BE1018830A3 - Beveiligingsinrichting. - Google Patents

Beveiligingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
BE1018830A3
BE1018830A3 BE2009/0441A BE200900441A BE1018830A3 BE 1018830 A3 BE1018830 A3 BE 1018830A3 BE 2009/0441 A BE2009/0441 A BE 2009/0441A BE 200900441 A BE200900441 A BE 200900441A BE 1018830 A3 BE1018830 A3 BE 1018830A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
cable
detection signal
value
security device
closure
Prior art date
Application number
BE2009/0441A
Other languages
English (en)
Inventor
Stefaan Mensaert
Original Assignee
Betafence Holding Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Betafence Holding Nv filed Critical Betafence Holding Nv
Priority to BE2009/0441A priority Critical patent/BE1018830A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1018830A3 publication Critical patent/BE1018830A3/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G08SIGNALLING
    • G08BSIGNALLING OR CALLING SYSTEMS; ORDER TELEGRAPHS; ALARM SYSTEMS
    • G08B13/00Burglar, theft or intruder alarms
    • G08B13/18Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength
    • G08B13/181Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength using active radiation detection systems
    • G08B13/183Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength using active radiation detection systems by interruption of a radiation beam or barrier
    • G08B13/186Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength using active radiation detection systems by interruption of a radiation beam or barrier using light guides, e.g. optical fibres

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Burglar Alarm Systems (AREA)

Abstract

Deze uitvinding betreft een beveiligingsinrichting omvattende een zender en een ontvanger, respectievelijk voor het uitsturen en het ontvangen van een detectiesignaal, een kabel (6) met een lichtgedeindende kern, bij voorkeur een Plastic Optical Fibre (POF) - kabel, en controlemiddelen (10), waarbij het voorkeur het detectiesignaal via de kabel (6) van de zender naar de ontvanger wordt gestuurd en de controlemiddelen (10) voorien zijn om een alarmsignaal te genereren als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afneemt. De uitvinfing betreft ook een afsluiting, voorzien van een beveiligingsinrichting volgens deze uitvinding, alsook een werf of werkplaats, voorzien van een dergelijke beveiligde afsluiting, waar de kabel (23) van de beveiligingsinrichting verbonden is met één of meerdere verplaatsbare eenheden (24), zoals gereedschappen, machines en voertuigen e.d., die op deze werf werkplaats opgesteld zijn.

Description

Beveiligingsinrichting
Deze uitvinding betreft een beveiligingsinrichting omvattende een zender en een ontvanger, respectievelijk voor het uitsturen en het ontvangen van een detectiesignaal, en controlemiddelen voorzien om bij een wijziging van het detectiesignaal een alarmsignaal te genereren.
De beveiligingsinrichting volgens deze uitvinding is bruikbaar in alle toepassingsgebieden waar gekende beveiligings- of alarminstallaties worden ingezet, zoals onder meer voor de detectie van ongewenste binnendringing in eender welke ruimte, of voor de detectie van het wegnemen of in beweging brengen van eender welk verplaatsbaar voorwerp of (onderdeel van een) constructie.
Mogelijke toepassingsgebieden van de beveiligingsinrichting volgens deze uitvinding zijn onder meer de beveiliging van voertuigen zoals auto’s, motorfietsen, fietsen en trapauto’s e.d., en de beveiliging van tuinmeubilair. Een bijzonder toepassingsgebied is de beveiliging van (delen van) verplaatsbare constructies zoals onder meer mobiele afsluitingen of omheiningen.
Deze beveiligingsinrichting is dus onder meer bijzonder goed geschikt voor het beveiligen van mobiele afsluitingen waarmee o.m. bouwwerven, werkplaatsen en dergelijke tijdelijk afgesloten worden. Dergelijke afsluitingen zijn enerzijds vereist omwille van de veiligheid, om te vermijden dat onbevoegden zichzelf of anderen in gevaar brengen en/of de uitgevoerde werken beschadigen. Dergelijke afsluitingen zijn anderzijds ook vereist om diefstal of beschadiging van machines, werktuigen, gereedschappen en voertuigen e.d. tegen te gaan. Deze gekende afsluitingen moeten meteen na het beëindigen van de werkzaamheden weer afgebroken worden en moeten uiteraard kunnen herbruikt worden. Dit soort afsluitingen wordt ook gebruikt voor de afsluiting van tijdelijke evenementen.
Dergelijke afsluitingen bestaan doorgaans uit een reeks afzonderlijke paneelvormige elementen (meestal uit metaaldraad) die zo naast elkaar geplaatst worden, en eventueel met elkaar verbonden worden, dat een gesloten afsluiting bekomen wordt die de werf of werkplaats afsluit. Om de elementen stabiel in een opstaande positie te houden is elk element opgenomen in een betonnen voetelement dat op de bodem staat. Doordat de constructie niet met de bodem is verbonden, kunnen de paneelvormige elementen relatief gemakkelijk omvergeduwd of verplaatst worden, zodat het niet moeilijk is om toegang te verkrijgen tot de werf.
Bestaande beveiligingsinrichtingen met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken hebben het nadeel dat hun installatie vrij moeilijk en tijdrovend is zodat ze niet geschikt zijn om herhaaldelijk verwijderd te worden en terug geïnstalleerd te worden, of zijn niet geschikt om buiten opgesteld te worden en blootgesteld te worden aan diverse weersomstandigheden. Sommige bestaande beveiligingsinrichtingen zijn moeilijk aanpasbaar aan andere trajecten en afmetingen van de te beveiligen voorwerpen of ruimtes of zijn niet geschikt om een ononderbroken doeltrefende beveiliging over een relatief grote lengte te waarborgen.
Het doel van deze uitvinding is een beveiliginginrichting te verschaffen waarmee verholpen wordt aan de nadelen en tekortkomingen van de bestaande inrichtingen. Het doel van deze uitvinding is meer bepaald om een beveiligingsinrichting te verschaffen die beter aangepast is aan het tijdelijke en veranderlijke karakter van bepaalde te beveiligen ruimtes of voorwerpen (zoals mobiele afsluitingen), en die dus vrij snel en op eenvoudige wijze kan geïnstalleerd worden en kan in werking gesteld worden en even vlot en gemakkelijk terug kan verwijderd worden, die zeer gebruiksvriendelijk is maar ook moeiteloos kan aangepast worden aan verschillende afmetingen en vormen of trajecten van te beveiligen voorwerpen, ruimtes of afsluitingen, die bovendien ook goed bestand is tegen alle weersomstandigheden, en die uiteraard ook bij elk gebruik een efficiënte en betrouwbare beveiliging kan garanderen.
Om bovengenoemde doelstellingen te bereiken wordt voorzien in een beveiligingsinrichting met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, waarbij deze inrichting een kabel met een lichtgeleidende kern omvat, waarbij een detectiesignaal via de kabel van de zender naar de ontvanger wordt gestuurd, en waarbij de genoemde controlemiddelen voorzien zijn om een alarmsignaal te genereren het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afneemt.
De kabel met lichtgeleidende kern (uit een polymeer zoals bijvoorbeeld een polyamide kern) is bij voorkeur een zogenaamde “Plastic Optical Fibre” (POF)-kabel. Een dergelijke kabel is gekend als data-transmissie-kabel. In deze uitvinding wordt deze kabel echter niet gebruikt voor het doorsturen van gegevens, maar wordt enkel gebruik gemaakt van de eigenschap dat er in een dergelijke kabel een signaalverlies optreedt dat afhankelijk is van het aantal bochten en van de plooihoek en de kromtestraal van deze bochten, en dus van het kabeltraject. Het signaal dat door de kabel verstuurd wordt, bij voorkeur een lichtbundel, wordt in deze octrooiaanvraag het detectiesignaal genoemd.
Naarmate het aantal bochten in de kabel, of de plooihoek van de in de kabel aanwezige bocht(en), toeneemt, respectievelijk afneemt, zal voor eenzelfde ingangssignaal aan het ene kabeluiteinde immers een zwakker, respectievelijk een sterker uitgangssignaal worden ontvangen aan het andere kabeluiteinde. Naarmate de kromtestraal van een in de kabel aanwezige bocht toeneemt (de bocht wordt minder scherp), respectievelijk afheemt (de bocht wordt scherper), zal een sterker, respectievelijk een zwakker uitgangssignaal ontvangen worden.
In een mogelijke uitvoeringsvorm wordt het uitgestuurde detectiesignaal nagnoeg op dezelfde waarde gehouden en wordt als gevolg van de verandering van de waarde van het ontvangen detectiesignaal een alarmsignaal gegenereerd. Het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal zal toenemen of afnemen
In een andere uitvoeringsvorm, die sterk de voorkeur geniet, wordt de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal geregeld met als doel de waarde van het ontvangen detectiesignaal (binnen bepaalde grenzen) nagenoeg constant te houden. Als gevolg van een toenemend signaalverlies (bijvoorbeeld door vorming van een bocht in de kabel) zal dus een sterker detectiesignaal uitgestuurd worden om het ontvangen detectiesignaal gelijk te houden. Als het signaalverlies daarentegen afneemt (bijvoorbeeld door het verwijderen van een kabelbocht) zal een zwakker detectiesignaal uitgestuurd worden om het ontvangen detectiesignaal gelijk te houden.
Een verandering van de waarde van het ontvangen detectiesignaal of van het uitgestuurde detectiesignaal geeft dus aan dat het traject (het aantal bochten en/of de kromtestraal of de plooihoek van de kabelbochten) gewijzigd wordt. Door de kabel te verbinden met een te beveiligen voorwerp of met een afsluitend element (zoals een afsluiting, een toegangspoort,...) van een te beveiligen ruimte wordt deze kabel gebruikt als een detector. Met ‘de kabel verbinden met een voorwerp’ wordt in deze octrooiaanvraag bedoeld dat het voorwerp en de kabel aan elkaar gekoppeld zijn op een wijze waarbij de bewegingsvrijheid van de kabel ten opzichte van het voorwerp beperkt is, zoals o.m. het geval is wanneer de kabel zich uitstrekt doorheen een opening in het voorwerp of doorheen een opening in een aan het voorwerp bevestigd onderdeel of hulpstuk. De afmetingen van de genoemde opening spelen daarbij geen enkele rol. De opening kan klein zijn maar zal in heel wat gevallen veel groter zijn dan de kabeldikte, zoals bijvoorbeeld het geval is als de kabel doorheen een maasopening in een draadpaneel van een afsluiting gehaald is, of als de kabel zich door een opening tussen de spaken van een fietswiel of door een opening onder de armleuning van een tuinstoel uitstrekt.
Wanneer iemand het beveiligde voorwerp of afsluitend element in beweging brengt of verplaatst en daarbij een verandering van de buiging van de kabel veroorzaakt, zal hierdoor een toename of afname van het signaalverlies in de kabel teweegbrengen, waardoor het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal zal toenemen of afnemen, en waardoor dan een alarmsignaal zal gegenereerd worden.
Een dergelijke kabel kan gemakkelijk verbonden worden met een te beveiligen voorwerp of een afsluitend element. Het volstaat immers om de kabel door één of meerdere openingen van het voorwerp of het element te halen. Ook het verwijderen van de kabel is dus zeer eenvoudig. De kabel is buigzaam zodat hij volgens elk gewenst traject met één of meerdere te beveiligen voorwerpen en/of afsluitende elementen kan verbonden worden. De kabel kan een vrij grote lengte hebben (tot ongeveer 200m) waardoor de beveiliging zich over een vrij lang traject kan uitstreken. De kabel kan compact op een voorraadrol voorzien zijn en kan zijn beveiligende functie vervullen terwijl een deel van de kabel op de voorraadrol opgerold blijft. De lengte van de kabel is dus zeer gemakkelijk aanpasbaar door het oprollen of afrollen van de kabel. De inrichting is dus zeer flexibel en gebruiksvriendelijk. De kabel is ook goed bestand tegen alle weersomstandigheden. Verder zorgt de inrichting volgens deze uitvinding ook voor een beveiliging die in alle omstandigheden efficiënt en betrouwbaar is.
Een wijziging van een omgevingsparameter (zoals bv. de temperatuur) kan een kleine wijziging van de waarde van het ontvangen detectiesignaal teweegbrengen. Om te voorkomen dat hierdoor een alarmsignaal wordt gegenereerd, wordt bij voorkeur een interval bepaald waarbinnen de waarde van het ontvangen signaal kan wijzigen zonder een alarmsignaal te genereren. De grenzen van dit interval, de bovenste drempelwaarde (Dmax) en de onderste drempelwaarde (Dnün) genoemd, bepalen dus de gevoeligheid van de beveiligingsinrichting.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de beveiligingsinrichting volgens deze uitvinding zijn de controlemiddelen voorzien om a) de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal zo te regelen dat het ontvangen detectiesignaal nagenoeg op dezelfde vooraf bepaalde waarde wordt gehouden, en om een alarmsignaal te te genereren als het uitgestuurde detectiesignaal (dl) een waarde heeft die buiten een interval ligt dat begrensd is door een bovenste drempelwaarde (Dlmax) en een onderste drempelwaarde (Dlmm').
of voorzien zijn om b) de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal nagenoeg op dezelfde vooraf bepaalde waarde te houden en om een alarmsignaal te genereren als het ontvangen detectiesignaal een waarde heeft die buiten een interval ligt dat begrensd is door een bovenste drempelwaarde (D2max) en een onderste drempelwaarde (D2mjn).
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de controlemiddelen voorzien om a) automatisch de waarde van een uitgestuurd detectiesignaal van een werkende inrichting als referentiewaarde (DIref) te nemen voor het bepalen van de drempelwaarden (Dlmax), (Dlmin), om de bovenste drempelwaarde (Dlmax) te bepalen door bij de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale positieve afwijking (AD1+) op te tellen, en om de onderste drempelwaarde (Dlmm) te bepalen door van de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale negatieve afwijking (ADI) af te trekken, of zijn de controlemiddelen voorzien om b) automatisch de waarde van een ontvangen detectiesignaal van een werkende inrichting als referentiewaarde (D2ref) te nemen voor het bepalen van de drempelwaarden (D2max), (D2min), om de bovenste drempelwaarde (D2max) te bepalen door bij de referentiewaarde (D2ref) een bepaalde maximale positieve afwijking (AD2+) op te tellen, en om de onderste drempelwaarde (D2min) te bepalen door van de referentiewaarde (D2ref) een bepaalde maximale negatieve afwijking (AD2') af te trekken.
Door de waarde van een uitgestuurd of ontvangen detectiesignaal (naargelang het uitgestuurde of het ontvangen signaal bewaakt wordt) als referentiewaarde te nemen wordt rekening gehouden met alle kenmerken van de opgestelde beveiligingsinrichting. Het bepalen van deze referentiewaarde moet aanzien worden als een ijking van de installatie. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat maar een gedeelte van de totale kabellengte nodig is om de afsluiting te beveiligen en dat een deel van de kabel in opgerolde toestand op een kabelrol wordt gelaten. Dit deel opgerolde kabel zal uiteraard een vermeerdering van het signaalverlies veroorzaken. Het kabeltraject kan bij de ene opstelling ook meer bochten vertonen of bochten met een kleinere kromtestraal vertonen dan bij een andere opstelling. Door een uitgestuurd of ontvangen detectiesignaal van de werkende inrichting als referentiewaarde te nemen zal hiermee rekening gehouden worden.
In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens deze uitvinding omvat de beveiligingsinrichting een geheugeneenheid, en inbrengmiddelen om een maximale positieve afwijking (AD+) en een maximale negatieve afwijking (AD') in te brengen en in de geheugeneenheid te bewaren, zodat de controlemiddelen deze waarden kunnen gebruiken voor het bepalen van de drempelwaarden (Dmax), (Dmjn). Zo kan de fabrikant of de installateur de gevoeligheid van de beveiligingsinrichting instellen.
Het kan gebeuren dat bepaalde omgevingsparameters de waarde van het ontvangen selectiesignaal beïnvloeden. Om te vermijden dat dit zou leiden tot een overschrijding van de bovenste of de onderste drempelwaarde worden de controlemiddelen voorzien om, bij een traag veranderende waarde van het uitgestuurde detectiesignaal of het ontvangen detectiesignaal van een werkende inrichting, automatisch nieuwe drempelwaarden (Dlmax), (Dl mi,) of (D2max), (02,^) te bepalen volgens een vooraf bepaalde berekeningswijze.
De inrichting zal automatisch nieuwe drempelwaarden aannemen om te voorkomen dat er onnodig een alarmsignaal wordt gegenereerd.
De controlemiddelen zijn bij voorkeur voorzien om de drempelwaarden (DmaA (Dmin) automatisch te bepalen bij het activeren van de inrichting. Een dergelijke beveiligingsinrichting is bijzonder gebruiksvriendelijk. De inrichting wordt bij het activeren onmiddellijk ook geijkt zonder dat enige instelling of programmering vereist is.
De inrichting omvat bij voorkeur ook waarschuwingsmiddelen die voorzien zijn om een visueel en/of een auditief alarmsignaal te genereren en/of om een telefonische verbinding tot stand te brengen, terwijl de genoemde controlemiddelen voorzien zijn om de waarschuwingsmiddelen aan te sturen als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afneemt.
Het genoemde detectiesignaal is bij voorkeur een lichtbundel. Hiermee wordt zowel zichtbaar licht als niet zichtbaar licht bedoeld. De genoemde kabel met lichtgeleidende kern is bij voorkeur een ‘Plastic Optical Fibre’-kabel.
De inrichting omvat in een zeer voorkeurdragende uitvoeringsvorm minstens twee zenders en bijhorende ontvangers, terwijl voor elke combinatie zender/ontvanger een kabel met lichtgeleidende kern voorzien is, zodat de inrichting voorzien is om minstens twee detectiekringen te vormen. Hierdoor kan een beveiliging met een langer traject voorzien worden, en kunnen de verschillende detectiekringen ook verschillende voorwerpen beveiligen. Zo kunnen twee detectiekringen respectievelijk een afsluiting en een kraan op een bouwwerf beveiligen.
In zijn meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de beveiligingsinrichting voorzien voor het beveiligen van een uit paneelvormige elementen samengestelde afsluiting, terwijl de inrichting een verbindingselement omvat om twee paneelvormige elementen met elkaar te verbinden, en terwijl het verbindingselement een doorvoeroog omvat dat voorzien is om er de genoemde kabel met lichtgeleidende kern door te halen om de kabel met de afsluiting te verbinden.
Een dergelijke verbinding van de kabel met de afsluiting kan zeer snel uitgevoerd worden en terug verwijderd worden. Als er meerdere doorvoerogen voorzien zijn aan de afsluiting kan de kabel zeer vlug door de opeenvolgende doorvoerogen gehaald worden en er terug uitgetrokken worden als de inrichting moet verwijderd worden.
Deze uitvinding betreft verder ook een afsluiting die beveiligd is door middel van een beveiligingsinrichting met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, waarbij de inrichting een met de afsluiting verbonden kabel met een lichtgeleidende kern omvat, waarbij het detectiesignaal via de kabel van de zender naar de ontvanger wordt gestuurd, en waarbij de genoemde controlemiddelen voorzien zijn om een alarmsignaal te genereren als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afneemt.
Zoals hoger benadrukt is de beveiligingsinrichting eenvoudig aanpasbaar aan de afmetingen en het traject van de afsluiting, en is de installatie ervan ook zeer gebruiksvriendelijk. Bovendien is de werking zeer betrouwbaar en doeltreffend in diverse weersomstandigheden. Bij het opbouwen van een dergelijke afsluiting zorgt de installatie van de beveiligingsinrichting dus voor weinig bijkomend werk, terwijl toch een goed beveiligde afsluiting wordt bekomen.
Bij een mobiele afsluiting voorzien van deze beveiligingsinrichting zijn de aanpasbaarheid en het gemak van de installatie en verwijdering van de beveiligingsinrichting, belangrijke troeven.
De afsluiting volgens deze uitvinding is bij voorkeur samengesteld uit een reeks panelen, waarvan minstens twee naburige panelen met elkaar verbonden zijn door middel van een verbindingselement dat voorzien is van een doorvoeroog, terwijl de genoemde kabel met lichtgeleidende kern zich door het genoemde doorvoeroog uitstrekt. De voordelen hiervan werden hoger aangeduid.
Bij een afsluiting volgens deze uitvinding is de kabel bij voorkeur oprolbaar op een voorraadrol.
In een voorkeurdragende afsluiting volgens deze uitvinding omvat elke kabel twee deelkabels, is de ene deelkabel met de zender verbonden terwijl de andere deelkabel met de bijhorende ontvanger verbonden is, en omvat de inrichting minstens één connecter waarmee de twee deelkabels kunnen verbonden worden zodat ze een detectiekring vormen. Bij voorkeur is elke connecter verbonden met of bevestigd aan de afsluiting. De deelkabels kunnen als afzonderlijke kabels uitgevoerd zijn en elk volgens een verschillend traject met de afsluiting verbonden zijn, of kunnen met hun mantel aan elkaar gehecht zijn zodat ze zich over het volledige traject naast elkaar uitstrekken.
De deelkabels kunnen gemakkelijk met de hand, zonder gereedschappen, uit een connecter genomen worden en teruggeplaatst worden. De detectiekring kan hierdoor gemakkelijk onderbroken en terug gesloten worden. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn ter hoogte van een toegangsopening in de afsluiting.
Bij een afsluiting met toegangsopening wordt best aan weerszijden van de toegangsopening een respectievelijke connecter met de afsluiting verbonden, waarbij elke connecter voorzien is om twee deelkabels met elkaar te verbinden zodat ze een detectiekring vormen.
Bij een inrichting met twee detectiekringen, gevormd door een eerste en een tweede kabel respectievelijk bestaande uit twee deelkabels, kunnen de deelkabels van de eerste kabel aan de linkerzijde van een toegangsopening met de afsluiting verbonden zijn, terwijl de deelkabels van de tweede kabel aan de rechterzijde van de toegangsopening met de afsluiting verbonden zijn.
Gebruik makend van de aan weerszijden van de toegangsopening bevestigde connectoren kan de beveiliging naar keuze in een eerste beveiligende toestand gebracht worden waarbij de afgesloten ruimte toegankelijk is via de toegangsopening, of in een tweede beveiligende toestand gebracht worden waarbij deze ruimte niet toegankelijk is en de toegangsopening gesloten is en mee beveiligd is:
De eerste toestand wordt bekomen door de deelkabels van de eerste kabel (links met de afsluiting verbonden) met elkaar te verbinden door middel van de connector die aan de linkerzijde van de toegangsopening voorzien is, en de deelkabels van de tweede kabel (rechts met de afsluiting verbonden) met elkaar te verbinden door middel van de connector die aan de rechterzijde van de toegangsopening voorzien is, zodat de deelkabels zich niet voorbij de toegangsopening uitstrekken. In deze toestand wordt de afsluiting beveiligd door twee detectiekringen (links en rechts van de toegangsopening) en is de erdoor afgesloten ruimte toch toegankelijk. Dit kan bijvoorbeeld toegepast worden op een bouwwerf gedurende de werkuren.
De tweede toestand wordt bekomen door de deelkabels van de eerste kabel links met de afsluiting verbonden) met elkaar te verbinden door middel van een connector die aan de rechterzijde van de toegangsopening voorzien is, en de deelkabels van de tweede kabel (rechts met de afsluiting verbonden) met elkaar te verbinden door middel van een connector die aan de linkerzijde van de toegangsopening voorzien is, zodat de deelkabels zich voorbij de toegangsopening uitstrekken. In deze toestand wordt de afsluiting inclusief de toegangspoort beveiligd door twee detectiekringen. De afgesloten ruimte is hierbij niet toegankelijk. Dit kan bijvoorbeeld toegepast worden op een bouwwerf buiten de werkuren. In een alternatieve opstelling zou men de deelkabels van één van beide kabels voorbij de toegangsopening kunnen laten lopen terwijl de deelkabels van de andere kabel niet voorbij de toegangsopening lopen.
De afsluiting volgens deze uitvinding is bij voorkeur hoofdzakelijk samengesteld uit een aantal verplaatsbare elementen, bij voorkeur paneelvormige elementen, meer bepaald draadpanèlen.
De beveiligde afsluiting volgens deze uitvinding kan uitgerust zijn met een beveiligingsinrichting die ook één of meerdere van de hoger aangeduide kenmerken van de beveiligingsinrichting volgens deze uitvinding heeft.
Een laatste aspect van deze uitvinding is een werf of werkplaats voorzien van een beveiligde afsluiting volgens deze uitvinding, waar verplaatsbare eenheden, zoals gereedschappen, machines en voertuigen e.d. opgesteld zijn, en waar de beveiligingsinrichting een kabel omvat die verbonden is met één of meerdere van deze verplaatsbare eenheden.
De kabel met lichtgeleidende kern kan met eender welk voorwerp of constructie verbonden worden. Niet enkel de afsluiting maar ook alles wat zich op de werf bevindt kan dus mee beveiligd worden. Het plaatsen en verwijderen van de kabel kan zeer vlug gebeuren. Een dergelijke beveiliging is zeer doeltreffend.
Om deze en andere eigenschappen en voordelen van deze uitvinding verder te verduidelijken volgt nu een meer gedetailleerde beschrijving van de inrichting volgens de uitvinding. Het weze duidelijk dat niets in de hierna volgende beschrijving kan geïnterpreteerd worden als een beperking van de in de conclusies opgeeiste bescherming voor deze uitvinding.
In deze beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarvan figuur 1 in perspectief een uit draadpanelen samengestelde mobiele afsluiting van een werf voorstelt; figuur 2 een deel van de afsluiting van figuur 1 toont waar twee draadpanelen verbonden zijn met een verbindingselement met doorvoeroog voor de kabel; figuur 3 een deel van de afsluiting van figuur 1 toont waar een kabel-voorraadrol aan de afsluiting is opgehangen; figuur 4 in perspectief de binnenzijde van een stuur-en controlekast van de beveiligingsinrichting voorstelt; figuur 5 in perspectief een aan de afsluiting bevestigbare kabel-connector voorstelt; figuur 6 een grafiek is waarop het effect van de buighoek en de kromtestraal van de kabel op het detectiesignaal wordt geïllustreerd; figuur 7A schematisch het kabeltraject en de kabelverbindingen weergeeft bij een toegankelijke niet-beveiligde werf, en figuur 7B schematisch het kabeltraject en de kabelverbindingen van dezelfde beveiligingsinrichting weergeeft als deze werf afgesloten en beveiligd is; figuur 8A schematisch het kabeltraject en de kabelverbindingen weergeeft bij een toegankelijke en door twee detectiekringen beveiligde werf, en figuur 8B schematisch het kabeltraject en de kabelverbindingen van dezelfde beveiligingsinrichting weergeeft als deze werf afgesloten en beveiligd is.
De op figuur 1 voorgestelde mobiele werfafsluiting is samengesteld uit een reeks rechthoekige en uit metaaldraad vervaardigde draadpanelen (1). Deze draadpanelen (1) hebben aan elk uiteinde, in het verlengde van de vertikale rand, een naar onder uitstekende poot. Verder omvat de afsluiting ook betonnen voetelementen (2) met openingen waarin telkens van twee naburige draadpanelen een poot is opgenomen.
Hierdoor worden de draadpanelen (1) in een vertikale positie gehouden. Ze zijn zo opgesteld dat ze een rechthoekige ruimte omsluiten.
De panelen (1) zijn onderling verbonden door middel van een op figuur 2 voorgesteld verbindingselement (4). De panelen (1) hebben vertikale cylindrische randprofielen (3). Elk verbindingselement (4) bestaat uit twee identieke klemdelen (4a), (4b) die met elkaar kunnen verbonden worden om twee naburige randprofielen (3) van verschillende draadpanelen te omklemmen en zodoende deze draadpanelen (1) met elkaar te verbinden.
Elk klemdeel (4a), (4b) is uitgevoerd met twee cylindrisch gebogen delen en een tussenliggend vlak middengedeelte. De gebogen delen zijn voorzien om tegen het oppervlak van een respectievelijk randprofiel (3) aan te sluiten. De klemdelen (4a), (4b) zijn met elkaar verbonden door middel van een bout die beide klemdelen dwarst via openingen in het middengedeelte. De boutkop (niet zichtbaar op de figuren) wordt in een uitsparing van een klemdeel (4a), (4b) weerhouden zodat de bout niet kan verdraaid worden. Op het van schroefdraad voorziene vrije uiteinde van deze bout wordt een moer gedraaid dewelke voorzien is van een ringvormig gedeelte dat een doorvoeroog (5) vormt voor de kabel (6) van de beveiligingsinrichting.
Door het vastdraaien van de moer met ringvormig gedeelte (5) worden de klemdelen (4a), (4b) naar elkaar toe gedwongen, tot de tegenoverliggende gebogen delen van de klemdelen (4a), (4b) een klemkracht uitoefenen op de zich ertussen bevindende vertikale randprofielen (3) van twee naburige draadpanelen (1). Hierdoor worden de draadpanelen (1) mechanisch met elkaar verbonden.
De kabel is een ‘Plastic Optical Fibre’- kabel (6) met lichtgeleidende kern en wordt met de verschillende panelen (1) van de mobiele afsluiting verbonden door deze doorheen de mazen van de panelen (1) afwisselend aan de ene en de andere zijde van de afsluiting te brengen (de kabel wordt dus als het ware verweven met de opeenvolgende panelen) en door de kabel ook doorheen de doorvoerogen (5) van de verschillende verbindingselementen (4) te halen.
Deze kabel heeft bijvoorbeeld een kerm bestaande uit een polymeer en een mantel uit polyethyleen of PVC. De kabel kan uitgevoerd zijn met een cylindrische mantel met één centrale kern (simplex). De kemdiameter is bijvoorbeeld 500 pm terwijl de manteldiameter 1,0 mm of 1,5 mm is. Een kemdiameter van 1000 pm en een manteldiameter van 2,2 mm geniet evenwel de voorkeur. Kabels met een versterkte mantel (bijvoorbeeld met Kevlar) kunnen bijvoorbeeld een manteldiameter van 5,0 mm hebben. De minimale kromtestraal bij buiging is bijvoorbeeld 17 mm. De kabel heeft bijvoorbeeld een typische signaalverzwakking van - 0,18 dB/m. De kabel kan ook uitgevoerd zijn met een mantel bestaande uit twee volgens de lengterichting aan elkaar gehechte cylindermantels die elk een centrale kern bevatten (duplex).
Aan de afsluiting is een stuur-en controlekast (7) opgehangen. Op figuur 4 is de kast voorgesteld zonder de buitenwanden zodat de verschillende erin opgenomen componenten zichtbaar zijn. De kast (7) wordt via een kabel (niet op de figuren voorgesteld) aangesloten op het elektriciteitsnet. In een in de kast opgenomen voedinggedeelte (8) wordt de wisselstroom omgezet in gelijkstroom. De kast bevat een batterij (9) als back-up stroomvoorziening, alsook een controle-eenheid (10) en een oproepeenheid (11) waarvan de functies verder in detail besproken worden.
De controle-eenheid omvat twee of meer zenders (lichtbronnen) en bijhorende ontvangers. De kabeluiteinden zijn voorzien van insteekpennen (12) en de stuur-en controlekast (7) bevat een connector (13) met een aantal complementaire openingen. Elke opening staat in verbinding met een respectievelijke zender of ontvanger in de controle-eenheid en is vanaf de buitenkant van de kast (4) bereikbaar. De insteekpennen (12) kunnen manueel (zonder gereedschap) in een opening geplaatst worden. Wanneer een insteekpen (12) in een connector-opening zit is de kabel (6) verbonden met één van de zenders of ontvangers.
In de opstelling van figuur 1 worden beide uiteinden van de met de afsluiting verbonden kabel (6) via de connecter (13) respectievelijk met een zender en een bijhorende ontvanger verbonden. Als de beveiligingsinrichting geactiveerd is wordt een detectiesignaal uitgestuurd door de zender en wordt dit signaal door de kabel gestuurd zodat het opgevangen wordt door de ontvanger.
De controle-eenheid (10) omvat een geheugen en is geprogrammeerd om, onmiddellijk na het activeren van de installatie, het uitgestuurde detectiesignaal zo te regelen dat het ontvangen detectiesignaal een vooraf bepaalde waarde heeft, en om de waarde van het aldus geregelde uitgestuurde detectiesignaal als referentiewaarde (DIref) te bewaren. Het uitgestuurde detectiesignaal wordt gedurende de verdere werking van de installatie geregeld zodat het ontvangen detectiesignaal nagenoeg constant blijft (binnen bepaalde grenzen) en de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal wordt tevens permanent of met regelmatige tussenpozen bewaakt of gecontrolleerd om te bepalen of de waarde al of niet buiten het door drempelwaarden (Dlmax), (Dlmû,) bepaalde interval komt te liggen.
Deze drempelwaarden worden in de controle-eenheid (10) bepaald. De bovenste drempelwaarde (Dlmax) wordt bepaald door bij de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale positieve afwijking (ADI4) op te tellen en de onderste drempelwaarde (Dlmin) wordt bepaald door van de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale negatieve afwijking (ADI ) af te trekken. De genoemde maximale afwijkingen (ADI4), (ADI') kunnen via een toetsenbord (niet voorgesteld) ingevoerd en gewijzigd worden door de fabrikant of de installateur en zijn in het geheugen bewaard.
De controle-eenheid (10) is voorts ook geprogrammeerd om de oproepeenheid (11) aan te sturen als de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal zodanig toeneemt of afiieemt dat de waarde buiten het door de drempelwaarden (Dlmax), (Dlmin) bepaalde interval komt te liggen. De oproepeenheid is geprogrammeerd om één of meerdere telefonische verbindingen naar vooraf geprogrammeerde telefoonnummers tot stand te brengen. Naast de telefonische alarmoproep, of ter vervanging ervan, kan ook een alarminrichting aangestuurd worden om een visueel en/of een auditief alarmsignaal te genereren. Dergelijke bijkomende alarminrichting kan zowel in de kast (7) als buiten de kast opgesteld zijn.
De kast (7) is voorzien om veilig opgehangen te worden aan de afsluiting en is zoals hoger reeds vermeld, voorzien van een connector (13) voor het aansluiten van de kabel (6). De goede werking en het laadniveau van de batterij (9) worden ook permanent bewaakt. Bij een slechte werking of te laag laadniveau wordt een overeenstemmend signaal uitgestuurd of wordt een telefonische oproep tot stand gebracht of wordt een bericht (SMS) verstuurd.
De controle-eenheid (10) is voorts ook zo geprogrammeerd dat de referentiewaarde (DIref) automatisch wordt aangepast bij een trage wijziging van het ontvangen signaal (bv. door de wijziging van omgevingsparameters), en dat nieuwe drempelwaarden automatisch bepaald worden gebruik makend van de aangepaste referentiewaarde. Deze voorziening wordt met de term “Compensation for slow process changes” aangeduid.
Het activeren van het beveiligingssysteem vereist geen enkele instelling meer. Het systeem wordt automatisch geijkt en is onmiddellijk bruikbaar.
Bij het roteren van twee panelen (1) ten opzichte van elkaar wordt onvermijdelijk een bocht gevormd, of wordt een bocht met kleinere of grotere kromtestraal dan voorheen gevormd in de kabel (6). Dit zal onmiddellijk tot gevolg hebben dat het ontvangen detectiesignaal versterkt of verzwakt en een drempelwaarde (Dlmax), (Dlmin) overschreden wordt. Hierdoor zal de controleeenheid (10) een stuursignaal uitsturen naar de oproepeenheid (11) en/of een alarminrichting om een telefonische alarmoproep en/of een visueel/auditief alarmsignaal te genereren.
Het systeem kan via een telefoon/GSM-signaal geactiveerd worden en buiten werking gesteld worden. Als de beveiliging buiten werking gesteld is kan het traject van de kabel (6) onderbroken worden, bijvoorbeeld ter hoogte van de toegang tot de werf. Vooraleer de beveiliging terug geactiveerd wordt dient het kabeltraject terug hersteld te worden. Om dit openen of sluiten van het kabeltraject vlot te laten verlopen, zijn bijzondere connectoren (14) ontwikkeld die een vlotte en efficiënte verbinding van twee kabeluiteinden mogelijk maken en de doorgang van het signaal garanderen in alle weersomstandigheden.
Een dergelijke connecter (14) is voorgesteld op figuur 5 en omvat een connectorgedeelte (15) waaraan een spanring (16) bevestigd is. In twee tegenoverliggende flanken van het connectorgedeelte (15) is een respectievelijke insteekopening voorzien. Elke insteekopening is voorzien om er de insteekpen (12) van een kabel (6a), (6b) in te plaatsen. Als twee kabels met hun aan de uiteinden voorziene insteekpennen (12) in de tegnoverliggende openingen van de connecter (14) zitten zijn deze kabels verbonden, en wordt het detectiesignaal doorgelaten.
De spanring (16) dient om de connecter aan een cylindrisch randprofïel (13) van een draadpaneel (1) te bevestigen. De spanring (16) is door middel van een bout (17) met het connectorgedeelte (15) verbonden. De bout (17) dwarst de tegenoverliggende einddelen van de spanring (16), zodat de spanring kan aangespannen worden of kan gelost worden door de bout (17) in de ene of de andere draairichting te verdraaien.
Voorts werd ook een bijzondere kabelrol (zie figuur 3) ontwikkeld die voorzien is om aan de afsluiting opgehangen te worden. De kabelrol (18) omvat een opwikkelgedeelte (19) voor het opwikkelen van een kabelvoorraad, een steunelement (20), en een haak (21) waarmee de kabelrol (18) aan de afsluiting kan opgehangen worden, bij voorkeur aan een doorvoeroog (5) van een verbindingselement (4). In het opwikkelgedeelte (19) kunnen insteekopeningen voorzien zijn voor de hoger aangeduide insteekpennen (12). Door de insteekpennen (12) van beide kabeluiteinden in een respectievelijke insteekopening van de kabelrol te plaatsen worden de kabeluiteinden met de kabelrol verbonden. Deze verbinding is gemakkelijk en vlug uit te voeren en de kabeluiteinden zijn op die manier ook gemakkelijk en vlug terug te vinden en beschikbaar voor het uitvoeren van een installatie. De kabelrol kan bijvoorbeeld zo opgeborgen of verplaatst worden. Tijdens het afrollen van de kabel kan het ene uiteinde - het uiteinde van het nog op de rol opgerolde kabeldeel - ook op die manier met de kabelrol verbonden blijven, zodat dit kabeluiteinde niet kan verstrikt geraken met het afgerolde kabeldeel en/of het afrollen niet kan hinderen.
Op de grafiek van figuur 6 wordt de relatie getoond tussen het ingangssignaal (If) dat door een ‘plastic optical fibre’- kabel (6) moet gestuurd worden om het uitgangssignaal op een welbepaalde constante waarde te houden (de vertikale as) en de buighoek (a) van een in de kabel (6) gevormde bocht (de horizontale as). Bij eenzelfde kromtestraal of radius (r) neemt de sterkte van het vereiste uitgestuurde detectiesignaal (If) toe naarmate de buighoek (a) toeneemt, wat erop wijst dat het signaalverlies in de kabel (6) toeneemt naamate de buighoek (a) toeneemt.
Met de vier grafieklijnen op figuur 6 wordt de relatie tussen het vereiste ingangssignaal (If) en de buighoek (a) aangeduid voor een kabel met een buiging die vier verschillende kromtestralen (r) aanneemt: 17,5 mm, 15,0 mm, 12,5 mm, 10,0 mm en 7,5 mm. Bij eenzelfde buighoek (a) kan de kabel (6) immers een verschillende kromtestraal (r) aannemen door de bocht scherper of minder scherp te maken. Deze grafiek toont dus ook de relatie tussen de kromtestraal (r) en het vereiste ingangssignaal (If). Het is duidelijk dat bij eenzelfde buighoek (a) de sterkte van het vereiste signaal (If) toeneemt naarmate de kromtestraal (r) afiieemt. Dit wijst erop dat het signaalverlies in de kabel toeneemt naamate de kromtestraal (r) afiieemt. Met andere woorden: hoe scherper de bocht hoe meer signaalverlies.
Figuur 7A is een schematische weergave van het kabeltraject en de kabelverbindingen bij een toegankelijke niet-beveiligde werf die gemakkelijk kan omgevormd worden tot een beveiligde afgesloten werf (zoals voorgesteld op figuur 7B). De plaats waar de werf toegankelijk is wordt met een pijl voorgesteld. De controle-eenheid (10 ) omvat twee zenders (Tl), (T2) met respectievelijke bijhorende ontvangers (RI), (R2). Twee deelkabels (6a), (6b) worden met het linker deel, respectievelijk met het rechter deel van de afsluiting verbonden. De ene deelkabel (6a) wordt met een zender (Tl) verbonden, de andere deelkabel wordt met de bijhorende ontvanger (Rl) verbonden. De andere uiteinden van deze deelkabels (6a), (6b) worden verbonden met een respectievelijke connecter (14), aan weerszijden van de toegangsopening. De deelkabels (6a), (6b) vormen geen gesloten detectiekring zodat de werf niet beveiligd is.
Op figuur 7B wordt schematisch weergegeven welk gewijzigd kabeltraject en kabelverbindingen moeten gerealiseerd worden om de werf van figuur 7A te beveiligen als deze afgesloten is. De deelkabel (6b) die op figuur 7A in de connecter (14) aan de rechterzijde van de toegangsopening zat wordt nu in de connecter (14) aan de linkerzijde van de toegangsopening gestopt zodat de detectiekring gesloten is en de deelkabel (6b) zich voorbij de toegangsopening uitstrekt en bijvoorbeeld met een toegangspoort kan verbonden worden. Bijkomend kan een voertuig, een gereedschap of een machine (of eender welk voorwerp dat zich op de werf bevindt), op figuur 7B symbolisch aangeduid met een kader (24), mee beveiligd worden door er een kabel (23) mee te verbinden (bijvoorbeeld door de kabel doorheen een opening in het voorwerp (24) te brengen) en door de uiteinden van deze kabel (23) met de tweede zender (T2) respectievelijk de bijhorende ontvanger (R2) van de controle-eenheid (10) te verbinden. Door deze eenvoudige ingrepen kan de werf goed beveiligd worden.
Figuur 8A is een schematische weergave van het kabeltraject en de kabelverbindingen bij een toegankelijke en beveiligde werf die gemakkelijk kan omgevormd worden tot een afgesloten en beveiligde werf (zoals voorgesteld op figuur 8B). De plaats waar de werf toegankelijk is wordt met een pijl voorgesteld. De controle-eenheid (10) omvat twee zenders (Tl), (T2) met hun respectievelijke bijhorende ontvangers (RI), (R2). Aan weerszijden van de toegangsopening is een connecter (14) met de afsluiting verbonden.
Twee deelkabels (25a), (25b) worden met het linkerdeel van de afsluiting verbonden en worden met hun ene uiteinden respectievelijk met een zender (Tl) en de bijhorende ontvanger (Rl) verbonden en met hun andere uiteinden via de links bevestigde connecter (14) met elkaar verbonden.
Twee andere deelkabels (26a), (26b) worden met het rechterdeel van de afsluiting verbonden en worden met hun ene uiteinden respectievelijk met een tweede zender (T2) en de bijhorende ontvanger (R2) verbonden en met hun andere uiteinden via de rechts bevestigde connecter (14) met elkaar verbonden. De twee detectiekringen zijn gesloten en door de beveiligingsinrichting te activeren wordt de afsluiting beveiligd.
Door de deelkabels (25a), (25b) uit de linker connecter (14) van figuur 7A in de rechter connecter (14) te plaatsen en de deelkabels (26a), (26b) uit de rechter connecter (14) van figuur 7A in de linker connecter (14) te plaatsen wordt de opstelling van figuur 8B bekomen. De deelkabels (25a), (25b), (26a), (26b) strekken zich uit voorbij de toegangsopening en kunnen bijvoorbeeld met de toegangspoort verbonden worden. De twee detectiekringen blijven gesloten en door de beveiligingsinrichting te activeren worden zowel de afsluiting als de toegangspoort van de werf beveiligd.
Deze beveiligingsinrichting zou nog een bijkomende zender en ontvanger kunnen omvatten, zodat een derde kabel die een derde detectiekring vormt kan verbonden worden met machines, materialen, voertuigen of constructies die zich op de werf bevinden en op die manier mee beveiligd worden.

Claims (19)

1. Beveiligingsinrichting omvattende een zender en een ontvanger, respectievelijk voor het uitsturen en het ontvangen van een detectiesignaal, en controlemiddelen (10) voorzien om bij een wijziging van het detectiesignaal een alarmsignaal te genereren, met het kenmerk dat de inrichting een kabel (6) met een lichtgeleidende kern omvat, dat het detectiesignaal via de kabel van de zender naar de ontvanger wordt gestuurd, en dat de genoemde controlemiddelen (10) voorzien zijn om een alarmsignaal te genereren als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afiieemt.
2. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de controlemiddelen (10) voorzien zijn om a) de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal zo te regelen dat het ontvangen detectiesignaal nagenoeg op dezelfde vooraf bepaalde waarde wordt gehouden, en om een alarmsignaal te te genereren als het uitgestuurde detectiesignaal (dl) een waarde heeft die buiten een interval ligt dat begrensd is door een bovenste drempelwaarde (Dlmax) en een onderste drempelwaarde (Dlmm), of voorzien zijn om b) de sterkte van het uitgestuurde detectiesignaal nagenoeg op dezelfde vooraf bepaalde waarde te houden en om een alarmsignaal te genereren als het ontvangen detectiesignaal een waarde heeft die buiten een interval ligt dat begrensd is door een bovenste drempelwaarde (D2max) en een onderste drempelwaarde (02^,).
3. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk dat de controlemiddelen (10) voorzien zijn om a) automatisch de waarde van een uitgestuurd detectiesignaal van een werkende inrichting als referentiewaarde (DIref) te nemen voor het bepalen van de drempelwaarden (Dl ^), (Dlmin), om de bovenste drempelwaarde (Dlmax) te bepalen door bij de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale positieve afwijking (AD1+) op te tellen, en om de onderste drempelwaarde (Dlmin) te bepalen door van de referentiewaarde (DIref) een bepaalde maximale negatieve afwijking (AD 1 ') af te trekken, of voorzien zijn om b) automatisch de waarde van een ontvangen detectiesignaal van een werkende inrichting als referentiewaarde (D2ref) te nemen voor het bepalen van de drempelwaarden (D2max), (D2min), om de bovenste drempelwaarde (D2max) te bepalen door bij de referentiewaarde (D2ref) een bepaalde maximale positieve afwijking (AD2+) op te tellen, en om de onderste drempelwaarde (D2,nin) te bepalen door van de referentiewaarde (D2ref) een bepaalde maximale negatieve afwijking (AD2') af te trekken.
4. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de inrichting een geheugeneenheid omvat en voorzien is van inbrengmiddelen om een maximale positieve afwijking (AD1+) of (AD2+) en een maximale negatieve afwijking (ADI') of (AD2') in te brengen en in een geheugeneenheid te bewaren, zodat de controlemiddelen (10) deze waarden kunnen gebruiken voor het bepalen van de drempelwaarden (Dlmax), (Dlmin) of (D2max), (D2min).
5. Beveiligingsinrichting volgens een van de conclusies 2 tot 4 met het kenmerk dat de controlemiddelen (10) voorzien zijn om, bij een traag veranderende waarde van het uitgestuurde detectiesignaal of het ontvangen detectiesignaal van een werkende inrichting, automatisch nieuwe drempelwaarden (Dl ^), (Dlmi,,) of (D2max), (D2mj„) te bepalen volgens een vooraf bepaalde berekeningswijze.
6. Beveiligingsinrichting volgens een van de conclusies 2 tot 5 met het kenmerk dat de controlemiddelen (10) voorzien zijn om de drempelwaarden (Dimax), (Dlmm) of (D2max), (D2mjn) automatisch te bepalen bij het activeren van de inrichting.
7. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de inrichting waarschuwingsmiddelen omvat die voorzien zijn om een visueel en/of een auditief alarmsignaal te genereren en/of om een telefonische verbinding tot stand te brengen, en dat de genoemde i controlemiddelen (10) voorzien zijn om de waarschuwingsmiddelen aan te sturen als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afneemt.
8. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat het detectiesignaal een lichtbundel is.
9. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de genoemde kabel (6) een ‘Plastic Optical Fibre’-kabel is.
10. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de inrichting minstens twee zenders en bijhorende ontvangers omvat, en dat voor elke combinatie zender/ontvanger een kabel (6) met lichtgeleidende kern voorzien is, zodat de inrichting voorzien is om minstens twee detectiekringen te vormen.
11. Beveiligingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat de inrichting voorzien is voor het beveiligen van een uit paneelvormige elementen (1) samengestelde afsluiting, dat de inrichting een verbindingselement (4) omvat om twee paneelvormige elementen (1) met elkaar te verbinden, en dat het verbindingselement (4) een doorvoeroog (5) omvat dat voorzien is om er de genoemde kabel (6) met lichtgeleidende kern door te halen om de kabel (6) met de afsluiting te verbinden.
12. Een afsluiting beveiligd door middel van een beveiligingsinrichting omvattende een zender en een ontvanger, respectievelijk voor het uitsturen en het ontvangen van een detectiesignaal, en controlemiddelen (10) voorzien om bij een wijziging van het detectiesignaal een alarmsignaal te genereren met het kenmerk dat de inrichting een met de afsluiting verbonden kabel (6) met een lichtgeleidende kern omvat, dat het detectiesignaal via de kabel (6) van de zender naar de ontvanger wordt gestuurd, en dat de genoemde t controlemiddelen (10) voorzien zijn om een alarmsignaal te genereren als het verschil tussen de waarde van het uitgestuurde detectiesignaal en de waarde van het ontvangen detectiesignaal toeneemt of afheemt.
13. Een afsluiting volgens conclusie 12 met het kenmerk dat deze samengesteld is uit een reeks panelen (1), waarvan minstens twee naburige panelen (1) met elkaar verbonden zijn door middel van een verbindingselement dat een doorvoeroog (5) omvat, en dat de genoemde kabel met lichtgeleidende kern zich door het genoemde doorvoeroog (5) uitstrekt.
14. Een afsluiting volgens conclusies 12 of 13 met het kenmerk dat een gedeelte van de kabel (6) opgerold is op een voorraadrol (18).
15. Een afsluiting volgens een van de conclusies 12 tot 14 met het kenmerk dat elke kabel (6) twee deelkabels (6a),(6b) omvat, dat de ene deelkabel (6a) met de zender verbonden is terwijl de andere deelkabel (6b) met de bijhorende ontvanger verbonden is, en dat de inrichting minstens één connecter (14) omvat waarmee de twee deelkabels (6a),(6b) kunnen verbonden worden zodat ze een detectiekring vormen. Î6. Een afsluiting volgens conclusie 15 met het kenmerk dat elke connector (14) verbonden is met de afsluiting.
17. Een afsluiting volgens conclusies 16 met het kenmerk dat aan weerszijden van een toegangsopening in de afsluiting, een respectievelijke connector (14) met de afsluiting verbonden is, en dat elke connector (14) voorzien is om twee deelkabels (6a), (6b) met elkaar te verbinden zodat ze een detectiekring vormen.
18. Een afsluiting volgens een van de conclusies 12 tot 17 met het kenmerk dat deze hoofdzakelijk samengesteld uit een aantal verplaatsbare elementen, bij voorkeur paneel vormige elementen (1), meer bepaald draadpanelen.
19. Een afsluiting volgens een van de conclusies 12 tot 18 met het kenmerk dat deze beveiligd is door middel van een beveiligingsinrichting volgens een van de conclusies 1 tot 11.
20. Een werf of werkplaats, voorzien van een beveiligde afsluiting volgens een van de conclusies 12 tot 19, waar verplaatsbare eenheden (24), zoals gereedschappen, machines en voertuigen e.d. opgesteld zijn, met het kenmerk dat de inrichting een kabel (23) omvat die verbonden is met één of meerdere van deze verplaatsbare eenheden (24).
BE2009/0441A 2009-07-17 2009-07-17 Beveiligingsinrichting. BE1018830A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0441A BE1018830A3 (nl) 2009-07-17 2009-07-17 Beveiligingsinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0441A BE1018830A3 (nl) 2009-07-17 2009-07-17 Beveiligingsinrichting.
BE200900441 2009-07-17

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018830A3 true BE1018830A3 (nl) 2011-09-06

Family

ID=41359877

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2009/0441A BE1018830A3 (nl) 2009-07-17 2009-07-17 Beveiligingsinrichting.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1018830A3 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2046437A (en) * 1979-03-26 1980-11-12 Honeywell Inc Intruder alarm system
WO2004032080A1 (en) * 2002-08-30 2004-04-15 Kwan-Suk Yang Fiber optic security system and control method thereof
US6980108B1 (en) * 2002-05-09 2005-12-27 Fiber Instrument Sales Optical fiber cable based intrusion detection system

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2046437A (en) * 1979-03-26 1980-11-12 Honeywell Inc Intruder alarm system
US6980108B1 (en) * 2002-05-09 2005-12-27 Fiber Instrument Sales Optical fiber cable based intrusion detection system
WO2004032080A1 (en) * 2002-08-30 2004-04-15 Kwan-Suk Yang Fiber optic security system and control method thereof

Non-Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
"Integrated Security - PID", INTERNET CITATION, 7 July 2009 (2009-07-07), XP007910810, Retrieved from the Internet <URL:http://www.westec.no/art.asp?id=143> [retrieved on 20091204] *
"Perimeter control systems", INTERNET CITATION, 31 December 2008 (2008-12-31), XP007910811, Retrieved from the Internet <URL:http://www.dominiksr.lv/index.php?mui=62&l=4> [retrieved on 20091204] *
"SABRE II TRAINING DOCUMENTATION", INTERNET CITATION, 29 October 2008 (2008-10-29), XP007910783, Retrieved from the Internet <URL:http://www.dominiksr.lv/userfiles/File/Sabre%20II-%20Notes.pdf> [retrieved on 20091204] *
"SABRE II TRAINING DOCUMENTATION", INTERNET CITATION, 29 October 2008 (2008-10-29), XP007910795, Retrieved from the Internet <URL:http://www.dominiksr.lv/userfiles/File/> [retrieved on 20091204] *
"Sabre perimeter systems", INTERNET CITATION, XP007910805, Retrieved from the Internet <URL:http://www.westec.no/files/sabre_datasheet_set.pdf> [retrieved on 20091204] *
BETAFENCE: "SabreFonic", INTERNET CITATION, XP007910807, Retrieved from the Internet <URL:http://www.betafence.be/~/media/Files/Product%20Leaflets/BENL/Sabre%2 0Fonic%20NL%20LowRes%20pdf.ashx> [retrieved on 20091204] *
REMSDAQ: "Success Again at Security Essen 2008", INTERNET CITATION, 16 October 2008 (2008-10-16), XP007910806, Retrieved from the Internet <URL:http://www.remsdaq.co.uk/news/integratedsecurityfull.php?new_id=151> [retrieved on 20091204] *

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1018830A3 (nl) Beveiligingsinrichting.
WO2022066058A1 (ru) Контейнерное устройство для линейной части извещателя охранного волоконно-оптического
WO2022066065A1 (ru) Концевой волоконно-оптический датчик и способ сигнализации
RU2765765C1 (ru) Барабан с линейной частью с совместными интерферометрами для контейнерного устройства для сборки линейной части извещателя охранного волоконно-оптического
RU2769906C2 (ru) Ограждение с линейной частью с комбинированными интерферометрами
RU2778073C2 (ru) Динамический оптоволоконный датчик
RU2778273C2 (ru) Чувствительный элемент динамического оптоволоконного датчика, размещаемый на подвижных конструкциях
RU2770065C2 (ru) Способ монтажа линейной части для извещателя охранного волоконно-оптического с использованием контейнерного устройства
RU2769887C2 (ru) Извещатель охранный волоконно-оптический с линейной частью с комбинированными интерферометрами
RU2765691C1 (ru) Ограждение с линейной частью с совместными интерферометрами
RU2770143C2 (ru) Ограждение с подвижным элементом с размещенным на нем концевым оптоволоконным датчиком извещателя охранного волоконно-оптического
RU2765692C1 (ru) Извещатель охранный волоконно-оптический с линейной частью с разомкнутым интерферометром с двумя плечами
RU2769850C2 (ru) Линейная часть с совмещенными интерферометрами для извещателя охранного волоконно-оптического
RU2765631C1 (ru) Ограждение с линейной частью с разомкнутым интерферометром с двумя плечами
RU2774150C2 (ru) Концевой оптоволоконный датчик
RU2774147C2 (ru) Барабан с линейной частью с интерферометром с двумя плечами для контейнерного устройства для сборки линейной части извещателя охранного волоконно-оптического
RU2778074C2 (ru) Корпус динамического оптоволоконного датчика, размещаемый на подвижных конструкциях
RU2774151C2 (ru) Способ криволинейной укладки в грунт волоконно-оптического кабеля
RU2774148C2 (ru) Ограждение с линейной частью для извещателя охранного волоконно-оптического (варианты)
RU2777956C2 (ru) Контейнерное устройство для сборки линейной части с интерферометром с двумя плечами для извещателя охранного волоконно-оптического
RU2775143C2 (ru) Способ укладки в грунт волоконно-оптического кабеля с использованием механизированного кабелеукладчика
RU2802492C2 (ru) Система охранной сигнализации с ограждением с подвижным элементом с размещенным на нем концевым оптоволоконным датчиком извещателя охранного волоконно-оптического
RU2770142C2 (ru) Способ сигнализации с использованием извещателя охранного волоконно-оптического с аппаратной линией задержки
RU2777954C2 (ru) Ограждение со средством для обнаружения подкопа с линейной частью для извещателя охранного волоконно-оптического (варианты)
RU2765764C1 (ru) Контейнерное устройство для сборки линейной части с совместными интерферометрами для извещателя охранного волоконно-оптического

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20130731