<Desc/Clms Page number 1>
De uitvinding verschaft een werkwijze, welke het mogelijk maakt de neiging van minerale oliën, in het bijzonder ruwe oliën en stookoliën, tot vorming van stabiele emulsies met water te verminderen.
De emulsies, die minerale oliën met water vormen , veroorzaken dik- wijls moeilijkheden. Bijvoorbeeld zijn de omstandigheden aan boord van sche- pen zodanig, dat verontreiniging van de bunkers met zeewater niet te vermij- den is, hetgeen kan leiden tot de vorming van soms zeer stabiele emulsies.
Door de vorming van deze emulsies wordt het hanteren van een stookolie be- moeilijkt, terwijl het tevens noodzakelijk kan zijn de stookolie te bevrijden van het daarin geëmulgeerde water dan wel de olie te scheiden van een afzon- derlijke laag van een stabiele emulsie.
Bij de toepassing van minerale stookoliën in dieselmotoren heeft de aanwezigheid van een overmatige hoeveelheid van een stabiele emulsie in de stookolie ten gevolge dat de centrifuges, waardoor de olie wordt gezui- verd, overbelast worden. In het uiterste geval kan het voorkomen, dat een schip in volle zee moet stoppen tijdens het schoonmaken van deze centrifuges en de daarmede verbonden inrichtingen. Het lozen van de stabiele emulsies aan of in de buurt van de kust heeft het nadeel, dat het water aldaar ernstig wordt verontreinigd.
De oorzaak van de vorming van stabiele emulsies van minerale oliën met water is niet geheel duidelijk. Er werd echter gevonden, dat de verhouding van de in de olie aanwezige hoeveelheid petroleumharsen tot de daarin aanwe- zige hoeveelheid asphaltenen een belangrijke factor is bij de vraag in hoe- verre de olie een emulsie met water vormt. Meer in het bijzonder is gebleken, dat de neiging van een minerale olie tot het vormen van stabiele emulsies met water aanmerkelijk wordt verminderd, wanneer de gewichtsverhouding van petro- leumharsen tot asphaltenen in de olie buiten de grenzen 1:1 en 4:1 ligt.
In het kader van de onderhavige uitvinding worden onder "petroleum- harsen" de bestanddelen van de olie verstaan, die bij 10000 oplosbaar zijn in een mengsel van n-octaan en iso-octaan, en die bij 100 C uit de oplossing in een dergelijk mengsel door magnesiumoxyde kunnen worden geadsorbeerd.
De uitdrukking "asphaltenen" heeft betrekking op de bestanddelen van de olie, die daaruit worden geprecipiteerd door toevoeging van een mengsel van n-oc- taan en iso-ootaan bij 100 C, en die oplosbaar zijn in warme benzeen.
De uitvinding heeft derhalve betrekking op een werkwijze ter berei- ding van minerale oliën, in het bijzonder ruwe oliën en stookoliën, met een verminderde neiging tot vorming van stabiele emulsies met water, die daardoor is gekenmerkt, dat de gewichtsverhouding van de in de olie opgeloste petro- leumharsen tot asphaltenen, die aanvankelijk tussen 1 :1 en4:1 ligt, zodanig wordt gewijzigd, dat de bedoelde gewichtsverhouding buiten de grenzen 1:1 en 4:1 komt te liggen.
De onderhavige werkwijze kan worden toegepast op alle soorten ruwe minerale olie en minerale stookolie, waarin de gewichtsverhouding van petro- leumharsen tot asphaltenen ligt tussen de grenzen 1 :1 4 :1. werkwijze is bijvoorbeeld van toepassing op naphtenische ruwe oliën, zware stookoliën, zoals residu-oliën met hoog asgehalte, dieselbrandstoffen met een gehalte aan residu-oliën, of mengsels van één der genoemde oliën met andere stooko- liën, zoals door destillatie of kraken verkregen koolwaterstofoliën.
De wijziging in de gewichtsverhouding van in de olie aanwezige pe- troleumharsen tot asphaltenen kan bijvoorbeeld worden teweeggebracht door aan de ruwe minerale olie of stookolie een zodanige hoeveelheid petroleumharsen of asphaltenen toe te voegen, dat de gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen buiten de grenzen 1 :1 4 :1 te liggen.
<Desc/Clms Page number 2>
Men kan aan de te behandelen olie zowel practisch zuivere petro- leumharsen of asphaltenen toevoegen als mengsels van harsen of asphaltenen met bijvoorbeeld zware oliën.
Voor het doel van de uitvinding komt elke petroleumhars in aanmer- king. Bijvoorbeeld zijn geschikt petroleumharsen met een penetratie van 20-190 bij 2500- De petroleumharsen kunnen worden verkregen uit minerale o- liën van uiteenlopende aard, bijvoorbeeld uit aromaatrijke destillaten. De petroleumharsen kunnen ook worden gewonnen uit kraakproducten, zoals destilla- ten met een aanzienlijk gehalte aan onverzadigde bestanddelen, die zijn ver- kregen door een minerale olie te kraken bij hoge temperatuur en lage druk en die bij 20 C een soortelijk gewicht bezitten van 0,84-0,86 en een kooktra- ject van 23 -180 C hebben.
De petroleumharsen kunnen op iedere bekende wijze uit minerale oliën worden verkregen, bijvoorbeeld door de olie selectief te extraheren met behulp van een koolwaterstof, zoals vloeibaar propaan, dan wel met waterige phenolen ; gevolgd door verwijdering van het oplosmiddel door destillatie. Men kan ook petroleumharsen toepassen, die als destilla- tieresidu uit bepaalde ruwe oliën zijn verkregen, dan wel zijn gewonnen door behandeling van een oplossing van een minerale olie in een vluchtige kool- waterstofolie met een vast adsorbens, zoals magnesiumoxyde. Bepaalde extrac- ten, die worden verkregen door smeeroliedestillaten te raffineren met een selectief oplosmiddel, bijvoorbeeld furfural, leveren bij destillatie als residu vaste of halfvaste petroleumharsen, die eveneens kunnen worden ge- bruikt.
Verder komen bij de onderhavige werkwijze alle soorten asphaltenen in aanmerking, die voldoen aan de hierboven gegeven definitie. Bijvoorbeeld zijn geschikt asphaltenen, die zijn gewonnen uit ruwe minerale oliën of uit de hogedrukteer verkregen uit minerale olie dan wel uit een residuasphalt door middel van precipitatie met geschikte organische vloeistoffen. Voor- beelden van organische vloeistoffen, die als precipitatiemiddel in aanmerking komen, zijn vluchtige koolwaterstofoliën, bijvoorbeeld benzine en naphta, vloeibaar propaan, pentaan en diaethylaether.
In plaats van zuivere petroleumharsen en asphaltenen kan men ook petroleumfracties toepassen, waarvan de gewichtsverhouding van petroleumhar- sen tot asphaltenen ligt buiten de grenzen 1 :1 4:1. Bijvoorbeeld komen hiervoor bepaalde stookoliën in aanmerking.
De uitvinding omvat derhalve ook het met elkander mengen van oliën, zodanig dat het hierbij verkregen mengsel een gewichtsverhouding van petro- leumharsen tot asphaltenen buiten de grenzen 1:1 en 4:1 bezit. Het mengen kan continu dan wel discontinu plaats vinden. Bijvoorbeeld kan men aan een ruwe minerale olie of minerale stookolie, waarin de gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen ligt tussen de grenzen 1:1 en 4:1 een andere ruwe minerale olie of minerale stookolie toevoegen, waarvoor de genoemde ge- wichtsverhouding buiten de grenzen 1:1 en 4:1 valt, waarbij de beide oliën in een zodanige verhouding met elkander worden gemengd, dat de gewichtsver- houding van petroleumharsen tot asphaltenen in het eindproduct buiten de grenzen 1:1 en 4:1 valt.
Men kan ook de ruwe minerale olie of minerale stookolie, die een gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen tussen de grenzen 1:1 en 4:1 bezit, behandelen met een vast adsorbens voor petroleumharsen, ten einde een zodanige hoeveelheid petroleumharsen uit de olie te adsorberen, dat in de olie de gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen daalt tot 1:1 of minder. Geschikte vaste adsorbentia voor dit doel zijn kool, verschillende anorganische oxyden, bijvoorbeeld magnesiumoxyde en bauxiet, bleekaarden en klei. Men kan de vaste adsorbentia ook activeren. Vollersaarde en met zuur behandelde kleisoorten zijn bijzonder geschikt voor het genoemde
<Desc/Clms Page number 3>
doel. Als voorbeeld van een in de natuur voorkomend geschikt adsorbens kan bentoniet van het zwellende type worden genoemd.
Verder komen in aanmerking synthetische vaste adsorbentia, zoals de synthetische zeolieten, bijvoor- beeld aluminiumsilicaten en verbindingen van magnesiumoxyde met silicium- dioxyde.
De adsorbentia kunnen ook kleine hoeveelheden agentia bevatten, die de adsorptie van petroleumharsen bevorderen. Ook kunnen de adsorbentia kleine hoeveelheden zure of basische stoffen, bijvoorbeeld calciumoxyde, bevatten.
Men kan de te behandelen ruwe minerale olie, respectievelijk mi- nerale stookolie, op de gebruikelijke wijzen in innig contact brengen met het vaste adsorbens. Bijvoorbeeld kan men perooleren of filtreren. Het ad- sorbens kan, in het bijzonder wanneer het de vorm van een poeder bezit, aan de te behandelen olie worden toegevoegd en met de olie in aanraking blijven totdat daaruit een voldoende hoeveelheid petroleumharsen is gead- sorbeerd.
De hoeveelheid adsorbens bedraagt bij voorkeur 1-30 gew., be- rekend op de te behandelen ruwe minerale olie of stookolie.
Het adsorbens kan, nadat het voldoende lang in aanraking is ge- weest met de te behandelen olie, op de gebruikelijke wijzen worden verwij- derd, bijvoorbeeld door filtreren of centrifugeren.
De bepaling van de relatieve hoeveelheden van de in de olie aan- wezige petroleumharsen en asphaltenen kan op de gebruikelijke wijzen wor- den uitgevoerd, bijvoorbeeld op de volgende manier.
Een hoeveelheid van de te onderzoeken olie wordt bij 100 C tot con- stant gewicht verhit onder een hoog vacuum. Het verkregen residu wordt ge- koeld en gewogen en de petroleumharsen worden daaruit opgelost door het re- sidu bij 100 C te behandelen met een mengsel van n-octaan en iso-octaan in een hoeveelheid van 8-20 cc van het octaanmengsel per gram van het residu.
De verkregen vloeistof wordt in een atmosfeer van stikstof gefiltreerd, zo- dat een filtraat en een filterresidu worden gevormd.
Het filter-residu, dat geprecipiteerde asphaltenen bevat, wordt bij 100 C gewassen met een mengsel van n-octaan en iso-octaan en dan geëx- traheerd met warm benzeen. Het benzeen wordt vervolgens uit de aldus gevorm- de oplossing verwijderd door verdamping en het hierbij verkregen residu, dat de oorspronkelijk in de olie aanwezige asphaltenen, bevat, bij 1000 C verhit onder een hoog vacuum, gekoeld en gewogen.
Het hierboven genoemde filtraat van de behandeling van het aan- vankelijke residu met een mengsel van n-ootaan en iso-octaan wordt door mid- del van destillatie in een inerte atmospheer verdampt ter verwijdering van het mengsel van octanen, en het hierbij verkregen residu verhit op een tem- peratuur van 1000 C, gewogen en weer opgelost in een mengsel van n-octaan en iso-octaan. De aldus gevormde oplossing laat men bij 100 C over magnesium- oxyde percoleren, ten einde alle aanwezige petroleumharsen te adsorberen, waarna het percolaat wordt gedestilleerd. Het verkregen residu wordt gewogen.
Het gehalte aan petroleumharsen van het oorspronkelijke oliemonster is ge- lijk aan het verschil in gewicht tussen de beide laatstgenoemde residu's.
De uitvinding wordt toegelicht door de volgende voorbeelden.
VOORBEELD I.
Men voegde 9 gew. delen van een stookolie met een Redwood I vis- cositeit van 285 seconden bij 60 C, die 9,9 gew.% petroleumharsen en 3,1
<Desc/Clms Page number 4>
gew.% asphaltenen bevatte en derhalve een gewichtsverhouding van petroleum- harsen tot asphaltenen van 3,2 bezat, toe aan 1 gew. deel water. De stook- olie en het water werden gedurende 15 minuten bij 80 C geroerd met een snelheid van 2500 omwentelingen per minuut. Het verkregen mengsel bestond uit een water-in-olie emulsie. Hierin waren waterdruppeltjes van verschil- lende afmetingen aanwezig. De emulsie werd gecentrifugeerd, waardoor de grotere waterdruppeltjes van de emulsie zich verenigden en de emulsie dien- tengevolge gedeeltelijk brak.
De afgescheiden olie en het afgescheiden water werden vervolgens uit de centrifuge verwijderd. In de centrifuge bleef een stabiele, niet-brekende emulsie achter in een hoeveelheid van 7,8 gewo%, berekend op de som van het gewicht van het water en de olie, waarvan men was uitgegaan.
Men voegde 9 gew. delen van een stookolie met een Redwood I vis- cositeit van 1360 seconden bij 60 C, die 23,3 gew.% petroleumharsen en 2,2 gew.% asphaltenen bevatte en derhalve een gewichtsverhouding van petroleum- harsen tot asphaltenen van 10,6 bevat, toe aan 1 gew. deel water. Het meng- sel werd onder dezelfde omstandigheden aan dezelfde reeks van bewerkingen onderworpen als het eerste mengsel van olie en water.
De hoeveelheid van de stabiele, niet-brekende emulsie, die in dé centrifu- ge bleef, bedroeg thans 1,9 gew.%, berekend op het totale gewicht aan olie en water, waarvan men was uitgegaan.
Vervolgens werd een stookolie bereid door gelijke hoeveelheden van de twee bovengenoemde stookoliën met elkander te mengen. De verkregen stookolie bevatte 16,2 gew.% petroleumharsen en 2,6 gew.% asphaltenen en had derhalve een gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen van 6,2. Men voegde 9 gew. delen van deze stookolie toe aan 1 gew. deel water en het mengsel werd onder dezelfde omstandigheden als de beide voor- afgaande mengsels van olie en water aan dezelfde reeks van bewerkingen on- derworpen. In de centrifuge bleef slechts 1,8 gew.% van een stabiele, niet- brekende emulsie.
VOORBEELD II.
1 gew. deel van een stookolie met een Redwood I viscositeit van 900 seconden bij 38 C, die 9,9 gew.% petroleumharsen en 3,1 gew.% asphalte- nen bevatte en derhalve een gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen van 3,2 bezat, werd toegevoegd aan 1 gew. deel water. De stook- olie en het water werden 15 minuten bij 80 C geroerd met een snelheid van 2500 omwentelingen per minuut. Er vormde zich een water-in-olie emulsie.
Deze emulsie werd vervolgens gecentrifugeerd, waarbij zich 42% van het in de emulsie aanwezige water daaruit afscheidde.
Aan een tweede monster van dezelfde stookolie werd 5 gew.% petro- leumharsen toegevoegd, die door middel van iso-octaan uit een minerale stook- olie waren geprecipiteerd. Het monster had toen een gewichtsverhouding van petroleumharsen tot asphaltenen van 4,8. Uit 1 gew. deel van de resulterende stookolie en 1 gew. deel water werd op de hierboven aangegeven wijze een emulsie bereid.
Een hoeveelheid van deze tweede emulsie, die gelijk was aan de hoeveelheid van de eerste gecentrifugeerde emulsie, werd onder dezelfde omstandigheden en gedurende dezelfde tijd als hierboven aangegeven, gecentri- fugeerd. Hierbij werd meer dan 95% van het water, dat in de emulsie aanwe- zig was, daaruit afgescheiden.
<Desc / Clms Page number 1>
The invention provides a process which makes it possible to reduce the tendency of mineral oils, especially crude oils and fuel oils, to form stable emulsions with water.
The emulsions that form mineral oils with water often cause difficulties. For example, the conditions on board ships are such that contamination of the bunkers with seawater cannot be avoided, which can lead to the formation of sometimes very stable emulsions.
The formation of these emulsions makes handling of a fuel oil difficult and it may also be necessary to free the fuel oil from the water emulsified therein or to separate the oil from a separate layer of a stable emulsion.
In the use of mineral fuel oils in diesel engines, the presence of an excessive amount of a stable emulsion in the fuel oil tends to overload the centrifuges through which the oil is purified. In extreme cases, a ship may have to stop in the high seas while cleaning these centrifuges and the associated equipment. Discharge of the stable emulsions to or near the coast has the disadvantage that the water there is seriously polluted.
The cause of the formation of stable mineral oil emulsions with water is not entirely clear. However, it has been found that the ratio of the amount of petroleum resins present in the oil to the amount of asphaltenes present therein is an important factor in how far the oil forms an emulsion with water. More specifically, it has been found that the tendency of a mineral oil to form stable emulsions with water is markedly reduced when the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes in the oil is outside the limits of 1: 1 and 4: 1.
For the purposes of the present invention, "petroleum resins" are understood to mean the constituents of the oil which are soluble at 10 000 in a mixture of n-octane and isooctane, and which are dissolved at 100 C in such a mixture. can be adsorbed by magnesium oxide.
The term "asphaltenes" refers to the constituents of the oil which are precipitated therefrom by the addition of a mixture of n-octane and isoootane at 100 ° C, and which are soluble in hot benzene.
The invention therefore relates to a process for the preparation of mineral oils, in particular crude oils and fuel oils, with a reduced tendency to form stable emulsions with water, characterized in that the weight ratio of the dissolved in the oil petroleum resins to asphaltenes, which are initially between 1: 1 and 4: 1, are modified such that the intended weight ratio falls outside the limits of 1: 1 and 4: 1.
The present process can be applied to all kinds of crude mineral oil and mineral fuel oil, in which the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes is between the limits 1: 1 4: 1. The process applies, for example, to naphtenic crudes, heavy fuel oils, such as residual oils with high ash content, diesel fuels with residual oils content, or mixtures of one of the mentioned oils with other fuel oils, such as hydrocarbon oils obtained by distillation or cracking .
The change in the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes present in the oil can be brought about, for example, by adding to the crude mineral oil or fuel oil such an amount of petroleum resins or asphaltenes that the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes is outside the limits 1: 1 4: 1.
<Desc / Clms Page number 2>
Practically pure petroleum resins or asphaltenes as well as mixtures of resins or asphaltenes with, for example, heavy oils can be added to the oil to be treated.
Any petroleum resin is eligible for the purpose of the invention. For example, suitable are petroleum resins with a penetration of 20-190 by 2500. The petroleum resins can be obtained from mineral oils of various nature, for example from aromatic-rich distillates. The petroleum resins can also be recovered from cracking products, such as distillates with a significant content of unsaturated components, which are obtained by cracking a mineral oil at high temperature and low pressure and which have a specific gravity of 0% at 20 ° C. 84-0.86 and boiling range of 23-180 ° C.
The petroleum resins can be obtained from mineral oils in any known manner, for example by selectively extracting the oil with the aid of a hydrocarbon, such as liquid propane, or with aqueous phenols; followed by removal of the solvent by distillation. Petroleum resins may also be used which have been obtained as a distillation residue from certain crude oils or obtained by treating a solution of a mineral oil in a volatile hydrocarbon oil with a solid adsorbent such as magnesium oxide. Certain extracts obtained by refining lube distillates with a selective solvent, for example furfural, on distillation yield solid or semi-solid petroleum resins, which may also be used.
Furthermore, all types of asphaltenes which meet the above definition are suitable in the present process. Suitable asphaltenes, for example, which have been recovered from crude mineral oils or from the high pressure polymer obtained from mineral oil or from a residual asphalt by precipitation with suitable organic liquids. Examples of organic liquids that can be used as precipitation agents are volatile hydrocarbon oils, for example gasoline and naphtha, liquid propane, pentane and diaethyl ether.
Instead of pure petroleum resins and asphaltenes, it is also possible to use petroleum fractions whose weight ratio of petroleum resins to asphaltenes is outside the limits 1: 1 to 4: 1. For example, certain fuel oils are eligible for this.
The invention therefore also encompasses mixing oils with one another such that the resulting mixture has a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes outside the limits of 1: 1 and 4: 1. Mixing can take place continuously or discontinuously. For example, to a crude mineral oil or mineral fuel oil in which the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes is between the limits 1: 1 and 4: 1, it is possible to add another crude mineral oil or mineral fuel oil for which the said weight ratio is outside the limits 1 : 1 and 4: 1, mixing the two oils together in such a ratio that the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes in the final product is outside the limits of 1: 1 and 4: 1.
It is also possible to treat the crude mineral oil or mineral fuel oil, which has a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes between 1: 1 and 4: 1, with a solid adsorbent for petroleum resins in order to adsorb such an amount of petroleum resins from the oil, that in the oil, the weight ratio of petroleum resins to asphaltenes falls to 1: 1 or less. Suitable solid adsorbents for this purpose are carbon, various inorganic oxides, for example, magnesium oxide and bauxite, bleaching earth and clay. The solid adsorbents can also be activated. Fuller's earth and acid-treated clays are particularly suitable for the above
<Desc / Clms Page number 3>
target. As an example of a naturally occurring suitable adsorbent, there may be mentioned bentonite of the swelling type.
Also suitable are synthetic solid adsorbents, such as the synthetic zeolites, for example aluminum silicates and compounds of magnesium oxide with silicon dioxide.
The adsorbents can also contain small amounts of agents that promote the adsorption of petroleum resins. The adsorbents can also contain small amounts of acidic or basic substances, for example calcium oxide.
The crude mineral oil or mineral fuel oil to be treated can be brought into intimate contact with the solid adsorbent in the usual ways. For example, it is possible to perool or filter. The adsorbent, especially when in the form of a powder, can be added to the oil to be treated and remain in contact with the oil until a sufficient amount of petroleum resins have been adsorbed therefrom.
The amount of adsorbent is preferably 1-30 wt., Based on the crude mineral oil or fuel oil to be treated.
The adsorbent, after having been in contact with the oil to be treated for a sufficient period of time, can be removed in the usual way, for example by filtration or centrifugation.
The determination of the relative amounts of the petroleum resins and asphaltenes contained in the oil can be carried out in the usual manner, for example in the following manner.
An amount of the oil to be tested is heated at 100 ° C to constant weight under a high vacuum. The resulting residue is cooled and weighed and the petroleum resins are dissolved therefrom by treating the residue at 100 ° C with a mixture of n-octane and isooctane in an amount of 8-20 cc of the octane mixture per gram of the residue.
The resulting liquid is filtered in an atmosphere of nitrogen to form a filtrate and a filter residue.
The filter residue, containing precipitated asphaltenes, is washed at 100 ° C with a mixture of n-octane and isoo-octane and then extracted with hot benzene. The benzene is then removed from the solution thus formed by evaporation and the resulting residue, which contains the asphaltenes originally present in the oil, is heated at 1000 DEG C. under a high vacuum, cooled and weighed.
The above-mentioned filtrate from the treatment of the initial residue with a mixture of n-ootane and isoo-octane is evaporated by distillation in an inert atmosphere to remove the mixture of octanes, and the resulting residue is heated. at a temperature of 1000 ° C, weighed and redissolved in a mixture of n-octane and iso-octane. The solution thus formed is allowed to percolate at 100 DEG C. over magnesium oxide in order to adsorb any petroleum resins present, after which the leachate is distilled. The residue obtained is weighed.
The petroleum resin content of the original oil sample is equal to the difference in weight between the two latter residues.
The invention is illustrated by the following examples.
EXAMPLE I.
9 wt. parts of a fuel oil with a Redwood I viscosity of 285 seconds at 60 ° C, containing 9.9% by weight petroleum resins and 3.1
<Desc / Clms Page number 4>
wt% asphaltenes and thus had a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes of 3.2 to 1 wt. share of water. The fuel oil and water were stirred at 80 DEG C. for 15 minutes at a speed of 2500 revolutions per minute. The resulting mixture was a water-in-oil emulsion. Water droplets of different sizes were present in it. The emulsion was centrifuged to combine the larger water droplets of the emulsion and partially break the emulsion as a result.
The separated oil and water were then removed from the centrifuge. A stable, non-breaking emulsion remained in the centrifuge in an amount of 7.8% by weight, based on the sum of the weight of the water and oil from which it was started.
9 wt. parts of a fuel oil having a Redwood I viscosity of 1360 seconds at 60 ° C, containing 23.3% by weight petroleum resins and 2.2% by weight asphaltenes and thus a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes of 10.6 , to 1 wt. share of water. The mixture was subjected to the same series of operations under the same conditions as the first mixture of oil and water.
The amount of the stable, non-breaking emulsion remaining in the centrifuge was now 1.9% by weight, based on the total weight of oil and water from which it was started.
A fuel oil was then prepared by mixing equal amounts of the above two fuel oils together. The resulting fuel oil contained 16.2% by weight of petroleum resins and 2.6% by weight of asphaltenes and thus had a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes of 6.2. 9 wt. parts of this fuel oil to 1 wt. 1 portion of water and the mixture was subjected to the same series of operations under the same conditions as the two previous mixtures of oil and water. Only 1.8% by weight of a stable, non-breaking emulsion remained in the centrifuge.
EXAMPLE II.
1 wt. part of a fuel oil having a Redwood I viscosity of 900 seconds at 38 DEG C., containing 9.9% by weight petroleum resins and 3.1% by weight asphaltenes and thus having a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes of 3.2. added to 1 wt. share of water. The fuel oil and water were stirred at 80 DEG C. for 15 minutes at a speed of 2500 revolutions per minute. A water-in-oil emulsion formed.
This emulsion was then centrifuged, whereby 42% of the water present in the emulsion separated therefrom.
To a second sample of the same fuel oil was added 5% by weight petroleum resins which had been precipitated from a mineral fuel oil by means of isooctane. The sample then had a weight ratio of petroleum resins to asphaltenes of 4.8. From 1 wt. part of the resulting fuel oil and 1 wt. part of water, an emulsion was prepared in the manner indicated above.
An amount of this second emulsion, which was equal to the amount of the first centrifuged emulsion, was centrifuged under the same conditions and for the same time as indicated above. In doing so, more than 95% of the water present in the emulsion was separated therefrom.