BE1016721A6

BE1016721A6 - Apparaat om het opspatten van regenwater, veroorzaakt door rijdende voertuigen, te beperken.

Info

Publication number: BE1016721A6
Application number: BE2005/0387A
Authority: BE
Original assignee: Verschueren Dirk Albert Simonn
Priority date: 2005-08-10
Filing date: 2005-08-10
Publication date: 2007-05-08

Abstract

Het apparaat bestaat uit een holle kamer (2) waar lucht binnenstroomt via een inlaatopening (3). De inlaatopening (3) staat bij voorkeur dwars op de rijrichting van het voertuig zodat de lucht onder dezelfde snelheid binnenstroomt als de snelheid van het voertuig. De lucht in de holle kamer (2) kan ontsnappen via een spleet (4) in deze holle kamer (2). De spleet (4) is zo gericht dat deze verticaal naar de grond (6) gericht is of een hoek kleiner dan of gelijk aan 90 graden maakt met de genoemde verticale. Op deze manier wordt een scherm van snelstromende lucht (1) gevormd door de lucht die de spleet (4) verlaat. Dit scherm van snelstromende lucht (1) is deels ondoordringbaar voor de opspattende waterdeeltjes (5).

Description


  Beschriiving

  
Apparaat om het opspatten van regenwater. veroorzaakt door riidende

  
voertuigen, te beperken

  
De uitvinding heeft betrekking op een apparaat dat als doel heeft het hoog opspatten van regenwater, hetwelk veroorzaakt wordt door het contact van de bewegende wielen van voertuigen op de natte rijweg, zoveel als mogelijk te verminderen. Op die manier wordt de visuele hinder voor andere weggebruikers geminimaliseerd.

  
Tot hiertoe maakt men voornamelijk gebruik van het klassieke spatbord dat niet kan verhinderen dat een groot percentage van het opspattend regenwater niet op het spatbord terechtkomt, en dus zonder hinder in de hoogte wordt gekatapulteerd.

  
Spatborden voor voertuigen zijn algemeen bekend en worden onder andere gebruikt om de hinder door opspattend regenwater zo veel als mogelijk te beperken. Voorbeelden van spatborden zijn onder andere te ontnemen uit de octrooiaanvragen DE4240935, EP0433794, CA2118202 en US3866943.

  
Bij de in de octrooiaanvrage DE4240935 geopenbaarde constructie worden er lagen poreus materiaal aangebracht aan de binnenzijde van het spatbord die de doorgang van water toelaten. Tevens wordt er gebruik gemaakt van een ribbenpatroon aan de binnenoppervlakte van het spatbord om het opgevangen regenwater af te voeren. Dergelijke constructies zijn echter snel verzadigd door het opgevangen water en de werking wordt zelfs in nietverzadigde toestand tenietgedaan door vuil dat zich hecht aan de poreuze lagen en de doorgang van water bemoeilijkt.

  
Bij de constructie zoals geopenbaard in de overige vermelde octrooiaanvragen is het enkel de vorm van de spatborden die dienst doet om het opspattende regenwater tegen te houden. De waterdeeltjes die niet op het spatbord terechtkomen en waarbij dus de snelheid niet wordt gebroken door botsing tegen de wanden van het spatbord, ondervinden geen hinder en kunnen vrij hun weg vervolgen. 

  
De uitvinding verhelpt dit probleem door een scherm van snelstromende lucht (1) te verwezenlijken dat moeilijk doordringbaar of ondoordringbaar is voor de opspattende waterdeeltjes.

  
Het apparaat kan geïntegreerd worden in de klassieke spatborden maar kan tal van verschillende uitvoeringsvormen hebben die berusten op dezelfde uitvindergedachte.

  
Het apparaat bestaat uit een holle kamer (2) waar lucht binnenstroomt via een inlaatopening

  
(3). De inlaatopening (3) staat bij voorkeur dwars op de rijrichting van het voertuig zodat de lucht onder dezelfde snelheid binnenstroomt als de snelheid van het voertuig. Er heerst bijgevolg een overdruk in de holle kamer (2). De lucht in de holle kamer (2) kan ontsnappen via een spleet (4) in deze holle kamer (2). De snelheid die de lucht bezit wanneer het de spleet (4) verlaat is recht evenredig met de verhouding tussen de oppervlakte van de inlaatopening (3) en de totale oppervlakte van de spleet (4). Hoe groter deze verhouding, dus hoe kleiner de oppervlakte van de spleet (4) en/of hoe groter de oppervlakte van de inlaatopening (3), hoe groter de snelheid van de lucht bij het verlaten van de spleet (4). Het is dus gewenst een verhouding die groter is dan 1 na te streven.

  
De spleet (4) is zo gericht dat deze verticaal naar de grond (6) gericht is of een hoek kleiner dan of gelijk aan 90[deg.] maakt met de genoemde verticale. Op deze manier wordt een scherm van snelstromende lucht (1) gevormd door de snelstromende lucht die de spleet (4) verlaat. Dit scherm van snelstromende lucht (1) is deels ondoordringbaar voor de opspattende waterdeeltjes (5).

  
Er kunnen zich drie gevallen voordoen.

  
In het eerste geval is de snelheid van de lucht in dit scherm van snelstromende lucht (1) groot genoeg om de waterdeeltjes (5) tegen te houden en de baan van deze waterdeeltjes (5) te wijzigen. De waterdeeltjes (5) worden in dit geval gedwongen om de gecreëerde luchtstroom (1) te volgen.

  
In het tweede geval is de snelheid van de lucht in het scherm van snelstromende lucht (1) niet groot genoeg om de waterdeeltjes (5) te dwingen de luchtstroom (1) te volgen en kunnen de waterdeeltjes (5) het scherm van snelstromende lucht (1) doorbreken. Zij zullen hierdoor wel een deel van hun kinetische energie verliezen en dus minder hoog opvliegen. 

  
In het derde geval is de snelheid van de lucht in de luchtstroom (1) zo zwak dat deze geen noemenswaardige invloed heeft op de waterdeeltjes (5) die opvliegen en de luchtstroom (1) moeiteloos doorbreken.

  
Het is duidelijk de bedoeling de grootte van de inlaatopening (3) en de grootte van de spleet

  
(4) zo te kiezen dat de snelheid in het grootste gedeelte van het scherm van snelstromende lucht (1) groot genoeg is om de waterdeeltjes (5) tegen te houden en te dwingen de baan van de luchtstroom (1) te volgen. Een kleiner gedeelte van het scherm van snelstromende lucht

  
(1), op punten waar de afstand tot de spleet (4) groter is, zal eventueel slechts voor een vermindering van de kinetische energie van de waterdeeltjes (5) kunnen zorgen. Het is uiteraard wenselijk te vermijden dat een gedeelte van het scherm van snelstromende lucht

  
(1) zo zwak is dat het geen noemenswaardig effect heeft op de waterdeeltjes (5).

  
Om de verhouding tussen de oppervlakte van de inlaatopening (3) en de totale oppervlakte van de spleet (4) zo groot mogelijk te maken kunnen eventueel verschillende inlaatopeningen (3) worden aangebracht. Er dient bij de keuze van de inplanting van de inlaatopeningen (3) op te worden gelet dat er wel degelijk lucht instroomt en dat de inlaatopeningen (3) zich dus niet op een plaats bevinden waar ze worden afgeschermd van de luchtstroom die wordt veroorzaakt door het rijden. De inlaatopeningen (3) kunnen zich zowel op de voorzijde als op de bovenzijde bevinden zoals blijkt uit figuur 8. Het is eveneens mogelijk de inlaatopeningen (3) op de onderzijde of de zijkant van het apparaat te voorzien zoals blijkt uit figuur 14.

  
Het is ook mogelijk om een persluchtaansluiting te maken op de holle kamer (2) - dit in de plaats van via een inlaatopening (3) de lucht te laten binnenstromen - om de lucht onder druk te laten binnenstromen in de holle kamer (2). Er zou dan kunnen worden voorzien om de toevoer van perslucht in de holle kamer (2) enkel bij regenweer en/of vanaf een bepaalde snelheid van het voertuig in te schakelen.

  
De spleetopening (4) of spleetopeningen (4) dienen te worden ingeplant op plaatsen waar het scherm van snelstromende lucht (1) het meeste effect heeft op het grootste aantal waterdeeltjes (5). In de praktijk komt dit er op neer om de spleetopening (4) of spleetopeningen (4) zo dicht mogelijk bij de bron (dit is het wiel dat de waterdeeltjes (5) weg katapulteert) in te planten. Het is mogelijk meerdere spleten (4) in één apparaat te voorzien. Zo kan er ook een spleetopening (4) aan de onderzijde van het apparaat worden voorzien, zoals blijkt uit figuur 7, om een scherm van snelstromende lucht (1) dicht bij de bron en dwars op de rijrichting te verwezenlijken.

  
De spleet (4) kan zich in de onderzijde van de holle kamer (2) bevinden en/of in een zijwand van deze holle kamer (2) zoals in het bijzonder blijkt uit de figuren 2 en 3.

  
Om te vermijden dat de lucht na het verlaten van de spleet (4) te sterk divergeert, is het nodig om de spleet, in doorsnede gezien, een zekere lengte te geven zoals blijkt uit de figuren 2 en 3.

  
Het apparaat kan ontworpen en ontwikkeld worden in tal van verschillende uitvoeringsvormen zoals blijkt uit de figuren 1, 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13.

  
Men kan het apparaat ook in de vorm van een koker (7) uitvoeren met één of meerdere inlaatopeningen (3) en met de spleten (4) boven of naast de wielen zoals blijkt uit de figuren
14 en 15.

  
Er kan ter hoogte van elk wiel een koker (7) worden aangebracht, maar het is ook mogelijk om een koker (7) over de volledige lengte van het voertuig te voorzien. Tevens kan men bij een koker (7) over de volledige lengte van het voertuig ook een spleet (4) over de volledige lengte van het voertuig voorzien of opteren voor afzonderlijke spleten (4) boven de wielen.

  
Ook kan men achteraan het voertuig, dwars op de rijrichting of onder een willekeurige hoek met de rijrichting, een scherm van snelstromende lucht (1) verwezenlijken met een apparaat in de vorm van bijvoorbeeld een koker (7). De inlaatopening (3) of inlaatopeningen (3) kunnen onder het voertuig of naast het voertuig worden voorzien.

  
Het is mogelijk verschillende apparaten aan elkaar te koppelen zoals in het bijzonder blijkt uit figuur 12.

  
Het apparaat kan als een afzonderlijk te bevestigen element worden opgevat maar het kan ook in de carrosserie van het voertuig worden geïntegreerd om toepassing te vinden bij bijvoorbeeld personenwagens en bestelwagens. 

  
De materiaalkeuze wordt uiteraard bepaald door de weersbestendigheid van het materiaal en het is aanbevolen om de binnenzijde van de holle kamer (2) uit te voeren met een materiaal met een lage wrijvingscoëfficiënt ten opzichte van lucht.

  
Om de drukverdeling meer evenredig over de spleet (4) te verdelen, is het mogelijk de holle kamer (2) in twee of meerdere delen te splitsen zoals in het bijzonder blijkt uit de figuren 16 en 17.

  
Voor de inlaatopening wordt een (afneembaar) rooster (8) geplaatst om te vermijden dat grotere elementen in de holle kamer (2) vliegen en om te vermijden dat kleinere dieren zich in de holle kamer (2) nestelen..

Claims

Conclusies

1. Apparaat ter voorkoming van het hoog opspatten van regenwater tijdens het rijden, veroorzaakt door het contact van de bewegende wielen op de natte rijweg, gekenmerkt door één of meerdere openingen dwars op, of onder een hoek met, de rijrichting van het voertuig waarbij tijdens het rijden via deze openingen lucht in een holle kamer stroomt die hierdoor onder druk komt te staan en waar deze lucht langs één of meerdere spleten in de kamer wordt uitgestuwd en op die manier een scherm van snelstromende lucht vormt dat ondoorlaatbaar of bijna ondoorlaatbaar is voor het opspattende water en waarbij het opspattend water dat in dit scherm van snelstromende lucht terecht komt door dit scherm van snelstromende lucht naar beneden wordt gedwongen of een belangrijk deel van zijn kinetische energie verliest.

2. Apparaat volgens conclusie 1 waarbij er geen inlaatopeningen worden voorzien maar dat wordt gekenmerkt door het gebruik van perslucht om lucht onder druk in de holle kamer te blazen.

3. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies gekenmerkt door meerdere holle kamers.

4. Apparaat volgens conclusie 1 of volgens conclusie 3 gekenmerkt door een rooster dat voor de inlaatopening wordt aangebracht.

5. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk dat het werd ingewerkt in de carrosserie van het voertuig en bijgevolg deel uitmaakt van de carrosserie van het voertuig.

6. Apparaat volgens één der conclusies 1, 3, 4 of 5 met het kenmerk dat de inlaatopening of de inlaatopeningen kunnen worden afgesloten met een automatisch bediende klep waarbij het bevel tot openen en sluiten van die klep gegeven wordt door een regensensor.

7. Apparaat volgens één der conclusies 1, 3, 4 of 5 met het kenmerk dat de inlaatopening of de inlaatopeningen kunnen worden geopend of afgesloten met een klep en waarbij het bevel tot openen en sluiten van die klep gegeven wordt door de bestuurder vanuit de stuurcabine.