BE1023129B1 - Haard - Google Patents

Haard Download PDF

Info

Publication number
BE1023129B1
BE1023129B1 BE2015/5484A BE201505484A BE1023129B1 BE 1023129 B1 BE1023129 B1 BE 1023129B1 BE 2015/5484 A BE2015/5484 A BE 2015/5484A BE 201505484 A BE201505484 A BE 201505484A BE 1023129 B1 BE1023129 B1 BE 1023129B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
fireplace
combustion space
combustion
flue gas
lying
Prior art date
Application number
BE2015/5484A
Other languages
English (en)
Inventor
PUYDT Stefan DE
Original Assignee
Metalfire Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Metalfire Nv filed Critical Metalfire Nv
Priority to BE2015/5484A priority Critical patent/BE1023129B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1023129B1 publication Critical patent/BE1023129B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23MCASINGS, LININGS, WALLS OR DOORS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION CHAMBERS, e.g. FIREBRIDGES; DEVICES FOR DEFLECTING AIR, FLAMES OR COMBUSTION PRODUCTS IN COMBUSTION CHAMBERS; SAFETY ARRANGEMENTS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION APPARATUS; DETAILS OF COMBUSTION CHAMBERS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F23M5/00Casings; Linings; Walls
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23BMETHODS OR APPARATUS FOR COMBUSTION USING ONLY SOLID FUEL
    • F23B60/00Combustion apparatus in which the fuel burns essentially without moving
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23LSUPPLYING AIR OR NON-COMBUSTIBLE LIQUIDS OR GASES TO COMBUSTION APPARATUS IN GENERAL ; VALVES OR DAMPERS SPECIALLY ADAPTED FOR CONTROLLING AIR SUPPLY OR DRAUGHT IN COMBUSTION APPARATUS; INDUCING DRAUGHT IN COMBUSTION APPARATUS; TOPS FOR CHIMNEYS OR VENTILATING SHAFTS; TERMINALS FOR FLUES
    • F23L9/00Passages or apertures for delivering secondary air for completing combustion of fuel 
    • F23L9/04Passages or apertures for delivering secondary air for completing combustion of fuel  by discharging the air beyond the fire, i.e. nearer the smoke outlet
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23MCASINGS, LININGS, WALLS OR DOORS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION CHAMBERS, e.g. FIREBRIDGES; DEVICES FOR DEFLECTING AIR, FLAMES OR COMBUSTION PRODUCTS IN COMBUSTION CHAMBERS; SAFETY ARRANGEMENTS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION APPARATUS; DETAILS OF COMBUSTION CHAMBERS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F23M5/00Casings; Linings; Walls
    • F23M5/02Casings; Linings; Walls characterised by the shape of the bricks or blocks used
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24BDOMESTIC STOVES OR RANGES FOR SOLID FUELS; IMPLEMENTS FOR USE IN CONNECTION WITH STOVES OR RANGES
    • F24B1/00Stoves or ranges
    • F24B1/18Stoves with open fires, e.g. fireplaces
    • F24B1/191Component parts; Accessories
    • F24B1/195Fireboxes; Frames; Hoods; Heat reflectors
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24BDOMESTIC STOVES OR RANGES FOR SOLID FUELS; IMPLEMENTS FOR USE IN CONNECTION WITH STOVES OR RANGES
    • F24B7/00Stoves, ranges or flue-gas ducts, with additional provisions for convection heating 
    • F24B7/02Stoves, ranges or flue-gas ducts, with additional provisions for convection heating  with external air ducts
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23CMETHODS OR APPARATUS FOR COMBUSTION USING FLUID FUEL OR SOLID FUEL SUSPENDED IN  A CARRIER GAS OR AIR 
    • F23C2900/00Special features of, or arrangements for combustion apparatus using fluid fuels or solid fuels suspended in air; Combustion processes therefor
    • F23C2900/06041Staged supply of oxidant
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23MCASINGS, LININGS, WALLS OR DOORS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION CHAMBERS, e.g. FIREBRIDGES; DEVICES FOR DEFLECTING AIR, FLAMES OR COMBUSTION PRODUCTS IN COMBUSTION CHAMBERS; SAFETY ARRANGEMENTS SPECIALLY ADAPTED FOR COMBUSTION APPARATUS; DETAILS OF COMBUSTION CHAMBERS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F23M2900/00Special features of, or arrangements for combustion chambers
    • F23M2900/05004Special materials for walls or lining

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Solid-Fuel Combustion (AREA)

Abstract

De huidige uitvinding betreft een haard, in het bijzonder voor het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas, omvattende een verbrandingsruimte, welke verbrandingsruimte ten minste twee wanden omvat, waarvan ten minste één wand aan zijn binnenzijde ten minste gedeeltelijk voorzien is van een bekledingselement, een verbrandingsluchttoevoerkanaal in verbinding met de verbrandingsruimte, een op de verbrandingsruimte aansluitend rookgasafvoerkanaal, een met één of meerdere wanden van de verbrandingsruimte en optioneel met het rookgasafvoerkanaal in warmtewisselend contact staand omgevingsluchttransportkanaal, en optioneel omvattende een brander op de bodem van de verbrandingsruimte. Het bekledingselement heeft een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C).

Description

HAARD
TECHNISCH DOMEIN
De uitvinding heeft betrekking op een haard voor het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas.
STAND DER TECHNIEK BE 1 018 022 beschrijft een inbouwhaard omvattende een verbrandingskamer die door minstens één afsluitelement kan afgesloten worden en een remplaatinrichting voorzien om de vlammen af te remmen. De inbouwhaard beschreven in BE 1 018 022 wordt gekenmerkt doordat de remplaatinrichting minstens twee boven elkaar geplaatste remplaten omvat, waarbij minstens één remplaat een ventilatieklep omvat die voorzien is om een ventilatieopening af te sluiten. Hierdoor zullen de verbrandingsgassen, wanneer de ventilatieopening is afgesloten, een langere weg moeten afleggen vooraleer ze via de schoorsteen kunnen ontsnappen. Op die manier wordt bij een gesloten inbouwhaard een hogere temperatuur in de verbrandingskamer verkregen, met een zuiverder verbranding en een hoger rendement tot gevolg.
Bijkomende of alternatieve maatregelen die bijdragen tot het verhogen van het verbrandingsrendement of het efficiënter verwarmen van een ruimte worden in BE 1 018 022 echter niet vermeld.
De huidige uitvinding beoogt een oplossing te vinden voor bovenvermeld probleem. SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
In een eerste aspect betreft de uitvinding een haard (1), in het bijzonder voor het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas, omvattende een verbrandingsruimte (2), welke verbrandingsruimte (2) ten minste twee wanden (4, 5) omvat, waarvan ten minste één wand (4, 5) aan zijn binnenzijde ten minste gedeeltelijk voorzien is van een bekledingselement (6), een verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) in verbinding met de verbrandingsruimte (2), een op de verbrandingsruimte (2) aansluitend rookgasafvoerkanaal (40), een met één of meerdere wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) en optioneel met het rookgasafvoerkanaal (40) in warmtewisselend contact staand omgevingsluchttransportkanaal (16), en optioneel omvattende een een brander (44) op de bodem (3) van de verbrandingsruimte (2), waarbij het bekledingselement (6) een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C) heeft.
Een hoog vermogen om warmte op te slaan zal ervoor zorgen dat een bekledingselement (6) ertoe bijdraagt dat de haard (1) nog een geruime tijd een ruime hoeveelheid warmte kan uitstralen na het doven van een vuur in de haard (1). Naast deze positieve naverwarmende eigenschap zal een hoge specifieke warmtecapaciteit ertoe bijdragen dat een grote hoeveelheid aan warmte in een bekledingselement (6) kan worden opgeslagen, welke warmte ter beschikking gesteld kan worden aan de lucht (22) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) dat in contact staat met de wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2), hetgeen bijdraagt tot een hoog rendement van de haard (1).
In een tweede aspect betreft de uitvinding een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding.
Een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding kan worden aangewend voor het verhogen van het rendement van een haard (1).
BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN
Figuur 1 is een schematische weergave van een mogelijke uitvoering van een bekledingselement (6) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 2 is een mogelijke uitvoering van een haard (1) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 3 is een mogelijke uitvoering van een haard (1) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 4 is een mogelijke uitvoering van een haard (1) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 5 is een mogelijke uitvoering van een haard (1) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 6 is een mogelijke uitvoering van een interieur (28) met ingebouwde haard (1) en brandstofopslagruimte (29) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 7 is een mogelijke uitvoering van een interieur (28) met ingebouwde haard (1) en brandstofopslagruimte (29) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
Figuur 8 is een mogelijke uitvoering van wanden (4, 5) van een haard (1) die verbonden zijn via puntverbindingen (42), volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING
Tenzij anders gedefinieerd hebben alle termen die gebruikt worden in de beschrijving van de uitvinding, ook technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals ze algemeen begrepen worden door de vakman in het technisch veld van de uitvinding. Voor een betere beoordeling van de beschrijving van de uitvinding, worden bepaalde termen expliciet uitgelegd. "Een", "de" en "het" refereren in dit document naar zowel het enkelvoud als het meervoud tenzij de context duidelijk anders veronderstelt. Bijvoorbeeld, "een wand" betekent een of meer dan een wand.
De termen "omvat", "omvatten", "omvattende" en "voorzien van" zijn synoniemen en zijn inclusieve of open termen die de aanwezigheid van wat volgt aanduiden, en die de aanwezigheid niet uitsluiten of beletten van andere componenten, kenmerken, elementen, leden, stappen, gekend uit of beschreven in de stand der techniek.
Het citeren van numerieke intervallen door de eindpunten omvat alle gehele getallen, breuken en/of reële getallen tussen de eindpunten, deze eindpunten inbegrepen.
In een eerste aspect betreft de uitvinding een haard (1), in het bijzonder voor het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas, omvattende een verbrandingsruimte (2), welke verbrandingsruimte (2) ten minste twee wanden (4, 5) omvat, waarvan ten minste één wand (4, 5) aan zijn binnenzijde ten minste gedeeltelijk voorzien is van een bekledingselement (6), een verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) in verbinding met de verbrandingsruimte (2), een op de verbrandingsruimte (2) aansluitend rookgasafvoerkanaal (40), een met één of meerdere wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) en optioneel met het rookgasafvoerkanaal (40) in warmtewisselend contact staand omgevingsluchttransportkanaal (16), en optioneel omvattende een brander (44) op de bodem (3) van de verbrandingsruimte (2), waarbij het bekledingselement (6) een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C) heeft.
Een haard (1) volgens de huidige uitvinding kan een vrijstaande haard of een inbouwhaard betreffen. Bij voorkeur betreft een haard (1) volgens de huidige uitvinding een inbouwhaard. Inbouwhaarden, ook cassettes, inbouwkachels of inerts genoemd zijn verwarmings- of sfeervuur-toestellen die ten minste gedeeltelijk in één of meerdere wanden (4, 5) ingebouwd worden waardoor de inbouwhaard ten minste gedeeltelijk aan het zicht onttrokken wordt. Hoewel bepaalde uitvoeringen van haarden (1) een louter decoratieve functie vervullen, is het veelal de bedoeling dat de haard (1) effectief als verwarmingstoestel kan gebruikt worden. Hierdoor is het uitermate belangrijk dat de haard (1) een hoog rendement heeft. Anders gezegd, een efficiënte haard (1) geeft een maximum aan warmte af met een minimum aan brandbare stof.
De brandbare stof voor een haard (1) volgens de huidige uitvinding kan geselecteerd worden uit de groep omvattende aardgas, propaan, hout en bio-brandstof. Andere brandbare stoffen kunnen ook aangewend worden als brandbare stof, waarvan steenkool, cokes, petroleum cokes of biomassa niet-uitsluitende voorbeelden zijn. Biobrandstof kan in een vaste, vloeibare of gasvormige toestand worden toegevoerd. Biobrandstoffen zijn energiedragers die gewonnen worden uit organisch materiaal, oftewel biomassa. Indien bio-brandstof als brandbare stof wordt gebruikt, wordt bij voorkeur gekozen voor een vloeibare bio-brandstof. Dergelijke vloeibare biobrandstoffen zijn relatief eenvoudig aan te voeren. Bijkomend zijn deze ook voor veel gebruikers veiliger aan te sluiten dan conventionele gashaarden. Toepasbare vloeibare bio-brandstoffen zijn bijvoorbeeld bio-ethanol, bio-butanol en bio-methanol. Andere bio-brandstoffen behoren ook tot de mogelijkheden, waaronder onder meer bio-diesel. Desgewenst behoort het tevens tot de mogelijkheden om mengsels van bovengenoemde of andere brandbare stoffen te gebruiken. Wanneer een vloeibare bio-brandstof geselecteerd wordt als brandbare stof, wordt bij voorkeur een vloeibare bio-brandstof aangewend die bio-ethanol omvat. Bio-ethanol wordt verkregen via microbiële fermentatie van suikers afkomstig uit bijvoorbeeld suikerriet en suikerbieten. Het is gebleken dat bio-ethanol een duurzaam alternatief vormt voor het gebruik van conventionele fossiele brandstoffen. Tevens is gebleken dat een haard (1) werkend op een bio-ethanol een goed visueel, esthetisch effect kan bewerkstelligen. Tegelijkertijd wordt een flexibele haard (1) verkregen die niet afhankelijk is van bijvoorbeeld vaste gasaansluiting. Verder is gedenaturaliseerd ethanol, bij voorkeur met een alcoholwaarde van 95% of hoger, zeer geschikt als verwarmingsbron. Hoe hoger de alcoholwaarde, hoe mooier het vlammenspel en hoe zuiverder de verbranding. Bij verbranding van een dergelijk gedenaturaliseerd ethanol ontstaat enkel warmte, onschadelijke waterdamp, en CO2 die vergelijkbaar is met de menselijke adem. Daarom kan een dergelijk gedenaturaliseerd ethanol zonder enig veiligheidsrisico worden verbrand in een ruimte zonder enige aansluiting van een rookgasafvoerkanaal (40) of van een andere inrichting voor het afvoeren van rookgassen. Dit leidt tot een flexibiliteit in toepassingen die door geen enkel ander haardtype kan worden geëvenaard. Een haardvuur wordt bijvoorbeeld mogelijk in alle ruimtes van een woning, in onvoldoende werkende bestaande schouwen en/of publieke ruimtes en kan hierbij vrijstaand opgesteld zijn of ingebouwd zijn in een interieurelement zoals een tafel, meubel, haardwand of nis. Deze haardsystemen vereisen geen enkele nutsvoorzieningen of aansluitwerken, zijn hierdoor eenvoudig in plaatsing en comfortabel in gebruik, en zorgen door cumulatie van luchtopwarming van een extra snelle verwarmingen. De opbouw van een haard (1) werkend op een dergelijk gedenaturaliseerd ethanol kan bijvoorbeeld beperkt worden tot een brander (44), een opslagreservoir en/of toevoer van het gedenaturaliseerd ethanol, optioneel gecombineerd met een omkadering voor de brander (44), bij voorkeur uit een hittebestendig materiaal, voor het afschermen van de zijden van de brander (44) waar geen vlam gewenst wordt.
De verbrandingsruimte (2) is ingericht voor het omvatten van een brandbare stof en dient daarnaast als inrichting waar het verbranden van een brandbare stof plaatsvindt. De verbrandingsruimte (2) is bij voorkeur uitgevoerd in een hitteresistent materiaal, zoals gietijzer. In geval van een inbouwhaard kan bij de inbouw van de verbrandingsruimte (2) deze ruimte aan zijn buitenkant bekleed worden met structuurelementen met een esthetische functie zoals, bijvoorbeeld, plinten en vloerplaten. De verbrandingsruimte (2) omvat ten minste twee wanden (4, 5). Van deze ten minste twee wanden (4, 5) is bij voorkeur een wand (4, 5) liggend en is deze liggende wand (4, 5) bij voorkeur in contact met een voorwerp dat onderdeel uitmaakt van een gebouw. Op de genoemde liggende wand (4, 5) kan een vaste brandbare stof, zoals hout, gedragen worden. De genoemde liggende wand (4, 5) kan openingen omvatten, waarlangs een gasvormige brandbare stof, bij voorkeur voorzien via een aanvoerkanaal, toegang tot de verbrandingsruimte (2) kan verkrijgen. Het aantal wanden (4, 5) dat de verbrandingsruimte (2) kan omvatten is afhankelijk van de geometrie van de verbrandingsruimte (2), evenals de keuze om bepaalde wanden (4, 5) al dan niet aan te brengen. Wanneer bij een verbrandingsruimte (2) minstens één wand (4, 5) niet is aangebracht, dan vertoont de verbrandingsruimte (2) minstens één opening of één open zijde naar een omgeving toe. In dit geval wordt er gewoonlijk gesproken over een "open haard". Langs deze opening kan lucht (50) opgenomen worden voor de verbranding van een brandbare stof. Het weglaten van een wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) is wenselijk wanneer men het interieur van de verbrandingsruimte (2) wil kunnen waarnemen. Een brandend vuur in een haard (1), oftwel een haardvuur, kan immers een esthetische meerwaarde bieden voor een gebouw waarin het gesitueerd is. Het is daarnaast niet uitgesloten om de verbrandingsruimte (2) uit te voeren als een hoofdzakelijk gesloten geheel. Hierbij is de verbrandingsruimte (2) volledig omsloten, uitgezonderd de aanwezige aansluitingen met kanalen voorzien voor de aanvoer van brandbare stoffen en/of de aan- of afvoer van gassen. In dit geval wordt er gewoonlijk gesproken over een "gesloten haard". Bij voorkeur wordt verbrandingstoevoerlucht (20) voor de verbranding aangevoerd van buiten de ruimte waar de haard (1) is opgesteld. Op deze manier wordt er immers een onderdruk vermeden in een ruimte waar de haard (1) geplaatst is. Bij voorkeur wordt bij een dergelijke verbrandingsruimte (2) minstens één wand (4, 5) in een hitteresistent doch transparant materiaal, zoals, bijvoorbeeld, hitteresistent glas of een ander gelijkaardig hitteresistent transparant materiaal, uitgevoerd dat de zichtbaarheid van het interieur van de verbrandingsruimte (2) toelaat. Ten minste één wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) is aan zijn binnenzijde ten minste gedeeltelijk voorzien van een bekledingselement (6). Afhankelijk van de materialen waaruit de verbrandingsruimte (2) enerzijds en het bekledingselement (6) anderzijds vervaardigd zijn, kan het bekledingselement (6) aan de verbrandingsruimte (2) bevestigd worden via onder meer lassen of verlijmen. Het voorzien van het bekledingselement (6) zorgt voor een isolatie van de verbrandingsruimte (2). Daardoor kan bij verbranding van een brandbare stof een hogere temperatuur in de verbrandingskamer worden bekomen, met een zuiverdere verbranding en dus een hoger verbrandingsrendement als gevolg. Een verbrandingsluchttoevoerkanaal (41), ingericht voor het van elders toevoeren van verbrandingslucht (20) tot in de verbrandingsruimte (2), is in verbinding met de verbrandingsruimte (2). Bij voorkeur is de haard (1) voorzien van een verbrandingsluchtregelaar (12) waarmee de toevoer van verbrandingslucht (20) en dus de verbrandingssnelheid geregeld kan worden. Daarnaast is de verbrandingsruimte (2) voorzien van een op de verbrandingsruimte (2) aansluitend rookgasafvoerkanaal (40), welk rookgasafvoerkanaal (40) ingericht is voor het afvoeren van rookgassen (24) ontstaan bij de verbranding van een brandbare stof. Bij voorkeur is de haard (1) voorzien van een remplaat (7), welke remplaat (7) vermijdt dat rookgassen (24), ontstaan door de verbranding van een brandbare stof, te snel door het rookgasafvoerkanaal (40) zouden stromen. Een dergelijke remplaat (7) kan uitgevoerd zijn in ijzer, staal of roestvast staal, en bij voorkeur uit roestvast staal. Een remplaat (7) is eveens bij voorkeur uitgevoerd als een gegolfde plaat. De vorm en positie van de remplaat (7) zorgen voor extra turbulentie in het bovenste gedeelte van de verbrandingskamer (2) en zorgen er bijgevolg voor dat er een naverbranding ontstaat in de verbrandingsruimte (2), hetgeen resulteert in een meer volledige verbranding van rookgassen (24) vooraleer deze de verbrandingsruimte (2) verlaten, wat voordelig is voor de gecreëerde warmte en het rendement van de haard (1). In het bijzonder resulteert een opstelling van een dergelijke remplaat (7) enerzijds in een schonere verbranding, waarbij minder energie verloren gaat ten gevolge van een onvolledige verbranding, en dus het rendement verhoogd wordt. Anderzijds zal een dergelijke remplaat (7) een deel van de warmte reflecteren. Bovendien zorgt de gegolfde uitvoering van de remplaat (7) ervoor dat het oppervlak van de remplaat (7) aanzienlijk vergroot wordt, met als gevolg een verhoogde warmtereflectie en een bijkomend rendement-verhogend effect. Een remplaat (7) zorgt daarnaast voor een beperkte roetafzet na de remplaat (7). De haard (1) is eveneens voorzien van een omgevingsluchttransportkanaal (16), ingericht voor de aanvoer van onverwarmde omgevingslucht (21) en de afvoer van verwarmde omgevingslucht (25). Het verwarmen van de omgevingslucht wordt verkregen door het omgevingsluchttransportkanaal (16) in warmtewisselend contact te plaatsen met de verbrandingsruimte (2) en optioneel met het rookgasafvoerkanaal (40). Bij voorkeur staat het omgevingsluchttransportkanaal (16) in warmtewisselend contact met zowel de verbrandingsruimte (2) als met het rookgasafvoerkanaal (40). Daarnaast kunnen het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) en het rookgasafvoerkanaal (40) voorzien worden als concentrische buizen, waarbij het rookgasafvoerkanaal (40) omgeven wordt door het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41). Een dergelijke opstelling resulteert erin dat de aangevoerde, koude, verbrandingslucht (20) wordt opgewarmd door de afgevoerde, warme, rookgassen (24). Hierdoor vindt er een recuperatie van warmte plaats en zal er reeds voorverwarmde verbrandingslucht (20) in de verbrandingsruimte (2) worden aangeleverd. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het rookgasafvoerkanaal (40) voorzien van een katalysator. Een dergelijke katalysator heeft een filter of reinigende werking waardoor de schadelijke rookgassen (24) voor een significant deel worden tegengehouden. De haard (1) is optioneel uitgerust met een brander (44) op de bodem (3) van de verbrandingsruimte (2), welke brander (44) ten minste ingericht is voor het voorzien van een vlam, om de verbranding van een brandbare stof te initiëren. Een brander (44) wordt bij voorkeur aangewend wanneer een gasvormige brandbare stof wordt gebruikt in een haard (1). In de nabijheid van een dergelijke brander is bij voorkeur een inrichting voor het voorzien van een waakvlam of directe ontsteking gelegen, bij voorkeur voorzien van een ionisatiebeveiliging. Daarnaast is bij een haard (1) werkzaam op gas als brandbare stof bij voorkeur een inrichting, zoals bijvoorbeeld een oxy-pilot, voorzien die geschikt is voor het detecteren van de zuurstofconcentratie en voor het doven van het vuur wanneer deze zuurstofconcentratie te laag is. Een te lage zuurstofconcentratie wordt gedefinieerd als een zuurstofconcentratie die onvoldoende geacht wordt voor de gezondheid van een persoon. Een mogelijke uitvoeringsvorm van de haard (1) volgens de huidige uitvinding omvat regelmiddelen voor het regelen van de brandstoftoevoer van vloeibare of gasvormige brandbare stoffen. Door het regelen van de brandstoftoevoer kan het haardvuur optimaal worden aangestuurd om daarmee het gewenste esthetische effect te bewerkstelligen. De regelmiddelen maken hierbij bijvoorbeeld gebruik van een smoorklep waarmee de doorstroming gemanipuleerd kan worden. Ook behoort het tot de mogelijkheden om een zogeheten thermokoppel of een ander soort warmtesensor te gebruiken waarmee het mogelijk is om een afsluiter of klep te sluiten indien geen vlam meer aanwezig is of wanneer geen warmtetoename in de haard (1) wordt gemeten. Hiermee kan bijvoorbeeld worden vermeden dat de vloeibare of gasvormige brandstof weglekt zonder verbrand te worden. Hiermee wordt de veiligheid van de haard (1) vergroot. Zo behoort het tot de mogelijkheden om met de regelmiddelen afsluiters dicht te zetten om daarmee de brandstoftoevoer van vloeibare of gasvormige brandstof te stoppen en het branden van een vuur in de haard (1) te beëindigen.
De haard (1) volgens de huidige uitvinding is gekenmerkt door een bekledingselement (6) dat een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C) heeft. De specifieke warmtecapaciteit of soortelijke warmte van een voorwerp is het vermogen van het voorwerp om energie in de vorm van warmte op te slaan, uitgedrukt per massa-eenheid van het voorwerp. Een hoog vermogen om warmte op te slaan zal ervoor zorgen dat een bekledingselement (6) ertoe bijdraagt dat de haard (1) nog een geruime tijd een ruime hoeveelheid warmte kan uitstralen na het doven van een vuur in de haard (1). Naast deze positieve naverwarmende eigenschap zal een hoge specifieke warmtecapaciteit ertoe bijdragen dat een grote hoeveelheid aan warmte in een bekledingselement (6) kan worden opgeslagen, welke warmte ter beschikking gesteld kan worden aan de lucht (22) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) dat in contact staat met de wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2), hetgeen bijdraagt tot een hoog rendement van de haard (1). Een hoge warmteopslagcapaciteit is bijgevolg van groot belang voor het rendement van een haard (1). Het is verder van belang dat het bekledingselement (6) bestendig is tegen hoge temperaturen. Niet-beperkende voorbeelden van hittebestendige materialen met een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C) zijn staal, vlak staal, roestvrij staal en gietijzer. Bij voorkeur bedraagt de specifieke warmtecapaciteit van het bekledingselement (6) ten minste 0,70 kJ/(kg°C). Vele vuurvaste klei- en steenmaterialen voldoen aan deze voorwaarde, waarvan vuurvaste steen, serpentijn, vermiculiet en speksteen niet-limiterende voorbeelden zijn. In een voorkeur dragende uitvoeringsvorm omvat het bekledingselement (6) het hittebestendig kleimateriaal vermiculiet, meer bij voorkeur geperst vermiculiet en meest bij voorkeur geperst vermiculiet voorzien van een zwarte bedekking. Het mineraal vermiculiet is een gehydrateerd magnesium-ijzer-aluminium-silicaat met de chemische formule (Mg,Fe2+,Al)3(Al,Si)4O10(OH)2-4(H2O)2. Dit fylosilicaat behoort binnen de kleimineralen tot de smectiet-groep. Voor de specifieke warmtecapactieit van vermiculiet kan een waarde van 0,84 kJ/(kg°C) teruggevonden worden. Dit maakt vermiculiet uitermate geschikt als binnenbekleding van de verbrandingsruimte (2) van een haard (1), vanwege het vermogen om zeer veel warmte op te slaan en dat zeer langzaam weer af te geven aan de omgeving over een langere periode. In een andere voorkeur dragende uitvoeringsvorm omvat het bekledingselement (6) het hittebestendig kleimateriaal speksteen. Speksteen is een mineraal uit de talk-groep met de chemische formule Mg3Si4O^(OH)2. Voor speksteen wordt een specifieke warmtecapaciteit van 0,785 kJ/(kg°C) gerapporteerd. Net als vermiculiet heeft speksteen dus het vermogen om zeer veel warmte op te slaan en dit vervolgens over een langere periode aan de omgeving af te geven. Andere belangrijke eigenschappen van vermiculiet en speksteen met betrekking tot het gebruik in verwarmingstoestellen zijn de onbrandbaarheid van vermiculiet en speksteen, en het groot isolerend vermogen ervan. Klassiek wordt gietijzer veelvuldig als binnenbekleding van een verbrandingsruimte (2) van een haard (1) aangewend. Vermiculiet en speksteen isoleren beter dan gietijzer. Bovendien zijn de materialen lichter, goedkoper en beter bewerkbaar dan gietijzer. Het gebruik van vermiculiet of speksteen, of een combinatie van beiden, in haarden (1) zorgt dus niet alleen voor een reductie in de kostprijs van de haard (1), alsook het totale gewicht van het toestel, maar zal eveneens het rendement van de haard (1) verhogen door zijn superieure isolerende eigenschappen. Vuurvaste steen vertoont ook een gewenste specifieke warmtecapaciteit in het kader van de huidige uitvinding. Zo is voor vuurvaste steen een specifieke warmtecapaciteit van 1,05 kJ/(kg°C) gerapporteerd. Vuurvast serpentijn is een vuurvast of hittebestendig kleimateriaal waarvoor een specifieke warmtecapaciteit van 1,09 kJ/(kg°C) gerapporteerd is. Hoewel vuurvast serpentijn goedkoper is dan speksteen is het niet aan te raden om vuurvast serpentijn als bekledingselement (6) te gebruiken, aangezien vuurvast serpentijn onder asbest valt, en de inademing ervan schadelijk is voor de gezondheid.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding heeft het bekledingselement (6) verder een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 60 W/(m°C). Niet-beperkende voorbeelden van materialen die hieraan voldoen zijn gietijzer, staal, vlak staal, roestvrij staal en speksteen. De thermische geleidbaarheid is een materiaalconstante die aangeeft hoe goed een materiaal warmte geleidt. De waarden voor thermische geleidbaarheid zoals vermeld hierin komen overeen met de thermische geleidbaarheid bij een temperatuur van 25 °C. Een te hoge thermische geleidbaarheid is ongewenst, aangezien dit zou leiden tot een te snelle transfer van warmte vanuit de verbrandingsruimte (2) naar de omgeving en vice versa. Een te lage thermische geleidbaarheid zorgt dan weer voor een te trage opwarming van het bekledingselement (6). Daartoe wordt een bekledingselement (6) met een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 60 W/(m°C) naar voor geschoven. Meer bij voorkeur heeft het bekledingselement een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 25 W/(m°C), en het meest bij voorkeur een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 20 W/m°C. Voor speksteen wordt een thermische geleidbaarheid van 12,5 W/(m°C) gerapporteerd. Samen met de bovenvermelde waarde van de specifieke warmtecapaciteit kan ingezien worden dat speksteen uitermate geschikt is als materiaal voor het bekledingselement (6) aangezien speksteen snel de warmte uit het vuur opneemt en tegelijkertijd zorgt voor een aanzienlijke warmteaccumulatie op lange termijn. Omwille van zijn thermische geleidbaarheid van 12,5 W/(m°C) heeft speksteen een grotere voorkeur als materiaal voor het bekledingselement (6) dan vermiculiet met een gerapporteerde thermische geleidbaarheid van 0,065 W/(m°C). Esthetisch gezien is speksteen een veelzijdig materiaal omwille van zijn neutrale, parelgrijze kleur. Hierdoor gaat speksteen goed samen met ieder interieur en met elke kleur. Daarnaast kunnen alle andere hittebestendige materialen met een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C), bij voorkeur ten minste 0,70 kJ/(kg°C), en een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 60 W/(m°C), bij voorkeur ten hoogste 25 W/(m°C) en meer bij voorkeur ten hoogste 20 W/(m°C), geschikt tot uitermate geschikt zijn en dus aangewend worden als materiaal voor het bekledingselement (6) van haarden (1) volgens de huidige uitvinding.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is het bekledingselement (6) opgebouwd uit een afwisseling van ten minste één diepliggende (61) en ten minste één hoger-liggende lamel (62). Met de term "lamel" wordt in de huidige tekst verwezen naar een lichaam waarvan de lengte groot is ten opzichte van de breedte en de dikte. Volgens deze uitvoeringsvorm kan het bekledingselement (6) gezien worden als een geribbelde structuur. Bij voorkeur zijn de lamellen (61, 62) van het bekledingselement (6) georiënteerd volgens de stroming van verwarmde lucht, hetgeen overeenkomt met een staande oriëntatie van de lamellen (61, 62). Een schematische weergave van een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding is afgebeeld in Figuur 1. In het bijzonder wordt een zijaanzicht van een bekledingselement (6) afgebeeld. In deze uitvoering van een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding zijn de diepliggende lamellen (61) en hoger-liggende lamellen (62) rechtstreeks aan elkaar verbonden. Dit kan bijvoorbeeld verkregen worden door de volledige structuur omvattende verschillende lamellen in een mal te produceren. In een alternatieve uitvoeringsvorm worden diepliggende lamellen (61) en hoger-liggende lamellen (62) afzonderlijk geproduceerd en worden ze nadien aan elkaar gehecht, via een hechtingsmethode waarvan de geschiktheid kan afhangen van het gekozen materiaal, zoals, bijvoorbeeld, lassen of verlijmen. In een andere alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding worden afzonderlijk geproduceerde diepliggende lamellen (61) en hoger-liggende lamellen (62) niet aan elkaar bevestigd, maar rechtstreeks voorzien aan een binnenzijde van een wand (4, 5) van een verbrandingsruimte (2), met een welbepaalde of willekeurige afstand tussen de diepliggende (61) en hoger-liggende lamellen (62). Zoals boven is vermeld zorgt het voorzien van een bekledingselement (6) aan de binnenzijde van een wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) voor een isolatie van deze ruimte. Een uitvoering van een bekledingselement (6) volgens een afwisseling van diepliggende (61) en hoger-liggende lamellen (62) verhoogt het warmtewisselend oppervlak ten opzichte van een vlak bekledingselement (6). Een verhoging van het warmtewisselend oppervlak komt overeen met een verhoging van warmte-uitwisseling via convectie. Dit zorgt voor een verhoging van de verkregen stralingswarmte en bijgevolg een verhoging van het rendement. Het voorzien van een bekledingselement (6) met een afwisseling van diepliggende (61) en hoger-liggende lamellen (62) aan de binnenzijde van een wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) zorgt voor een vergroting van het warmtewisselend oppervlak ter hoogte van de wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2). Door deze vergroting in warmtewisselend oppervlak kan de wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) hogere temperaturen bereiken. Hierdoor zal omgevingslucht (22) dat getransporteerd wordt via het omgevingsluchttransportkanaal (16), welk omgevingsluchttransportkanaal (16) in warmtewisselend contact staat met de verbrandingsruimte (2), tot hogere temperaturen opgewarmd kunnen worden. De opgewarmde omgevingslucht (25) die via een afvoer van het omgevingsluchttransportkanaal (16) in een ruimte gebracht wordt zal hierdoor een hogere temperatuur vertonen. Dit zorgt voor een hoger rendement van de haard (1) en bijgevolg een meer efficiënte verwarming van een ruimte. In een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding wordt door het plaatsen van een ventilator in de verbrandingsruimte (2) het rendement van de haard (1) nog verder verhoogd.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding steekt ten minste 20% van de hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) uit ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (61). Bij voorkeur steekt ten minste 35% van de hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) uit ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (61), en meer bij voorkeur ten minste 50%. De term "steekt uit" of "uitsteekt" kan uitgelegd worden aan de hand van Figuur 1. De hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) is groter dan de hoogte (61a) van een diepliggende lamel (61), waarbij de hoger-liggende lamel (62) ten opzichte van de diepliggende lamel (61) uitsteekt met een hoogte die overeenkomt met het verschil tussen de hoogte van de hoger-liggende lamel (62) met de hoogte van de diepliggende lamel (61). De mate waarin de hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) uitsteekt ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (61) kan gevarieerd worden teneinde een gewenst warmtewisselend oppervlak te verkrijgen. Hoe groter de mate waarin de hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) uitsteekt ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (61), hoe groter het warmtewisselend oppervlak.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding verhoudt de breedte (62b) van een hoger-liggende lamel (62) zich tot de breedte (61b) van een diepliggende lamel (61) volgens een ratio van 30:1 tot 1:30. Bij voorkeur verhoudt de breedte (62b) van een hoger-liggende lamel (62) zich tot de breedte (61b) van een diepliggende lamel (61) volgens een ratio van 25:1 tot 1:10, meer bij voorkeur van 20:1 tot 1:2. De mate waarin de breedte (62b) van een hoger-liggende lamel (62) zich verhoudt tot de breedte (61b) van een diepliggende lamel (61) kan gevarieerd worden teneinde een gewenst warmtewisselend oppervlak te verkrijgen.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding steekt ten minste 20%, bij voorkeur ten minste 35% en meer bij voorkeur ten minste 50% van de hoogte (62a) van een hoger-liggende lamel (62) uit ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (61), en verhoudt de breedte (62b) van een hoger-liggende lamel (62) zich tot de breedte (61b) van een diepliggende lamel (61) volgens een ratio van 30:1 tot 1:30, bij voorkeur van 25:1 tot 1:10 en meer bij voorkeur van 20:1 tot 1:2.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is de haard (1) voorzien van een thermostaat. Een thermostaat is bij voorkeur van toepassing voor een gesloten haard waarbij een gasvormige brandbare stof gebruikt wordt voor verbranding.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is de haard (1) voorzien van een rookgasventilator voor het geforceerd en mechanisch afdrijven van rookgassen(24). Dit heeft als voordeel dat de stroom van rookgassen (24) door het rookgasafvoerkanaal (40) vanwege de geforceerde luchtcirculatie een grotere weerstand kan overwinnen zonder dat het brandgedrag van de haard (1) negatief wordt beïnvloed. Het rookgasafvoerkanaal (40) kan aldus bijvoorbeeld een grotere horizontale afstand overbruggen, kan meer bochten omvatten en een deel van het rookgasafvoerkanaal (40) kan zelfs een neerwaartse component hebben. De rookgasventilator kan ingericht zijn om handmatig en/of automatisch te worden aangestuurd. Bij voorkeur is de rookgasventilator uitgerust met een volautomatische sturing. De rookgasventilator kan optioneel voorzien worden van een geluidsdemper.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding wordt de haard (1) voorzien van vlamlichamen. Dit is voornamelijk van toepassing wanneer gasvormige brandbare stoffen worden aangewend. Dergelijke vlamlichamen zijn veelal keien of namaakhoutblokken, veelal vervaardigd uit keramisch materiaal, die de bodem (3) van de verbrandingsruimte (2) en/of een brander (44) bedekken en fungeren als vlamgeleiders. Hierdoor wordt beoogd een zo natuurlijk mogelijke vlam te verkrijgen om zo de verbranding van hout na te bootsen. De soort, de positie, de grootte en de hoeveelheid van dergelijke vlamlichamen zal het uiteindelijke vlammenpatroon bepalen. Vermiculiet, kiezels, steenspit, lavastenen of noten kunnen eveneens ingezet worden en fungeren als vlamgeleiders. Namaakhoutblokken of andere keramische imitatievormen van voorwerpen kunnen poreus zijn. Het gebruik van dergelijke poreuze materialen kan aangewend worden voor een verdere verspreiding of verdeling van een gasvormige brandbare stof en bijgevolg van een vlam.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding omvat de verbrandingsruimte (2) ten minste één open zijde. Een open zijde laat een gebruiker toe om optimaal te genieten van het visueel aspect van een vuur in een haard (1). Ter hoogte van een open zijde kan het wenselijk zijn een vonkenscherm te plaatsen voor de plaats waar een vuur kan branden. Een vonkenscherm kan uitgevoerd zijn als een gaasvormig hittebestendig materiaal dat zodanig geplaatst is dat de verbrandingsruimte (2) veilig afgeschermd wordt zodat er geen vuurvonken naar de omgeving kunnen overslaan. Het gaasvormig uitzicht van het vonkenscherm zorgt daarnaast voor een ongestoord uitzicht op het haardvuur. Bij voorkeur is het vonkenscherm wegschuifbaar. Daarnaast omvat het vonkenscherm bij voorkeur een metaalgaas.
Volgens een andere uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding omvat de verbrandingsruimte ten minste één open zijde, waarbij de open zijde afsluitbaar is middels een haarddeur. De minstens één open zijde is hierbij bij voorkeur gericht naar de omgeving van de plaats waarin de haard (1) zich bevindt, zodat de open zijde zichtbaar is, hetgeen in esthetisch opzicht wenselijk kan zijn. In het geval dat de haarddeur de aanwezige open zijde of open zijden kan afsluiten, dan kan de betreffende haard (1) zich bevinden in een gesloten configuratie analoog aan een gesloten haard wanneer de haarddeur de open zijde of open zijden afsluit, of kan de betreffende haard (1) zich bevinden in een open configuratie analoog aan een open haard wanneer de haarddeur de open zijde of open zijden ten minste gedeeltelijk niet afsluit. Meer bepaald heeft een dergelijke haard (1) het voordeel dat de verbrandingsruimte (2) toegankelijk is wanneer de haarddeur de open zijde of open zijden ten minste gedeeltelijk niet afsluit, en tevens de haard (1) als een gesloten haard kan worden wanneer de haarddeur de open zijde of open zijden afsluit. Het afsluiten van de open zijde of open zijden van de haard (1) resulteert in een hoger rendement of hogere energie-efficiëntie van de haard (1) en biedt een verhoogde veiligheid. Het toegankelijk zijn van de verbrandingsruimte (2) is bijvoorbeeld van belang voor het verwijderen van as uit de verbrandingsruimte (2) of voor het aanbrengen van een vaste brandbare stof zoals hout. De haarddeur kan losneembaar aan de haard (1) te bevestigen zijn, of kan gedeeltelijk aan de haard (1) bevestigd zijn. Wanneer de haarddeur gedeeltelijk aan de haard (1), bij voorkeur aan de verbrandingsruimte (2) bevestigd is, is de bevestiging bij voorkeur op een wijze uitgevoerd die het al dan niet afsluiten van de open zijde of open zijden middels de haarddeur mogelijk maakt. Volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding is de haard (1) voorzien van ten minste één remplaat (7) , en zal bij het openen van de haarddeur ten minste één remplaat (7) zich op een dusdanige manier verplaatsen zodat de betreffende remplaat of remplaten (7) de stroming van rookgassen (24) niet meer verhinderen. Hierdoor wordt rookterugslag bij gebruik van de haard (1) met geopende haarddeur vermeden. Een haarddeur omvat een paneel (11) dat ten minste aan één van zijn randen wordt voorzien van profielen welke de nodige stevigheid waarborgen. Deze profielen maken de raamlijst uit van een dergelijke haarddeur. Voor de verbinding van de verschillende profielen kunnen eender welke mogelijke verbindingen toegepast worden zoals gekend in de stand der techniek. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om afzonderlijke profielen met elkaar te verbinden door middel van lasverbindingen. Met het oog op het verkrijgen van een visueel aantrekkelijke haard (1) met haarddeur, wordt bij voorkeur een raamlijst voorzien welke in gebruik zo minimaal mogelijk zichtbaar is. In een uitvoeringsvorm omvat de haarddeur een transparant paneel (11) of ander minstens deels transparant paneel (11), bij voorkeur een glaspaneel en meer bij voorkeur een keramisch glaspaneel en omvat de raamlijst minstens een binnenraamkader waarvan de naar het centrum van de verbrandingsruimte (2) gerichte wand of wanden (4, 5) zijn voorzien van een schermplaat. De schermplaat vervult de voorname functie van het minstens deels en bij voorkeur volledig afschermen van het binnenraamkader van stralingswarmte waardoor vervormingen van de raamlijst beperkt worden. In een mogelijke uitvoeringsvorm bestaat de schermplaat uit metalen stroken, hoofdzakelijk vlak doch met enigszins schuin gerichte zijrand, en optioneel voorzien van koppelmiddelen, zoals, bijvoorbeeld, inpersdraadeinden te vergelijken met de steel van een bout. De haarddeur kan optioneel ook een buitenraamkader omvatten. Hierbij wordt het paneel (11) van de haarddeur gevat tussen het buitenraamkader en het binnenraamkader. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het buitenraamkader een in U-vorm samengebouwd geheel waarbij de samenstellende elementen drie hoofdzakelijk L-vormige profielen betreffen. Het paneel (11) en de haarddeur zijn op dergelijke wijze gemonteerd dat de verbrandingsruimte (2) wanneer gewenst volledig kan worden afgesloten zodat er geen in- of uitstroom van respectievelijk verse lucht (20) en/of rookgassen (24) langs deze weg plaatsvindt.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is de haarddeur een haard liftdeur. Het vrijstellen en sluiten van één of meerdere open zijden van de verbrandingsruimte (2) middels een haardliftdeur wordt voltrokken door de haardliftdeur opwaarts en respectievelijk neerwaarts te verplaatsen of verschuiven. In een andere uitvoeringsvorm wordt een haarddeur toegepast die de één of meerdere open zijden van de verbrandingsruimte (2) kan vrijstellen of sluiten middels de haarddeur via een zijdelingse beweging te verplaatsen of verschuiven. Door een haardliftdeur bijvoorbeeld in andere interieurelementen te laten wegschuiven wanneer deze deur wordt geopend, kan een dergelijke deur dienen als een onopvallend afsluitelement van een open zijde van een haard (1). Met een eenvoudige beweging van de haardliftdeur kan gekozen worden tussen de esthetiek van een traditionele open haard met een rechtstreeks visueel en auditief contact met het vlammenspel en de veiligheid en het hoge rendement van een gesloten haard. Bij voorkeur is een haardliftdeur volledig demonteerbaar van een haard (1) die hiermee uitgerust is, zelfs wanneer de haard (1) ingebouwd is in een interieurelement.
Daarnaast is een haardliftdeur bij voorkeur door een mechanisme bevestigd dat het kantelen van de haardliftdeur toelaat. Het kantelen van de haardliftdeur zorgt voor een gemakkelijke toegang bij het reinigen van de binnenkant ervan.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is de haarddeur scharnierend bevestigd aan de verbrandingsruimte (2). Het scharnierend bevestigen betekent het bevestigen van de haarddeur middels zijn binnenraam, of waar aanwezig zijn buitenraam, aan één of meerdere hengsels of scharnieren die aan de buitenzijde van de verbrandingsruimte (2) bevestigd zijn. Bij voorkeur is de haarddeur scharnierend bevestigd aan een wand (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) die gelegen is naast één of meerdere open zijden die met de haarddeur afgesloten kunnen worden. Meer bij voorkeur is de haarddeur scharnierend bevestigd aan het uiteinde van een dergelijke wand (4, 5) die het dichtst gelegen is bij de één of meer open zijden. Bij voorkeur komt het gedeelte van de haarddeur dat scharnierend wordt bevestigd overeen met een aan de rand gelegen zijde van de haarddeur. De bevestiging van de haarddeur middels een scharnier laat toe dat de haarddeur, middels de uitoefening van een externe kracht, kan verplaatst worden om de één of meer open zijden van de verbrandingsruimte (2) al dan niet af te sluiten.
Volgens een andere uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is het rookgasafvoerkanaal (40) in de nabijheid van de verbrandingsruimte (2) voorzien van een rookgasklep (43). Een rookgasklep (43) kan uitgevoerd zijn als een plaatvormig element uit een hittebestendig materiaal, waarvan de afmetingen afgestemd zijn op de diameter (15) van het rookgasafvoerkanaal (40). De rookgasklep (43) is ingericht om het rookgasafvoerkanaal (40) al dan niet gedeeltelijk of volledig af te sluiten. De rookgasklep (43) kan zo ingericht zijn dat deze manueel of automatisch gestuurd kan worden. Bij voorkeur wordt de rookgasklep (43) automatisch gestuurd. Via instellen van de stand van de rookgasklep (43) kan een perfect evenwicht gevonden worden voor warmte-afgifte en een goede schouwtrek. Het volledig sluiten van de rookgasklep kan ongewenste rookterugslag vermijden wanneer de binnenzijde van de verbrandingsruimte (2) blootgesteld wordt aan de omgeving, bijvoorbeeld bij het openen van een haarddeur.
Volgens een andere uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) voorzien van een beluchtingsklep. Een beluchtingsklep kan uitgevoerd zijn als een plaatvormig element, bij voorkeur uit een hittebestendig materiaal, waarvan de afmetingen afgestemd zijn op de diameter van het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41). De beluchtingsklep is ingericht om het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) al dan niet gedeeltelijk of volledig af te sluiten. De beluchtingsklep kan zo ingericht zijn dat deze manueel of automatisch gestuurd kan worden. Bij voorkeur wordt de beluchtingsklep automatisch gestuurd. Via instellen van de stand van de beluchtingsklep kan de verbranding in de verbrandingsruimte (2) optimaal gestuurd worden. Daarnaast is uit veiligheidsoogpunt de mogelijkheid om het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) via de beluchtingsklep snel af te sluiten van groot belang.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding zijn de wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) aan elkaar verbonden via puntverbindingen (42), welke puntverbindingen (42) bijvoorbeeld zijn uitgevoerd middels blindklinknagels, bouten, tapschroeven, klinknagels, puntlassen en/of striplassen. Puntverbindingen (42) zijn verbindingen die op specifieke puntlocaties worden uitgevoerd. Deze verbindingen kunnen tot stand gebracht worden door middel van eender welke middelen en technieken zoals gekend uit de stand van de techniek die geschikt zijn voor het verbinden van puntlocaties. Bij voorkeur worden de puntverbindingen (42) uitgevoerd met blindklinknagels. Blindklinknagels stellen als voordeel dat ze toegepast kunnen worden bij delen die slechts van één kant toegankelijk zijn. Normaal worden wanden (4, 5) van een verbrandingsruimte (2) aan elkaar verbonden door zijden van de wanden (4, 5) over hun volledige lengte aan elkaar te lassen. Hierbij kunnen snel lasfouten optreden evenals materiaalvervorming door de warmte-inbreng bij het lassen. Via puntverbindingen (42) wordt een betrouwbaarder geheel van de verbrandingsruimte (2) verkregen. De verbinding tussen de wanden (4, 5) is immers meer gecontroleerd omdat de puntverbindingen (42) op specifieke puntlocaties worden aangebracht. Het betrouwbaarder geheel van de verbrandingsruimte (2) brengt voordelen met zich mee op vlak van zowel energetische efficiëntie als veiligheid. Een goede afsluiting van de verbrandingsruimte (2) zorgt immers voor minimale verliezen en een hoog rendement van de haard (1). Daarnaast zorgt een efficiënt geheel van de verbrandingsruimte (2) dat er geen of minimale hoeveelheden aan rookgassen (24) in een ruimte kunnen terechtkomen. Bij het gebruik van lastechnieken voor puntverbindingen (42) wordt overmatige warmte-inbreng vermeden omdat het lassen van de puntlocaties slechts een plaatselijke concentratie van warmte-inbreng vereist. Daarenboven is het aanbrengen van puntverbindingen (42) een vlotte verbindingsmethode, die veel sneller is dan het volledig lassen van volledige zijden. Met het gebruik van puntverbindingen (42) kan dus een wezenlijke tijdswinst verkregen worden.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding is de haard (1) voorzien van een brandstofopslagruimte (29). De brandstofopslagruimte (29) is een inrichting die de opslag van een brandstof toelaat. De brandstofopslagruimte (29) kan naast of in de nabijheid van de verbrandingsruimte (2) gelegen zijn. Bij voorkeur is de brandstofopslagruimte (29) minstens zodoende geïsoleerd dat de erin aangebrachte brandstof geen nadelige effecten ondervindt van de hoge temperaturen ter hoogte van de verbrandingsruimte (2). De brandstofopslagruimte (29) kan ingericht zijn voor de opslag van een vaste brandbare stof, zoals, bijvoorbeeld, hout, voor de opslag van gasvormige brandbare stof, zoals, bijvoorbeeld, aardgas, en/of voor de opslag van een vloeibare brandbare stof, zoals, bijvoorbeeld, bio-ethanol. De aanwezigheid van beschikbare brandbare stof in de brandopslagruimte (29) kan een belangrijk logistiek voordeel betekenen wanneer nieuwe brandbare stof in de verbrandingsruimte (2) dient te worden geplaatst. Wanneer hout (26) opgeslagen wordt in de brandstofopslagruimte (29) en wanneer de brandstofopslagruimte (29) ten minste één open zijde omvat gericht naar de omgeving waarin de haard (1) zich bevindt, wordt een wenselijk esthetisch effect verkregen. Met betrekking tot een reservoir voor bijvoorbeeld aardgas of bio-ethanol wordt een directe zichtbaarheid van het reservoir in de brandstofopslagruimte (29) liefst vermeden. Dit kan bijvoorbeeld verkregen worden door het reservoir te verwerken in een lade, of door voor het reservoir een stapel hout (26) te voorzien als decoratie.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding vertoont het rookgasafvoerkanaal (40) een cilindrische vorm en heeft het rookgasafvoerkanaal (40) een diameter (15) heeft van maximaal 410 mm. Bij voorkeur heeft het rookgasafvoerkanaal (40) een diameter (15) van maximaal 310 mm, meer bij voorkeur van maximaal 260 mm, nog meer bij voorkeur van maximaal 210 mm, en het meest bij voorkeur van maximaal 190 mm. Een kleinere diameter (15) van het rookgasafvoerkanaal (40) zorgt voor een vereenvoudigde inbouw van het rookgasafvoerkanaal (40) in bestaande schouwconfiguraties. Wanneer er in een gebouw geen bestaande schouwconfiguratie aanwezig is, zorgt een kleinere diameter (15) van het rookgasafvoerkanaal (40) ervoor dat het dak of de gevel waardoor het rookgasafvoerkanaal (40) geleid dient te worden slechts minimaal aangepast dienen te worden. Daarnaast vereist de productie van een rookgasafvoerkanaal (40) met een kleinere diameter (15) minder materiaal dan voor de productie van een rookgasafvoerkanaal (40) met een grotere diameter (15).
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding heeft de haard (1) een gewicht van maximaal 400 kg. Bij voorkeur heeft de haard (1) een gewicht van maximaal 250 kg, en meer bij voorkeur een gewicht van maximaal 220 kg. Het beperken van het gewicht van de haard (1) zorgt voor minder belasting van structurele delen van de ruimte waarmee de haard (1) in contact is wanneer de haard (1) ter hoogte van deze structurele delen ten minste gedeeltelijk ingebouwd is. Daarnaast stelt het beperken van het gewicht een voordeel bij transport van de haard (1). Het beperken van het gewicht van een haard (1) kan onder meer verwezenlijkt worden door de materiaalkeuze. Hierbij kan verwezen worden naar bovenstaande tekst waar gesproken wordt over het lage gewicht van vermiculiet en speksteen ten opzichte van gietijzer.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding zijn één of meerdere uiteinden (8, 9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) voorzien van een hittebestendige verlichtingsarmatuur (31). Het omgevingsluchttransportkanaal (16) omvat ten minste één uiteinde voor aanvoer (8) van onverwarmde omgevingslucht (21) en ten minste één uiteinde voor afvoer (9) van verwarmde omgevingslucht (25). De uiteinden (8, 9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) zijn gewoonlijk zichtbaar aangebracht in een wand van een constructie waarin de haard (1) ten minste gedeeltelijk is ingebouwd of in een wand van een constructie in de nabijheid van de haard (1). Het voorzien van één of meerdere uiteinden (8, 9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) van een hittebestendige verlichtingsarmatuur (31) zorgt voor ten minste één verlichtingspunt (34) in de constructie waarin de één of meerdere uiteinden (8, 9) zich bevinden en kan daarenboven bijdragen aan het esthetisch aspect van deze constructie. De hittebestendige verlichtingsarmatuur (31) is bij voorkeur voorzien van een aansluitstuk voor de verbinding van de verlichtingsarmatuur (31) met het omgevingsluchttransportkanaal (16). In een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding kan een uiteinde (8, 9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) voorzien zijn van een toegangsdeur voor de bereikbaarheid van een kraan voor de toevoer van een gasvormige brandbare stof. Op deze manier kan een dergelijke kraan op een esthetische wijze geïntegreerd worden in de constructie waarin het uiteinde (8, 9) zich bevindt.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding omvat rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 0,15% CO. Bij voorkeur omvat het rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 0,12% CO en meer bij voorkeur maximaal 0,10% CO.
Volgens een uitvoeringsvorm van een haard (1) volgens het eerste aspect van de uitvinding omvat rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 50 mg/Nm3 fijn stof. Bij voorkeur omvat het rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 40 mg/Nm3 fijn stof en meer bij voorkeur maximaal 32 mg/Nm3 fijn stof. De lage uitstoot aan CO en fijn stof volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding zijn bevorderlijk voor het milieu en de gezondheid van persoenen. Een lage vorming van CO en fijn stof kan verkregen worden door een goede verbranding na te streven. Hiervoor is onder meer de balans tussen het vermogen van een haard (1) met het verbrandingsrendement van belang. Een te groot vermogen van een houthaard veroorzaakt immers door de vertraagde verbranding gemakkelijk een oververhitting van de woonruimte, een verhoogde CO en fijn stof uitstoot, bijkomende roetvorming en een lager rendement. Bij een beperkt vermogen van een haard (1) dat geen vertraagde verbranding veroorzaakt, kan het rendement verbeterd worden door de dimensies van de verbrandingsruimte (2) te beperken. Door het beperken van de dimensies zal de temperatuur in de verbrandingsruimte (2) verhogen en de verbranding verbeteren. Een verbetering van de verbranding betekent een verbetering van het rendement van de haard (1) waardoor minder brandbare stof dient te worden gebruikt voor verwarming.
In een tweede aspect betreft de uitvinding een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding. Een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding kan onder meer worden aangewend voor het verhogen van het rendement van een haard (1). Voor de kenmerken en voordelen verbonden aan een bekledingselement (6) volgens de huidige uitvinding wordt verwezen naar de beschrijving van het eerste aspect van de huidige uitvinding.
In wat volgt wordt de uitvinding beschreven aan de hand van niet-limiterende voorbeelden die de uitvinding illustreren, en die niet bedoeld zijn of geïnterpreteerd mogen worden om de omvang van de uitvinding te limiteren. VOORBEELDEN: VOORBEELD 1:
In de Figuren 2 tot en met 5 zijn mogelijke uitvoeringen van haarden (1) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding afgebeeld. Eén wand van de verbrandingsruimte (2) wordt niet getoond in deze figuren, zodat de binnenzijde van de verbrandingsruimte (2) kan worden waargenomen. De wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) zijn bekleed met een bekledingselement (6) met een geribbelde structuur volgens Figuur 1. Voor de technische voordelen van een dergelijk bekledingselement (6) wordt verwezen naar bovenstaande beschrijving van het eerste aspect van de huidige uitvinding. In de Figuren 2, 4 en 5 is een haard (1) met een brander (44) getoond, geschikt voor het verbranden van een gasvormige en/of vloeibare brandbare stof. In Figuur 3 is een haard (1) met hout (26) als brandstof getoond. In de Figuren 2 en 3 worden haarden (1) getoond met een verbrandingsruimte (2) die afgesloten is middels een haardliftdeur. Via een verbrandingsluchttoevoerkanaal (20) wordt verbrandingslucht (20) aangevoerd die deels naar de verbrandingsruimte (2) gestuurd wordt als verbrandingslucht (27) voor verbranding, deels naar een convectiemantel gestuurd wordt die eveneens dienst doet als een deel van het omgevingsluchttransportkanaal (16) en deels omgeleid wordt als een luchtstroom (23) voor het spoelen van het paneel (11) van de haardliftdeur. Door het spoelen van het paneel (11) met de luchtstroom (23) wordt het materiaal van het paneel (11), bijvoorbeeld glas, gespaard van storende roetaanslag. Omgevingslucht (21) wordt via een aanvoer (8) geleid naar het omgevingsluchttransportkanaal (16), opgebouwd uit een convectiemantel en een buisvormige afvoer. Hierna wordt de omgevingslucht (22) getransporteerd via het omgevingsluchttransportkanaal (16) en wordt verwarmde omgevingslucht (25) vrijgesteld aan de omgeving via het uiteinde (9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16). Rookgassen (24) verlaten de verbrandingsruimte (2) via het rookgasafvoerkanaal (40). De afbeelding van de rookgasklep (43) is louter schematisch en wil niet zeggen dat de rookgasklep (43) zoals afgebeeld gesloten is en het rookgasafvoerkanaal (40) afsluit. In Figuren 4 en 5 wordt een haard (1) getoond met een geopende haardliftdeur en respectievelijk een geopende haarddeur die scharnierend aan de verbrandingsruimte (2) is bevestigd. Bij een geopende haarddeur zal de lucht (20) aangevoerd via het verbrandingsluchtkanaal (41) enkel geleid worden naar het omgevingsluchttransportkanaal (16). Dit kan bijvoorbeeld verkregen worden door de stroming van lucht (20) vanuit het verbrandingsluchtkanaal (41) te regelen met een beluchtingsklep. Bij een geopende haarddeur wordt de lucht (50) voor verbranding immers reeds via de ruimte rond de haard (1) geleverd, hetgeen een bijkomende toevoer van verbrandingslucht (27) voor verbranding overbodig maakt.
Alternatief aan de opstelling van het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) onderaan de haard (1), zoals afgebeeld in de Figuren 2 tot en met 5, kan het verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) in een concentrische uitvoering met het rookgasafvoerkanaal (40) deze laatste omringen, zoals afgebeeld in Figuur 8. Hierdoor kan de aangevoerde verbrandingslucht (20) meteen opgewarmd worden door de warme rookgassen (24), waarbij voor het technisch voordeel naar bovenstaande tekst verwezen wordt.
In de haarden (1) afgebeeld in de Figuren 2 tot en met 5 is er aan de voorzijde een afwerkingskader (13) voorzien. In bijzonder wordt een vlak afgewerkt kader (13) getoond, bijvoorbeeld uit vlak staal. Verschillende materiaalkeuzes en afwerkingsvormen voor het afwerkingskader (13) zijn daarnaast mogelijk, waarbij een geribbelde structuur met lamellen (61, 62) en/of materialen met een gunstige specifieke warmtecapaciteit en/of thermische geleidbaarheid, volgens de beschrijving van bovenstaande tekst, de voorkeur genieten. VOORBEELD 2:
Figuren 6 en 7 tonen mogelijke uitvoeringen van een interieur (28) met ingebouwde haard (1) en brandstofopslagruimte (29) volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding. In de brandstofopslagruimte (29) is gestapeld hout (26) voorzien. Uiteinden (9) van het omgevingsluchttoevoerkanaal (16) zijn linksboven in de wand van het interieur (28) geplaatst. Er dient te worden opgemerkt dat deze uiteinden (9) eender waar geplaatst kunnen worden vanuit esthetisch en/of energetisch oogpunt. Volgens de opstelling afgebeeld in Figuur 7 zijn de genoemde uiteinden (9) voorzien van een verlichtingspunt (34). De uiteinden (9) zijn daarnaast afgewerkt met een kader (32). VOORBEELD 3:
Figuur 8 toont een mogelijke uitvoering van wanden (4, 5) van een haard (1) die verbonden zijn via puntverbindingen (42), volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding. Voor de voordelen van de verbinding van wanden (4, 5) middels puntverbindingen (42) wordt verwezen naar de beschrijving van bovenstaande tekst.

Claims (15)

  1. CONCLUSIES
    1. Haard (1), in het bijzonder voor het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas, omvattende een verbrandingsruimte (2), welke verbrandingsruimte (2) ten minste twee wanden (4, 5) omvat, waarvan ten minste één wand (4, 5) aan zijn binnenzijde ten minste gedeeltelijk voorzien is van een bekledingselement (6), een verbrandingsluchttoevoerkanaal (41) in verbinding met de verbrandingsruimte (2), een op de verbrandingsruimte (2) aansluitend rookgasafvoerkanaal (40), een met één of meerdere wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) en optioneel met het rookgasafvoerkanaal (40) in warmtewisselend contact staand omgevingsluchttransportkanaal (16), en optioneel omvattende een brander (44) op de bodem (3) van de verbrandingsruimte (2), met het kenmerk, dat het bekledingselement (6) een specifieke warmtecapaciteit van ten minste 0,40 kJ/(kg°C) heeft.
  2. 2. Haard (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bekledingselement (6) een thermische geleidbaarheid van ten minste 5 W/(m°C) en ten hoogste 60 W/(m°C) heeft.
  3. 3. Haard (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het bekledingselement (6) is opgebouwd uit een afwisseling van ten minste één diepliggende (2) en ten minste één hoger-liggende lamel (3).
  4. 4. Haard (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat ten minste 20% van de hoogte (3a) van een hoger-liggende lamel (3) uitsteekt ten opzichte van de bovenzijde van een diepliggende lamel (2), en dat de breedte (3b) van een hoger-liggende lamel (3) zich verhoudt tot de breedte (2b) van een diepliggende lamel (2) volgens een ratio van 30:1 tot 1:30.
  5. 5. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de verbrandingsruimte (2) ten minste één open zijde omvat, welke open zijde afsluitbaar is middels een haarddeur.
  6. 6. Haard (1) volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de haarddeur een haardliftdeur is.
  7. 7. Haard (1) volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de haarddeur scharnierend bevestigd is aan de verbrandingsruimte (2).
  8. 8. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 7, met het kenmerk, dat de wanden (4, 5) van de verbrandingsruimte (2) aan elkaar verbonden zijn via puntverbindingen (42), welke puntverbindingen (42) bijvoorbeeld zijn uitgevoerd middels blindklinknagels, bouten, tapschroeven, klinknagels, puntlassen en/of striplassen.
  9. 9. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 8, met het kenmerk, dat de haard (1) voorzien is van een brandstofopslagruimte (29).
  10. 10. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 9, met het kenmerk, dat het rookgasafvoerkanaal (40) een cilindrische vorm vertoont en een diameter (15) heeft van maximaal 410 mm.
  11. 11. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 10, met het kenmerk, dat de haard (1) een gewicht heeft van maximaal 400 kg.
  12. 12. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 11, met het kenmerk, dat één of meerdere uiteinden (8, 9) van het omgevingsluchttransportkanaal (16) voorzien zijn van een hittebestendige verlichtingsarmatuur (31).
  13. 13. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 12, met het kenmerk, dat rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 0,15% CO omvat.
  14. 14. Haard (1) volgens één der conclusies 1 tot 13, met het kenmerk, dat rookgas (24), ontstaan door het verbranden van een brandbare stof zoals hout of gas in de verbrandingsruimte (2), maximaal 50 mg/Nm3 fijn stof omvat.
  15. 15. Bekledingselement (6) volgens één der conclusies 1 tot 4.
BE2015/5484A 2015-07-29 2015-07-29 Haard BE1023129B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5484A BE1023129B1 (nl) 2015-07-29 2015-07-29 Haard

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2015/5484A BE1023129B1 (nl) 2015-07-29 2015-07-29 Haard

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1023129B1 true BE1023129B1 (nl) 2016-11-25

Family

ID=54288611

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2015/5484A BE1023129B1 (nl) 2015-07-29 2015-07-29 Haard

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1023129B1 (nl)

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19806428A1 (de) * 1997-02-18 1998-08-20 Patram Patent And Trademark Ad Heizeinrichtung mit verbessertem Wirkungsgrad
WO2000050817A1 (en) * 1999-02-26 2000-08-31 Fireplace Kft. Fireplace insert

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19806428A1 (de) * 1997-02-18 1998-08-20 Patram Patent And Trademark Ad Heizeinrichtung mit verbessertem Wirkungsgrad
WO2000050817A1 (en) * 1999-02-26 2000-08-31 Fireplace Kft. Fireplace insert

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2625536C (en) Wood fired boiler
RU2365824C1 (ru) Отопительно-варочный камин
CA2320793C (en) Heating furnace, especially with gas and/or oil firing
EP1821038A2 (en) Stoves
RU2319077C1 (ru) Печь
KR20160022688A (ko) 화목난로
BE1023129B1 (nl) Haard
KR200475650Y1 (ko) 벽난로
RU2651878C1 (ru) Банная печь
KR101577813B1 (ko) 벽난로와 구들난방을 겸하는 난방장치
KR101147290B1 (ko) 열효율이 우수한 실내 및 실외 아궁이가 구비된 가옥 난방 시스템
JP6037286B2 (ja) 下降炎燃焼無煙ストーブ
JP2018021738A (ja) 暖房装置
RU2499957C2 (ru) Аквапечь куценко
RU121037U1 (ru) Твердотопливная печь-плита
CA2655385C (en) Low-emission fireplace assembly
RU2229064C1 (ru) Печь для бани
RU2490552C1 (ru) Газовая отопительная печь
RU2331816C1 (ru) Камин
RU2818956C2 (ru) Отопительное устройство
RU2812546C1 (ru) Воздухонагреватель помещений
KR102108840B1 (ko) 연소 효율을 향상시킨 난로
RU2485414C2 (ru) Котел отопления, работающий на дровах
RU2740962C1 (ru) Конвекторная печь
KR101238344B1 (ko) 액체연료버너의 연료공급장치

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20161125

PD Change of ownership

Owner name: METALFIRE+ BVBA; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CESSION; FORMER OWNER NAME: METALFIRE NV

Effective date: 20180109

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180731