法及所用的乔化支架
CZ295183B6 (cs) Soustava truhlíků pro pěstování rostlin
KR101331404B1 (ko) 수직형 식물 재배 장치
NL1016413C2 (nl) Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.
US20020121048A1 (en) High density planter
US6804912B2 (en) Method, device and warehouse for cultivating crop plants and grafts thereof
KR20120119820A (ko) 지주 묶음용 지지대가 형성된 화분
KR102062495B1 (ko) 식물 재배장치
NL1016784C1 (nl) Plantgeleidezuil, alsmede een samenstel omvattende een aantal dergelijke zuilen, en een afdak.
JP2018007650A (ja) 緑化構造体及び簡易フェンス又は広告表示体
US10188047B2 (en) Plant labeling system and garden tools
WO2023031977A1 (en) Irrigation system at the roots of the plants and of the relative measure humidity and root temperature for proper irrigation and saving of water, electricity and fertilizers in wine, arboreal and fruit and vegetable irrigation
US20040200143A1 (en) Plant collar and support system
JP2000342086A (ja) 伸縮提灯式植物保護
KR102471354B1 (ko) 화분용 넝쿨식물 지지대 또는 넝쿨식물 지지용 화분
Poropat Family house courtyard in the context of sustainable arrangement
Warren Landscape vines for Southern Arizona
AU734129B1 (en) Microclimate cone
JP3152566U (ja) グリーンハウス

Legal Events

Date Code Title Description
VD2 Lapsed due to expiration of the term of protection

Effective date: 20061204