<Desc/Clms Page number 1>
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het meten van een hoeklas, waarvan de doorsnede loodrecht op de lengterichting een nagenoeg rechte hoek bevat. Voor een hoeklas, dat wil zeggen een las waar- mede twee nagenoeg loodrecht op elkaar staande voorwerpen aan elkaar wor- den bevestigd, wordt de lengte van de hoogtelijn van de grootst mogelijk ingeschreven gelijkbenige driehoek van deze doorsnede in de lastechniek als maatgevend beschouwd voor de berekening van de sterkte van dergelijke lassen.
en bekende meetinrichting van de bovengenoemde soort stelt de gebruiker niet in staat in alle gevallen de lengte van de bovengenoemde hoogtelijn te meteno Indien de las een enigszins bolle vorm heeft, wordt met deze bekende inrichting niet de hoogtelijn van de grootst mogelijk ingeschreven gelijkbenige driehoek van de doorsnede loodrecht op de lengterichting van de hoeklas gemeten, maar de afstand tussen de bolle zijde en de rechte hoek van de dwarsdoorsnede van de las, zodat voor bolle lassen onjuiste aflezingen worden verkregen. Hetzelfde bezwaar treedt op bij het meten van lassen, waarbij de dwarsdoorsnede niet gelijkbenig is.
Indien de dwarsdoorsnede van een hoeklas inderdaad uit een ge- lijkbenige driehoek blijkt te bestaan, geeft de bekende meetinrichting grote verschillen in aflezing, indien de gelijkbenige driehoek van de dwarsdoorsnede een hoek tussen degelijke benen bezit, die enigszins af- wijkt van 90 . Deze afwijking komt bij hoeklassen veelvuldig voor, aan- gezien het afkoelen van een lasrups steeds met krimp gepaard gaat.
Het doel van de uitvinding is aan de bovengenoemde bezwaren tegemoet te komen.
Volgens de uitvinding bestaat de inrichting daartoe uit twee beweegbaar met elkaar verbonden delen, waarvan een der delen van een schaalverdeling is voorzien, waarover het andere deel als aanwijzer kan worden bewogen, een en ander zodanig, dat de kortste afstand van een buiten de omtrek van het eerste deel uitstekend uiteinde van het tweede deel tot een zijkant van het eerste deel in de verhouding 1 : 1/2#2 afleesbaar is.
2
Op deze wijze is het mogelijk gemaakt met de meetinrichting volgens de uitvinding een zijkant van het eerste deel op een der ge- laste voorwerpen te leggen en daarna het buiten de omtrek van het eerste- deel uitstekend uiteinde van het tweede deel op de grens van de las met het andere gelaste voorwerp @e brengen. De lengte van de gevraagde hoogte- lijn is dan op deschaalverdeling afleesbaar. Voor het geval, dat de dwarsdoorsnede van de las niet gelijkbenig is, moet de bovenbeschreven handeling worden herhaald door het eerste deel op het andere voorwerp te leggen. De van beide waarnemingen kleinste waarde geeft nu de ge- vraagde lengte van de hoogtelijn.
De delen van de meetinrichting kunnen hierbij onder een vaste hoek ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn, zoals dit bij een schuif- maat het geval is. Hierdoor ontstaat een vrij langgestrekt voorwerp met uitsteeksels, waardoor de meetinrichting minder geschikt is om in de zakken van de kleding van een lasser te worden opgeborgen. Teneinde een vorm te verkrijgen, waardoor het opbergen wordt vergemakkelijkt, zijn de beide delen draaibaar met elkaar verbonden en zij kunnen een zodanige stand ten opzichte van elkaar innemen, dat het eerste deel het tweede volkomen bedekt. Het eerste deel kan hierbij bijv. uit een ringvormige plaat bestaan, waarover twee.wijzers, die een vaste stand ten opzichte van elkaar innemen, draaibaar zijn. De wijzers worden echter gemakkelijk verbogen, waarvan foute waarnemingen het gevolg zouden kunnen zijn.
Bij voorkeur bestaat daarom het eerste deel uit een in hoofdzaak rechthoekige plaat, waarop een plaat als tweede deel in zijn vlak om een punt van het eerste deel draaibaar is gelegerd. De in hoofdzaak rechthoekige plaat kan hierbij zodanig afgeschuinde hoeken bezitten, dat gelijkbenige drie- hoeken zijn afgesneden, waarbij de lengte van de hoogtelijn van deze
<Desc/Clms Page number 2>
driehoeken op de plaat vermeld kan staan. Op deze wijze kunnen gelijkbenige hoeklassen met vier verschillende afmetingen, die het meest voorkomen, worden gemeten door één der afgeschuinde hoeken op het oppervlak van de las te leggen Bovendien is hiermede te constateren of de las bijv. hol, bol of ongelijkbenig is.De tweede plaat kan hierbij hoeken , bijv. van 50 en 60 , bevattendie buiten de omtrek van de eerste plaat kunnen worden gebracht.
Op deze wijze kan de inrichting met een worden benut voor het meten van bepaalde openingshoeken, tussen aan elkaar te lassen platen,bijv. van 50 en 60 , door de hoeken in de opening , die volgelast moet worden, te leggen. Bovendien kunnen de platen in zeer bepaalde dikten worden uitgevoerd9zodat met de platen afzonderlijk of tezamen de vooropening van een te leggen verbinding kan worden gemeten. Zo bedraagt bijv. de dikte van de platen respectievelijk 1,5 en 2,0 mm.
Aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld zal de uitvinding nader worden toegelichte
In de figuur is een meet inrichting volgens de uitvinding weergegeven in de stands waarin een hoeklas tussen twee loodrecht op elkaar staande platen wordt gemeten.
De platen 1 en 2 zijn door een hoeklas 3 met elkaar verbonden en in een doorsnede loodrecht op de lengterichting van de hoeklas 3 weergegeven. Deze doorsnede van de hoeklas 3 is rechthoekig en heeft een grootst mogelijk ingeschreven gelijkbenige driehoek, waarvan de rechthoekzijden met 4, resp. 5, de schuine zijde met 6 is aangeduid. De hoogtelijn 7 van deze driehoek is evenals de schuine zijde 6 gestippeld getekend. De inrichting bestaat uit een in hoofdzaak rechthoekige plaat 8, waarop een tweede plaat 9 bij 10 draaibaar is bevestigd. De plaat 8 is van een schaalverdeling 11 voorzien, waarover een hoekpunt 12 van plaat 9 beweegbaar is. Een tweede hoekpunt 13 van plaat 9 bevindt zich in de getekende stand buiten de omtrek van plaat 8.
Door de rechte zijde 14 op de plaat 2 te zetten,kan het hoekpunt op de grenslijn tussen de las 3 en plaat 1 worden gelegdo De lengte van de rechthoekzijde 4 is nu in de getekende stand van de inrichting gelijk aan de afstand tussen het hoekpunt 13 en de rechte zijde 14. De lengte van de hoogtelijn 7 verhoudt zich tot de lengte van de rechthoekzijde 4 als 1/2 #2 : 1.
Doordat nu op de schaalverdeling bij de verschillende afstanden tussen hoekpunt 13 en rechte zijde 14 de hiermede corresponderende standen van hoekpunt 12 zijn aangegeven met getallen, die zich tot de gemeten afstanden verhouden als 1/2 #2 s 1, is de lengte van de hoogtelijn 7 meteen afleesbaar. De hoekpunten 12 en 13 zijn zodanig uitgevoerd, dat deze hoeken resp. 60 en 50 groot zijn. Plaat 8 heeft afgeschuinde hoeken, waarbij getallen zijn aangegeven, die de lengte van de hoogtelijn van de afgevallen gelijkbenige driehoeken weergeven. De dikte van de platen 8 resp. 9 is resp. 2,0 en 1,5 mm, zodat vooropeningen van 1,5 2,0 en 3,5 mm zonder meer te meten zijn.
In de tekening is de hoeklas 3 niet gelijkbenig. Dat is met behulp van de afgeschuinde hoek, die met een 7 is gemerkt, te constateren, indien de vorm van de hoeklas aanmerkelijk van een gelijkbenige vorm afwijkt. In twijfelgevallen verdient het aanbeveling ook de zijde 5 te meten, zoals dit voor de zijde 4 hierboven is beschreven. De kleinste aflezing geeft in dat geval de gevraagde lengte.
<Desc / Clms Page number 1>
The invention relates to an apparatus for measuring a fillet weld, the cross-section of which has a substantially right angle perpendicular to the longitudinal direction. For a fillet weld, that is to say a weld with which two objects standing almost perpendicular to each other are fastened to each other, the length of the vertical line of the largest possible inscribed isosceles triangle of this cross-section is considered in the welding technique as decisive for the calculation of the strength of such welds.
a known measuring device of the above-mentioned type does not enable the user to measure the length of the above-mentioned contour line in all cases. o If the weld has a somewhat convex shape, this known device does not measure the contour of the largest possible isosceles triangle of the section measured perpendicular to the longitudinal direction of the fillet weld, but the distance between the convex side and the right angle of the cross section of the weld, giving incorrect readings for convex welds. The same drawback occurs when measuring welds, where the cross-section is not isosceles.
If the cross-section of a fillet weld does indeed appear to consist of an isosceles triangle, the known measuring device gives large differences in reading if the isosceles triangle of the cross-section has an angle between such legs which deviates slightly from 90 °. This deviation occurs frequently in fillet welding, since the cooling of a weld bead is always accompanied by shrinkage.
The object of the invention is to obviate the above drawbacks.
According to the invention, the device consists for this purpose of two movably interconnected parts, one of the parts of which is provided with a scale, over which the other part can be moved as an indicator, all this such that the shortest distance of an outside the first part protruding end of the second part to a side of the first part in the ratio 1: 1/2 # 2 is readable.
2
In this way it is made possible with the measuring device according to the invention to lay one side of the first part on one of the welded objects and then the end of the second part protruding outside the circumference of the first part on the boundary of the load. make the weld with the other welded object @e. The length of the requested height line can then be read on the scale. In the event that the cross section of the weld is not isosceles, the above operation must be repeated by placing the first part on the other object. The smallest value of both observations now gives the requested length of the contour line.
The parts of the measuring device can herein be slidable relative to each other at a fixed angle, as is the case with a caliper. This results in a fairly elongated object with protrusions, as a result of which the measuring device is less suitable for being stored in the pockets of a welder's clothing. In order to obtain a shape which facilitates storage, the two parts are pivotally connected to each other and they can take up such a position relative to each other that the first part completely covers the second. The first part can for instance consist of an annular plate, over which two pointers, which assume a fixed position relative to each other, can be rotated. However, the hands are easily bent, which could result in erroneous observations.
Preferably, therefore, the first part consists of a substantially rectangular plate, on which a plate is mounted as a second part in its plane for rotation about a point of the first part. The substantially rectangular plate can have beveled corners such that isosceles triangles are cut off, the length of the height line of this
<Desc / Clms Page number 2>
triangles may appear on the plate. In this way, isosceles fillet welds of four different dimensions, which are most common, can be measured by placing one of the chamfered corners on the surface of the weld. In addition, it can be established whether the weld is concave, convex or unequal. plate can herein contain angles, for example of 50 and 60, which can be brought outside the periphery of the first plate.
In this way, the device can be used for measuring specific opening angles, between plates to be welded together, e.g. of 50 and 60, by laying the corners in the opening to be welded. In addition, the plates can be made in very defined thicknesses, so that the pre-opening of a joint to be laid can be measured with the plates individually or together. For example, the thickness of the plates is 1.5 and 2.0 mm respectively.
The invention will be further elucidated on the basis of an exemplary embodiment
The figure shows a measuring device according to the invention in the positions in which a fillet weld between two plates perpendicular to each other is measured.
The plates 1 and 2 are mutually connected by a fillet weld 3 and are shown in a cross-section perpendicular to the longitudinal direction of the fillet weld 3. This cross-section of the fillet weld 3 is rectangular and has the largest possible inscribed isosceles triangle, the rectangular sides of which are marked with 4, respectively. 5, the sloping side is indicated by 6. The height line 7 of this triangle is drawn in dotted lines, just like the oblique side 6. The device consists of a substantially rectangular plate 8 on which a second plate 9 by 10 is rotatably mounted. The plate 8 is provided with a scale 11 over which a corner point 12 of plate 9 is movable. A second corner point 13 of plate 9 is located outside the periphery of plate 8 in the drawn position.
By placing the straight side 14 on the plate 2, the corner point can be placed on the boundary line between the weld 3 and plate 1. O The length of the rectangle side 4 in the drawn position of the device is now equal to the distance between the corner point 13 and the straight side 14. The length of the elevation line 7 is related to the length of the rectangle side 4 as 1/2 # 2: 1.
Because now on the scale at the different distances between corner point 13 and straight side 14 the corresponding positions of corner point 12 are indicated by numbers which relate to the measured distances as 1/2 # 2 s 1, the length of the height line is 7 immediately readable. The corner points 12 and 13 are designed such that these corners are resp. 60 and 50 are big. Plate 8 has chamfered corners with numbers indicating the length of the elevation line of the dropped isosceles triangles. The thickness of the plates 8 resp. 9 is resp. 2.0 and 1.5 mm, so that front openings of 1.5, 2.0 and 3.5 mm can be measured without any problem.
In the drawing the fillet weld 3 is not isosceles. This can be ascertained with the aid of the chamfered corner, which is marked with a 7, if the shape of the fillet weld deviates significantly from an isosceles shape. In cases of doubt, it is recommended to measure side 5 as well, as described for side 4 above. The smallest reading in that case gives the requested length.