BE1028238B1 - Kantelsensor - Google Patents

Kantelsensor Download PDF

Info

Publication number
BE1028238B1
BE1028238B1 BE20215386A BE202105386A BE1028238B1 BE 1028238 B1 BE1028238 B1 BE 1028238B1 BE 20215386 A BE20215386 A BE 20215386A BE 202105386 A BE202105386 A BE 202105386A BE 1028238 B1 BE1028238 B1 BE 1028238B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
acceleration
signal
antenna
acceleration signal
signature
Prior art date
Application number
BE20215386A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1028238A1 (nl
Inventor
Edward A Richley
Alexander Mueggenborg
Chad Chaumont
Daniella Strat
Original Assignee
Zebra Technologies
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Zebra Technologies filed Critical Zebra Technologies
Publication of BE1028238A1 publication Critical patent/BE1028238A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1028238B1 publication Critical patent/BE1028238B1/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01PMEASURING LINEAR OR ANGULAR SPEED, ACCELERATION, DECELERATION, OR SHOCK; INDICATING PRESENCE, ABSENCE, OR DIRECTION, OF MOVEMENT
    • G01P13/00Indicating or recording presence, absence, or direction, of movement
    • GPHYSICS
    • G08SIGNALLING
    • G08BSIGNALLING OR CALLING SYSTEMS; ORDER TELEGRAPHS; ALARM SYSTEMS
    • G08B13/00Burglar, theft or intruder alarms
    • G08B13/22Electrical actuation
    • G08B13/24Electrical actuation by interference with electromagnetic field distribution
    • G08B13/2402Electronic Article Surveillance [EAS], i.e. systems using tags for detecting removal of a tagged item from a secure area, e.g. tags for detecting shoplifting
    • G08B13/2405Electronic Article Surveillance [EAS], i.e. systems using tags for detecting removal of a tagged item from a secure area, e.g. tags for detecting shoplifting characterised by the tag technology used
    • G08B13/2414Electronic Article Surveillance [EAS], i.e. systems using tags for detecting removal of a tagged item from a secure area, e.g. tags for detecting shoplifting characterised by the tag technology used using inductive tags
    • G08B13/2417Electronic Article Surveillance [EAS], i.e. systems using tags for detecting removal of a tagged item from a secure area, e.g. tags for detecting shoplifting characterised by the tag technology used using inductive tags having a radio frequency identification chip
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01PMEASURING LINEAR OR ANGULAR SPEED, ACCELERATION, DECELERATION, OR SHOCK; INDICATING PRESENCE, ABSENCE, OR DIRECTION, OF MOVEMENT
    • G01P15/00Measuring acceleration; Measuring deceleration; Measuring shock, i.e. sudden change of acceleration
    • G01P15/18Measuring acceleration; Measuring deceleration; Measuring shock, i.e. sudden change of acceleration in two or more dimensions
    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06KGRAPHICAL DATA READING; PRESENTATION OF DATA; RECORD CARRIERS; HANDLING RECORD CARRIERS
    • G06K7/00Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns
    • G06K7/10Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation
    • G06K7/10009Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation sensing by radiation using wavelengths larger than 0.1 mm, e.g. radio-waves or microwaves
    • G06K7/10297Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns by electromagnetic radiation, e.g. optical sensing; by corpuscular radiation sensing by radiation using wavelengths larger than 0.1 mm, e.g. radio-waves or microwaves arrangements for handling protocols designed for non-contact record carriers such as RFIDs NFCs, e.g. ISO/IEC 14443 and 18092
    • GPHYSICS
    • G08SIGNALLING
    • G08BSIGNALLING OR CALLING SYSTEMS; ORDER TELEGRAPHS; ALARM SYSTEMS
    • G08B21/00Alarms responsive to a single specified undesired or abnormal condition and not otherwise provided for
    • G08B21/18Status alarms
    • G08B21/182Level alarms, e.g. alarms responsive to variables exceeding a threshold

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Computer Security & Cryptography (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Toxicology (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Automation & Control Theory (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Emergency Management (AREA)
  • Business, Economics & Management (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Artificial Intelligence (AREA)
  • Computer Vision & Pattern Recognition (AREA)
  • Theoretical Computer Science (AREA)
  • Burglar Alarm Systems (AREA)

Abstract

Werkwijzen en apparaten voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger zijn hierin geopenbaard. Een voorbeeld van een werkwijze omvat het genereren van een eerste versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het eerste versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft die in hoofdzaak niet-nul zijn. De werkwijze kan verder het vaststellen van een versnellingssignatuur omvatten die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal, en het genereren van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft die in hoofdzaak niet-nul zijn. De werkwijze kan verder het bepalen van een signaalverschil omvatten tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil toe te schrijven is aan een beweging van de antenne. De werkwijze kan verder het genereren van een waarschuwingssignaal omvatten dat de beweging aanduidt.

Description

KANTELSENSOR
GEBIED VAN DE UITVINDING Ten minste sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding hebben in het algemeen betrekking op een werkwijze en een systeem voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger, en een tastbaar, machine-leesbaar medium dat instructies omvat voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger.
ACHTERGROND Magazijnen, winkelruimtes, ziekenhuizen, kinderopvangcentra, laboratoria of andere percelen zetten vaak Radio Frequency Identification (RFID) technologie in om verschillende daarbinnen gelegen objecten te tracken. Bijvoorbeeld kunnen producten, pakketten, voertuigen, mensen, scanners en robots allemaal getagd worden met een RFID tag. Een RFID positioneersysteem dat gelegen 1s op het perceel kan dan de locatie van getagde objecten tracken terwijl de objecten het perceel doorkruisen. RFID detectiestations zijn verspreid over een perceel gepositioneerd, zoals in overhead locaties, op wanden, of op andere oppervlakken, en worden bediend om RFID tags te identificeren op targets die zich over het perceel bewegen. De RFID detectiestations zijn verbonden met een network host computer of server. De specifieke locatie van een individueel, RFID getagd product op het perceel wordt typisch bepaald door de host computer de payload- en opnamegegevens van een veelvoud aan RFID detectiestations te laten verwerken en door gebruik te maken van triangulatie/trilateratie technieken.
Conventioneel zijn RFID detectiestations georiënteerd op een manier die geschikt 1s om signalen te ontvangen van de RFID tags. De oriëntatie van elk RFID detectiestation is essentieel om te zorgen voor een nauwkeurige positiebepaling en gegevensopname voor elk getagd object. Hoewel een adequate oriëntatie van het RFID detectiestation typisch bereikt wordt bij installatie, kunnen verschillende gebeurtenissen of omgevingsomstandigheden binnen een perceel het resultaat hebben dat de RFID antenne wordt verplaatst. Bijvoorbeeld, vibraties binnen een perceel door zware machines of omgevingsomstandigheden (bijv. storm, hagel, aardbevingen, etc.), HVAC systemen, of direct fysiek contact met het RFID detectiestation kan voldoende zijn om de antenne te verplaatsen. Derhalve is er behoefte aan technieken om te bepalen wanneer een antenne van een RFID detectiestation is verplaatst.
SAMENVATTING In een uitvoeringsvorm is de huidige uitvinding een werkwijze voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger. De werkwijze omvat het genereren, via een kantelsensor welke omvat is in de antenne, van een eerste versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het eerste versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is. De werkwijze omvat verder het vaststellen, door een processor welke omvat 1s in de ontvanger, van een versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal. De werkwijze omvat verder het genereren, via de kantelsensor, van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is. De werkwijze omvat verder het bepalen, door de processor, van een signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil toe te schrijven is aan een beweging van de antenne. De werkwijze omvat verder het genereren van een waarschuwingssignaal dat de beweging aanduidt.
In een variant van deze uitvoeringsvorm, heeft de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten. Verder omvat de werkwijze in deze variatie het vergelijken, door de processor, van elke axiale component van het tweede versnellingssignaal met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur. In deze variant kan de werkwijze verder omvatten, in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, het bepalen, door de processor, van het signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal. Verder is in deze variant de totale grootte van de versnellingssignatuur equivalent aan de totale grootte van het tweede versnellingssignaal.
In een andere variant van deze uitvoeringsvorm, omvat de werkwijze verder het analyseren, door de processor, van de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne. Verder omvat in deze variant het waarschuwingssignaal de instelinstructie.
In nog een andere variant van deze uitvoeringsvorm, 1s de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers, en heeft elke ontvanger een respectievelijke antenne. Verder omvat de werkwijze in deze variant het ontvangen, bij elk van het veelvoud aan ontvangers, van een RFID- tagsignaal dat overeenkomstig is met een object. De werkwijze omvat verder het bepalen, door één of meer processors, van een locatie die geassocieerd is met het object gebaseerd op het RFID-tagsignaal. De werkwijze omvat verder het vaststellen, door de processor welke omvat is in de ontvanger, van de versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
In een andere variant van deze uitvoeringsvorm, omvat de werkwijze verder het ontvangen, bij de ontvanger, van een vervormd RFID-tagsignaal, en het proberen, door de processor, om het vervormde RFID-tagsignaal te interpreteren. De werkwijze omvat verder, in antwoord op het niet in staat zijn om het vervormde RFID-tagsignaal te interpreteren, het bepalen, door de processor, van het signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
In weer een andere variant van deze uitvoeringsvorm, genereert ten minste één van de processor of de kantelsensor het waarschuwingssignaal dat de beweging aanduidt, omvat de kantelsensor een versnellingsmeter, omvat het tweede versnellingssignaal een timestamp, en omvat het waarschuwingssignaal de timestamp. In een andere variant van deze utvoeringsvorm, is een behuizing van de ontvanger gemonteerd in een vaste positie via onbeweegbare hardware.
In een andere variant van deze uitvoeringsvorm, omvat het genereren van het waarschuwingssignaal verder ten minste één van (1) het aanpassen van de versnellingssignatuur om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (ii) het compenseren, via de antenne, van een vermogensniveau dat geassocieerd is met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen.
In een andere uitvoeringsvorm is de huidige uitvinding een systeem voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger. Het systeem omvat een kantelsensor welke omvat is in de antenne en geconfigureerd is voor het genereren van een eerste versnellingssignaal dat geassocieerd 1s met de antenne. Het eerste versnellingssignaal heeft één of meer axiale componenten, en ten minste één van de één of meer axiale componenten is in hoofdzaak niet-nul. De kantelsensor is verder geconfigureerd voor het genereren van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd 1s met de antenne. Het tweede versnellingssignaal heeft één of meer axiale componenten, en ten minste één van de één of meer axiale componenten is in hoofdzaak niet-nul. Het 5 systeem omvat verder één of meer processors die omvat zijn in de ontvanger, en een niet-tijdelijk computer-leesbaar geheugen dat gekoppeld is aan de kantelsensor en de één of meer processors. Het geheugen slaat instructies daarop op die, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, ervoor zorgen dat de één of meer processors een versnellingssignatuur vaststellen die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal. De instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, zorgen er verder voor dat de één of meer processors een signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil is toe te schrijven aan een beweging van de antenne; en een waarschuwingssignaal genereren dat de beweging aanduidt.
In een variant van deze uitvoeringsvorm, heeft de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten, en zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, dat de één of meer processors: elke axiale component van het tweede versnellingssignaal vergelijken met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur; en in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
In een andere variant van deze uitvoeringsvorm, zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, dat de één of meer processors: de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal analyseren voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne; en waarbij het waarschuwingssignaal de instelinstructie omvat.
In nog een andere variant van deze uitvoeringsvorm, 1s de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers, omvat elke ontvanger een respectievelijke antenne, ontvangt elke ontvanger een RFID-tagsignaal dat overeenkomstig is met een object, en zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, dat de één of meer processors: een locatie die overeenkomstig is met het object bepalen gebaseerd op het RFID-tagsignaal; en de versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne vaststellen gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
In weer een andere variant van deze uitvoeringsvorm, ontvangt de ontvanger een vervormd RFID-tagsignaal, en zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, dat de één of meer processors: het vervormde RFID-tagsignaal proberen te interpreteren; en in antwoord op het niet in staat zijn om het vervormde RFID-tagsignaal te interpreteren, het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
In een andere variant van deze uitvoeringsvorm, is een behuizing van de ontvanger gemonteerd in een vaste positie via onbeweegbare hardware, genereert ten minste één van de processor of de kantelsensor het waarschuwingssignaal dat de beweging aanduidt, omvat de kantelsensor welke omvat is in de antenne een versnellingsmeter, omvat het tweede versnellingssignaal een timestamp, en omvat het waarschuwingssignaal de timestamp.
In nog een andere variant van deze uitvoeringsvorm, zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, dat de één of meer processors het waarschuwingssignaal genereren door ten minste één van (1) het aanpassen van de versnellingssignatuur om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (Gi) het compenseren, via de antenne, van een vermogensniveau dat geassocieerd is met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen.
In een andere uitvoeringsvorm is de huidige uitvinding een tastbaar, machine-leesbaar medium dat instructies omvat voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger die, wanneer deze worden uitgevoerd, ervoor zorgen dat een machine ten minste een eerste versnellingssignaal genereert dat geassocieerd is met de antenne. Het eerste versnellingssignaal heeft één of meer axiale componenten heeft, en ten minste één van de één of meer axiale componenten is in hoofdzaak niet-nul. De instructies, wanneer deze worden uitgevoerd, zorgen er verder voor dat een machine ten minste een versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne vaststelt gebaseerd op het eerste versnellingssignaal; een tweede versnellingssignaal genereert dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; een signaalverschil bepaalt tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil is toe te schrijven aan een beweging van de antenne; en een waarschuwingssignaal genereert dat de beweging aanduidt.
In een variant van deze uitvoeringsvorm, heeft de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten, en zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd, dat de machine ten minste: elke axiale component van het tweede versnellingssignaal vergelijkt met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur; en in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, de beweging bepaalt die geassocieerd is met de antenne.
In nog een andere variant van deze uitvoeringsvorm, zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd, dat de machine ten minste: de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal analyseert voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne; ten minste één van GC) de versnellingssignatuur aanpast om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (Gi) via de antenne, het vermogensniveau compenseert dat geassocieerd is met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen; en waarbij het waarschuwingssignaal de instelinstructie omvat.
In weer een andere variant van deze uitvoeringsvorm, is de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers, omvat elke ontvanger een respectievelijke antenne, ontvangt elke ontvanger een RFID-tagsignaal dat overeenkomstig is met een object, en zorgen de instructies er verder voor, wanneer deze worden uitgevoerd, dat de machine ten minste: een locatie die geassocieerd is met het object bepaalt gebaseerd op het RFID-tagsignaal; en de versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne vaststelt gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN De begeleidende figuren, waarin gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar identieke of functioneel vergelijkbare elementen in de afzonderlijke aanzichten, samen met de gedetailleerde beschrijving hieronder, zijn opgenomen in en maken deel uit van de specificatie, en dienen om uitvoeringsvormen van concepten die de geclaimde uitvinding omvatten verder te illustreren, en leggen verschillende principes en voordelen van die uitvoeringsvormen uit.
FIG. 1 illustreert een voorbeeld van een perceel in de vorm van een magazijn waarin beweegbare producten kunnen zijn gelegen en getrackt door gebruik te maken van RFID detectiestations.
FIG. 2 illustreert een voorbeeld van een perceel in de vorm van een winkellocatie met een verkoopvloer waarop een verkooppuntstation (POS) is verschaft met een computersysteem en een interface.
FIG. 3 is een perspectivisch aanzicht van een RFID detectiestation in FIG. 1 en 2, en in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 4 is een blokdiagram dat representatief is voor een voorbeeld van een logisch circuit welk in staat is om versnellingssignalen te genereren en te analyseren, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 5 is een stroomdiagram dat representatief is voor een werkwijze voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 6 is een eerste perspectivisch aanzicht van een RFID detectiestation in FIG. 3 met een bevestigingsbeugel, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 7 is een tweede perspectivisch aanzicht van het RFID detectiestation met een bevestigingsbeugel, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 8 is een perspectivisch vooraanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 9 is een perspectivisch achteraanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 10 is een vooraanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 11 is een achteraanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 12 is een eerste zijaanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 13 is een tweede zijaanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 141s een bovenaanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 15 is een onderaanzicht van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
De vakman zal begrijpen dat elementen in de figuren omwille van eenvoud en duidelijkheid zijn geïllustreerd en niet noodzakelijkerwijs op schaal zijn getekend. De afmetingen van sommige van de elementen in de figuren kunnen bijvoorbeeld overdreven zijn ten opzichte van andere elementen om het begrip van uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding te helpen verbeteren.
De componenten van het apparaat en de werkwijze zijn, waar van toepassing, weergegeven met conventionele symbolen in de tekeningen, die alleen die specifieke details tonen die relevant zijn voor het begrijpen van de uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding om de onthulling niet te vertroebelen met details die gemakkelijk duidelijk zullen zijn voor de vakman die het voordeel hebben van de beschrijving hierin.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING RFID systemen kunnen worden geïmplementeerd door gebruik te maken van een veelvoud aan overhead target detectiestations, waarbij elk detectiestation één of meer zendontvanger-gebaseerde detectie-eenheden heeft die targets identificeren in het perceel. Deze detectie-eenheden kunnen bijvoorbeeld RFID zendontvanger-eenheden zijn die targets identificeren door het identificeren van zenders, zoals RFID tags, welke geassocieerd zijn met de targets. Daarom is het belangrijk dat elke RFID zendontvanger-eenheid zo nauwkeurig mogelijk is in het bepalen van het gedrag van een RFID in een perceel voor het nauwkeurig vertegenwoordigen van een locatie of beweging van een gewenste target of object.
Om de nauwkeurigheid van elke individuele RFID ontvanger te optimaliseren, kan een kantelsensor (bijv. versnellingsmeter) worden opgenomen in de antenne om de richting van de versnelling van de antenne te tracken. RFID systemen worden typisch geïnstalleerd in het plafond of overhead-gebieden van percelen. Hierdoor zijn antennes van ontvangers normaal gesproken georiënteerd in een naar beneden gerichte richting voor het optimaal ontvangen van RFID tagsignalen vanuit de beneden gelegen vloergebieden. De versnelling die geassocieerd is met een dergelijke oriëntatie heeft een component in de naar beneden gerichte richting (bijv. één van x, y, of z) die in hoofdzaak niet-nul is, en minimale componenten in de richtingen planair aan het plafond (bijv. de resterende twee van x, y, of z). Na installatie kan de versnelling worden opgenomen en opgeslagen als een versnellingssignatuur welke de optimale oriëntatie van de antenne vertegenwoordigt. Als een antenne is verplaatst, kan op deze manier de verplaatste versnelling worden vergeleken met de versnellingssignatuur, voor het bepalen van de nieuwe positie van de antenne, instructies om de antenne terug te plaatsen in de optimale uitlijning, en andere waarschuwingen, zoals hierin beschreven.
Nu met verwijzing naar de figuren, toont FIG. 1 een voorbeeld van een perceel 10 in de vorm van een magazijn waarin beweegbare producten 12, welke in FIG. 1 omwille van de eenvoud zijn afgebeeld als kubusvormige dozen, kunnen zijn gelegen en getrackt in overeenstemming met de hierin beschreven technieken. Het perceel 10 kan elk binnen- of buitenperceel zijn, en kan elke indeling of configuratie hebben. Hoewel het voorbeeld van het perceel 10 is afgebeeld als een magazijn, kunnen de onthulde uitvoeringsvormen worden geïmplementeerd in andere typen percelen (zoals een winkel, een vliegveld, een stadion, een uitvoeringsfaciliteit, een school, een ziekenhuis, etc.). Elk beweegbaar product 12 is getagd met een mobiele target, zoals een passieve of actieve RFID product tag. De RFID product tag kan geassocieerd zijn met een enkel product dat één magazijn item vertegenwoordigt of meerdere magazijn items. In sommige voorbeelden is de RFID product tag geassocieerd met een pallet 50, of een container, voor het ondersteunen van meerdere producten 12.
Een veelheid aan target detectie-eenheden of -stations 30 is ingezet in het perceel 10. Elk station 30 kan stationair zijn en gemonteerd zijn op gewenste overhead posities, bijvoorbeeld op, of aangrenzend aan, een plafond 14. Slechts bij wijze van voorbeeld, kunnen de target detectiestations 30 elke twintig tot tachtig voet uit elkaar geïnstalleerd worden in een rasterpatroon. Het aantal target detectiestations 30 en de afstand tussen de target detectiestations 30 kan afhangen van de grootte van het perceel, bijv. dertig, zestig, negentig, of meer stations in een perceel op een gewenste afstand van elkaar. Een netwerk computer of host server kan een regelaar 16 zijn, welke typisch lokaal gelegen is in een achterkamer in het perceel 10. De regelaar 16 omvat één of meer computers en is in bekabelde, draadloze, directe, of genetwerkte communicatie met elk target detectiestation 30, bijvoorbeeld via een netwerk switch 18. De regelaar 16 kan ook op afstand gehost zijn op een cloudserver. De regelaar 16 kan een draadloze RF zendontvanger omvatten die communiceert met elk station 30. Als voorbeeld zijn Wireless Fidelity (Wi-Fi) en Bluetooth ® open draadloze standaarden die ingezet kunnen worden om de regelaar 16 te laten communiceren met elk station
30. De server of regelaar 16 regelt elk station 30. In andere voorbeelden kan elk van de functies van de hierin beschreven regelaar 16 worden geïmplementeerd in elk van de één of meer van de stations 30.
De hierin beschreven computersystemen en stations kunnen zijn verbonden via een communicatienetwerk, welk lokale en wide-area draadloze netwerken kan omvatten, bekabelde netwerken, of andere IEEE
802.11 of WiF1TM draadloze communicatiesystemen, inclusief virtuele en uitgebreide virtuele netwerken. Het is voorzien dat het communicatienetwerk een regelaar en verschillende target detectiestations omvat die de hierin beschreven bewerkingen verschaffen. Erkend moet worden dat de huidige technieken ook toegepast kunnen worden met elk geschikt draadloos communicatiesysteem. De hierna volgende beschrijving kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op een of meer communicatienetwerken die IEEE 802.xx-gebaseerd zijn, draadloze technologieën inzetten zoals IEEE 802.11, 802.16, of 802.20, en gemodificeerd zijn om uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding te implementeren. De protocollen en berichten die nodig zijn om dergelijke netwerken tot stand te brengen zijn algemeen bekend en zullen hier omwille van de beknoptheid niet gepresenteerd worden.
FIG. 1 illustreert hoe het kennen van de nauwkeurige positie van een specifiek beweegbaar product 12 in het perceel 10 belangrijk is voor elke transport- of opslagindustrie. Tijdens het verloop van een typische dag in een magazijn of andere opslagfaciliteit (bijv. perceel 10), kunnen veel beweegbare producten 12 worden toegevoegd, verwijderd, en/of op een andere manier worden verplaatst binnen of buiten de opslagfaciliteit. Als er beweegbare producten 12 kwijtraken of verkeerd worden opgeslagen of op een verkeerd transportvoertuig worden gezet (bijv. vrachtwagen met oplegger), kan dit transporten vertragen die een veelheid aan beweegbare producten 12 bevatten. Als gevolg kan het verkeerd plaatsen van een beweegbaar product 12 transporttijden en kosten laten toenemen en arbeidsproductiviteit laten afnemen omdat arbeiders zoeken om het verkeerd geplaatste beweegbare product 12 te lokaliseren.
De hierin beschreven werkwijzen en systemen kunnen het nauwkeuriger tracken van beweegbare producten toestaan, deels gebaseerd op het nauwkeurig positioneren van de antenne die geassocieerd is met elk station 30. Bijvoorbeeld, terwijl een beweegbaar product 12 wordt getransporteerd door een vorkheftruck 66 of arbeider 24 vanuit een locatie naar een andere, kunnen de detectiestations 30 constant signalen verzenden naar het beweegbare product 12 om de locatie van het beweegbare product 12 te bepalen. De detectiestations 30 kunnen deze locatiedata verzenden naar de regelaar 16, welke de locatiedata kan interpreteren en een locatie van het beweegbare product 12 kan bepalen ten opzichte van het perceel 10. De regelaar 16 kan dan additioneel de locatie van het beweegbare product 12 verzenden naar een werkstation of mobiel apparaat 22 van een medewerker (bijv. arbeider 24) van een perceel 10. Alternatief, en zoals afgebeeld in FIG. 1, kan een mobiel apparaat 22 van een arbeider 24 onafhankelijk communiceren met de detectiestations 30 via, bijvoorbeeld, een tracking-applicatie of andere netwerkinterface welke geconfigureerd is om te communiceren met de detectiestations 30 over communicatiekanalen 20 voor het ontvangen van locatiedata welke geassocieerd zijn met beweegbare producten 12. De communicatiekanalen 20 kunnen RF signalen zijn of elk ander geschikt communicatieprotocol.
Als, in het voorbeeld hierboven, de antenne welke geassocieerd is met elk detectiestation 30 echter niet naar behoren is georiënteerd, kan de locatiedata die door deze detectiestations 30 wordt ontvangen scheef zijn, of op een andere manier incorrect. Scheve locatiedata kan zorgen voor verwarring en verloren productiviteit bij arbeiders omdat ze niet in staat zijn om het beweegbare product 12 te lokaliseren. Bovendien zou de scheve locatiedata kunnen aangeven dat een correct geplaatst beweegbaar product 12 incorrect geplaatst is, wat leidt tot verdere complicaties bij het opslaan van de beweegbare producten 12 in percelen 10 met beperkte ruimte. De huidige technieken proberen de complicaties die geassocieerd zijn met verkeerde uitlijning van antennes op te lossen en daardoor te vermijden, deels door het bepalen van een versnellingssignatuur voor de antenne die overeenkomt met een optimale antenne-oriëntatie. Gebaseerd op de versnellingssignatuur kan de antenne constant gemonitord worden om te bepalen of de antenne ooit roteert, kantelt, en/of op een andere manier uit zijn optimale oriëntatie beweegt. Dienovereenkomstig kunnen de huidige technieken transporttijden verkorten, transportkosten verlagen, arbeidsproductiviteit verhogen, en productveiligheid en diefstalbeheermogelijkheden vergroten.
FIG. 2 illustreert een ander voorbeeld van een perceel 100 in de vorm van een winkellocatie met een pashokje 110, een achterkamer 112 en een verkoopvloer 102 waarop een verkooppuntstation (POS) 108 is verschaft met een computersysteem 116 en een interface 128 met, bijvoorbeeld, een optische scanner, touchpad, keypad, display, en data input/output interface in verbinding met het computersysteem 116. Het computersysteem 116 wordt bediend door een medewerker 24. Het perceel 100 omvat verder de network host computer of regelaar 16 die verbonden is met het veelvoud aan target detectiestations 30 welke over het perceel 100 gepositioneerd is, bijvoorbeeld via de netwerkswitch 18. Zoals verder hierin beschreven, zijn de target detectiestations 30 in staat om targets te lokaliseren en te tracken, inclusief bijvoorbeeld mensen, zoals de medewerker 24, maar ook verschillende winkelproducten die te koop zijn aangeboden op de vloer 102, bijv. kleding 106, handtassen 104, etc., die zijn ingericht op schappen, aan hangers, in rekken, etc. Elk van zulke producten kan getagd zijn met een radio frequentie (RF) identificatie (RFID) tag voor locatie en tracking, zoals beschreven. Het computersysteem 116 kan één of meer computers omvatten en is in bekabelde, draadloze, directe, of genetwerkte communicatie met de interface 128 en met elk target detectiestation 30, bijv. via de netwerkswitch
18. De interface 128 verschaft een mens/machine interface, bijv. een grafische user interface (GUI), welke informatie in pictogrammen en/of tekstuele vorm presenteert (bijv. representaties van locaties van de RFID getagde producten 104, 106) aan de medewerker 24, en om de uitvoering van verschillende processen die kunnen worden uitgevoerd door het computersysteem 116 te initiëren en/of wijzigen. Het computersysteem 116 en de interface 128 kunnen afzonderlijke hardware apparaten zijn en kunnen bijvoorbeeld een computer, een monitor, een toetsenbord, een muis, een printer, en verschillende andere hardware randapparatuur omvatten, of kunnen geïntegreerd zijn in een enkel hardware apparaat, zoals een mobiele smartphone, of een draagbare tablet, of een laptop computer. Verder kan de interface 128 in een smartphone 128 zijn of tablet, etc., terwijl het computersysteem 116 een lokale computer kan zijn, of een op afstand in een cloud gehoste computer. Het computersysteem 116 kan een draadloze RF zendontvanger omvatten die communiceert met elk target detectiestation
30. WiFi en Bluetooth zijn bijvoorbeeld open draadloze standaarden voor het utwisselen van data tussen elektronische apparaten.
De hierin beschreven werkwijzen en systemen verschaffen een middel voor het consistenter en nauwkeuriger tracken van de positie van de items die afgebeeld zijn in het geïllustreerde winkelperceel 100 in FIG. 2. De beschreven systemen en werkwijzen kunnen tracking van een kleding item 106 mogelijk maken die robuuster is en een hogere ruimtelijke nauwkeurigheid heeft, voor inventarisdoeleinden of voor diefstalpreventie. Bijvoorbeeld, een antenne van één of meer target detectiestations 30 kan verplaatst zijn uit de optimale oriëntatie, zodanig dat de RF signalen die ontvangen worden door de één of meer target detectiestations 30 scheef zijn. Gebruikmakend van de technieken van de onderhavige openbaring, kunnen de target detectiestations 30 een item tracken terwijl het item wordt bewogen richting het verkooppuntstation 108 ongeacht of de antenne is verplaatst. De regelaar 16 kan namelijk in communicatie zijn met verkooppuntstation 108 voor het ontvangen van een communicatie betreffende de verkoop van kledingitem 106. Het target detectiestation 30 kan scheve locatie informatie ontvangen die overeenkomt met het kledingitem 106 en de scheve locatie informatie automatisch aanpassen gebaseerd op een versnellingssignatuur welke overeenkomt met de optimale oriëntatie van de antenne. Bovendien kan het target detectiestation 30 automatisch een instelinstructie genereren om te communiceren naar de regelaar 16 of direct naar het computersysteem 116 om een medewerker 24 of andere arbeider in staat te stellen om de antenne terug in de optimale oriëntatie te manipuleren. Het target detectiestation 30 kan daarna een waarschuwing sturen naar de regelaar 16 die aanduidt dat het kledingitem 106 het verkooppuntstation 108 passeert richting de voordeur van het perceel 100. De regelaar 16 kan een gebeurtenismodule of een waarschuwingsmodule bevatten die een waarschuwingsbericht genereert en die het waarschuwingsbericht communiceert naar een diefstalwaarschuwingssysteem of naar de interface 128, in het geval dat er niet of niet naar behoren betaald was voor het kledingitem 106 terwijl het kledingitem 106 de voordeur van het perceel 100 nadert.
De medewerker 24 kan dan gepaste actie ondernemen om diefstal van het kledingitem 106 te voorkomen, waarmee potentiele winstderving door diefstal wordt verlaagd.
FIG. 3 is een perspectivisch aanzicht van een voorbeeld van een RFID detectiestation 300 dat in staat is om beweging welke geassocieerd is met de antenne 302 te detecteren en te analyseren.
Het voorbeeld van het RFID detectiestation 300 kan ingesloten zijn in een behuizing 304 welke is gemonteerd op een oppervlak (bijv. plafond, wand, steunconstructie, etc.) binnen en/of bij een opslagfaciliteit (bijv. perceel 10, 100). In het algemeen kan de behuizing 304 losneembaar worden gemonteerd op een oppervlak voor het faciliteren van herplaatsing van het RFID detectiestation 300, onderhoud aan het station 300, of voor elke andere geschikte reden.
De behuizing 304 echter typisch worden gemonteerd (bijv. tijdens installatie) op een oppervlak door gebruik te maken van onbeweegbare hardware, zodanig dat de antenne niet gemakkelijk kan roteren, draaien, of op een andere manier kan weg bewegen van de optimale oriëntatie die bereikt wordt tijdens installatie.
Op deze manier kan het RFID detectiestation 300 bewegende objecten snel en nauwkeurig lokaliseren en tracken binnen en/of bij de overeenkomstige opslagfaciliteit zonder interferentie van trillingen binnen een perceel door zware machines of omgevingsomstandigheden (bijv. storm, hagel, aardbevingen, etc.), HVAC systemen, of direct fysiek contact met het RFID detectiestation 300. De antenne 302 kan additioneel een kantelsensor (niet afgebeeld) omvatten.
In het algemeen kan de kantelsensor een versnellingsmeter zijn en de versnelling van de antenne meten. De kantelsensor kan periodieke evaluaties maken van de versnelling van de antenne 302, de kantelsensor kan een real-time continue stroom van versnellingsdata welke geassocieerd zijn met de antenne 302 verschaffen, of elke combinatie hiervan. Zoals afgebeeld kan de antenne 302 in het algemeen georiënteerd zijn in een naar beneden gerichte richting naar de vloer van de overeenkomstige opslagfaciliteit voor het optimaal ontvangen van signalen van de getagde objecten die zich beneden bevinden. Dienovereenkomstig kan deze naar beneden gerichte oriëntatie overeenkomen met een door de kantelsensor opgenomen versnellingssignaal dat kan worden geïdentificeerd als een versnellingssignatuur van de optimale oriëntatie van de antenne 302. Als trillingen of andere interferentie er voor zorgen dat de antenne 302 roteert of wegschuift van de naar beneden gerichte richting (bijv. schuin naar rechts, links, achteren, en/of voren), dan kan de kantelsensor een versnellingssignaal opnemen dat afwijkt van de versnellingssignatuur. De kantelsensor kan dit versnellingssignaal verzenden naar een processor (niet afgebeeld) welke ingesloten is in het RFID detectiestation 300 om te bepalen dat de antenne heeft bewogen (bijv. verkeerd is uitgelijnd) en, in uitvoeringsvormen, om signalen welke ontvangen zijn door de antenne 302 overeenkomstig aan te passen en/of om te bepalen hoe de antenne 302 opnieuw uitgelijnd kan worden.
FIG. 4 is een blokdiagram dat representatief is voor een voorbeeld van een logisch circuit welke in staat is om bijvoorbeeld één of meer componenten van de voorbeelden van systemen te implementeren, en in het bijzonder een voorbeeld van een RFID detectiestation 400 (bijv. RFID detectiestation 30). Het RFID detectiestation 30 kan in het algemeen locatiedata opnemen vanuit één of meer RFID tags binnen een perceel (bijv. perceel 10, 100). Deze locatiedata kan worden verzonden naar een regelaar (bijv. regelaar 16) welke locatiedata ontvangt van een veelvoud van de RFID detectiestations, en vervolgens gebruikt worden voor triangulatie en/of trilateratie voor het bepalen van de locatie van de RFID tags binnen het perceel.
Het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 omvat een processor 402, zoals bijvoorbeeld één of meer microprocessors, regelaars, en/of elk geschikt type processor.
Het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 omvat verder geheugen (bijv. vluchtig geheugen of niet-vluchtig geheugen) 404 dat toegankelijk is door de processor 402, bijvoorbeeld via een geheugenregelaar (niet afgebeeld). Het voorbeeld van een processor 402 interageert met het geheugen 404 voor het verkrijgen van, bijvoorbeeld, machine-leesbare instructies welke opgeslagen zijn in het geheugen 404. In het algemeen wordt het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 bediend onder controle van de processor 402, om RF stralen uit te zenden naar de tags op de targets, en om RF antwoordsignalen te ontvangen van de tags, en daarmee de payloads van de tags die in een leeszone van het RFID detectiestation 400 zijn te ondervragen en te verwerken.
De RFID leeszone kan gedefinieerd worden door de antenne 406 en geregeld worden door het richten van stralen door een regelaar 408. Tijdens bedrijf neemt het RFID detectiestation 400 payload data of target data op welke de tags en de geassocieerde producten (bijv. beweegbare producten 12) identificeren.
De regelaar 408 regelt daarna het RFID detectiestation 400 om de tags op de producten te lezen in een leesbedrijfsmodus in overeenstemming met een set leesparameters.
Het voorbeeld van een RFID detectiestation 400 kan verder een netwerk interface 410 omvatten om communicatie met andere machines toe te staan via, bijvoorbeeld, één of meer computernetwerken, zoals een local area network (LAN) of een wide area network (WAN), bijv. het Internet.
Het voorbeeld van een netwerk interface 410 kan elk geschikt type van communicatie interface(s) omvatten (bijv. bekabelde en/of draadloze interfaces) die geconfigureerd zijn om te werken in overeenstemming met elk(e) geschikt(e) protocol(len), bijv. Ethernet voor bekabelde communicaties en/of IEEE 802.11 voor draadloze communicaties. De processor 402 kan bijvoorbeeld communiceren met een gecentraliseerde regelaar via de netwerk interface 410 om het lezen van RFID tags te coördineren, en de processor 402 kan de centrale regelaar voorzien van gedragsinformatie van een RFID tag zodat de centrale regelaar de locatie van een RFID tag in een perceel kan bepalen. Bovendien omvat het voorbeeld van een RFID detectiestation 400 input/output (T/O) interfaces 412 om ontvangst van gebruikersinput en communicatie van outputdata naar de gebruiker mogelijk te maken, wat bijvoorbeeld elk aantal toetsenborden, muizen, USB drives, optische drives, schermen, touchscreens, etc. kan omvatten.
Zoals genoemd kan het voorbeeld van een RFID detectiestation 400 een antenne 406 omvatten welke werkzaam is voor het detecteren en ontvangen van een RFID tagsignaal voor het bepalen van een statische locatie van een target object en/of de positie van het target object, terwijl dit beweegt binnen een perceel (bijv. percelen 10 en 100). Meer in het bijzonder omvat de antenne 406 een kantelsensor 414 welke geconfigureerd is voor het meten en opnemen van versnellingssignalen welke geassocieerd zijn met de antenne 406. De kantelsensor 414 kan bijvoorbeeld een versnellingsmeter zijn en kan één of meer processors (niet afgebeeld) omvatten voor het onafhankelijk analyseren van de gemeten versnellingssignalen en het genereren van waarschuwingssignalen.
Bijvoorbeeld, zoals verder hierin beschreven, kan bij installatie van het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 in een perceel, de kantelsensor 414 een versnellingssignaal welk geassocieerd is met de antenne meten, dat een versnellingssignatuur van de antenne vertegenwoordigt wanneer deze correct georiënteerd is. De kantelsensor 414 kan de meting van de versnellingssignatuur verzenden naar geheugen 404 voor opslag. Daarna kan de kantelsensor 414 versnellingssignalen welke geassocieerd zijn met de antenne 406 meten en analyseren door het vergelijken van de versnellingssignalen met de versnellingssignatuur welke is opgeslagen in geheugen 404. Als de versnellingssignalen verder afwijken van de versnellingssignatuur dan een drempel hoeveelheid, kan de kantelsensor 414 een waarschuwingssignaal genereren welke aan een gebruiker aanduidt (bijv. een medewerker 24 bij een computersysteem 116) dat de antenne is verplaatst (bijv. verkeerd uitgelijnd is). In uitvoeringsvormen kan de kantelsensor 414 additioneel een instelinstructie genereren welke aan een gebruiker aanduidt hoe de antenne kan worden ingesteld om deze te herstellen in de optimale oriëntatie. Het moet begrepen worden dat de hierboven en hierin beschreven analyse door de kantelsensor 414 en/of de processor 402 van het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 kan worden uitgevoerd.
De inrichting voor het lokaliseren en tracken van een target in een perceel kan omvatten dat de regelaar 408 één of meer processors en één of meer geheugens heeft. De inrichting kan een veelvoud aan target detectiestations omvatten die overal op een perceel zijn ingezet. Die target detectiestations kunnen bijvoorbeeld ingezet zijn 1n overhead posities op het perceel. Verder kan, in uitvoeringsvormen, het voorbeeld van het RFID detectiestation 400 elementen omvatten die niet afgebeeld zijn in FIG. 4, zoals een RFID tag database welke informatie kan opslaan die geassocieerd is met een veelvoud aan RFID tags zoals een huidige locatie van het veelvoud aan RFID tags, een geschiedenis van locaties van de RFID tags, geassocieerde items of producten die fysiek gekoppeld zijn aan de RFID tags, etc.
FIG. 5 is een stroomdiagram dat representatief is voor een werkwijze 500 voor het bepalen van beweging welke geassocieerd 1s met een antenne van een ontvanger. In het algemeen kan een kantelsensor zijn ingebouwd in de antenne, en daardoor beweging van de antenne detecteren. Meer in het bijzonder kan de kantelsensor versnelling welke geassocieerd is met de antenne detecteren, die daarna vertaald kan worden naar een overeenkomstige beweging van de antenne. De beweging kan worden geassocieerd met, bijvoorbeeld, elk contact, trillingen, stoten en/of andere kracht die op de antenne wordt uitgeoefend waardoor de antenne roteert of kantelt van een positie naar een andere positie. Echter, een kantelsensor (bijv. versnellingsmeter) kan altijd een versnellingssignaal genereren dat ten minste de versnelling veroorzaakt door zwaartekracht bevat. Als gevolg, kan elk gegeven versnellingssignaal alleen beweging aanduiden als de componenten van het versnellingssignaal afwijken van een referentie versnellingssignaal. Dus, om een versnelling te vertalen naar een overeenkomstige beweging, moet eerst het referentie versnellingssignaal worden vastgesteld.
Dienovereenkomstig kan de werkwijze 500 beginnen door het genereren van een eerste versnellingssignaal welke geassocieerd is met de antenne (blok 502). Het eerste versnellingssignaal kan overeenkomen met een versnellingssignaal dat gegenereerd is door de kantelsensor, bijvoorbeeld, na installatie van de ontvanger (bijv. RFID detectiestation 300). Het eerste versnellingssignaal kan één of meer axiale componenten hebben, en ten minste één van de één of meer axiale componenten kan in hoofdzaak niet-nul zijn. In uitvoeringsvormen kan de kantelsensor een versnellingsmeter omvatten. Blok 502 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414.
De werkwijze 500 kan verdergaan door het vaststellen van een versnellingssignatuur gebaseerd op het eerste versnellingssignaal (blok 504). De versnellingssignatuur kan overeenkomstig zijn met de antenne en kan in het algemeen drie componenten hebben. Bijvoorbeeld, neem aan dat een RFID detectiestation met een antenne en een zoals hierin beschreven kantelsensor wordt geïnstalleerd in een magazijn of ander perceel (bijv. perceel 10, 100). Tijdens installatie kan een technicus de antenne optimaal oriënteren in een naar beneden gerichte richting naar de vloer van het perceel, en de kantelsensor kan daarna het eerste versnellingssignaal genereren.
Neem verder aan dat het eerste versnellingssignaal drie componenten heeft die geassocieerd zijn met drie hoofd-versnellingsassen (bijv. x, y, en z). Dienovereenkomstig kan het eerste versnellingssignaal worden vertegenwoordigd door een vectorgrootheid van het type: &=A2+B9+C2 (1)
waarbij A, B, en C scalaire waarden zijn tussen 0 Gen 1 G, G staat voor de zwaartekracht van de Aarde (-9.8 m/s2), en £, ÿ, en 2 staan voor eenheidsvectoren in drie verschillende richtingen.
Als een vereenvoudigd voorbeeld, kan het eerste versnellingssignaal zijn:
ü = 02 +09 +12 (2)
waarbij 2 staat voor een eenheidsvector in de naar beneden gerichte richting naar de vloer van het perceel.
In de praktijk kan het onpraktisch zijn om de antenne in een strikt naar beneden gerichte richting te oriënteren.
Als gevolg kan de kantelsensor waarschijnlijk geen versnellingssignaal genereren met een exacte nul-waarde voor één of meer van de scalaire waarden die geassocieerd zijn met de eenheidsvectoren.
In ieder geval kan de kantelsensor een eerste versnellingssignaal genereren met de waarden die vertegenwoordigd zijn in vergelijking (2), en het eerste versnellingssignaal opslaan als de versnellingssignatuur die geassocieerd is met de antenne.
Alternatief kan de antenne optimaal worden georiënteerd in een richting die niet primair naar beneden is gericht naar de vloer van het perceel.
Bijvoorbeeld, een RFID detectiestation kan gepositioneerd zijn in een hoek van een magazijn of ander perceel.
Veel van de getagde objecten kunnen dichter bij het centrale binnendeel van het perceel zijn gelegen, en als zodanig kan de optimale oriëntatie van het RFID detectiestation omvatten dat de antenne richting het centrale binnendeel van het perceel wordt geroteerd.
Dienovereenkomstig kan de kantelsensor bij installatie een eerste versnellingssignaal genereren dat vergelijkbaar is met:
ä=0.3% + 0.39 + 0.92 (3) welk de kantelsensor vervolgens kan opslaan als de versnellingssignatuur die geassocieerd is met de antenne.
In uitvoeringsvormen kan het RFID detectiestation één van een veelvoud aan RDIF detectiestations zijn die overal op een perceel gepositioneerd zijn.
In het algemeen, als een getagd object wordt verplaatst over een perceel, kunnen waarschijnlijk meerdere RFID detectiestations antwoordsignalen ontvangen van de tag die geassocieerd is met het getagde object.
De meerdere antwoordsignalen die worden ontvangen kunnen collectief worden geanalyseerd voor het bepalen (bijv. via triangulatie en/of trilateratie) van een positie van het getagde object.
Als gevolg kan een installatietechnicus de positie van het getagde object gebruiken om te valideren of een specifieke antenne of antennereeks optimaal uitgelijnd is.
Namelijk, als de positie van het getagde object nauwkeurig is, kan de technicus concluderen dat de ontvangen signalen niet vervormd waren door verkeerd uitgelijnde antennes die geassocieerd zijn met de RFID detectiestations.
Overeenkomstig kan elk RFID detectiestation één of meer antennes hebben, en kan elk station een RFID tagsignaal ontvangen dat overeenkomt met een getagd object. Een individueel RFID detectiestation en/of een backend-hub (bijv. regelaar 16) kan daarna een locatie bepalen die geassocieerd is met het getagde object gebaseerd op de ontvangen antwoordsignalen, welke elk het RFID tagsignaal van het getagde object bevatten. Bovendien kan het RFID detectiestation (bijv. via processor 402) of backend-hub de versnellingssignatuur welke overeenkomt met een antenne van het RFID detectiestation vaststellen gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object. Het RFID detectiestation en/of backend-hub kan automatisch de versnellingssignatuur vaststellen, of via een gebruiker/technicus een input ontvangen die aanduidt dat de antenne van het RFID detectiestation correct/optimaal is uitgelijnd.
De werkwijze 500 kan worden voortgezet door het genereren van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne (blok 506).
Het tweede versnellingssignaal kan één of meer axiale componenten hebben, en ten minste één van de één of meer axiale componenten kan in hoofdzaak niet-nul zijn. In uitvoeringsvormen kan de kantelsensor, welke omvat is in de antenne, versnellingssignalen genereren volgens een vooraf bepaalde frequentie. De kantelsensor kan bijvoorbeeld het eerste versnellingssignaal genereren op een tijdstip to en het tweede versnellingssignaal genereren op een tijdstip tı na een tijdsduur D. De tijdsduur D kan elke tijdsduur zijn zoals, zonder beperking, één minuut, tien minuten, één uur, twaalf uren, vijf dagen, of elke andere geschikte tijdsduur of combinatie daarvan. Blok 506 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414.
In uitvoeringsvormen kan de kantelsensor, welke omvat is in de antenne, continu versnellingssignalen genereren. De kantelsensor kan een real-time, bijna real-time, en/of een vertraagde continue stroom van versnellingsdata welke overeenkomstig is met de antenne genereren. Het eerste versnellingssignaal kan bijvoorbeeld een continue stroom van versnellingsdata omvatten welke een in hoofdzaak consistente versnelling vertegenwoordigt die overeenkomstig 1s met de antenne. Als voorbeeld kan het eerste versnellingssignaal een versnellingsvector omvatten dat vergelijkbaar is met vergelijking (2) die een antenne in hoofdzaak in stand houdt tijdens een eerste tijdframe 7. Elke component van de versnellingsvector (bijv. scalaire waarden A, B, en C welke geassocieerd zijn met de eenheidsvectoren) kan namelijk met een paar procentpunten afwijken van de scalaire waarden die vertegenwoordigd zijn in vergelijking (2) op verschillende punten tijdens het eerste tijdframe 7.
Verder in dit voorbeeld, kan de antenne een externe kracht ontvangen (bijv. via trillingen, direct fysiek contact, etc.) waardoor de antenne kantelt, roteert, of op een andere manier van positie verandert nadat het eerste tijdframe 7 is verstreken. De kantelsensor kan doorgaan met het genereren van versnellingsdata, maar de data zal nu overeenkomstig kunnen zijn met het tweede versnellingssignaal, en kan componenten hebben die vergelijkbaar zijn met de versnellingsvector van vergelijking (3). Bovendien kan de kantelsensor een tweede versnellingssignaal genereren op elk punt na het eerste tijdframe 7, en kan heteen vertraging inbouwen bij het genereren van het tweede versnellingssignaal. De vertraging kan het verminderen van het aantal valse waarschuwingen dat wordt gegenereerd door de kantelsensor faciliteren, zoals verder hierin beschreven.
De werkwijze 500 gaat verder door het bepalen van een signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal (blok 508). In het algemeen kan signaalverschil een vertegenwoordiging zijn van één of beide van een indicatie of het tweede versnellingssignaal een verplaatsing van de antenne ten opzichte van het RFID detectiestation aangeeft en een mate waarin de antenne is verplaatst.
De versnellingsmeter kan versnellingsdata genereren in antwoord op elke beweging die geassocieerd is met de antenne. Deze beweging kan omvatten dat een technicus/arbeider het RFID detectiestation herpositioneert, het RFID detectiestation verwijdert om onderhoud te plegen aan het station, of elke andere geschikte reden. Echter, deze bewegingen die geassocieerd zijn met het hele RFID detectiestation zouden geen verplaatsing van de antenne ten opzichte van het RFID detectiestation (bijv. een kanteling, een rotatie, een hoekverplaatsing, etc.) kunnen aanduiden. Bovendien zouden bewegingen die geassocieerd zijn met het hele RFID detectiestation een versnellingssignaal met een grotere magnitude kunnen genereren dan de versnellingssignatuur die geassocieerd is met de antenne, omdat de beweging versnelling kan omvatten die toe te schrijven is aan fysieke verplaatsing in aanvulling op de versnelling als gevolg van de zwaartekracht. Blok 508 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414.
Dienovereenkomstig kan de kantelsensor controleren of het tweede versnellingssignaal duidt op een verplaatsing van de antenne ten opzichte van het RFID detectiestation door de totale magnitude van het tweede versnellingssignaal te vergelijken met de versnellingssignatuur. De totale magnitude van het tweede versnellingssignaal en de versnellingssignatuur kunnen op de volgende manier worden berekend: lä =V42+B2+C2 © waarbij A, B, en C de beschreven scalaire waardes zijn, met verwijzing naar vergelijking (1). De versnellingssignatuur kan bijvoorbeeld een vectorvertegenwoordiging hebben die vergelijkbaar is met vergelijking (2), zodanig dat de totale magnitude van de versnellingssignatuur equivalent is aan de zwaartekracht van de Aarde G (bijv. -9.8 m/s2). Het tweede versnellingssignaal kan een vectorvertegenwoordiging hebben die vergelijkbaar is met vergelijking (3), zodanig dat de totale magnitude van het tweede versnellingssignaal equivalent is aan 70.995 keer de zwaartekracht van de Aarde G. De kantelsensor zou kunnen bepalen dat het verschil in totale magnitude tussen de versnellingssignatuur en het versnellingssignaal zo klein is dat de kantelsensor het tweede versnellingssignaal categoriseert als representatief voor een versnelling die overeenkomstig is met de antenne, in plaats van het RFID detectiestation. Op deze manier kan, in uitvoeringsvormen, de totale magnitude van de versnellingssignatuur equivalent of in hoofdzaak equivalent zijn aan de totale magnitude van het tweede versnellingssignaal. De kantelsensor kan dan bepalen dat het signaalverschil toe te schrijven is aan een beweging van de antenne, en kan beweging van de ontvanger (bijv. RFID detectiestation) uitsluiten.
Als een ander voorbeeld kan het tweede versnellingssignaal een vectorvertegenwoordiging hebben dat gegeven is door: 4 =12 +29 +22 (5) zodanig dat de totale magnitude van het tweede versnellingssignaal equivalent is aan drie keer de zwaartekracht van de Aarde G. De kantelsensor zou kunnen bepalen dat de totale magnitude van het tweede versnellingssignaal de totale magnitude van de versnellingssignatuur overschrijdt met meer dan een drempelhoeveelheid van een totale magnitude. Als gevolg zou de kantelsensor het tweede versnellingssignaal dat vertegenwoordigd is door vergelijking (5) niet kunnen karakteriseren als een beweging die geassocieerd is met een verplaatsing van de antenne ten opzichte van het RFID detectiestation (bijv. een draaiing, een rotatie, een hoekverplaatsing, etc.).
De kantelsensor kan ook een signaalverschil bepalen tussen het tweede versnellingssignaal en de versnellingssignatuur door het bepalen van een mate waarmee de antenne is verplaatst. Met verwijzing naar een eerder voorbeeld, kan de kantelsensor bepalen dat een tweede versnellingssignaal met een totale magnitude van 0.995 keer de zwaartekracht van de Aarde G een verplaatsing van de antenne kan vertegenwoordigen wanneer de versnellingssignatuur een vectorvertegenwoordiging heeft die consistent is met vergelijking (2). Verder kan de kantelsensor verschillen bepalen tussen elk paar van componentwaarden (bijv. 0.3 G, 0.3 G, en 0.1 G voor de £, ÿ, en 2 componenten van het tweede versnellingssignaal, en 0 G, 0 G en 1 G voor de X, ÿ, en 2 componenten van de versnellingssignatuur). Op deze manier kan de kantelsensor of andere geschikte processor bepalen dat de antenne is verplaatst, wat geresulteerd heeft in een verandering van 0.3 G in de £ richting (bijv. de richting die geassocieerd is met de £ component), 0.3 Gin de richting, en 0.1 G in de 2 richting.
In uitvoeringsvormen kan de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten hebben. Deze drempelwaarden kunnen afwijkingen van elk van de versnellingssignatuurcomponenten vertegenwoordigen, die de kantelsensor faciliteren bij het bepalen van een verplaatsing van de antenne ten opzichte van het RFID detectiestation. De versnellingssignatuur kan bijvoorbeeld drempelwaarden van axiale componenten hebben die een afwijking van vijf procent toestaan van de £ component van de versnellingssignatuur, een afwijking van tien procent van de 5 component van de versnellingssignatuur, en een afwijking van tien procent van de 2 component van de versnellingssignatuur. Additioneel of alternatief kunnen de drempelwaarden van axiale componenten vooraf bepaalde numerieke waarden zijn die overeenkomstig zijn met elke axiale component, zoals 0.3 G in de £ component, 0.1 Gin de ÿ component, en 0.2 G in de 2 component, en/of elke andere geschikte drempelvertegenwoordiging met betrekking tot de versnellingssignatuur. Verder in deze uitvoeringsvormen, kan de werkwijze 500 worden voortgezet door het bepalen of enige axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt (blok 510). De kantelsensor kan elke axiale component van het tweede versnellingssignaal vergelijken met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur. Als de kantelsensor bepaalt dat geen axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt, kan de werkwijze 500 terugkeren naar blok 506 (NEE-tak van blok 510). Als de kantelsensor bepaalt dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt, kan de werkwijze verdergaan naar block 514 (JA-tak van blok 510). In utvoeringsvormen kan de werkwijze 500 doorgaan met optioneel blok 512 als de kantelsensor bepaalt dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt. Blok 510 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414.
Verder in het voorbeeld hierboven, kan de versnellingssignatuur een vectorvertegenwoordiging hebben die vergelijkbaar is met vergelijking (2), en kan het tweede versnellingssignaal een vectorvertegenwoordiging hebben die beschreven is door vergelijking (3). De kantelsensor of andere processor kan een verschil berekenen tussen elke component van de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal voor het bepalen van verschilwaarden van 0.3 G, 0.3 G, en 0.1 G voor de £, ÿ, en 2 componenten, respectievelijk. De kantelsensor kan vervolgens de verschilwaarden vergelijken met elk van de overeenkomstige drempelwaarden van axiale componenten. De kantelsensor kan namelijk de
0.3 G verschilwaarde in de £ component vergelijken met de 0.3 G drempelwaarde van de £ component, de 0.3 G verschilwaarde in de ÿ component met de 0.1 G drempelwaarde van de 5 component, en de 0.3 G verschilwaarde in de 2 component met de 0.2 G drempelwaarde van de 2 component. Op deze manier kan de kantelsensor bepalen dat de ÿ en 2 componenten van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarden van axiale componenten overschrijden. Weer verder in deze uitvoeringsvormen, kan de kantelsensor de verschilwaarden berekenen voor elke component van het tweede versnellingssignaal en bepalen of enige verschilwaarde de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt vooraf aan het bepalen van het signaalverschil. In grote lijnen kan de kantelsensor elke verschilwaarde vergelijken met de overeenkomstige axiale drempelwaarde, en in antwoord op het bepalen dat ten minste één verschilwaarde welke geassocieerd 1s met een axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt, kan de kantelsensor vervolgens het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, zoals hierboven beschreven. Op deze manier kan de kantelsensor vermoeden dat het tweede versnellingssignaal is geassocieerd met een verplaatsing van de antenne om de additionele stap van het bevestigen van dat vermoeden te verwijderen. Echter, als het tweede versnellingssignaal zodanig afwijkt van de versnellingssignatuur dat ten minste één verschilwaarde de overeenkomstige axiale drempelwaarde overschrijdt, kan de kantelsensor controleren of het tweede versnellingssignaal is geassocieerd met een verplaatsing van de antenne (bijv. bepalen van het signaalverschil).
Additioneel of alternatief, in uitvoeringsvormen, kan de antenne een vervormd RFID tagsignaal ontvangen welke de kantelsensor aanspoort om een tweede versnellingssignaal te genereren. Een antenne kan bijvoorbeeld verplaatst zijn en daarna een vervormd of scheef RFID tagsignaal ontvangen, of de antenne kan helemaal geen RFID tagsignaal ontvangen terwijl omringende RFID detectiestations wel een RFID tagsignaal ontvangen. In ieder geval kan het RFID detectiestation proberen om het vervormde RFID tagsignaal te interpreteren. In antwoord op het niet in staat zijn om het vervormde RFID tagsignaal te interpreteren, kan de kantelsensor een tweede versnellingssignaal genereren. De kantelsensor of andere geschikte processor (bijv. processor 402) kan daarna het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
Verder in deze uitvoeringsvormen, en in situaties waarin een eerste antenne faalt om een RFID tagsignaal te ontvangen terwijl andere omringende RFID detectiestations het RFID tagsignaal ontvangen, kan een server (bijv. regelaar 16) of andere processor de positie van het getagde object berekenen gebaseerd op de ontvangen RFID tagsignalen. De server en/of de processor die geassocieerd is met de eerste antenne kan bepalen of de eerste antenne een RFID tagsignaal ontvangen zou moeten hebben, gebaseerd op de positie van het getagde object. De kantelsensor kan vervolgens een tweede versnellingssignaal genereren en doorgaan met het bepalen van het signaalverschil tussen het tweede versnellingssignaal en de versnellingssignatuur als de server en/of processor bepalen dat de eerste antenne het RFID tagsignaal zou moeten hebben ontvangen, maar dat dat niet gebeurd is (wat bijv. een verkeerde uitlijning van de eerste antenne aanduidt).
De werkwijze 500 kan optioneel worden voortgezet door het bepalen van een instelinstructie om de oriëntatie van de antenne te corrigeren (optioneel blok 512). In het algemeen kan de kantelsensor en/of andere processor (bijv. processor 402) het signaalverschil evalueren tussen het tweede versnellingssignaal en de versnellingssignatuur om te bepalen hoe de antenne versteld zou moeten worden om de antenne terug te plaatsen in de optimale oriëntatie (bijv. zoals aangeduid door de versnellingssignatuur). De kantelsensor en/of andere processor kan de componenten van het signaalverschil vertalen naar richtingsinstructies die een technicus/arbeider kan gebruiken om de antenne te heroriënteren.
De instelinstructie kan elke geschikte indicatie omvatten, zoals alfanumerieke tekens, symbolen, kleuren, grafische elementen, videos, patronen en/of andere audio/visuele indicaties.
De kantelsensor kan bijvoorbeeld bepalen dat de antenne naar rechts verplaatst zou moeten worden in een poging om de antenne in het centrum van zijn bewegingsbereik te plaatsen (bijv. wijzend naar een vloer van een perceel wanneer de antenne aan het plafond is opgehangen). Blok 512 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414. De werkwijze 500 kan verdergaan door het genereren van een waarschuwingssignaal dat de beweging aanduidt (blok 514). In het algemeen, wanneer de kantelsensor eenmaal bepaalt dat één of meer axiale component(en) van het tweede versnellingssignaal een axiale drempelwaarde van de versnellingssignatuur overschrijdt, kan de kantelsensor automatisch doorgaan om het waarschuwingssignaal te genereren.
Het waarschuwingssignaal kan aanduiden aan een gebruiker/technicus dat de antenne is verplaatst op een niet-optimale manier, en kan verder het RFID detectiestation inclusief de antenne aanwijzen (bijv. zoals door een ID of door een pictografische layout van het perceel met het RFID detectiestation daarin ge-highlight). De kantelsensor kan het waarschuwingssignaal verzenden (bijv. via het netwerk interface 410) naar een centrale regelaar (bijv. regelaar 16) voor vertraagde distributie naar een technicus/arbeider of direct naar een computersysteem voor onmiddellijke weergave aan een gebruiker (bijv. via interface 128 of computersysteem 116). Het waarschuwingssignaal kan verder elke instelinstructie aanduiden die bepaald zou kunnen worden door de kantelsensor en/of andere processor (bijv. processor 402), en kan verder elke begeleidende grafische elementen, audio/visuele hints, alfanumerieke tekens, video's, symbolen, kleuren, patronen, en/of andere geschikte indicaties omvatten. Blok 514 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de kantelsensor 414.
In uitvoeringsvormen kan ten minste één van de processor (bijv. processor 402) of de kantelsensor (bijv. kantelsensor 414) het waarschuwingssignaal genereren. Bovendien kunnen de processor en/of de kantelsensor een timestamp welke geassocieerd is met het tweede versnellingssignaal toevoegen in het waarschuwingssignaal. In het algemeen kan elk versnellingssignaal dat gegenereerd is door de kantelsensor een geassocieerde timestamp omvatten om te registreren wanneer het versnellingssignaal was gegenereerd. Elke geassocieerde timestamp kan in geheugen (bijv. geheugen 404) worden opgeslagen, en kan toegankelijk zijn voor de kantelsensor en/of processor wanneer deze het waarschuwingssignaal genereren. De kantelsensor en/of processor kunnen bijvoorbeeld een waarschuwingssignaal genereren dat een RFID detectiestation identificeert welk overeenkomstig is met de verplaatste antenne, en een timestamp welke aanduidt wanneer bepaald was dat de antenne was verplaatst, zoals “Eenheid XX, verkeerd uitgelijnd op tijdstip XX,” of elke andere geschikte bewoording.
Additioneel of alternatief, in uitvoeringsvormen, kunnen de kantelsensor en/of processor ten minste één van (1) de versnellingssignatuur aanpassen om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal, of (ii) een vermogensniveau compenseren (bijv. via de antenne 406) dat is geassocieerd met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen bij het genereren van het waarschuwingssignaal. Zoals genoemd, kan de versnellingssignatuur de optimale oriëntatie van de antenne vertegenwoordigen voor een bepaalde bevestiging van het overeenkomstige
RFID detectiestation binnen een perceel. Echter, de versnellingssignatuur zou niet optimaal kunnen blijven in het geval dat het RFID detectiestation wordt gemonteerd op een andere locatie binnen het perceel. Daarom kan de kantelsensor optioneel, in antwoord op het genereren van het waarschuwingssignaal, het tweede versnellingssignaal vaststellen als de versnellingssignatuur. Het waarschuwingssignaal kan bijvoorbeeld een optie omvatten voor een technicus/arbeider om de versnellingssignatuur opnieuw vast te stellen in het geval dat het RFID detectiestation heeft bewogen en/of is verplaatst binnen het perceel.
Verder in deze uitvoeringsvormen kan de antenne een vermogensniveau, welk is geassocieerd met uitgezonden signalen, aanpassen om de beweging te compenseren. De antenne kan moeilijkheden ervaren bij het ontvangen van RFID tagsignalen vanuit getagde objecten omdat de antenne niet optimaal georiënteerd is. Om de kans op het ontvangen van RFID tagsignalen te vergroten, kan de antenne het vermogensniveau van uitgezonden signalen verhogen of op een andere manier aanpassen. Op deze manier kan de antenne doorgaan met het ontvangen van RFID tagsignalen en het deelnemen aan het triangulatie/trilateratieproces totdat de antenne opnieuw wordt uitgelijnd.
Wanneer de antenne eenmaal opnieuw is uitgelijnd, kan de kantelsensor een navolgend versnellingssignaal genereren, dit vergelijken met de versnellingssignatuur, en bepalen of de uitlijning succesvol was. De kantelsensor en/of de processor (bijv. processor 402) kan er daarna voor zorgen dat de antenne het vermogensniveau dat geassocieerd is met de uitgezonden signalen opnieuw aanpast.
In uitvoeringsvormen kan de kantelsensor en/of andere processor automatisch een waarschuwingssignaal genereren en verzenden naar een apparaat van een gebruiker (bijv. draagbaar apparaat 22, computersysteem 116, interface 128) op een ongevraagde manier. De kantelsensor kan bijvoorbeeld automatisch het waarschuwingssignaal genereren, het waarschuwingssignaal verzenden naar het apparaat van de gebruiker, en er voor zorgen dat het apparaat van de gebruiker het waarschuwingssignaal weergeeft bij ontvangst.
Bovendien kan het waarschuwingssignaal een bevestigingsverzoek omvatten namens een technicus/arbeider om te verzekeren dat een bestemde partij het waarschuwingssignaal ziet en leest.
De in FIG. 6 afgebeelde uitvoeringsvorm toont het RFID detectiestation 300 vastgemaakt aan een bevestigingsbeugel 600. De bevestigingsbeugel 600 staat toe dat het RFID detectiestation 300 aan een wand of ander stevig oppervlak kan worden gemonteerd.
In de getoonde uitvoeringsvorm heeft de bevestigingsbeugel 600 een reflectorplaat 602 en bevestigingsmiddelen 6044 en 604b.
De bevestigingsmiddelen 604a en 604b zijn afgebeeld als schroeven maar kunnen elk ander type bevestigingsmiddel zijn die bekend zijn in de techniek om een montageplaat aan een muur te bevestigen.
De reflectorplaat 602 is naast de antenne van het RFID detectiestation 300 gepositioneerd, zodanig dat wanneer het RFID detectiestation aan een wand is gemonteerd, de reflectorplaat 602 tussen de wand en de antenne zit, en in staat is om uitzendingen vanuit de antenne terug te reflecteren richting de antenne.
Dit zorgt ervoor dat het stralingspatroon van de antenne niet te zeer beïnvloed wordt door de wand.
De bevestigingsbeugel 600 wordt aan de wand gemonteerd via twee bevestigingsmiddelen 6044 en 604b.
De bevestigingsbeugel 600 is vervolgens in staat om het RFID detectiestation 300 te ontvangen via twee flenzen welke zich uitstrekken vanuit de bevestigingsbeugel 600 tegenover de reflecterende plaat 602. De twee flenzen en de behuizing 304 grijpen in elkaar om het RFID detectiestation 300 vast te houden.
FIG. 7 toont een tweede perspectivisch aanzicht van het RFID detectiestation met een bevestigingsbeugel, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
FIG. 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, en 15 tonen verschillende aanzichten van een RFID detectiestation, in overeenstemming met hierin beschreven uitvoeringsvormen.
De beschrijvingen hierboven verwijzen naar de begeleidende figuren.
Alternatieve uitvoeringen van de voorbeelden die vertegenwoordigd zijn door de blokdiagrammen en figuren omvatten één of meer additionele of alternatieve elementen, processen en/of apparaten.
Additioneel of alternatief kunnen één of meer van de voorbeeldblokken van de diagrammen of elementen van de figuren worden gecombineerd, verdeeld, herschikt of weggelaten.
Componenten die worden vertegenwoordigd door de blokken van de diagrammen en elementen van de figuren worden geïmplementeerd door hardware, software, firmware, en/of elke combinatie van hardware, software en/of firmware.
In sommige voorbeelden wordt ten minste één van de componenten die vertegenwoordigd is door de blokken van de diagrammen of elementen van de figuren geïmplementeerd door een logisch circuit.
Zoals hierin gebruikt, is de term “logisch circuit” utdrukkelijk gedefinieerd als een fysiek apparaat omvattende ten minste één hardware component welke is geconfigureerd (bijv. via werking in overeenstemming met een vooraf bepaalde configuratie en/of via uitvoering van opgeslagen machine-leesbare instructies) voor het regelen van één of meer machines en/of voor het uitvoeren van de werking van één of meer machines.
Voorbeelden van een logisch circuit omvatten één of meer processors, één of meer coprocessors, één of meer microprocessors, één of meer regelaars, één of meer digitale signaal processors (DSPs), één of meer applicatie-specifieke integrated circuits (ASICS), één of meer field programmable gate arrays (FPGAs), één of meer microcontroller units (MCUs), één of meer hardware accelerators, één of meer special-purpose computerchips, en één of meer system-on-a-chip (SoC) apparaten.
Sommige voorbeelden van logische circuits, zoals ASICs of FPGAs, zijn specifiek geconfigureerde hardware voor het uitvoeren van bewerkingen (bijv. één of meer van de bewerkingen die hierin zijn beschreven en die vertegenwoordigd zijn door de stroomdiagrammen van deze openbaring, als deze aanwezig zijn). Sommige voorbeelden van logische circuit zijn hardware die machine-leesbare instructies uitvoeren voor het uitvoeren van bewerkingen (bijv. één of meer van de bewerkingen die hierin zijn beschreven en die vertegenwoordigd zijn door de stroomdiagrammen van deze openbaring, als deze aanwezig zijn). Sommige voorbeelden van logische circuits omvatten een combinatie van specifiek geconfigureerde hardware en hardware die machine-leesbare instructies uitvoert.
De beschrijving hierboven verwijst naar verschillende bewerkingen die hierin zijn beschreven en stroomdiagrammen die hieraan kunnen worden toegevoegd om de stroom van die bewerkingen te illustreren.
Elk van zulke stroomdiagrammen zijn representatief voor voorbeelden van hierin beschreven werkwijzen.
In sommige voorbeelden implementeren de werkwijzen die vertegenwoordigd zijn door de stroomdiagrammen het apparaat dat vertegenwoordigd is door de blokdiagrammen.
Alternatieve uitvoeringen van voorbeelden van hierin beschreven werkwijzen kunnen additionele of alternatieve bewerkingen omvatten.
Verder kunnen bewerkingen van alternatieve uitvoeringen van de hierin beschreven werkwijzen worden gecombineerd, verdeeld, herschikt, of weggelaten.
In sommige voorbeelden kunnen de hierin beschreven bewerkingen worden geïmplementeerd door machine-leesbare instructies (bijv. software en/of firmware) opgeslagen op een medium (bijv. een tastbaar, machine-leesbaar medium) voor uitvoering door één of meer logische circuits (bijv. processor(s)). In sommige voorbeelden kunnen de hierin beschreven bewerkingen worden geïmplementeerd door één of meer configuraties van één of meer specifiek ontworpen logische circuits (bijv.
ASIC(s)). In sommige voorbeelden worden de hierin beschreven bewerkingen geïmplementeerd door een combinatie van specifiek ontworpen logische circuit(s) en machine- leesbare instructies welke op een medium zijn opgeslagen (bijv. een tastbaar, machine-leesbaar medium) voor uitvoering door logisch(e) circuit(s).
Zoals hierin gebruikt, is elk van de termen “tastbaar, machine- leesbaar medium,” “niet-tijdelijk, machine-leesbaar medium” en “machine- leesbaar opslagapparaat” uitdrukkelijk gedefinieerd als een opslagmedium (bijv. een schijf van een hard disk drive, een digital versatile disc, een compact disc, flashgeheugen, alleen-lezen geheugen, random-access memory ‚ etc.) waarop machine-leesbare instructies (bijv. programmacode in de vorm van, bijvoorbeeld, software en/of firmware) zijn opgeslagen voor elke geschikte tijdsduur (bijv. permanent, voor een langere periode (bijv. terwijl een programma dat geassocieerd is met de machine-leesbare instructies bezig is met uitvoeren), en/of een korte periode (bijv. terwijl de machine- leesbare instructies worden gecached en/of tijdens een bufferproces)). Verder, zoals hierin gebruikt, is elk van de termen “tastbaar, machine- leesbaar medium,” “niet-tijdelijk machine-leesbaar medium” en “machine- leesbaar opslagapparaat” uitdrukkelijk gedefinieerd om propagerende signalen uit te sluiten. Daarmee bedoeld, zoals gebruikt in elke conclusie van dit octrooi, kan geen van de termen “tastbaar, machine-leesbaar medium,” “niet-tijdelijk machine-leesbaar medium” en “machine-leesbaar opslagapparaat” worden gelezen als te zijn geïmplementeerd door een propagerend signaal.
Bovendien kan een uitvoeringsvorm worden geïmplementeerd als een computer-leesbaar opslagmedium met computer-leesbare code daarop opgeslagen voor het programmeren van een computer (bijv. met een processor) om een werkwijze uit te voeren zoals hierin is beschreven en geclaimd. Voorbeelden van zulke computer-leesbare opslagmedia omvatten, maar zijn niet beperkt tot, een harde schijf, a CD-ROM, een optisch opslagapparaat, een magnetisch opslagapparaat, een ROM (Read Only Memory), een PROM (Programmable Read Only Memory), een EPROM (Erasable Programmable Read Only Memory), een EEPROM (Electrically Erasable Programmable Read Only Memory) en een Flash geheugen. Verder is het verwacht dat iemand van gewone vaardigheid, ondanks mogelijk significante inspanning en vele ontwerpkeuzes die bijvoorbeeld gemotiveerd zijn door beschikbare tijd, huidige technologie, en economische afwegingen, wanneer geleid door de hierin beschreven concepten en principes gemakkelijk in staat zal zijn om dergelijke software-instructies en programma's en IC's te genereren met minimale experimenten.
In de voorgaande specificatie zijn specifieke uitvoeringsvormen beschreven. Een deskundige op dit gebied van de techniek begrijpt echter dat verschillende modificaties en veranderingen kunnen worden aangebracht zonder af te wijken van de omvang van de uitvinding zoals uiteengezet in de onderstaande conclusies. Dienovereenkomstig moeten de specificatie en figuren worden beschouwd in een illustratieve in plaats van een beperkende zin, en alle dergelijke modificaties zijn bedoeld om te worden opgenomen binnen de reikwijdte van de huidige leer. Bovendien moeten de beschreven uitvoeringsvormen/voorbeelden/implementaties niet worden geïnterpreteerd als wederzijds exclusief, en moeten in plaats daarvan worden opgevat als potentieel combineerbaar als dergelijke combinaties op enigerlei wijze toelaatbaar zijn. Met andere woorden, elk kenmerk dat wordt geopenbaard in een van de bovengenoemde uitvoeringsvormen/voorbeelden/implementaties kan worden opgenomen in een van de andere bovengenoemde uitvoeringsvormen/voorbeelden/implementaties. Bovendien zullen geen stappen van enige hierin beschreven werkwijze worden opgevat als een specifieke volgorde, tenzij uitdrukkelijk wordt vermeld dat geen andere volgorde mogelijk of vereist is door de resterende stappen van de respectieve werkwijze. Ook kunnen ten minste enkele van de figuren al dan niet op schaal zijn getekend.
De baten, voordelen, oplossingen voor problemen en alle elementen die ervoor kunnen zorgen dat een baat, voordeel of oplossing zich voordoet of meer uitgesproken wordt, mogen niet worden opgevat als kritische, vereiste of essentiële kenmerken of elementen van een of meer alle beweringen. De geclaimde uitvinding wordt uitsluitend gedefinieerd door de bijgevoegde conclusies, met inbegrip van alle wijzigingen die zijn aangebracht tijdens de looptijd van deze aanvraag en alle equivalenten van die conclusies zoals uitgegeven. Omwille van de duidelijkheid en een beknopte beschrijving worden kenmerken hierin beschreven als onderdeel van dezelfde of afzonderlijke uitvoeringsvormen, het zal echter duidelijk zijn dat de omvang van de uitvinding uitvoeringsvormen kan omvatten met combinaties van alle of enkele van de beschreven kenmerken. Het zal duidelijk zijn dat de getoonde uitvoeringsvormen dezelfde of soortgelijke componenten hebben, behalve waar ze als verschillend worden beschreven.
Bovendien mogen in dit document relationele termen zoals eerste en tweede, boven en onder, en dergelijke uitsluitend worden gebruikt om de ene entiteit of actie te onderscheiden van een andere entiteit of actie zonder noodzakelijkerwijs een dergelijke relatie of orde tussen dergelijke entiteiten of handeling te vereisen of te impliceren. acties. De termen "omvat", "omvattende", "heeft", “hebben”, "met", "inclusief, "bevat", "bevatten" of enige andere variatie daarvan, zijn bedoeld om een niet-exclusieve opname te dekken, zoals een proces, werkwijze, artikel of apparaat dat een lijst met elementen omvat, heeft, bevat, niet alleen die elementen omvat, maar mogelijk andere elementen bevat die niet uitdrukkelijk zijn vermeld of inherent zijn aan een dergelijk proces, methode, artikel of apparaat. Een element dat voortgaat met "omvat een", "heeft een…", "inclusief een…", "bevat een..." sluit niet, zonder meer beperkingen, het bestaan uit van aanvullende identieke elementen in het proces, de werkwijze, het artikel of het apparaat dat het element omvat, heeft, bevat, of includeert. De term "een" wordt gedefinieerd als één of meer, tenzij hierin uitdrukkelijk anders vermeld. De termen "in hoofdzaak", "in wezen", "ongeveer", “over”, of enige andere versie daarvan, worden gedefinieerd als zijnde in de buurt van zoals begrepen door een deskundige op dit gebied, en in een niet-beperkende uitvoeringsvorm is de term gedefinieerd als binnen 10%, in een andere uitvoeringsvorm binnen 5%, in een andere uitvoeringsvorm binnen 1% en in een andere uitvoeringsvorm binnen 0,5%. De term "gekoppeld" zoals hierin gebruikt, wordt gedefinieerd als verbonden, hoewel niet noodzakelijk direct en niet noodzakelijk mechanisch. Een apparaat of structuur die op een bepaalde manier is "geconfigureerd", is in ieder geval op die manier geconfigureerd, maar kan ook worden geconfigureerd op manieren die niet in de lijst staan.
Het Uittreksel van de Openbaarmaking is bedoeld om de lezer in staat te stellen snel de aard van de technische openbaarmaking vast te stellen. Het wordt ingediend met dien verstande dat het niet zal worden gebruikt om de omvang of betekenis van de conclusies te interpreteren of te beperken. Bovendien kan in de voorgaande Gedetailleerde Beschrijving worden gezien dat verschillende kenmerken zijn gegroepeerd in verschillende uitvoeringsvormen met het doel de onthulling te stroomlijnen. Deze openbaarmakingsmethode moet niet worden geïnterpreteerd als een weergave met de bedoeling dat de geclaimde uitvoeringsvormen meer kenmerken vereisen dan uitdrukkelijk vermeld in elke conclusie. In plaats daarvan, zoals de volgende conclusies weerspiegelen, kan het onderwerp van de uitvinding liggen in minder dan alle kenmerken van een enkele geopenbaarde uitvoeringsvorm. Aldus worden de volgende conclusies hierbij opgenomen in de Gedetailleerde Beschrijving, waarbij elke conclusie op zichzelf staat als een afzonderlijk geclaimd onderwerp. Het enkele feit dat bepaalde maatregelen in onderling verschillende conclusies worden genoemd, geeft niet aan dat een combinatie van deze maatregelen niet met een voordeel kan worden gebruikt.
Vele varianten zullen voor de vakman duidelijk zijn.
Alle varianten worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen zoals gedefinieerd in de hiernavolgende conclusies.

Claims (20)

CONCLUSIES
1. Een werkwijze voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger, waarbij de werkwijze omvat: het genereren, via een kantelsensor welke omvat is in de antenne, van een eerste versnellingssignaal dat geassocieerd 1s met de antenne, waarbij het eerste versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; het vaststellen, door een processor welke omvat is in de ontvanger, van een versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal; het genereren, via de kantelsensor, van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; het bepalen, door de processor, van een signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil toe te schrijven is aan een beweging van de antenne; en het genereren van een waarschuwingssignaal dat de beweging aanduidt.
2. De werkwijze van conclusie 1, waarbij de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten heeft, en de werkwijze verder omvat: het vergelijken, door de processor, van elke axiale component van het tweede versnellingssignaal met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur; en in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, het bepalen, door de processor, van het signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
3. De werkwijze van conclusie 1 of 2, waarbij een totale grootte van de versnellingssignatuur equivalent is aan de totale grootte van het tweede versnellingssignaal.
4. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: het analyseren, door de processor, van de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne; en waarbij het waarschuwingssignaal de instelinstructie omvat.
5. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, waarbij de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers is, waarbij elke ontvanger een respectievelijke antenne heeft, en de werkwijze verder omvat: het ontvangen, bij elk van het veelvoud aan ontvangers, van een RFID-tagsignaal dat overeenkomstig is met een object; het bepalen, door één of meer processors, van een locatie die geassocieerd is met het object gebaseerd op het RFID-tagsignaal; en het vaststellen, door de processor welke omvat is in de ontvanger, van de versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
6. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: het ontvangen, bij de ontvanger, van een vervormd RFID-tagsignaal; het proberen, door de processor, om het vervormde RFID-tagsignaal te interpreteren; en in antwoord op het niet in staat zijn om het vervormde RFID- tagsignaal te interpreteren, het bepalen, door de processor, van het signaalverschil tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
7. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste één van de processor of de kantelsensor het waarschuwingssignaal genereert dat de beweging aanduidt, waarbij de kantelsensor een versnellingsmeter omvat, waarbij het tweede versnellingssignaal een timestamp omvat, en waarbij het waarschuwingssignaal de timestamp omvat.
8. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, waarbij een behuizing van de ontvanger is gemonteerd in een vaste positie via onbeweegbare hardware.
9. De werkwijze van één van de voorgaande conclusies, waarbij het genereren van het waarschuwingssignaal verder omvat ten minste één van (1) het aanpassen van de versnellingssignatuur om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (ii) het compenseren, via de antenne, van een vermogensniveau dat geassocieerd 1s met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen.
10. Een systeem voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger, omvattende: een kantelsensor welke omvat is in de antenne en geconfigureerd is voor: het genereren van een eerste versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het eerste versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij] ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is, en het genereren van een tweede versnellingssignaal dat geassocieerd is met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij] ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; één of meer processors die omvat zijn in de ontvanger; en een niet-tijdelijk computer-leesbaar geheugen dat gekoppeld is aan de kantelsensor en de één of meer processors, waarbij het geheugen instructies daarop opslaat die, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, ervoor zorgen dat de één of meer processors: een versnellingssignatuur vaststellen die overeenkomstig is met de antenne gebaseerd op het eerste versnellingssignaal, een signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil toe te schrijven is aan een beweging van de antenne, en een waarschuwingssignaal genereren dat de beweging aanduidt.
11. Het systeem van conclusie 10, waarbij de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten heeft, en de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, er verder voor zorgen dat de één of meer processors: elke axiale component van het tweede versnellingssignaal vergelijken met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur; en in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
12. Het systeem van conclusie 10 of 11, waarbij de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, er verder voor zorgen dat de één of meer processors: de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal analyseren voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne; en waarbij het waarschuwingssignaal de instelinstructie omvat.
13. Het systeem van één van conclusies 10-12, waarbij de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers is, waarbij elke ontvanger een respectievelijke antenne omvat, en waarbij elke ontvanger een RFID- tagsignaal ontvangt dat overeenkomstig is met een object, en de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, er verder voor zorgen dat de één of meer processors: een locatie die overeenkomstig is met het object bepalen gebaseerd op het RFID-tagsignaal; en de versnellingssignatuur die overeenkomstig 1s met de antenne vaststellen gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
14. Het systeem van één van conclusies 10-13, waarbij de ontvanger een vervormd RFID-tagsignaal ontvangt, en de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, er verder voor zorgen dat de één of meer processors: het vervormde RFID-tagsignaal proberen te interpreteren; en in antwoord op het niet in staat zijn om het vervormde RFID- tagsignaal te interpreteren, het signaalverschil bepalen tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal.
15. Het systeem van één van conclusies 10-14, waarbij een behuizing van de ontvanger is gemonteerd in een vaste positie via onbeweegbare hardware, waarbij ten minste één van de processor of de kantelsensor het waarschuwingssignaal genereert dat de beweging aanduidt, waarbij de kantelsensor welke omvat 1s in de antenne een versnellingsmeter omvat, waarbij het tweede versnellingssignaal een timestamp omvat, en waarbij het waarschuwingssignaal de timestamp omvat.
16. Het systeem van één van conclusies 10-15, waarbij de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd door de één of meer processors, er verder voor zorgen dat de één of meer processors het waarschuwingssignaal genereren door ten minste één van (1) het aanpassen van de versnellingssignatuur om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (ii) het compenseren, via de antenne, van een vermogensniveau dat geassocieerd is met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen.
17. Een tastbaar, machine-leesbaar medium dat instructies omvat voor het bepalen van beweging welke geassocieerd is met een antenne van een ontvanger die, wanneer deze worden uitgevoerd, ervoor zorgen dat een machine ten minste: een eerste versnellingssignaal genereert dat geassocieerd 1s met de antenne, waarbij het eerste versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; een versnellingssignatuur die overeenkomstig is met de antenne vaststelt gebaseerd op het eerste versnellingssignaal; een tweede versnellingssignaal genereert dat geassocieerd 1s met de antenne, waarbij het tweede versnellingssignaal één of meer axiale componenten heeft, en waarbij ten minste één van de één of meer axiale componenten in hoofdzaak niet-nul is; een signaalverschil bepaalt tussen de versnellingssignatuur en het tweede versnellingssignaal, waarbij het signaalverschil is toe te schrijven aan een beweging van de antenne; en een waarschuwingssignaal genereert dat de beweging aanduidt.
18. Het tastbare, machine-leesbare medium van conclusie 17, waarbij de versnellingssignatuur één of meer drempelwaarden van axiale componenten heeft, en de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd, er verder voor zorgen dat de machine ten minste: elke axiale component van het tweede versnellingssignaal vergelijkt met een overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur; en in antwoord op het bepalen dat ten minste één axiale component van het tweede versnellingssignaal de overeenkomstige drempelwaarde van een axiale component van de versnellingssignatuur overschrijdt, de beweging bepaalt die geassocieerd is met de antenne.
19. Het tastbare, machine-leesbare medium van conclusie 17 of 18, waarbij de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd, er verder voor zorgen dat de machine ten minste: de één of meer axiale componenten van het tweede versnellingssignaal analyseert voor het bepalen van een instelinstructie die overeenkomstig is met de antenne; ten minste één van (1) de versnellingssignatuur aanpast om overeen te komen met het tweede versnellingssignaal of (ii) via de antenne, het vermogensniveau compenseert dat geassocieerd 1s met opeenvolgend gegenereerde versnellingssignalen; en waarbij het waarschuwingssignaal de instelinstructie omvat.
20. Het tastbare, machine-leesbare medium van conclusie 17, 18 of 19, waarbij de ontvanger één van een veelvoud aan ontvangers is, waarbij elke ontvanger een respectievelijke antenne omvat, waarbij elke ontvanger een RFID-tagsignaal ontvangt dat overeenkomstig is met een object, en de instructies, wanneer deze worden uitgevoerd, er verder voor zorgen dat de machine ten minste:
een locatie die geassocieerd is met het object bepaalt gebaseerd op het RFID-tagsignaal; en de versnellingssignatuur die overeenkomstig 1s met de antenne vaststelt gebaseerd op het eerste versnellingssignaal en de locatie die geassocieerd is met het object.
BE20215386A 2020-05-15 2021-05-12 Kantelsensor BE1028238B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US16/874,880 US11585827B2 (en) 2020-05-15 2020-05-15 Tilt sensor for an antenna

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1028238A1 BE1028238A1 (nl) 2021-11-24
BE1028238B1 true BE1028238B1 (nl) 2022-07-20

Family

ID=77264858

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215386A BE1028238B1 (nl) 2020-05-15 2021-05-12 Kantelsensor

Country Status (5)

Country Link
US (1) US11585827B2 (nl)
BE (1) BE1028238B1 (nl)
DE (1) DE112021002790T5 (nl)
GB (1) GB2610101A (nl)
WO (1) WO2021231214A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US11562268B2 (en) * 2020-06-11 2023-01-24 Zebra Technologies Corporation Estimating physiological load from location data

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20100217533A1 (en) * 2009-02-23 2010-08-26 Laburnum Networks, Inc. Identifying a Type of Motion of an Object
US20160349352A1 (en) * 2013-02-25 2016-12-01 Quake Global, Inc. Ceiling-mounted rfid-enabled tracking
WO2017117224A1 (en) * 2015-12-31 2017-07-06 Echostar Technologies L.L.C. Systems, apparatus, and methods for selecting antennas

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1559278B1 (en) 2002-10-18 2013-05-15 Symbol Technologies, Inc. System and method for minimizing unwanted re-negotiation of a passive rfid tag
US8159331B2 (en) 2007-07-17 2012-04-17 Psion Teklogix Inc. Method and system for radiated power control for short range RFID tag reading
US8022885B2 (en) * 2007-08-02 2011-09-20 Embarq Holdings Company, Llc System and method for re-aligning antennas
US9310466B2 (en) 2013-03-14 2016-04-12 Wal-Mart Stores, Inc. Method and apparatus pertaining to the identification of physical-local discrepancies in statistics-based RFID-tag information
US9502764B2 (en) * 2014-06-05 2016-11-22 T-Mobile Usa, Inc. Autonomous antenna tilt compensation

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20100217533A1 (en) * 2009-02-23 2010-08-26 Laburnum Networks, Inc. Identifying a Type of Motion of an Object
US20160349352A1 (en) * 2013-02-25 2016-12-01 Quake Global, Inc. Ceiling-mounted rfid-enabled tracking
WO2017117224A1 (en) * 2015-12-31 2017-07-06 Echostar Technologies L.L.C. Systems, apparatus, and methods for selecting antennas

Also Published As

Publication number Publication date
US20210356493A1 (en) 2021-11-18
BE1028238A1 (nl) 2021-11-24
GB2610101A (en) 2023-02-22
US11585827B2 (en) 2023-02-21
DE112021002790T5 (de) 2023-04-20
GB202216934D0 (en) 2022-12-28
WO2021231214A1 (en) 2021-11-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20140361078A1 (en) Overhead antenna live inventory locating system
US8451121B2 (en) Calibration and operational assurance method and apparatus for RFID object monitoring system
US8565913B2 (en) Apparatus and method for asset tracking
CA2894675C (en) Self-optimizing method of and system for efficiently deploying radio frequency identification (rfid) tag readers in a controlled area containing rfid-tagged items to be monitored
US10140486B1 (en) Systems and methods for point-of-sale detection with image sensors for identifying new radio frequency identification (RFID) tag events within a vicinity of an RFID reader
US11014123B2 (en) Methods, systems, and apparatuses for monitoring and improving productivity of a material handling environment
BE1027805B1 (nl) Dynamische compensatie van een phased-array-rfid-lezer
US10380858B2 (en) Method and montoring device for monitoring a tag
JP2010058908A (ja) 物品管理システム
US20160358440A1 (en) Systems and methods for locating and determining the orientation of a handheld device
WO2007110964A1 (ja) 位置検出プログラム及び位置検出システム
US20100214116A1 (en) Rfid location method and system thereof
CN105027171A (zh) 具有环境选择性条件应答的控制标签
BE1028238B1 (nl) Kantelsensor
US11067683B2 (en) Systems and methods for locating items within a facility
GB2553176B (en) Motion-controlled arrangement for, and method of, locating targets with improved performance in a venue
US11735019B2 (en) System and method for increased exit interrogation of RFID tags
WO2019055854A1 (en) SYSTEMS AND METHODS FOR DIRECTING AT LEAST ONE PRODUCT READER AND DETERMINING PRODUCT ATTRIBUTES
US20230252408A1 (en) Virtual shielding system and method for inventory tracking
US20230401395A1 (en) Method and system for rfid interrogation
TWM638688U (zh) 射頻標籤位置判定系統
JP2024056262A (ja) Rfタグ状態推定システム
US20200284869A1 (en) Methods and apparatus for calibrating rfid readers and related rfid locationing systems
JP2021500678A (ja) 読取精度を向上させるための複数のテストシナリオからのデータの予測分析
JP2024056261A (ja) Rfタグ移動方向推定システム

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20220720