<Desc/Clms Page number 1>
Bij de opslag van natriumchloride pleegt, evenals bij veel an- dere stoffen, na kortere tijd of langere tijd agglomeratie op te treden, meestal bakken genoemd, die vaak zover gaat, dat de gehele massa slechts met grote moeite en kosten weer in een hanteerbaar, korrelig en strooibaar product over te voeren is. Dit bakken is aan verschillende mechanismen toe te schrijven, die moeilijk van elkaar gescheiden kunnen worden. Op deze verschillende mechanismen hebben een aantal uitwendige omstandigheden, zoals wisselingen in vochtigheid,tijdsduur van de opslag, temperatuur en druk, invloed.
De physische of geometrische geaardheid van het zout beinvloe- den de mate van het bakken. Zo weet men bijv. reeds lang, dat vergroting van de korrels of kristallen en vermindering van de spreiding in kristal- grootte het bakken verminderen en ook dat gemalen mijnzout, zowel als zogen. panhenzout en zeezout, die aan het oppervlak van pekel zijn gevormd, minder neiging tot bakken hebben dan ku.bisch zout, dat in oplossingen is gevormd.
Om het bakken bewust tegen te gaan zijn een groot aantal maatregelen voorgesteld, die alle neerkomen op de toevoeging van vreemde stoffen.
Tot de vele tot dit doel genoemde stoffen behoren bijvoorbeeld slecht oplosbare stoffen, die hetzij water kunnen binden, zoals calciumsulfaat of silicagel, hetzij een huidje op het kristal geven, waardoor bevochtiging of contact met andere kristallen wordt verminderd, zoals magnesium- carbonaat, calciumfosfaat of aluminiumstearaat. Op een dergelijke wijze behandeld zout geeft meestal geen heldere oplossingen; soms is ook de oplossnelheid zo klein geworden, dat de smaak bij consumptie verminderd is. Andere in water onoplosbare stoffen, die het bakken tegengaan zijn bijv. minerale of organische oliën of vetten die dezelfde nadelen bezitten.
Ook zijn voor genoemd doel in water oplosbare stoffen toegepast, waarvan de oorzaak van het effect niet altijd vaststaat, zoals magnesium- chloride, sorbitol en calciumlactaat. Bij behandeling met MgCL2 blijft het zout echter min of meer vochtig, terwijl de toevoeging van sorbitol en van calciumlaetaat vrij kostbaar is en het effect ervan te wensen overlaat. De aanbevolen hoeveelheden van deze oplosbare stoffen bedragen meest tussen 0. 1 en 5% van het zout; in een enkel geval wordt een minimum hoeveelheid van 0.02% genoemd.
J. Whetstone (Dis. Far, Soc. (1949 (Page 261) gaat uit van de theorie, dat het bakken van zouten in het algemeen veroorzaakt wordt doordat een verzadigde oplossing aan het oppervlak van de kristallen verdampt en daarbij vast zout afscheidt, dat de kristallen aan elkaar verbindt door bruggen. Bij enige zuurstof houdende zouten (ammoniumsulfaat, ammonium- en kaliumnitraat) heeft hij nu geconstateerd, dat het bakken tegengegaan kan worden door deze zouten te mengen met sommige kleustoffen. Hiervan zijn slechts geringe hoeveelheden nodig; ten aanzien van het bakken van ammoniumnitraat bijv. wordt aangegeven, dat een toevoeging van 0.03% "Acid Magenta" een enorme veroetering geeft.
Als verklaring voor dit verschijnsel geeft Whetstone, dat in tegenwoordigheid van bepaalde kleurstoffen deze zouten kristalliseren in een zeer breekbare of zachte vorm, waardoor de sterkte van de genoemde bruggen onvoldoende is om een hard agglomeraat te geven.
De kleurstoffen, waarvan een dergelijk groot effect op het bakken van zuur- stof houdende zouten gevonden is, hebben alle de eigenschap, dat zij bij het kristalliseren van die zouten uit een oplossing tot een afwijkende kristalhabitus aanleiding kunnen geven. Omgekeerd echter zijn niet alle kleurstoffen, die bij kristallisatie de kristalhabitus kunnen wijzigen, in staat een grote vermindering van het bakken te geven.
Op keukenzout was deze methode om het bakken tegen te gaan niet toepasbaar, omdat er geen kleurstof bekend was, die bij kristallisatie de habitus van NaCl-kristallen modificeert. (C. Frondel, Amer. Mineral. 25 (1940) pag. 91 en 338). Daarentegen is van een groot aantal andere stoffen
<Desc/Clms Page number 2>
bekend, dat zij wel deze eigenschap hebben; van een invloed op het bakken was echter niets geconstateerd.
Tenslotte moge vermeld worden, dat men zout in de vorm van sterk vertakte dendrieten gemaakt heeft. Zulk zout wordt verkregen door aan de pekel een stof toe te voegen, die in staat is het natriumchloride in de vorm van drie-dimensionale dendrieten te doen kristalliseren en de vloeistof in zo zwakke beweging te houden, dat de zich vormende kristallen in tact blijven.
Als stoffen, die de genoemde werking uitoefenen zijn genoemd ; stoffen met octaedrisch-gecooüdineerde complexe ionen (bijv. geel en rood bloedloogzout), in water oplosbare zouten van mono- of polycarbonzuren met niet meer dan 20 koolstofatomen (bijv. zépen) en stoffen, die zeer oplosbaar zijn in water tot oplossingen van 35 tot 80 %, waarin keukenzout over het algemeen slechts tot 1 à 2% oplosbaar is en die zeer viskeuz zijn (Nederlands octrooi 71.768). Deze dendrietische vorm is gemaakt om het zout een laag; stortgewicht (ten hoogste 0.7 g/cm3) te geven.
Daarbij is vermeld, dat aldus ge- kristalliseerd zout bij staan aan de lucht niet samenbakt, zoals kubusvormige zoutkristallen, Zou de pekel bij deze zoutbereiding in krachtiger beweging komen, dan zouden de dendrieten breken en zou het stortgewicht hoger worden. Van zulk zout is niet bekende dat het minder zou bakken dan normaal zout.
Wat de beïvloedling van de kristalhabitus bij kristallisatie' uit oplossingen betreft, hiervoor bestaan verschillende mechanismen, hetgeen blijkt, uit een verschil in de minimumconcentratie waarin verschillende stoffen onder vergelijkbare somstandigheden werkzaam zijn. Dit blijkt ook uit genoemd Nederlands octrooi; voor de genoemde modificeermiddelen worden, voor de verschillende groepen, ter toevoeging aan de pekel, de volgende hoeveelheden opgegeven : 0. 00005 - 0. 0005 %, 0. 005 - 0.02 % (zouten van monocarbonzuren) en 0.5 - 2% (Zouten van dicarbonzuren), 20-60%.
Er is nu gevonden, dat men de neiging tot samenbakken van natriumchloride aanzienlijk kan verminderen door aan het vaste zout specifieke modificeermiddelen voor de normale kristalhabitus bij kristallisatie van natriumchloride uit waterige oplossingen toe te voegen in hoeveelheden van minder dan 0.05 % en bij voorkeur van 0. 02 tot 0.00002 %, alle percentages op het zout betrokken.
Onder de specificieke modificeermiddelen worden hier-alleen zulke verstaan, die reeds in zeer geringe concentraties de bedoelde wijziging van de normale kristalhabitus kunnen geven ; vermoedelijk berust hun werking op een adsorptie aan bepaalde kristalvlakken tengevolge van epitaxe, waardoor de groéi van deze vlakken geremd wordt. Voorbeelden van zulke specifieke modificeermiddelen zijn : cadmiumchloride, chroomchloride, oplosbare ferroen ferricyaniden, ureum. Ook zinkchloride, mangaan chloride en mercurichlo- ride vallen onder het genoemde begrip, hoewel ze in geringere mate werkzaam zijn dan de onmiddelijk hiervoor genoemde stoffen.
Het bleek n.l. bij onderzoek, dat de specifieke modificeermiddelen zich bij toevoeging aan vast NaCl ten opzichte van het bakken verrassend gedragen . In hoeveelheden'van ca 0. 05 tot 0.1%, waarin andere oplosbare anti-Dakmiddelen werkzaam zijn, leverden zij een onbevredigend resultaat : de verbetering ten opzichte van onbehandeld zout was gering en minder dan met een bekend antibakmiddel; in enkels gevallen werd zelfs een vergroting van de balmeiging vastgesteld. Ook in de hoeveelheid van 0.03%, die aanbevolen wordt bij behandeling van ammoniumnitraat met de hiervoor genoemde kleurstof was het effect van de specifieke modificeermiddelen op keukenzout, wanneer zeer regelmatig daarop verdeeld, slechts matig.
Bij verder onderzoek werd nu gevonden, dat er voor de werking van de specifieke modificeermiddelen een optimum gehalte bestaat, dat ver beneden het gehalte ligt waarin de bekende oplosbare anti-bakmiddelen bij toevoeging aan reeds afgescheiden zout in de regel worden gebruikt. Hun werking echter steekt dan ver uit boven die van bekende anti-bakmiddelen.
<Desc/Clms Page number 3>
Deze optimale gehalten liggen voor de bestudeerde middelen, toegevoegd aan keukenzout met een korrelgrootte van ca 0.4 mm, meestal tussen 0. 0001 en 0.002%; bij 0.01% is de werking reeds aanmerkelijk zwakker en boven 0.05% werd geen verbetering in vergelijking met de bekende middelen gevonden.
Wel is met nog geringer hoeveelheden, bijv. 0.00002% een duidelijk effect merkbaar, dat voldoende kan zijn wannen de omstandigheden tijdens de op- slag gunstig' of de cisen minder hoog zijn. Uitdrukkelijk wordt hier echter vastgesteld, dat de genoemde gehalten gelden wanneer de toegevoegde stof zorgvuldig over het zout wordt verdeeld; bij gebrekkige verdeling zullenvoo- ral de lage gehalten minder gunstig worden en zal men zijn toevlucht moeten nemen tot toevoegingen van 0. 01 tot 0.05%.
Daar het bakken samenhangt met de grootte van het oppervlak per gewichtseenheid, is het duidelijk, dat het toe te passen gehalte afhangt van de korrelgrootte van het zout, of, anders gezegd, dat de hoeveelheid te gebruiken modificeermiddel beter uitgedrukt zou kunnen worden in grammen per m2 zoutoppervlak, of wel in de dikte in moleculen van de laag van dit middel, indien het gelijkmatig over het zoutoppervlak verdeeld zou zijn.
Bij berekening van deze dikte blijkt, dat soms reeds toevoeging van een hoeveelheid, die onvoldoende is om een monomoleculaire laag op het zout te kunnen geven, een effect heeft, dat dicht bij het maximaal bereikbare ligt.
In verschillende gevallen gaf omrekening van de toegevoegde hoeveelheid specifiek modificeermiddel bij de maximale vermindering van de bakneiging laagdikten tussen 0.3 en 2 moleculen. Bedenkt men, dat de verdeling over het zoutoppervlak uiteraard zeer onvolkomen is, dan blijkt hieruit, dat slechts een deel van dit oppervlak bedekt behoeft te zijn.
De gehalten, welke in het bovenstaande genoemd zijn, gelden voor zout met een lorrelgrootte van gemiddeld 0.4 mm; voor fijner of grover zout zijn zij evenredig te vergroten of verkleinen voor het bereiken van een gelijksoortig effect.
Bij de werkwijze volgens de uitvinding is het dus gewenst voor een goede verdeling van het specifieke modificeermiddel op het zout te zorgen. Met voordeel wordt dan ook het middel in opgeloste toestand toegevoegd.
Bij voorkeur verstuift men een betrekkelijk verdunde oplossing van het middel op het zout. Vervolgens wordt het zout intensief gemengd.
Een geschikte behandelwijze, waarbij een voortreffelijke verdeling wordt bereikt, is ook de toevoeging van het te gebruiksn middel aan een suspensie van zout in moederloog ; het zout adsorbeert een groot deel van het middel en kan in een centrifuge of filter worden afgescheiden en vervolgens gedroogd.
De toevoeging kan zowel aan droog als aan nat zout plaats hebben, ongeacht of het daarna al dan niet gedroogd wordt; de uitwerking is onafhankslijk hiervan, mits een goede verdeling gegarandeerd is.
De keuze in de groep van specifieke modificeermiddelen is groot; om practische redenen is er een aantal, dat men bij voorkeur niet zal gebruiken. Hieronder vallen bijv. de stoffen, die vluchtig zijn en die welke hun werkzaamheid verliezen wanneer zij onder de heersende omstandigheden ontleden. Voor speciale toepassingen zijn ook sommige toevoegsels te vermijden, bijv. chroomchloride in zout, dat voor electrolyse in kwikcellen moet dienen. Tenslotte is er een voorkeur voor stoffen, die gemakkelijk in de handel verkrijgbaar zijn, terwijl ook het bereikbare effect en de benodigde hoeveelheid (waarin de stoffen gradueel verschillen) meespreken bij de keuze.
Uit al deze oogpunten behoren de oplosbare ferro- en ferri-cyanidan. en cadmiumchloride of andere oplosbare cadmiumzouten tot meest geschikte.
Het grootste voordeel van de werkwijze is, dat het effect bij een
<Desc/Clms Page number 4>
juiste dosering veel groter is dan met enig bekend middel. Voor een quan- titatieve beoordeling van de bakneiging bestaan geen universele methoden.
Tussen resultaten van proeven op laboratoiumschaal en het gedrag bij opslag in het groot bestaat vaak geen correlatie. Een numerieke waardering is daarom nog niet mogelijk. Wanneer in het bovenstaande waarderingen werden uitgespróken over bereikte verbeteringen, dan betreffen deze een vergelij- king met het beste aan aanvraagster bekende middel voor het tegengaan van bakken onder practijkomstandigheden, die zorgvuldig gestandaardiseerd zijn.
Andere voordelen zijn, dat de stoffen oplosbaar zijn, zodat het behandelde zout een heldere oplossing geeft en dat, doordat de hoeveelheden zo gering zijn, de verontreiniging van het zout te verwaarlozen en zelfs analytisch uiterst moelijk aan te tonen is.
In het reeds genoemde Nederlandse octrooischrift 71.768 wordt vermeld, dat het volgend de daarin beschreven werkwijze gefabriceerde den- drietische zout niet samenbakt, zoals kubusvormige zoutkristallen. Daar het bakken daarbij uitsluitend in verband is gebracht met de kristalvorm van het product, kon men uit deze uitspraak niet afleiden, dat de specifie- ke modificeermiddelen bij toevoeging aan kubusvormig zout van normaal stort- gewicht, het bakken zouden kunnen verminderen.
Uit de aard der zaak kan de toevoeging van de specifieke modi- ficeermiddelen volgens de uitvinding gecombineerd worden met bekende midde- len, bijv. de toevoeging van magnesiumcarbonaat om tafelzout strooibaar te houden.
Voorbeeld I
Op een stroom van 30 ton keukenzout met een vochtgehalte van 0.08% en een korrelgrootte tussen 0. 2 en 0.8 mm wordt per uur 5 liter van een oplos- sing, die 2% natriumferrocyanide be@at, door perslucht uiterst fijn versto- ven. Hetzout passeert vervolgens een mengschroef, waarin een intensieve menging plaats heeft.
Bij opslag in een silo olijft dit zout volkomen los en veroor- zaakt hoegenaamd geen transportmoeilijkheden, in scherpe tegenstelling tot onbehandeld zout, wanneer dit met hetzelfde vochtgehalte en dezelfde tempe- ratuur in de silo aankomt.
Bij verpakking in zakken en opslag onder ongunstige omstandighe- den (sterke wisselingen in vochtigheid van de lucht en temperatuur) vertoont het behandelde zout geen binding wanneer zout, dat met de optimale hoeveel- heid van één der beste bekende antibakmiddelen is behandeld, verandert in een klomp, die met de hand niet fijngemaakt kan worden.
Voorbeeld II.
Van een zeefinstallatie, afkomstig keukenzout met een korrelgroot- te tussen 0. 30 en 0,45 mm, valt in een stroom van 6 ton per uur van een hoogte van 1 meter. Op deze stroom wordt per uur 1 1/2 liter van een oplos- sing, die 5% cadmiumnitraat bevat, verstoven; het zout wordt goed gemengd in een mengschroef, die het geliiktijdig transporteert naar een opslag- of verpakkingsruimte. Het vertoont dezelfde kwaliteiten als de in voorbeeld I genoemde.
Voorbeeld III.
Uit een indampinstallatiie komt per uur een mengsel van 40 ton vast keukenzout en 30 m moederloog. An deze brij wordt per uur 200 g rood bloedloogzout toegevoegd; de leiding, waar de suspensie door loopt, is zo- danig geconstrueerd, dat een goede menging plaats vindt. Vervolgens wordt liet zout in een centrifuge var dc- moederloog gescheiden. Het zout, dat de centrifuge verlaat en nog 2 1/2% moederloog bevat, wordt gedroogd. Het vertoont dezelfde kwaliteiten als de in voorbeeld I genoemde.
<Desc / Clms Page number 1>
During the storage of sodium chloride, as with many other substances, agglomeration tends to occur after a shorter or longer period of time, usually called baking, which often goes so far that the entire mass can only be reused in a manageable manner with great effort and expense. granular and spreadable product. This baking is due to different mechanisms, which are difficult to separate from each other. These different mechanisms are influenced by a number of external conditions, such as changes in humidity, storage time, temperature and pressure.
The physical or geometrical nature of the salt affected the degree of baking. For example, it has been known for a long time that enlarging the grains or crystals and reducing the dispersion in crystal size reduce baking and also that ground mine salt, as well as suckling. panhen salt and sea salt formed on the surface of brine have less tendency to fry than ku-bic salt formed in solutions.
A large number of measures have been proposed to consciously prevent baking, all of which amount to the addition of foreign substances.
The many substances mentioned for this purpose include, for example, sparingly soluble substances, which can either bind water, such as calcium sulfate or silica gel, or provide a skin on the crystal, thereby reducing wetting or contact with other crystals, such as magnesium carbonate, calcium phosphate or aluminum stearate. Salt treated in such a way does not usually give clear solutions; sometimes the rate of dissolution has also become so small that the taste is reduced during consumption. Other water-insoluble anti-baking substances are, for example, mineral or organic oils or fats which have the same disadvantages.
Water-soluble substances have also been used for said purpose, the cause of the effect of which is not always established, such as magnesium chloride, sorbitol and calcium lactate. However, when treated with MgCL2, the salt remains more or less moist, while the addition of sorbitol and calcium acetate is quite expensive and its effect leaves something to be desired. The recommended amounts of these solubles are usually between 0.1 and 5% of the salt; in some cases a minimum amount of 0.02% is mentioned.
J. Whetstone (Dis. Far, Soc. (1949 (Page 261)) starts from the theory that the baking of salts is generally caused by a saturated solution evaporating on the surface of the crystals and thereby separating solid salt, which connects the crystals together by bridges. With some oxygen-containing salts (ammonium sulphate, ammonium and potassium nitrate) he has now found that baking can be prevented by mixing these salts with some colorants. Only small amounts of these are required; For example, from baking ammonium nitrate, it is indicated that an addition of 0.03% "Acid Magenta" results in tremendous degradation.
As an explanation for this phenomenon, Whetstone gives that in the presence of certain dyes these salts crystallize in a very fragile or soft form, whereby the strength of the said bridges is insufficient to give a hard agglomerate.
The dyes of which such a great effect on the baking of oxygen-containing salts has been found, all have the property that they can give rise to a different crystal habit when those salts are crystallized from a solution. Conversely, however, not all dyes, which can change the crystal habit upon crystallization, are capable of greatly reducing baking.
This anti-baking method was not applicable to common salt, because no coloring agent was known which modifies the habit of NaCl crystals upon crystallization. (C. Frondel, Amer. Mineral. 25 (1940) pp. 91 and 338). In contrast, it is made of a large number of other substances
<Desc / Clms Page number 2>
known that they do have this property; however, no influence on baking had been found.
Finally, it should be mentioned that salt has been made in the form of highly branched dendrites. Such salt is obtained by adding to the brine a substance capable of crystallizing the sodium chloride in the form of three-dimensional dendrites and keeping the liquid in such a weak motion that the crystals forming remain intact.
As substances which exert the said effect are mentioned; substances with octahedral-coordinated complex ions (e.g. yellow and red blood lye salt), water-soluble salts of mono- or polycarboxylic acids with no more than 20 carbon atoms (e.g. soap) and substances which are very soluble in water up to solutions of 35 to 80%, in which table salt is generally only soluble up to 1 to 2% and which are very viscous (Dutch patent 71,768). This dendritic shape is made to coat the salt; bulk density (maximum 0.7 g / cm3).
In addition, it has been stated that salt thus crystallized does not coagulate upon standing in air, like cubic salt crystals. If the brine were to be agitated more vigorously in this salt preparation, the dendrites would break and the bulk density would increase. Such salt is not known to bake less than normal salt.
As to the influence of the crystal habit in crystallization from solutions, there are several mechanisms for this, as shown by a difference in the minimum concentration at which different substances are active under similar conditions. This is also apparent from the aforementioned Dutch patent; for the mentioned modifying agents, for the different groups, for addition to the brine, the following quantities are given: 0.00005 - 0.0005%, 0.005 - 0.02% (salts of monocarboxylic acids) and 0.5 - 2% (Salts of dicarboxylic acids), 20-60%.
It has now been found that the caking tendency of sodium chloride can be significantly reduced by adding to the solid salt specific modifiers for the normal crystal habit upon crystallization of sodium chloride from aqueous solutions in amounts of less than 0.05%, and preferably 0. 02 to 0.00002%, all percentages based on the salt.
The specific modifiers here are understood to mean only those which can already give the intended modification of the normal crystal habit in very small concentrations; their effect is presumably based on an adsorption on certain crystal surfaces as a result of epitaxe, whereby the growth of these surfaces is inhibited. Examples of such specific modifiers are: cadmium chloride, chromium chloride, soluble ferrous ferricyanides, urea. Zinc chloride, manganese chloride and mercuric chloride are also included in the term mentioned, although they are less effective than the substances immediately mentioned above.
It turned out that when tested, the specific modifiers surprisingly behave relative to baking when added to solid NaCl. In amounts of about 0.05 to 0.1%, in which other soluble anti-roofing agents are effective, they produced an unsatisfactory result: the improvement over untreated salt was slight and less than with a known anti-caking agent; in some cases an increase in the ball push was even found. Also in the amount of 0.03% recommended when treating ammonium nitrate with the aforementioned colorant, the effect of the specific modifiers on table salt, when distributed very regularly thereon, was only moderate.
On further investigation it has now been found that there is an optimum level for the action of the specific modifying agents which is far below the level at which the known soluble anti-baking agents are generally used when added to already separated salt. Their effect, however, then exceeds that of known anti-baking agents.
<Desc / Clms Page number 3>
These optimal levels are for the agents studied, added to table salt with a grain size of approximately 0.4 mm, usually between 0.0001 and 0.002%; at 0.01% the effect is already considerably weaker and above 0.05% no improvement was found compared to the known agents.
However, with even smaller amounts, eg 0.00002%, a clear effect is noticeable, which may be sufficient if the conditions during storage are favorable or the requirements are less high. However, it is expressly stated here that the said contents apply when the added substance is carefully distributed over the salt; in the event of poor distribution, the low levels will generally become less favorable and one will have to resort to additions of 0.01 to 0.05%.
Since baking is related to the size of the surface per unit weight, it is clear that the content to be used depends on the grain size of the salt, or, in other words, that the amount of modifier to be used could be better expressed in grams per m2 of salt surface, or in the molecular thickness of the layer of this agent, if it were evenly distributed over the salt surface.
Calculation of this thickness shows that sometimes the addition of an amount which is insufficient to be able to give a monomolecular layer on the salt has an effect close to the maximum achievable.
In several cases conversion of the amount of specific modifier added at the maximum reduction in the caking tendency gave layer thicknesses between 0.3 and 2 molecules. If it is considered that the distribution over the salt surface is of course very imperfect, it is apparent from this that only part of this surface needs to be covered.
The contents mentioned above apply to salt with an average grain size of 0.4 mm; for finer or coarser salt, they can be proportionally increased or decreased to achieve a similar effect.
In the process of the invention it is thus desirable to ensure a good distribution of the specific modifier on the salt. The agent is therefore advantageously added in the dissolved state.
Preferably, a relatively dilute solution of the agent is sprayed onto the salt. Then the salt is mixed intensively.
A suitable method of treatment, whereby an excellent distribution is achieved, is also the addition of the agent to be used to a suspension of salt in mother liquor; the salt adsorbs much of the agent and can be separated in a centrifuge or filter and then dried.
The addition can be made to both dry and wet salt, regardless of whether it is subsequently dried or not; the effect is independent of this, provided that a good distribution is guaranteed.
The choice in the group of specific modifiers is wide; for practical reasons, there are a number of which it is preferable not to use. This includes, for example, the substances which are volatile and those which lose their effectiveness when they decompose under the prevailing conditions. For special applications, some additives are also to be avoided, eg chromium chloride in salt, which is to serve for electrolysis in mercury cells. Finally, there is a preference for substances that are readily available on the market, while the achievable effect and the required amount (in which the substances gradually differ) also factor into the choice.
From all these points of view belong the soluble ferro and ferric cyanidan. and cadmium chloride or other soluble cadmium salts among the most suitable.
The biggest advantage of the method is that the effect with a
<Desc / Clms Page number 4>
correct dosage is much greater than with any known agent. There are no universal methods for a quantitative assessment of the baking tendency.
There is often no correlation between the results of laboratory-scale tests and the behavior during large storage. A numerical evaluation is therefore not yet possible. When talking about improvements achieved in the above ratings, they are a comparison with the best bake inhibitor known to applicant under practical conditions, which has been carefully standardized.
Other advantages are that the substances are soluble, so that the treated salt gives a clear solution and that, because the amounts are so small, the contamination of the salt is negligible and even very difficult to demonstrate analytically.
In the aforementioned Dutch Patent Specification 71,768 it is stated that the dendritic salt manufactured according to the method described therein does not bake together, like cube-shaped salt crystals. Since baking has been associated only with the crystalline form of the product, it was not possible to infer from this statement that the specific modifying agents could reduce baking when added to cubic salt of normal bulk density.
Naturally, the addition of the specific modifying agents of the invention can be combined with known agents, e.g., the addition of magnesium carbonate to keep table salt scatterable.
Example I.
On a stream of 30 tons of table salt with a moisture content of 0.08% and a grain size between 0.2 and 0.8 mm, 5 liters of a solution containing 2% sodium ferrocyanide are sprayed extremely finely per hour by compressed air. The salt then passes through a mixing screw, in which an intensive mixing takes place.
When stored in a silo, this salt remains completely loose and causes no transport problems whatsoever, in sharp contrast to untreated salt, when it arrives in the silo with the same moisture content and the same temperature.
When bagged and stored under adverse conditions (strong fluctuations in air humidity and temperature), the treated salt shows no binding when salt, which has been treated with the optimum amount of one of the best known anti-caking agents, changes to a lump, which cannot be crushed by hand.
Example II.
Table salt with a grain size between 0.30 and 0.45 mm from a sieving installation falls from a height of 1 meter in a flow of 6 tons per hour. 1 1/2 liters of a solution containing 5% cadmium nitrate is sprayed per hour onto this stream; the salt is mixed well in a mixing screw, which transports it smoothly to a storage or packaging area. It exhibits the same qualities as those mentioned in Example I.
Example III.
A mixture of 40 tonnes of solid table salt and 30 m of mother liquor is produced per hour from an evaporation installation. 200 g of red blood lye salt are added per hour to this slurry; the line through which the suspension passes is constructed in such a way that good mixing takes place. The salt is then separated in a centrifuge vard mother liquor. The salt exiting the centrifuge and still containing 2 1/2% mother liquor is dried. It exhibits the same qualities as those mentioned in Example I.