<Desc/Clms Page number 1>
METHODE VOOR HET OPSPOREN VAN INGRESS OP SIGNALEN VAN
ABONNEE NAAR VERDELER BIJ EEN KABELDISTRIBUTIENETWERK Object van de uitvinding
Het object van de uitvinding is een methode voor het opsporen van ingress op signalen van abonnee naar verdeler bij een kabeldistributienetwerk.
Stand van de techniek
Een kabeldistributienetwerk is hoofdzakelijk opgebouwd met coaxkabels, versterkers en taps. Dit geheel wordt met elkaar verbonden door middel van connectoren.
Het net wordt gedeeltelijk ondergronds en bovengronds gelegd. Een kabelnet'leeft', wat wil zeggen dat het onder allerlei omstandigheden onderhevig is aan wisselende factoren zoals het weer, de urbanisatie, veroudering van de materialen enz.... Dit heeft voor gevolg dat op termijn verbindingen oxideren of kabels worden beschadigd door aannemers enz....
Hierdoor zal er op bepaalde plaatsen van het kabelnet signaal naar buiten treden. Deze signalen kunnen andere frequenties storen (zoals politie, rijkswacht, ordediensten, vlieghavens enz..). Groter signaalverlies kan bij de klanten leiden tot reflecties (spookbeelden) of problemen bij teletekst, Nicam enz....
In het verleden werden frequenries enkel in de heenweg gebruikt van 48 MHz tot 450 MHz (in sommige
<Desc/Clms Page number 2>
gebieden tot 800 MHz) - voor signalen van antennestation naar de abonnee (zg. Broadcast netwerk).
Met de komst van Telenet moeten de signalen nu eveneens van de abonnee terugkeren naar het antennestation om tweewegcommunicatie mogelijk te maken, waardoor de netten dienen omgebouwd te worden voor tweewegverkeer. Om deze terugweg mogelijk te maken gebruikt men de frequenties onder de 48 MHz. (momenteel van 5 tot 25 MHz). Allerlei neveneffecten, waar de kabelmaatschappijen vroeger geen last van hadden, komen nu te voorschijn. In deze lage band, voornamelijk tussen 5 en 15 MHz, zit er vervuiling van het spectrum, teweeg gebracht door huishoudelijke apparaten, computers, videorecorders, TV toestellen, elektronische vermogensregelingen enz.... In deze frequentieband zitten eveneens allerlei zendfrequenties in de lucht.
Doordat de accumulatie van al deze signalen nu stroomopwaarts terugkeert naar het antennestation, spreekt het voor zich dat het nu moeilijk wordt om de nuttige signalen van de storingen te onderscheiden.
In eerste instantie kan men bij elke abonnee een sperfilter plaatsen die deze lage band'tegenhoudt'. Dit is een noodoplossing, want van zodra een klant wenst aan te sluiten op Telenet, moet deze filter verwijderd worden.
Men dient er dus voor te zorgen dat de binneninstallatie van de klant optimaal in orde gesteld wordt. Zelf bijgeplaatste aansluitingen die niet conform zijn aan de voorschriften van de kabelmaatschappij dienen verwijderd te worden. Slechte verbindingskabels tussen de TV-aansluitdoos en het TV-toestel/videorecorder dienen vervangen te worden door goedgekeurde types die voldoende afscherming bieden voor vreemde, externe signalen. De buitenaansluiting (aan de gevel of in een voetpadkastje)
<Desc/Clms Page number 3>
dient grondig nagezien te worden. Loszittende connectoren dienen aangeschroefd te worden, en indien ze oxidatie vertonen dienen ze vervangen te worden. Visueel kan men reeds veel fouten opsporen.
Treedt er echter een kabelbreuk op, of heeft men te maken met fouten die niet onmiddellijk zichtbaar kunnen opgespoord worden (vb ondergrondse kabels enz... ), dan moet men beroep doen op meetapparatuur. Een reflectometer kan in bepaalde gevallen een fout lokaliseren, maar bij een fout waar water in de kabel gedrongen is, is deze meetmethode onbetrouwbaar.
Uit ervaring weet men dat een'lek'op het kabelnet signalen uitstraalt, maar eveneens vreemde signalen binnenlaat (de zogenaamde ingress). Op dat principe werd een toestel ontwikkeld dat de mogelijkheid biedt om dergelijke fouten op te sporen.
Doel van de uitvinding
Het doel van de huidige uitvinding is het ontwikkelen van een methode voor het opsporen van ingress die kan gebruikt worden zonder de continuiteit van het net te onderbreken en waarvoor maar een technieker vereist is.
Hoofdkenmerken van de uitvinding
Een eerste hoofdkenmerk van de huidige uitvinding is een methode voor het opsporen van kabelfouten in een kabeldistributienetwerk, gekenmerkt doordat de methode de volgende stappen bevat : o Het aansluiten van een vaste ontvanger voor signalen met frequentie tussen 5 en 48 MHz aan het kabelnetwerk, * Het uitzenden met een mobiele zender van een signaal met frequentie tussen 5 en 48 MHz met een regelbaar vermogen vanuit een mobiele eenheid, * Het omzetten van de sterkte van het door de ontvanger
<Desc/Clms Page number 4>
ontvangen signaal in een indicatorsignaal, waarbij het indicatorsignaal relatief is aan de sterkte van het signaal, en Het lokaliseren van de kabelfout door de zender zo dicht mogelijk bij de kabelfout te brengen,
waarbij de afstand van de zender tot aan de kabelfout bepaald wordt aan de hand van het indicatorsignaal.
Bij voorkeur wordt het indicatorsignaal gezonden van de vaste ontvanger naar de mobiele eenheid, liefst d. m. v. een 150 MHz zender en wordt ontvangen in de mobiele eenheid met een 150 MHz ontvanger.
Bij voorkeur is het indicatorsignaal een fluittoon, waarbij de toonhoogte relatief is aan de afstand van de zender tot de kabelfout.
Het indicatorsignaal kan tevens een gepulst signaal zijn met een pulsfrequentie tussen 0 en 20 KHz, waarbij de pulsfrequentie relatief is aan de afstand van de zender tot de kabelfout.
Het indicatorsignaal kan in de mobiele eenheid worden omgezet in een visueel signaal.
De mobiele zender is bij voorkeur een 27 MHz zender.
Een volgend hoofdkenmerk van de huidige uitvinding is een methode voor het opsporen van kabelfouten in een kabeldistributienetwerk, gekenmerkt doordat de methode de volgende stappen bevat : * Het aansluiten van een vaste zender voor signalen met frequentie tussen 50 en 800 MHz aan het kabelnetwerk, * Het uitzenden met de vaste zender van een met een eerste indicatorsignaal gemoduleerd signaal rond een vaste frequentie, * Het ontvangen van het aan een kabelfout uitgestraalde mec een eerste indicatorsignaal gemoduleerd signaal met
<Desc/Clms Page number 5>
een geschikte ontvanger, en * Het omzetten van de sterkte van het door de ontvanger ontvangen signaal in een tweede indicatorsignaal, waarbij het tweede indicatorsignaal relatief is aan de sterkte van het signaal,
en 'Het lokaliseren van de kabelfout door de ontvanger zo dicht mogelijk bij de kabelfout te brengen, waarbij de afstand van de ontvanger tot aan de kabelfout bepaald wordt aan de hand van het tweede indicatorsignaal.
Bij voorkeur bedraagt de vaste frequentie 150 MHz.
Bij voorkeur is het tweede indicatorsignaal een fluittoon, waarbij de toonhoogte relatief is aan de afstand van de zender tot de kabelfout.
Het tweede indicatorsignaal kan tevens een gepulst signaal zijn met een pulsfrequentie tussen 0 en 20 KHz, waarbij de pulsfrequentie relatief is aan de afstand van de zender tot de kabelfout.
Het tweede indicatorsignaal kan in de mobiele eenheid worden omgezet in een visueel signaal.
Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding
De huidige uitvinding betreft een methode voor het opsporen van ingress die kan gebruikt worden zonder de continuiteit van het net te onderbreken en waarvoor maar een technieker vereist is.
De huidige uitvinding zal worden beschreven aan de hand van figuren en voorbeelden, die niet beperkend zijn voor de draagwijdte van het octrooi.
<Desc/Clms Page number 6>
Korte beschrijving van de figuren
Figuur 1 beschrijft het principe van de methode volgens een specifieke uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding.
Figuur 2 beschrijft de meetopstelling volgens een specifieke uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding.
Voorbeeld : gebruik van 27 en 150 MHz frequenties voor het opsporen van ingress volgens de methode van de huidige uitvinding.
De technicus wordt uitgerust met een mobiel 'instraal-station' (1), waarmee hij langsheen het kabelnet (3) rijdt. Onderweg, of in een optische node, plaatst hij een vaste installatie (5) die via de terugweg een signaal kan ontvangen. Hij zendt met de mobiele eenheid (7) vanuit het instraal-station (1) een signaal uit van 27 MHz, dat in vermogen regelbaar is.
Komt hij in de nabijheid van een breuk of een infiltratieplaats (9) op het kabelnet, dan dringt deze 27 MHz het kabelnet binnen en gaat stroomopwaarts richting antennestation (11). (In een node (bv. 13) wordt de 27 MHz standaard door een filter gesperd, zodat dit niet kan terecht komen in het antennestation (11)).
De vaste installatie (5) ontvangt dat signaal wel en meet de sterkte ervan. In functie van deze sterkte (wat een indicatie is van de omvang van de lek en van de afstand zender/kabelfout), wordt een hoorbaar signaal opgewekt dat evenredig is met de sterkte van het ontvangen signaal. (Bij een zwak ontvangen signaal : lage toon - deze toon neemt in hoogte toe naarmate het ontvangen signaal sterker wordt, en is dus een indicatie van de plaats van het). Voor het omzetten van de sterkte van het signaal naar
<Desc/Clms Page number 7>
het hoorbaar signaal wordt een VCO (15) gebruikt.
Het hoorbaar signaal wordt nu teruggezonden naar de mobiele eenheid via een 2 meter band (150 MHz) zender (TX) (17) en hoorbaar gemaakt via een decoder (19) en via een luidspreker waardoor de feedback gerealiseerd is.
De technieker rijdt dus rond tot wanneer hij een fluittoon hoort. Neemt deze toon in hoogte toe, dan nadert hij een fout. Neemt de toonhoogte weer af, dan is hij voorbij de fout gereden.
Door het vermogen van de zender te manipuleren kan hij fouten nauwkeuriger lokaliseren, of fouten detecteren waar hij niet gemakkelijk bij kan met de wagen.
Eens de fout gelokaliseerd is, kan de technieker de herstelling starten en meteen'online'horen of de fout verdwijnt.
De zendfrequentie van 27 MHz zou moeten behouden blijven omwille van het sperfilter in de nodes.
Andere frequenties zouden terecht komen in het antennestation waardoor optische ontvangers zouden kunnen overstuurd worden.
Een overzicht van de gebruikte installatie is zichtbaar in figuur 2. De mobiele eenheid 7 bevat een zender met een frequentie van 27 MHz (21), verbonden met een geschikte antenne (23) (een 27 MHz zendantenne). Verder bevat de mobiele eenheid een 150 MHz ontvanger (25), verbonden met een geschikte antenne (27) (150 MHz ontvangantenne). Het signaal ontvangen via de 150 MHz ontvanger wordt via een decoder omgezet in een visueel en/of auditief signaal. Het visueel signaal kan zichtbaar gemaakt worden op een display (29). Zulk een display kan op verschillende manieren de sterkte van het signaal
<Desc/Clms Page number 8>
weergeven. Zo kan het display bestaan uit een elektromagnetische voltmeter (zoals afgebeeld), een LEDindicatorsysteem of een digitale uitlezing.
Het auditief signaal wordt hoorbaar gemaakt via een luidspreker (31), eventueel met behulp van een geschikte versterker (niet afgebeeld). De mobiele eenheid kan worden gevoed m. b. v. de autobatterij (12 V DC).
De vaste eenheid (5) wordt verbonden aan het kabelnetwerk via een aansluitingspunt (33), waarlangs het 27 MHz signaal, afkomstig via het kabelnetwerk en een kabelfout van de 27 MHz zender (21), geleid wordt naar een 27 MHz ontvanger (35). Het signaal wordt via een VCO omgezet in een naar de sterkte van het ontvangen 27 MHz signaal gemoduleerd meetsignaal, dat via een 150 MHz zender (37) en een geschikte antenne (39) (150 MHz zendantenne) naar de ontvanger (25) van de mobiele eenheid (7) kan gezonden worden. De vaste eenheid (5) wordt bij voorkeur gevoed via de netvoeding.
De gebruikte afkortingen in de figuren staan voor : T. P. : Testpunt TX : Transmitter (zender) RX : Receiver (ontvanger) OTX : Optical Transmitter (Optische zender) ORX : Optical receiver (Optische ontvanger) VCO : Voltage Controlled Oscillator DPX : Demultiplexer ATT : Attenuator (verzwakker)
Bij en andere mogelijkheid voor de feedback wordt, in plaats van een 2 meter zender/ontvanger via de lucht, een met de fluittoon gemoduleerde frequentie rond de 150 MHz rechtstreeks in de heenweg van de node op de kabel. Op de plaats van het defect wordt deze frequentie naar
<Desc/Clms Page number 9>
buiten gestraald. Met behulp van de reeds beschikbare 'Sniffer'meettoestellen kan men dat signaal nu ontvangen en er de signaalsterkte van aflezen.
Deze methode volgt dus een omgekeerde weg in vergelijking met wat hierboven beschreven werd.