NL1004315C2 - Inrichting voor het doen laten zweven van een bal, inrichting voor het uitwerpen van een bal en combinatie-inrichting. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET DOEN LATEN ZWEVEN VAN EEN BAL, INRICHTING VOOR HET UITWERPEN VAN EEN BAL EN COMBINATIE-INRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het doen laten zweven van een bal, op een inrichting voor het uitwerpen van een bal, op een inrichting die beide combineert, op een inrichting voor het verzamelen 5 van op een baan weggeslagen ballen en op een werkwijze voor het doen laten zweven van een bal in een luchtstroom.

Voor het beoefenen van balsporten is doorgaans de nodige behendigheid vereist. Om deze behendigheid te 10 verwerven dienen beginners zich te oefenen. Om dit oefenen te versnellen is het gewenst verschillende aspecten van het balspel afzonderlijk te oefenen. In het bijzonder bij tennis vindt het oefenen van slagen plaats doordat bijvoorbeeld een trainer ballen aangooit of dat 15 dit met een zogeheten ballenkanon gebeurt. Beide methoden hebben als nadeel dat de bal de nodige snelheid bezit op het moment waarop de slag geoefend moet worden. Dit maakt de oefening relatief complex voor beginners. Bij het aangooien van ballen zal de nodige spreiding zitten in de 20 plaats waar de ballen geraakt dienen te worden. Tenslotte vraagt dit veel begeleidingstijd van de trainer.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van inrichtingen en een werkwijze voor het doelmatig oefenen van een beginnende balsporter, in het 25 bijzonder een tennisser.

De uitvinding verschaft daartoe een inrichting voor het doen laten zweven van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, omvattende: 1 00431 5 2 - een aangedreven ventilator voor het opwekken van een luchtstroom, - een op de ventilator aangesloten luchtkanaal, dat aan één zijde is aangesloten op de ventilator en aan de 5 andere zijde is voorzien van een uitstroomopening, waarbij de binnenzijde van het luchtkanaal is voorzien van een in het luchtkanaal geplaatst luchtstroomgeleidingselement.

Met behulp van deze inrichting is het mogelijk een 10 bal in een stabiele zweefpositie te brengen zodat een beginnende balsporter een slag kan oefenen op een stilstaande bal. Daarnaast is de bal goed bereikbaar aangezien deze zich vrij in de ruimte bevindt. Zeer voordelig is dat eerst het juist raken van een bal 15 geoefend kan worden zonder complicerende factoren zoals bijvoorbeeld balsnelheid en timing.

Bij voorkeur staan de wanddelen van het luchtstroomgeleidingselement in hoofdzaak loodrecht op een dwarsdoorsnede door het luchtkanaal. Daarbij kan het 20 luchtstroomgeleidingselement een aantal evenwijdige plaatvormige elementen en/of een aantal evenwijdige buisvormige elementen omvatten. Voor horizontale stabiliteit van een bal in de luchtstroom is het belangrijk dat de luchtstroom smal en scherp begrensd is. 25 Dit kan worden gerealiseerd door de buisdiameter klein te kiezen. Verder moet de lucht bij het verlaten van de buis zo homogeen mogelijk zijn en geen snelheid hebben in andere richting dan de stromingsrichting, hiertoe dragen de luchtstroomgeleidingselementen bij.

30 In een andere voorkeursuitvoering is het luchtkanaal nabij de uitstroomopening gekromd en strekt het luchtstroomgeleidingselement zich ten minste uit over een deel van de kromming van het luchtkanaal. Op deze wijze kan een inrichting worden gebouwd waarvan de 35 uitstroomopening zich op korte afstand boven de bodem bevindt. Dit heeft als belangrijk voordeel dat het mogelijk is een bal op korte afstand van de bodem te t004315 3 laten zweven waardoor ook met lage ballen geoefend kan worden, hetgeen bijvoorbeeld bij tennis is gewenst.

Bij voorkeur omvat de inrichting een reservoir voor het bevatten van de voorraad ballen en een 5 besturingsmechanisme voor het instellen van de snelheid waarmee ballen uit het reservoir in de luchtstroom worden gebracht. Door deze maatregelen kunnen er automatisch ballen worden toegevoerd waardoor een balsporter zonder aandacht te besteden aan de inrichting een groot aantal 10 ballen achter elkaar kan oefenen. Het moge duidelijk zijn dat naast het besturingsmechanisme voor toevoer van de ballen tevens een regelmechanisme aanwezig kan zijn voor het regelen van de luchtstroom, al dan niet voorzien van sensoren om de regeling van de luchtstroom afhankelijk te 15 laten zijn van het al dan niet aanwezig zijn van een bal in de luchtstroom en/of de hoogte van de bal in een luchtstroom.

De ventilator is bij voorkeur een centrifugaal ventilator die door een AC-motor of een borstelloze 20 gelijkstroommotor wordt aangedreven. Deze maatregelen maken dat de inrichting een voldoende lange levensduur heeft.

De uitvinding verschaft tevens een inrichting voor het uitwerpen van een bal, zoals bijvoorbeeld een 25 tennisbal, omvattende: - twee in een zelfde vlak geplaatste tegen elkaar in roteerbare aangedreven werpwielen, waarbij de onderlinge afstand tussen de werpwielen kleiner is dan de diameter van een uit te werpen bal, en 30 - toevoermiddelen voor het evenwijdig aan de rotatierichting van de werpwielen, daar waar de onderlinge afstand tussen de werpwielen het kleinst is, tussen de wielen voeren van een uit te werpen bal.

Wanneer een balsporter enige vaardigheid heeft 35 verworven met behulp van een in een luchtstroom stilstaande bal kan de training moeilijker gemaakt worden door een relatief rustig bewegende bal aan te bieden. Wanneer de werpmiddelen en de toevoermiddelen op een in 1004315 4 een gestel roteerbare en fixeerbare drager zijn bevestigd voor het variëren van de uitwerpinrichting is het mogelijk zowel in horizontale richting bewegende ballen aan een balsporter toe te voeren alsook verticaal 5 bewegende ballen. Voor dit laatste dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan het oefenen aan een service, in welk geval de inrichting een bal in een hoek van ongeveer 90° ten opzichte van het bodemoppervlak dient uit te werpen. Deze inrichting wijkt nadrukkelijk af van een 10 zogeheten ballenkanon waarbij de ballen met zeer grote snelheid van relatief grote afstand op een balsporter worden afgevuurd. Dit is voor meer gevorderde balsporters interessant maar voor minder ervaren balsporters is de inrichting voor het uitwerpen van een bal overeenkomstig 15 de uitvinding meer geschikt.

Een bijzondere voorkeursuitvoering overeenkomstig de uitvinding combineert de voorgaand beschreven bij de inrichtingen voor het doen laten zweven van een bal en het uitwerpen van een bal. Deze combinatie-inrichting is 20 een allround trainingsmiddel voor beginnende balsporters en combineert de voordelen van de voorgaand beschreven inrichtingen.

Een andere voorkeursuitvoering wordt gekenmerkt zoals beschreven in conclusie 12. Deze inrichting heeft 25 als voordeel dat er slechts één ballenreservoir benodigd is waaruit de ballen naar keuze uit één van beide openingen afgevoerd kunnen worden zonder dat daartoe een zeer complex regelmechanisme benodigd is. Dit transport kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat de ballen onder 30 invloed van zwaartekracht rollen.

Bij het oefenen van beginnende balsporters zullen er zoals bovengaand beschreven vele ballen weggeslagen worden. Een vervelend gevolg daarvan is dat na enige tijd oefenen een grote hoeveelheid ballen verzameld zal dienen 35 te worden die zich over de hele oefenbaan hebben verspreid. Om dit verzamelen te mechaniseren verschaft de uitvinding een inrichting omvattende een rond ten minste een deel van de baan te plaatsen profielrand met een 1004315 5 vanuit de baan gezien schuin oplopend hellingvlak en een achter het hellingvlak gelegen goot, waarbij in de goot transportmiddelen zijn aangebracht voor het naar een centrale plaats transporteren van de ballen.

5 De transportmiddelen worden daarbij bij voorkeur gevormd door een roteerbare snaar, waarvan een deel zodanig in de goot is gelegen dat zich in de goot bevindende ballen contact maken met het snaardeel en worden meegevoerd. De weggeslagen ballen zullen tegen het 10 hellingsvlak oprollen zodanig dat zij in de achter gelegen goot belanden. Het in de goot bevindende transportmiddel, bijvoorbeeld de roteerbare snaar, welke zeer goedkoop kan worden uitgevoerd, transporteren de ballen vervolgens naar een centrale plaats.

15 Om te voorkomen dat hard en hoog weggeslagen ballen de goot zullen passeren zonder daarin tot stilstand te komen, of bijvoorbeeld er overheen te vliegen, sluit in een voorkeursuitvoering op de van de baan afgekeerde zijde van de profielrand een verzameldoek aan.

20 Tenslotte geniet het de voorkeur de door de verzamelinrichting naar een centrale verzamelplaats getransporteerde ballen met behulp van een ballentransporteur in een ballenreservoir van een ballenmachine te brengen zodat het oefenen doorgaan kan 25 vinden zonder dat er enige aandacht besteed hoeft te worden aan het verzamelen en/of in het ballenapparaat brengen van de reeds gebruikte ballen. Deze worden door de verzamelinrichting immers mechanisch weer in de ballenautomaat gevoerd.

30 De uitvinding verschaft tenslotte een werkwijze voor het doen laten zweven van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, in een luchtstroom, waarbij de bal met een dragende beweging in de luchtstroom wordt gebracht. De stabiliteit van een zich in de luchtstroom bevindende bal 35 is mede afhankelijk van de oppervlaktekwaliteit van de bal. Dit is in het bijzonder het geval bij ballen met een onregelmatig oppervlak. Door de ballen met een draaiende beweging in de luchtstroom te brengen wordt de i004315 6 stabiliteit van de ballen in de luchtstroom aanzienlijk verbeterd.

De onderhavige uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van de in navolgende figuren 5 weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont:

Fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspektivisch aanzicht op een combinatie-inrichting overeenkomstig de uitvinding waarin in het bijzonder de inrichting voor het 10 doen zweven voor ballen in de luchtstroom is weergegeven, Fig. 2 een perspektivisch aanzicht op de inrichting uit fig. 1 waarin in het bijzonder de inrichting voor het uitwerpen van ballen is weergegeven,

Fig. 3 een bovenaanzicht op een schijvensamenstel 15 zoals opgenomen in het balreservoir van de gecombineerde inrichting zoals getoond in de figuren 1 en 2,

Fig. 4 een bovenaanzicht op het schijvensamenstel zoals getoond in fig. 3 in een gewijzigde stand,

Fig. 5 een zijaanzicht op een schijvensamenstel 20 zoals getoond in de figuren 3 en 4,

Fig. 6 een perspektivisch aanzicht op een oefenbaan met verzamelinrichtingen overeenkomstig de uitvinding.

Fig. 1 toont een tennisballenautomaat 1 waarmee een tennisbal 2 door middel van een luchtstroom hier 25 weergegeven met behulp van een pijl PI in een stabiele zweeftoestand kan worden gebracht, hetgeen voor beginnende tennissers een goede oefenmogelijkheid verschaft. Bovendien kunnen met de tennisballenautomaat 1 ballen uitgeworpen worden hetgeen aan de hand van fig. 2 30 zal worden verduidelijkt. De tennisballenautomaat 1 omvat een in deze figuur opengewerkte mantel 3 met een uitkragend langwerpig deel 4. Nabij het uiteinde van het langwerpige deel 4 bevindt zich een uitstroomopening 5 waaruit de luchtstroom treedt voor het hoog te houden van 35 de tennisbal 2. Het langwerpige deel 4 is zodanig vormgegeven dat het niet belemmerend werkt bij het met een tennisracket wegslaan van de tennisbal 2.

1004315 7

Op de uitstroomopening 5 sluit een luchtkanaal 6 aan. Het uiteinde van het luchtkanaal 6 is nabij de uitstroomopening naar boven gekromd en in het luchtkanaal bevindt zich in deze kromming een 5 luchtstroomgeleidingselement in de vorm van evenwijdige plaatvormige elementen 7. De evenwijdige plaatvormige elementen 7 zorgen voor een luchtstroom waarin een tennisbal 2 relatief stabiel zal zweven. Op de van de uitstroomopening 5 afgekeerde zijde van het luchtkanaal 6 10 sluit een centrifugaal ventilator 8 aan voor het opwekken van de luchtstroom P2 in het luchtkanaal 6. De centrifugaal ventilator 8 wordt via een snaar 9 aangedreven door een AC-motor 10. In de bovenzijde van de mantel 3 van de tennisballenautomaat 1 is een reservoir 15 11 aangebracht voor tennisballen. De zich in het reservoir 11 bevindende tennisballen kunnen door middel van een schijvensamenstel 12 één voor één gedistribueerd worden in een ballengeleiding 13. De werking van het schijvensamenstel 12 zal navolgend verduidelijkt worden 20 aan de hand van de figuren 3-5. Een door het schijvensamenstel 12 in de ballengeleiding 13 gedeponeerde bal zal in een goot 14 rollen die in de bovenzijde van het langwerpig deel 4 van de mantel 13 is aangebracht. De goot 14 helt naar beneden in de richting 25 van de uitstroomopening 5 alwaar de zich in de goot 14 bevindende bal dus naar toe zal rollen. Aldaar aangekomen zal de bal door de luchtstroming uit de uitstroomopening 5 in de positie worden gebracht zoals weergegeven in de figuur.

30 Aan de achterzijde van de tennisballenautomaat 1 bevindt zich een ballenwerpmechanisme 15 dat in de navolgende figuur verder zal worden verduidelijkt.

In fig. 2 is het werpmechanisme 15 nader verduidelijkt. Twee werpwielen 16 worden zodanig door een 35 aandrijving 17 aangedreven dat het linkerwerpwiel 16 tegen de klok in draait en het rechter werpwiel 16 met de klok meedraait. De onderlinge afstand tussen de werpwielen 16 is kleiner dan de diameter van de bal 3. In 1 004315 8 vanuit het balreservoir 11 door het schijvensamenstel 12 aangevoerde tennisbal 3 het door een geleiding 18 naar een actuator 19 gevoerd die bijvoorbeeld kan bestaan uit een electromagneet. De actuator 19 drukt de tennisbal 3 5 tussen de werpwielen 16. De werpwielen 16 zullen daarbij de tennisbal 3 enigszins samendrukken. De tennisbal zal naar boven worden verplaatst door de werpwielen 16 tot een positie waar de onderlinge afstand tussen de werpwielen 16 zodanig groot is dat deze de tennisbal 3 10 niet samendrukken. Wanneer de rotatiesnelheid van de werpwielen 16 voldoende groot is zal de tennisbal 3 worden uitgeworpen overeenkomstig de pijl P3. De werpwielen 16, de aandrijving 17 en de actuator 19 zijn bevestigd op een ten opzichte van de mantel 3 roteerbare 15 plaat 20. In deze figuur is aan de plaat 20 een afschermrand 21 bevestigd waarin een uitwerpopening 22 is opgenomen. Door rotatie van de plaat 20 overeenkomstig de pijl P4 kan de uitwerprichting worden gevarieerd.

Hierdoor is ook het uitwerpen van een tennisbal 20 overeenkomstig de pijl P5 of P6 mogelijk. De geleiding 18 kan stationair zijn bevestigd wanneer de geleiding 18 ballen naar het rotatiepunt van de roteerbare plaat 20 aanvoert. Daartoe is de roteerbare plaat 20 middels een holle as 23 gelagerd door welke holle as 23 de geleiding 25 18 steekt.

De figuren 3-5 tonen het schijvensamenstel 12 in de onderzijde van het ballenreservoir zoals getoond in de figuren 1 en 2. Een bovenschijf 24 is voorzien van uitsparingen 26. Bij rotatie van de bovenschijf 24 rond 30 een as 27 zullen zich in het reservoir 11 bevindende ballen met de bovenschijf 24 worden meegevoerd doordat er ballen in de openingen 26 gelegen zullen zijn. Onder de bovenschijf 24 bevindt zich een onderschijf 25 hetgeen duidelijk zichtbaar is in fig. 5. In de onderschijf 25 is 35 op één positie een uitsparing 28 aangebracht die groter is dan de diameter van bal 3. Deze uitsparing 28 in de onderschijf 25 is in de figuren 3 en 4 door middel van een onderbroken lijn weergegeven. Ook de onderschijf 25 1004315 9 is roteerbaar rond de rotatieas 27. Afhankelijk van de positie van de uitsparing 28 in de onderschijf 25 wordt een doorgang vrijgelaten naar de geleiding 18 die ballen toevoert naar het werpmechanisme 15 of wordt een opening 5 vrijgelaten naar de ballengeleiding 13 voor toevoer van de ballen naar de goot 14 die leidt naar de uitstroomopening 5.

Een aandrijving 29 drijft de bovenschijf 24 aan. De bovenschijf 24 en de onderschijf 25 zijn zodanig onder 10 voorspanning tegen elkaar geplaatst dat bij rotatie van de bovenschijf 24 de onderschijf 25 zal worden meegevoerd. De onderschijf 25 is echter voorzien van twee aanslagen 30,31 waardoor de onderschijf 25 zal worden tegengehouden wanneer deze oploopt tegen een pal 32 die 15 stationair bevestigd is aan de tennisballenautomaat 1.

Afhankelijk van de rotatierichting van de bovenschijf 24 zal aanslag 30 of aanslag 31 na enige tijd aanliggen tegen de pal 32. In fig. 3 roteert bovenschijf 24 met de klok mee waardoor de uitsparing 28 de geleiding 18 naar 20 het werpmechanisme 15 vrijlaat. In fig. 4 roteert de bovenschijf 24 tegen de klok in en ligt de aanslag 31 aan tegen de pal 32 waardoor de uitsparing 28 in de onderschijf 25 een doorvoer vrijlaat naar de ballengeleiding 13 voor het laten zweven van een bal.

25 Fig. 6 tenslotte toont een tennisbaan 33 waarop een tennisballenautomaat 1 is geplaatst waarmee een speler 34 aan het oefenen is. Rond de tennisbaan 33 is een profielrand 35 geplaatst waarvan de naar de tennisbaan 33 gekeerde zijde een hellend vlak vertoont. Aan de van de 30 tennisbaan 33 afgekeerde zijde van de profielrand 35 bevindt zich een gootvormig deel 36. Op de profielrand 35 sluiten verzameldoeken 37 aan waarmee hard weggeslagen ballen naar de goot 36 in de profielrand 35 worden gevoerd. In de profielrand 35 zijn transportmiddelen voor 35 ballen aangebracht die bij voorkeur bestaan uit een rondlopende snaar. Deze transportmiddelen dragen zorg voor transport van de verzamelde ballen naar een centraal punt 38, vanwaar zij met een ballentransporteur 39 weer t 004315 10 naar de tennisballenautomaat 1 worden gevoerd. De tennisballentransporteur 39 kan bijvoorbeeld worden gevormd door een luchtpomp of een ketting voorzien van lepels.

1004315

Claims (3)

1. Conclusies 1-7,17 Inrichting voor het laten zweven van een bal door een luchtstroom

1. Inrichting voor het doen laten zweven van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, omvattende: - een aangedreven ventilator voor het opwekken van een luchtstroom, 5. een op de ventilator aangesloten luchtkanaal, dat aan één zijde is aangesloten op de ventilator en aan de andere zijde is voorzien van een uitstroomopening, waarbij de binnenzijde van het luchtkanaal is voorzien van een in het luchtkanaal geplaatst 10 luchtstroomgeleidingselement.

2. Conclusies 8-12 Inrichting voor het uitwerpen van een bal door roteerbare aangedreven werpwielen (waarbij in conclusie 11 de combinatie van conclusies 1 en 8 wordt beschreven)

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de wanddelen van het luchtstroomgeleidingselement in hoofdzaak loodrecht staan op een dwarsdoorsnede door het luchtkanaal.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het luchtstroomgeleidingselement ten minste een aantal evenwijdige plaatvormige elementen omvat.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het luchtstroomgeleidingselement ten minste een 20 aantal evenwijdige buisvormige elementen omvat.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het luchtkanaal nabij de uitstroomopening is gekromd, en het luchtstroomgeleidingselement zich ten minste uitstrekt over een deel van de kromming van het 25 luchtkanaal.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voorzien van een reservoir voor het bevatten van een voorraad ballen, welk reservoir door middel van een blokkeerbare toevoeropening is verbonden 30 met een toevoer voor het in de uit de uitstroomopening tredende luchtstroom brengen van een bal, en een 1004315 besturingsmechanisme voor het deblokkeren van de toevoeropening.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de ventilator een centrifugaal ventilator is die 5 door een AC-motor of een borstelloze gelijkstroommotor wordt aangedreven.

8. Inrichting voor het uitwerpen van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, omvattende: - twee in een zelfde vlak geplaatste tegen elkaar in 10 roteerbare aangedreven werpwielen, waarbij de onderlinge afstand tussen de werpwielen kleiner is dan de diameter van een uit te werpen bal, en - toevoermiddelen voor het evenwijdig aan de rotatierichting van de werpwielen, daar waar de 15 onderlinge afstand tussen de werpwielen het kleinst is, tussen de wielen voeren van een uit te werpen bal.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de werpwielen en de toevoermiddelen op een in een gestel roteerbare en fixeerbare drager zijn bevestigd voor het 20 variëren van de uitwerprichting.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, waarbij de inrichting is voorzien van een reservoir voor het bevatten van een voorraad ballen, welk reservoir door middel van een blokkeerbare toevoeropening is verbonden 25 met de toevoermiddelen, en een besturingsmechanisme voor het deblokkeren van de toevoeropening.

11. Inrichting voor het doen laten zweven van een bal en het uitwerpen van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, omvattende: 30. een inrichting voor het doen laten zweven van een bal volgens één der conclusies 1-6, en - een inrichting voor het uitwerpen van een bal volgens één der conclusies 8-10.

12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de 35 inrichting ten minste één reservoir omvat voor het bevatten van een voorraad ballen, welke is voorzien van twee openingen, één voor toevoer van een bal aan de inrichting voor het doen laten zweven van die bal en één 1004315 van toevoer van een bal aan de inrichting voor het uitwerpen van een bal, waarbij boven de beide openingen een roteerbare blokkeerschijf is geplaatst met ten minste één opening voor het blokkeren van steeds ten minste één 5 van de openingen en boven de blokkeerschijf een aangedreven roteerbare toevoerschijf is geplaatst, welke toevoerschijf is voorzien van ten minste één opening en de toevoerschijf door onderlinge wrijving de blokkeerschijf meevoert totdat deze tegen een aanslag 10 oploopt, zodanig dat bij een ene rotatierichting van de toevoerschijf de blokkeerschijf een eerste opening in het reservoir vrijlaat en dat bij een andere rotatierichting van de toevoerschijf de blokkeerschijf de andere opening in het reservoir vrijlaat.

13. Inrichting voor het verzamelen van op een baan weggeslagen ballen, bijvoorbeeld tennisballen, omvattende een rond ten minste een deel van de baan te plaatsen profielrand met een vanuit de baan gezien schuin oplopend hellingvlak en een achter het hellingvlak gelegen goot, 20 waarbij in de goot transportmiddelen zijn aangebracht voor het naar een centrale plaats transporteren van de ballen.

14. Verzamelinrichting volgens conclusie 13, waarbij transportmiddelen worden gevormd door een roteerbare 25 snaar, waarvan een deel zodanig in de goot is gelegen dat zich in de goot bevindende ballen contact maken met het snaardeel en worden meegevoerd.

15. Verzamelinrichting volgens conclusie 13 of 14, waarbij op de van de baan afgekeerde zijde van de 30 profielrand een verzameldoek aansluit.

16. Verzamelinrichting volgens één der conclusies 13-15, waarbij op de centrale verzamelplaats voor ballen een ballentransporteur is aangesloten voor het naar een inrichting volgens één der conclusies 1-12 voeren van 35 verzamelde ballen.

17. Werkwijze voor het doen laten zweven van een bal, zoals bijvoorbeeld een tennisbal, in een 1004315 luchtstroom, waarbij de bal met een draaiende beweging in de luchtstroom wordt gebracht. 1004315 SN 28368 NL 1004315 BEZWAREN TEGEN EENHEID VAN UITVINDING

3. Conclusies 13-16 Inrichting voor het verzamelen van op een baan weggeslagen ballen Uit het document US-A- 4 575 080 is een inrichting bekend welke een bal door een luchtstroom laat zweven. Het document openbaart een aangedreven ventilator en een luchtkanaal waarbij de binnenzijde van het luchtkanaal is voorzien van een luchtstroomgeleidingselement zoals beschreven door de kenmerken van conclusie 1. Verder openbaart dit document een werkwijze voor het doen laten zweven van een bal in een luchtstroom, waarbij de bal met een draaiende beweging in de luchtstroom wordt gebracht zoals beschreven in conclusie 17. Tegenover deze Stand der Techniek zijn de bijzondere technische kenmerken in de zin van PCT Regel 13.2 als volgt: Onafhankelijke conclusies 1 en 17: geen Onafhankelijke conclusie 8 : inrichting voor het uitwerpen van een bal door roteerbare aangedreven werpwielen Onafhankelijke conclusie 13 : Inrichting voor het verzamelen van op een baan weggeslagen ballen Daar de in de drie groepen conclusies beschreven onderwerpen geen gezamelijke of overeenkomstige bijzondere technische kenmerken in de zin van PCT Regel 13.2 bevatten en verder ook niet op een gezamelijk uitvindingsidee berusten, ontbreekt eenheid van uitvinding tussen de drie onderwerpen. !>