<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
INSLAGDRAADREM VOOR EEN WEEFMACHINE -------------------------------------------------------------------- Deze uitvinding betreft een inslagdraadrem voorzien voor het gestuurd weerhouden en vrij doorlaten van een zich binnen haar bereik bevindende inslagdraad op een weefmachine.
Deze uitvinding betreft tevens een weefmachine omvattende middelen voor het in opeenvolgende inslaginbrengcycli inbrengen van inslagdraden tussen kettingdraden, en een als hierboven omschreven inslagdraadrem.
Op een weefmachine wordt in opeenvolgende inslaginbrengcycli telkens een zekere lengte van een inslagdraad-voorraad in het weefsel gebracht door een inslaginbrengmiddel. De inslagdraad wordt daarbij geleidelijk naar het inslaginbrengmiddel toe voortbewogen. Bij spoelloze weefmachines moet het uiteinde van de inslagdraad aan het inslaginbrengmiddel aangereikt worden bij het begin van elke inslaginbrengcyclus. De voortbewegende inslagdraad kan niet altijd op correcte wijze aan het inslaginbrengmiddel aangereikt worden met inslagdraadverlies in een vanglint als gevolg.
Om dit inslagdraadverlies bij het weven op spoelloze weefmachines te beperken is het gebruikelijk om een zogenaamde inslagdraadrem te voorzien op de weefmachine. Deze inrichting is voorzien om de voortbewegende inslagdraad af te remmen en op het einde van elke inslaginbrengcyclus te stoppen.
Een gekende inslagdraadrem werd omschreven in DE-OS-3415162. Deze inrichting omvat klemmiddelen die in een gesloten en een open stand kunnen geplaatst worden om een inslagdraad in te klemmen en dus te weerhouden, respectievelijk vrij door te laten. Deze inrichting heeft als nadeel dat ze een
<Desc/Clms Page number 2>
mechanische sturing vereist en bijgevolg niet op eenvoudige wijze kan gestuurd worden.
Een andere gekende inslagdraadrem wordt beschreven in GB-PA-2132236. Deze inrichting omvat eveneens klemmiddelen. De sturing is pneumatisch en kan dus op vrij eenvoudige wijze, via een elektrische sturing van een persluchtklep, door de weefmachine-stuurmiddelen gebeuren.
De klemmiddelen worden gedurende het inbrengen van een inslagdraad in een gesloten positie geplaatst, teneinde de tussen de klemmiddelen voortbewegende inslagdraad af remmen en uiteindelijk te stoppen op het einde van elke inslaginbrengcyclus. Bij het weven met grove inslagdraden, in het bijzonder bij het weven van tapijt, veroorzaakt dit echter aanzienlijke problemen.
Voor het weven van tapijt worden namelijk vrij dikke jute-garens als inslagdraden gebruikt. Deze garens kunnen bijvoorbeeld een garennummerbereik hebben tussen 2 I 0 tex en 2x840 tex. Dergelijke garens zijn niet zo buigzaam en veroorzaken een aanzienlijke wrijving bij elk contact tussen de voortbewegende inslagdraad en een vast onderdeel van de weefmachine. Bij weefmachines met hoge weefsnelheden en dus met een hoge aanvoersnelheid van de inslagdraad, is deze wrijvingsweerstand nog aanzienlijker. Deze hoge wrijvingsweerstand moet overwonnen worden door de inslaginbrengmiddelen. Dit is nadelig zowel voor de goede werking van de weefmachine als voor de weefsnelheid.
Het doel van deze uitvinding is te voorzien in een inslagdraadrem die een minimale wrijvingsweerstand voor de inslagdraad waarborgt.
Om de wrijvingsweerstand die grove inslagdraden ondervinden bij gebruik van de gekende inslagdraadremmen enigszins te beperken kan men volgens deze
<Desc/Clms Page number 3>
uitvinding een werkwijze toepassen waarbij men deze klemmiddelen in een open positie plaatst gedurende de inbreng van de inslagdraad en pas op het einde van de inbrengcyclus in de gesloten stand plaatst om de inslagdraad klaar te houden voor een volgende inslaginbrengcyclus. Hierdoor vermijdt men de nadelige wrijving van de inslagdraad tegen de klemmiddelen gedurende bijna de volledige inbrengcyclus.
Bij gebruik van de gekende inslagdraadremmen stuit men echter op een nieuw probleem. Gedurende het inbrengen van de inslagdraad gebeurt het namelijk dat de inslagdraad gedurende korte tijd niet strak gehouden wordt. Als de klemmiddelen dan in de open stand staan kan de inslagdraad tijdelijk buiten het bereik van de inslagdraadrem komen, en als de klemmiddelen op dat ogenblik worden gesloten kan de inslagdraad niet gegrepen worden. Dit heeft inslagdraadverlies en bijgevolg onderbreking van het weefprocédé als gevolg.
Een bijkomend doel van deze uitvinding is te voorzien in een inslagdraadrem waarmee het risico op inslagdraadverlies zo goed als onbestaande iso De hierboven aangeduide doelstellingen worden bereikt door volgens deze uitvinding te voorzien in een inslagdraadrem met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, dewelke voorzien is om de genoemde inslagdraad binnen haar bereik te houden als deze inslagdraad vrij doorgelaten wordt en niet strak gehouden is.
Met een dergelijke inslagdraadrem is het mogelijk om enerzijds de inslagdraad vrij door te laten en dus met een zeer geringe wrijvingsweerstand te werken, en wordt anderzijds elk risico op inslagdraadverlies vermeden doordat de inslagdraad in alle omstandigheden, zelfs als deze niet strak gehouden is, binnen het bereik van de rem wordt gehouden.
<Desc/Clms Page number 4>
In een zeer doeltreffende uitvoeringsvorm omvat de inrichting minstens één houdelement, voorzien om een zieh binnen het genoemde bereik bevindend gedeelte van een vrij doorgelaten inslagdraad binnen dit bereik te houden. Doordat het houdelement precies dat deel van de inslagdraad tegenhoudt dat zieh binnen het bereik van de rem bevindt, kan dit deel onmogelijk buiten het bereik van de rem komen. Deze uitvoeringsvorm garandeert dus een onfeilbare werking zonder inslagdraadverlies.
In het bijzonder kan elk houdmiddel een binnen het genoemde bereik gelegen begrenzing vormen van de bewegingsruimte van een vrij doorgelaten inslagdraad.
Bij voorkeur is er onder de doorvoerbaan van de inslagdraad een dergelijk houdelement opgesteld, zodat een niet strak gehouden inslagdraad op dit houdelement neervalt en op het houdelement liggend nog steeds binnen het bereik van de inslagdraadrem gehouden is.
Voorts geniet het de voorkeur om zowel boven als onder de doorvoerbaan van de inslagdraad een dergelijk houdelement te voorzien. Zö kan een niet strak gehouden inslagdraad noch in opwaartse richting, noch in neerwaartse richting buiten het bereik van de inslagdraadrem geraken. De inslagdraadrem is bij voorkeur ook zó geconstrueerd dat deze bewegingsruimte ook zijdelings aan weerszijden van deze doorvoerbaan begrensd is, bijvoorbeeld door klemmiddelen.
De inslagdraadrem omvat in een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm twee klemmiddelen waarvan er minstens een beweegbaar is zodat de klemmiddelen in een gesloten stand en in een open stand kunnen geplaatst worden om de inslagdraad tussen de klemmiddelen te weerhouden, respectievelijk vrij door te laten tussen deze klemmiddelen, waarbij de inslagdraadrem minstens een houdmiddel omvat hetwelk zó opgesteld is dat
<Desc/Clms Page number 5>
het zieh tussen deze klemmiddelen uitstrekt als deze in de open stand geplaatst zijn.
Elk houdmiddel kan zieh daarbij bijvoorbeeld doorheen tegenoverliggende boringen in de respectievelijke klemmiddelen uitstrekken. Op die manier kunnen de klemmiddelen tussen de open en de gesloten positie bewegen terwijl de houdelementen vast opgesteld kunnen worden. In een uitvoeringsvorm waar slechts een van de klemmiddelen beweegbaar opgesteld is terwijl het andere klemmiddel vast opgesteld is moet uiteraard enkel in het beweegbaar opgestelde klemmiddel een boring voorzien zijn om het houdelement door te laten.
De inslagdraadrem omvat bij voorkeur ook een opspanvoorziening om de inslagdraad toch enigszins onder spanning te houden terwijl hij vrij doorgelaten wordt door de inslagdraadrem.
Bij voorkeur zijn er ook twee geleidingsogen voorzien, dewelke zó opgesteld zijn dat ze de inslagdraad voor, respectievelijk nà het doorlopen van het bereik van de rem kunnen geleiden. Hiermee kan men de doorvoerbaan van de inslagdraad door de inslagdraadrem vastleggen en ervoor zorgen dat deze doorvoerbaan het genoemde bereik van de inslagdraadrem volgens het meest geschikte traject dwarst.
Om de wrijvingsweerstand te beperken moet het aantal geleidingsogen beperkt blijven. Als er een opspaninrichting voorzien is wordt deze bij voorkeur nabij de inslagdraadrem of op het gestel van de inslagdraadrem geplaatst om een vast doorvoeroog van deze opspanvoorziening als een van beide geleidingsogen, bij voorkeur het aan de uitgang van de inslagdraadrem geplaatste geleidingsoog, te gebruiken.
<Desc/Clms Page number 6>
Als er een inslagdraadsensor of inslagwachter voorzien wordt, wordt deze om dezelfde reden nabij de inslagdraadrem of op het gestel van de inslagdraadrem geplaatst om het doorvoeroog ervan als één van beide geleidingsogen, bij voorkeur het aan de ingang geplaatste geleidingsoog, te gebruiken.
Zö wordt het aantal doorvoerogen en geleidingsogen, en dus ook de wrijvingsweerstand die de inslagdraad ondervindt, tot een absoluut minimum herleidt.
Bij de inbreng van grove inslagdraden komt er vrij veel stof vrij. Dit stof kan de goede werking van de inslagdraadrem in gevaar brengen. Om dit te vermijden wordt de inslagdraadrem zó uitgevoerd dat de zieh onder de doorvoerbaan van de inslagdraad bevindende constructie hoofdzakelijk open is. Het van het garen afkomstige stof kan door de open constructie naar beneden vallen en kan zieh dus onmogelijk ophopen op of in een onderdeel van de inslagdraadrem.
De inslagdraadrem wordt in een meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm voorzien om zó in synchronisatie met de inslaginbrengcycli van een weefmachine te werken dat de inslagdraad gedurende het inbrengen van de inslagdraad vrij doorgelaten wordt en telkens op het einde van de inbrengfase weerhouden wordt. Dit garandeert een minimale wrijvingsweerstand.
Volgens deze uitvinding wordt tevens een weefmachine voorzien, dewelke middelen omvat voor het in opeenvolgende inslaginbrengcycli inbrengen van inslagdraden tussen kettingdraden, en een inslagdraadrem omvat dewelke voorzien is voor het gestuurd weerhouden en vrij door ! aten van een zieh binnen haar bereik bevindende inslagdraad, waarvan de inslagdraadrem voorzien is om de genoemde inslagdraad binnen haar bereik te houden, als deze inslagdraad vrij doorgelaten wordt en niet strak gehouden is.
<Desc/Clms Page number 7>
De nadelen van de weefmachines met gekende inslagdraadremmen, en de manier waarop aan deze nadelen wordt verholpen met een weefmachine volgens deze uitvinding blijkt duidelijk uit hetgeen voorafgaat.
Voorts wordt volgens deze uitvinding ook voorzien in een weefmachine waarvan de inslagdraadrem een of meerdere van de hoger aangeduide kenmerken van de inslagdraadrem volgens deze uitvinding heeft.
Ter verduidelijking van deze uitvinding en om verdere kenmerken en bijzonderheden ervan aan te duiden wordt in hetgeen volgt een meer gedetailleerde beschrijving gegeven van een mogelijke uitvoeringsvorm van een inslagdraadrem volgens deze uitvinding. Aangezien de beschreven uitvoeringsvorm niets meer is dan een voorbeeld dat de uitvinding illustreert kan geen enkel deel van de hierna volgende beschrijving geïnterpreteerd worden als een beperking van de draagwijdte van de bescherming zoals in de hierbij gevoegde conclusies werd bepaald.
In deze beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde figuren 1, 2 en 3 waarop telkens dezelfde inslagdraadrem met een erdoor lopende inslagdraad in perspectief wordt voorgesteld, respectievelijk gezien vanuit drie verschillende posities.
De op de figuren voorgestelde inslagdraadrem (1) omvat een draagconstructie (2) met een basis (3) waarin een nagenoeg rechthoekige opening voorzien is zodat de draagconstructie bijna volledig open is langs de onderzijde (zie fig. 2). De basis (3) vertoont een voorste (4) en een achterste horizontaal deel (5) waarop onderdelen van de inslagdraadrem (zie verder) bevestigd zijn. Aansluitend op de tegenoverliggende zijdelingse randen van de basis (3) zijn twee parallelle opstaande wanden (6), (7) voorzien.
<Desc/Clms Page number 8>
Tussen de genoemde opstaande wanden (6), (7) zijn twee buigzame klemplaten (8),(9) opgesteld, respectievelijk bevestigd aan een op het achterste horizontaal deel (5) van de basis (3) bevestigde opstaande staaf (10), (11).
De klemplaten (8), (9) lopen vanaf de respectievelijke staven (10), (1 I) naar elkaar toe en hebben respectievelijke voorste randgedeelten (12), (13) die zieh nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken. De klemplaten zijn zo opgesteld dat er tussen de randgedeeIten (12), ( I 3) voldoende plaats is om een grove inslagdraad (14) vrij door te laten. Dit is de open stand van deze klemplaten.
Op de naar de klemplaten (8), (9) gerichte zijden van de opstaande wanden (6), (7) zijn respectievelijke kleine persluchtcilinders (15), (16) bevestigd. Elke persluchtcilinder heeft een door perslucht verplaatsbaar gedeelte (17), (18) dat een respectievelijke klemplaat (8), (9) kan verplaatsen tot de klemplaten (8), (9) voldoende dicht van elkaar komen dat ze de zich ertussen uitstrekkende inslagdraad (14) kunnen inklemmen om deze af te remmen en te stoppen. Dit is de gesloten stand van deze klemplaten.
Elke persluchtcilinder (15), (16) is aangesloten op een persluchtleiding (19), (20). Door regeling van de persluchttoevoer kunnen de persluchtcilinders (15), (16) gestuurd worden om de klemplaten (9), (10) in een gesloten of een open stand te plaatsen. De persluchttoevoer wordt geregeld door middel van een niet op de figuren voorgestelde persluchtklep met elektrische stuum1iddelen, dewelke door de weefmachinesturing gestuurd worden in synchronisatie met de inslaginbreng.
Twee geleidingsstaafjes (21), (22) lopen, respectievelijk boven en onder de doorvoerbaan van de inslagdraad (14) tussen de opstaande wanden (6), (7) van de draagconstructie (2) en zijn op tegenoverliggende plaatsen aan deze wanden bevestigd. Deze geleidingsstaafjes strekken zich uit doorheen respectievelijke boringen in elke klemplaat (8), (9). Doordat deze geleidingsstaafjes (21), (22)
<Desc/Clms Page number 9>
zieh in de ruimte tussen de klemplaten uitstrekken en daar een bovenste en een onderste begrenzing van de bewegingsruimte van de inslagdraad (14) vormen kan de inslagdraad (14) de ruimte tussen de klemplaten niet verlaten. Als de inslagdraad (14) ingebracht wordt terwijl de klemplaten (8), (9) in de open stand staan, wordt deze steeds, en zelfs als de inslagdraad (14) niet strak gehouden is, tussen de geopende klemmiddelen (8), (9) gehouden.
Hierdoor kan men de inslagdraad (14) zonder gevaar voor inslagdraadverlies met geopende klemplaten (8), (9) inbrengen, zodat kan geweven worden met een minimale wrijvingsweerstand. Op figuur 3 is het zieh boven de inslagdraad (14) uitstrekkende geleidingsstaafje (21) weggelaten.
De opstaande wanden (6), (7) hebben achteraan respectievelijke omgebogen vleugels (23), (32). Op een van die vleugels (23) is een inslagdraadsensor (24) in een zodanige positie bevestigd dat zijn doorvoeroog (25) kan gebruikt worden als een eerste geleidingsoog voor de inslagdraad (14) bij de ingang van de inslagdraadrem (1).
Op een naar voor toe uitstekend gedeelte van het voorste horizontaal deel (4) van de basis (3) is een zogenaamde recuperatiehefboom (26) opgesteld om de inslagdraad (14) toch onder een zekere spanning te kunnen houden als de klemplaten (9), (10) geopend zijn.
Deze recuperatiehefboom (26) is verdraaibaar om een vertikale as die met de basis (3) verbonden is, en omvat een zieh in radiale richting uitstrekkende draaiarm (27) die op het uiteinde een trekarm (28) draagt, dewelke zieh horizontaal naar voor toe uitstrekt, en nagenoeg loodrecht staat op de langsrichting van de draaiarm (27). De draaiarm (27) is schamierbaar verbonden aan een draaias. Op deze draaias is een vaste doorvoeroog (29) voorzien. Op het uiteinde van de trekarm (28) is een ander doorvocroog (30) voor de inslagdraad (14) voorzien. Dit doorvoeroog (30) is verplaatsbaar door rotatie van de draaiarm (27). Aan de draaiarm (27) is het ene uiteinde
<Desc/Clms Page number 10>
bevestigd van een trekveer (31) waarvan het andere uiteinde bevestigd is aan een van de hoger genoemde vleugels (32).
Het vast doorvoeroog (29) op de draaias van de recuperatiehefboom (26) wordt gebruikt als een tweede geleidingsoog voor de inslagdraad (14) bij de uitgang van de inslagdraadrem (1), en bepaalt, samen met het eerste geleidingsoog (25) bij de ingang, de doorvoerbaan van de inslagdraad (14).
De draaiarm (27) is solidair met een zieh in een tegenovergestelde radiale richting uitstrekkende blokkeerarm (33), die voorzien is om in een bepaalde positie tegen de draagconstructie (2) te stoten en de verdere verdraaiing (tegen de veerkracht van de trekveer in) onmogelijk te maken.
De inslagdraad (14) wordt ook door het beweegbaar doorvoeroog (30) gevoerd, en wordt onder spanning gebracht doordat dit doorvoeroog (30) van de doorvoerbaan weg getrokken wordt door de trekveer (31). De veerkracht die door de trekveer wordt uitgeoefend is instelbaar.
De inslagdraadrem (1) omvat voorts ook van schroefdraad voorziene staven (34), (35) voor de bevestiging op een weefmachine.
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
IMPACT THREAD BRAKE FOR A WEAVING MACHINE ---------------------------------------------- This invention relates to a weft thread brake provided for the controlled restraint and free passage of a weft thread within its range on a weaving machine.
This invention also relates to a weaving machine comprising means for inserting weft threads between warp threads in successive weft insertion cycles, and a weft thread brake as described above.
On a weaving machine, in successive weft insertion cycles, a certain length of a weft thread stock is introduced into the fabric by a weft insertion means. The weft thread is gradually advanced towards the weft insertion means. In spoolless weaving machines, the end of the weft thread must be presented to the weft insertion agent at the beginning of each weft insertion cycle. The advancing weft thread cannot always be correctly supplied to the weft insertion agent, resulting in weft thread loss in a catch ribbon.
To limit this weft thread loss when weaving on spoolless weaving machines, it is customary to provide a so-called weft thread brake on the weaving machine. This device is provided to brake the traveling weft thread and stop it at the end of each weft insertion cycle.
A known weft thread brake was described in DE-OS-3415162. This device comprises clamping means which can be placed in a closed and an open position in order to clamp and thus restrain a weft thread from passing freely. The disadvantage of this device is that they have one
<Desc / Clms Page number 2>
mechanical control is required and therefore cannot be controlled easily.
Another known weft thread brake is described in GB-PA-2132236. This device also comprises clamping means. The control is pneumatic and can therefore be done in a fairly simple manner, via an electric control of a compressed air valve, by the weaving machine control means.
The clamping means is placed in a closed position during the insertion of a weft thread, in order to brake the weft thread moving between the clamping means and finally stop at the end of each weft insertion cycle. However, this causes considerable problems when weaving with coarse weft threads, especially when weaving carpet.
Quite thick jute yarns are used as weft threads for carpet weaving. For example, these yarns can have a yarn number range between 2 I 0 tex and 2x840 tex. Such yarns are not as flexible and cause considerable friction at any contact between the advancing weft thread and a fixed part of the weaving machine. In weaving machines with high weaving speeds and thus with a high feed speed of the weft thread, this frictional resistance is even more significant. This high frictional resistance must be overcome by the weft insertion means. This is disadvantageous both for the proper functioning of the weaving machine and for the weaving speed.
The object of this invention is to provide a weft thread brake which ensures a minimum frictional resistance for the weft thread.
To somewhat limit the frictional resistance that coarse weft threads experience when using the known weft thread brakes, one can according to this
<Desc / Clms Page number 3>
Use a method in which these clamping means are placed in an open position during the insertion of the weft thread and only placed in the closed position at the end of the insertion cycle in order to keep the weft thread ready for a next weft insertion cycle. This avoids the adverse friction of the weft thread against the clamping means during almost the entire insertion cycle.
When using the known weft thread brakes, however, a new problem is encountered. During the insertion of the weft thread it happens that the weft thread is not kept tight for a short time. If the clamping means are then in the open position, the weft thread may temporarily come out of reach of the weft thread brake, and if the clamping means are closed at that time, the weft thread cannot be caught. This results in weft thread loss and consequent interruption of the weaving process.
An additional object of this invention is to provide a weft thread brake which eliminates the risk of weft thread loss as good as nonexistent. The above objects are achieved by providing a weft thread brake according to this invention having the features indicated in the first paragraph of this description, which provision is made to keep said weft thread within its reach if this weft thread is allowed to pass freely and is not kept taut.
With such a weft thread brake it is possible on the one hand to let the weft thread pass freely and thus to work with a very low frictional resistance, and on the other hand avoiding any risk of weft thread loss because the weft thread in all circumstances, even if it is not kept tight, within the range of the brake is maintained.
<Desc / Clms Page number 4>
In a very effective embodiment, the device comprises at least one holding element, provided for keeping a part of a freely allowed weft thread within this range within said range. Because the holding element retains exactly that part of the weft thread that is within the range of the brake, this part cannot possibly come out of the range of the brake. This embodiment thus guarantees infallible operation without weft thread loss.
In particular, each holding means can form a boundary within the said range of the freedom of movement of a freely passed weft thread.
Preferably, such a holding element is arranged under the lead-through path of the weft thread, so that a weft thread which is not kept taut falls on this holding element and is still kept lying within the range of the weft thread brake on the holding element.
It is further preferred to provide such a holding element both above and below the feed-through path of the weft thread. This means that a weft thread that is not kept taut cannot go out of range of the weft thread brake either in an upward direction or in a downward direction. The weft thread brake is preferably also constructed in such a way that this space for movement is also limited laterally on either side of this feed-through path, for instance by clamping means.
In a particularly preferred embodiment, the weft thread brake comprises two clamping means, at least one of which is movable, so that the clamping means can be placed in a closed position and in an open position in order to restrain the weft thread between the clamping means or to let them pass freely between these clamping means, wherein the weft thread brake comprises at least one holding means which is arranged such that
<Desc / Clms Page number 5>
it extends between these clamping means when they are placed in the open position.
Each holding means can for example extend through opposite bores in the respective clamping means. In this way the clamping means can move between the open and the closed position while the holding elements can be fixedly arranged. In an embodiment where only one of the clamping means is movably arranged while the other clamping means is fixedly fixed, a bore must of course only be provided in the movably arranged clamping means for the holding element to pass through.
The weft thread brake preferably also includes a tensioning device to still keep the weft thread slightly under tension while it is freely let through by the weft thread brake.
Preferably, two guide eyes are also provided, which are arranged in such a way that they can guide the weft thread before or after passing through the range of the brake. With this it is possible to determine the feed path of the weft thread through the weft thread brake and to ensure that this feed path crosses the said range of the weft thread brake along the most suitable path.
To limit the frictional resistance, the number of guide eyes must be limited. If a tensioning device is provided, it is preferably placed near the weft thread brake or on the weft thread brake frame to use a fixed grommet of this tensioning device as either guide eye, preferably the guide eye placed at the exit of the weft thread brake.
<Desc / Clms Page number 6>
If a weft thread sensor or weft guard is provided, it is placed near the weft thread brake or on the weft thread brake frame for the same reason to use its lead-in eye as one of the two guide eyes, preferably the guide eye positioned at the entrance.
In this way, the number of feed-through eyes and guide eyes, and thus also the frictional resistance experienced by the weft thread, is reduced to an absolute minimum.
When introducing coarse weft threads, a lot of dust is released. This dust may compromise the proper function of the weft thread brake. In order to avoid this, the weft thread brake is designed in such a way that the construction located under the feed path of the weft thread is mainly open. The fabric from the yarn can fall down through the open construction and thus cannot possibly accumulate on or in any part of the weft thread brake.
The weft thread brake is provided in a most preferred embodiment to operate in synchronization with the weft insertion cycles of a weaving machine so that the weft thread is allowed to pass freely during insertion of the weft thread and is retained at the end of the insertion phase. This guarantees a minimum frictional resistance.
According to the present invention, a weaving machine is also provided which comprises means for inserting weft threads between warp threads in successive weft insertion cycles, and includes a weft thread brake which is provided for steered and free passage. weft of a weft thread within its reach, the weft thread brake of which is provided to keep said weft thread within its range, if this weft thread is allowed to pass freely and is not kept taut.
<Desc / Clms Page number 7>
The disadvantages of the weaving machines with known weft thread brakes, and the way in which these disadvantages are remedied with a weaving machine according to this invention is clear from the foregoing.
Furthermore, according to this invention, there is also provided a weaving machine, the weft thread brake of which has one or more of the above-mentioned features of the weft thread brake according to this invention.
In order to illustrate this invention and to indicate further features and particularities thereof, a more detailed description of a possible embodiment of a weft thread brake according to this invention is given in the following. Since the described embodiment is nothing more than an example illustrating the invention, none of the following description can be interpreted as limiting the scope of the protection as defined in the appended claims.
In this description reference is made by reference numerals to the attached figures 1, 2 and 3 on which the same weft thread brake with a weft thread passing through it is represented in perspective, respectively, viewed from three different positions.
The weft thread brake (1) shown in the figures comprises a supporting structure (2) with a base (3) in which a substantially rectangular opening is provided, so that the supporting structure is almost completely open along the bottom (see figure 2). The base (3) has a front (4) and a rear horizontal part (5) on which parts of the weft thread brake (see below) are attached. Two parallel upright walls (6), (7) are provided adjacent to the opposite lateral edges of the base (3).
<Desc / Clms Page number 8>
Between the said upright walls (6), (7) two flexible clamping plates (8), (9) are arranged, respectively attached to an upright rod (10) mounted on the rear horizontal part (5) of the base (3), (11).
The clamping plates (8), (9) extend from the respective bars (10), (11) to each other and have respective front edge portions (12), (13) extending substantially parallel to each other. The clamping plates are arranged in such a way that there is enough space between the edge sections (12), (I 3) to allow a coarse weft thread (14) to pass freely. This is the open position of these clamping plates.
Small compressed air cylinders (15), (16) are mounted on the sides of the upright walls (6), (7) facing the clamping plates (8), (9). Each compressed air cylinder has a compressed air displaceable portion (17), (18) that can displace a respective clamping plate (8), (9) until the clamping plates (8), (9) are sufficiently close together that they extend the weft thread extending therebetween (14) can jam to slow down and stop. This is the closed position of these clamping plates.
Each compressed air cylinder (15), (16) is connected to a compressed air line (19), (20). By controlling the compressed air supply, the compressed air cylinders (15), (16) can be controlled to place the clamping plates (9), (10) in a closed or an open position. The compressed air supply is controlled by means of a compressed air valve not shown in the figures with electrical dusting means, which are controlled by the weaving machine control in synchronization with the weft insertion.
Two guide bars (21), (22) run respectively above and below the feed path of the weft thread (14) between the upright walls (6), (7) of the support structure (2) and are attached to these walls at opposite locations. These guide bars extend through respective bores in each clamping plate (8), (9). Because these guide bars (21), (22)
<Desc / Clms Page number 9>
Since they extend in the space between the clamping plates and there form an upper and a lower boundary of the movement space of the weft thread (14), the weft thread (14) cannot leave the space between the clamping plates. When the weft thread (14) is inserted while the clamping plates (8), (9) are in the open position, it is always, and even if the weft thread (14) is not kept taut, between the opened clamping means (8), ( 9) kept.
This allows the weft thread (14) to be inserted without risk of weft thread loss with opened clamping plates (8), (9), so that weaving can be done with a minimum of frictional resistance. In Figure 3, the guide bar (21) extending above the weft thread (14) is omitted.
The upright walls (6), (7) have respective bent wings (23), (32) at the back. A weft thread sensor (24) is mounted on one of those wings (23) in such a position that its feed eye (25) can be used as a first guide eye for the weft thread (14) at the entrance of the weft thread brake (1).
A so-called recovery lever (26) is arranged on a forward projecting part of the front horizontal part (4) of the base (3) in order to be able to keep the weft thread (14) under a certain tension as the clamping plates (9), (10) are open.
This recovery lever (26) is rotatable about a vertical axis connected to the base (3) and includes a radially extending pivot arm (27) which carries a draw arm (28) on the end, which is horizontally forward and is substantially perpendicular to the longitudinal direction of the rotary arm (27). The rotary arm (27) is pivotally connected to a rotary axis. A fixed grommet (29) is provided on this rotary axis. At the end of the puller arm (28), another pass-through (30) for the weft thread (14) is provided. This transit eye (30) is movable by rotation of the rotary arm (27). One end is on the swivel arm (27)
<Desc / Clms Page number 10>
attached from a tension spring (31), the other end of which is attached to one of the above-mentioned wings (32).
The fixed grommet (29) on the pivot axis of the recovery lever (26) is used as a second guide eye for the weft thread (14) at the exit of the weft thread brake (1), and determines, together with the first guide eye (25) at the entrance, the feed path of the weft thread (14).
The pivot arm (27) is solidary with a blocking arm (33) extending in an opposite radial direction, which is provided for impacting against the supporting structure (2) in a certain position and the further rotation (against the spring force of the tension spring) impossible.
The weft thread (14) is also passed through the movable grommet (30), and is tensioned by pulling this grommet (30) away from the grommet by the tension spring (31). The spring force exerted by the tension spring is adjustable.
The weft thread brake (1) further includes threaded rods (34), (35) for attachment to a weaving machine.