<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en inrichting voor het verwerken van gier
Deze uitvinding betreft een werkwijze voor een selectieve niet katalytische reductie van stikstofoxiden in rookgassen in aanwezigheid van ammoniak.
Huishoudelijk afval wordt meestal verwerkt door verbranden in ovens bij een temperatuur van ten minste 850 C. Bij deze temperaturen worden ten gevolge van de verbranding van het afval rookgassen gevormd die ongewenste stikstofoxiden NOx bevatten, vooral stikstofmonoxide NO. Afhankelijk van de samenstelling van het afval en de procesomstandigheden, kan de hoeveelheid gevormd NO oplopen tot 350 ä 400 mg/Nm3 (omgerekend naar N02, bij"% 021 0% water, een temperatuur van 0 C en atmosferische druk). Aangezien de Europese richtlijn met betrekking tot de toegestane emissienormen voorschrijft dat de hoeveelheid NOX in de rookgassen lager moet zijn dan 200 mg/Nm3, is een bijkomende reiniging nodig voor het verwijderen van de overmaat NOx.
Dit kan onder meer gerealiseerd worden door middel van een selectieve katalytische reductie. De katalytische reductie is echter vrij duur, onder meer omdat ze in een speciaal daartoe voorziene reactor moet worden uitgevoerd, omdat de rookgassen tot de vereiste temperatuur opgewarmd moeten worden en omdat de katalysatorkosten vrij hoog kunnen oplopen.
Een andere mogelijkheid voor het verwijderen van NOX uit de rookgassen omvat een selectieve niet katalytische reductie
<Desc/Clms Page number 2>
van NOX in aanwezigheid van ureum of ammoniak, of andere stikstofwaterstof verbindingen. De selectieve niet katalytische reductie van de van de verbranding afkomstige rookgassen wordt bij voorkeur uitgevoerd in het bovenste deel van de afvalverbrandingsoven ter hoogte van de verbrandingskamer. Een niet katalytische reductie in aanwezigheid van ammoniak wordt bij voorkeur doorgevoerd bij een temperatuur tussen 950 en 1050oC. In dit temperatuurbereik blijkt namelijk zowel de omzetting als de selectiviteit van de reductie naar N2 en H20 het grootst te zijn. Bij temperaturen lager dan 950 C wordt de doorslip van ammoniak ongewenst hoog.
De Europese richtlijn laat namelijk maximaal 10 mg/Nm3 doorgeslipt ammoniak in de rookgassen toe. Bij temperaturen boven 10500C wordt de kans dat ammoniak geoxideerd wordt groot. Beide voomoemde factoren dragen bij tot een verlaging van de hoeveelheid ammoniak die voor de selectieve reductie beschikbaar is. Door ammoniak in de gasverbrandingskamer te injecteren, in een hoeveelheid van ongeveer 1 mol ammoniak per mol NO, kan de hoeveelheid NO in de rookgassen gereduceerd worden tot een niveau lager dan 200 mg/Nm3 gas.
De kosten van deze werkwijze zijn echter ongewenst hoog doordat de ammoniak bij de selectieve niet katalytische reductie van NO verbruikt wordt.
Er bestaat bijgevolg een behoefte aan een goedkopere werkwijze voor het reduceren van Nos in rookgassen, waarmee tegelijkertijd de NO. inhoud van de rookgassen verminderd kan worden tot een niveau benenden 200 mg/Nm3.
Dit wordt volgens de uitvinding bereikt doordat ammoniak toegevoerd wordt als een waterige vloeistof waarin ammoniak bevattende gier aanwezig is. De waterige vioeistof is bij voorkeur een waterige suspensie en/of oplossing van ammoniak bevattende gier.
Er werd namelijk gevonden dat gier een hoeveelheid beschikbare ammoniak bevat, die in staat is de boven
<Desc/Clms Page number 3>
beschreven selectieve niet katalytische reductie van NO, in het bijzonder NO, te bewerkstelligen. Doordat de in de gier aanwezige ammoniak in staat is NOX te reduceren, kan de hoeveelheid ammoniak die als dusdanig aan de verbrandingskamer moet worden toegevoerd, overeenkomstig verminderd worden of de ammoniak zelfs geheel vervangen. Dit laat toe een verlaging van de kosten geassocieerd met het verbruik van ammoniak, en een algehele kostenverlaging van de rookgasreiniging te realiseren.
Verrassenderwijs werd bovendien gevonden dat bij gebruik van gier als ammoniakbron, het temperatuurbereik waarbinnen de selectieve reductie van NOX moet worden uitgevoerd ten einde bovengenoemde maximale NOx-inhoud van 200 mg/Nm3 in de gezuiverde rookgassen te bereiken, minder kritisch is dan bij gebruik van ammoniak als dusdanig. Er werd namelijk gevonden dat gier naast ammoniak ook beschikbare ureum, amines en isocyaanzuur bevat, die kunnen tussenkomen in de niet katalytische reductie. De in de gier aanwezige ureum blijkt effectief tussen te komen bij temperaturen die ongeveer 50 tot 1000e lager liggen dan de voor ammoniak vereiste temperaturen. Ook amines en isocyaanzuur blijken effectief bij enigszins verschillende temperaturen tussen te komen.
Door de aanwezigheid van een mengsel van genoemde verbindingen kan de selectieve niet katalytische reductie van NOX bijgevolg in een breder temperatuurbereik uitgevoerd worden, zonder dat daarbij de omzettingsgraad en selectiviteit nadelig be1nvloed worden.
Echter, de temperatuur waarbij ongewenste doorslip en oxidatie van het reductiemiddel optreden, varieert met de aard van het reductiemiddel. Daarbij komt dat het temperatuurbereik waarbinnen de selectieve niet katalytische reductie in aanwezigheid van een vooraf bepaald reductiemiddel moet worden uitgevoerd i. v. m. het voorkomen van de ongewenste doorslip en oxidatie, vrij kritisch is. De vakman zal er
<Desc/Clms Page number 4>
bijgevolg voor kiezen de selectieve reductie in aanwezigheid van een zo zuiver mogelijk reductiemiddel uit te voeren.
Met deze uitvinding werd nu gevonden dat dit niet nodig is en dat ondanks het feit dat de selectieve niet katalytische reductie uitgevoerd wordt in aanwezigheid van een mengsel van reductiemiddelen, die ieder hun kritisch temperatuurbereik hebben, het mogelijk is te voorkomen dat de ongewenste doorslip noch de oxidatie van reductiemiddel noemenswaardig verhoogd worden. Dit is verrassend.
De werkwijze van deze uitvinding biedt het voordeel dat ze in reeds bestaande rookgas-reinigingsinstallaties uitgevoerd kan worden, zodat de kosten van de rookgasreiniging niet ongewenst verhoogd worden.
Er werd tevens gevonden dat de in het gier aanwezige ammoniak in staat is een verlaging van de hoeveelheid dioxinen, m. n. meervoudig gechloreerde dibenzodioxinen en furanen in de rookgassen en het van de verbranding afkomstige vliegas en spuiwater te bewerkstelligen. De ammoniak blijkt namelijk in staat te zijn de door viiegas gekatalyseerde vorming van dioxines en furanen te inhiberen.
In de werkwijze van deze uitvinding kan gier afkomstig van een grote variëteit van dieren, gebruikt worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een waterige suspensie of oplossing van mest van gevogelte als ammoniakbron te gebruiken. Aangezien gevogeltemest meestal in gedroogde vorm voorkomt wordt bij voorkeur een waterige suspensie/oplossing van de mest aan de rookgasreiniging toegevoerd. Het is eveneens mogelijk droge of vloeibare gier afkomstig van andere dieren te gebruiken, bijvoorbeeld zoogdieren. In de werkwijze van deze uitvinding wordt bij voorkeur varkensgier toegepast. Varkensgier komt namelijk voor als een vloeistof en heeft een hoge inhoud aan reducerende stikstofwaterstof verbindingen.
<Desc/Clms Page number 5>
Met de werkwijze van deze uitvinding wordt op deze wijze niet alleen een oplossing geboden voor het probleem van de ongewenst hoge kosten van de rookgasreiniging, maar ook voor het probleem van het verwerken van een steeds toenemend overschot aan varkensgier. Het is namelijk gebleken dat door intensieve varkensteelt, er op vele plaatsen een relatief groot overschot is aan varkensgier. Deze varkensgier werd tot nog toe op diverse manieren verwerkt. Bekende verwerkingstechnieken omvatten o. m. het gebruik als meststof voor velden en akkers, het indikken en vervolgens verbranden van de varkensgier, vergisten of composteren van de varkensgier.
Al deze technieken hebben echter het nadeel dat ze een extra verwerkingsstap met zich meebrengen, die relatief duur is in vergelijking met de opbrengst die door het kweken van varkens verkregen kan worden. Storten van varkensgier op velden en akkers is niet langer aanvaardbaar omwille van het probleem van overbemesting, en het risico dat ongewenste van de varkensgier afkomstige componenten in drinkwater terechtkomen.
Bij de werkwijze van deze uitvinding wordt bij voorkeur gier gebruikt die gemiddeld ongeveer 2-50 kg stikstof-waterstof verbindingen per m3 bevat. Met meer voorkeur wordt varkgensgier gebruikt die ongeveer 2-15 kg, met meer voorkeur ongeveer 10 kg stikstofverbindingen bevat per m3. Dit komt meestal overeen met varkensgier met een droge stof inhoud van ongeveer 10 gew. % en ongeveer 90 gew. % water. Eén m3 varkensgier met 5% droge stof bevat gemiddeld 5 kg N in de vorm van ammoniak, ureum, amines en isocyaanzuur. Varkensgier met een droge stof inhoud van 2-15% biedt het voordeel dat hij voorkomt in de vorm van een vloeistof.
De gier kan op verschillende manieren naar de gasverbrandingskamer gevoerd worden, en op meerdere plaatsen in de gasverbrandingskamer gevoerd worden. De gier kan vermengd worden met lucht, stoom of water onder verhoogde druk, ten einde de vermenging
<Desc/Clms Page number 6>
met de rookgassen te optimaliseren. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de gier toe te voeren via verstuivers voor koelwater, die zich meestal bovenaan in de verbrandingsoven bevinden. De gier kan eveneens via de inlaat voor de secundaire lucht in de gasverbrandingskamer gevoerd worden, of met behulp van stoom analoog aan de injectie van ammoniak. De gier wordt bij voorkeur als dusdanig geïnjecteerd ten einde te voorkomen dat het afvalverbrandingsproces en de rookgasreiniging nadelig
EMI6.1
befnvioed worden.
De gier wordt bij voorkeur, in hoogterichting van de reactor, in ten minste twee lagen gefnjecteerd, ten einde een zo gelijkmatig mogelijk verloop van de temperatuur en een homogene verdeling van de varkensgier in de rookgassen te verkrijgen. bd de injectie van de gier is het van belang het dat een zo goed mogelijke verdeling van de gier over de in de verbrandingskamer aanwezige rookgassen verkregen wordt, ten einde een zo hoog mogelijke seTectiviteK bij de reductie te verkrijgen.
De aan de reactor toegevoerde hoeveelheid varkensgier bedraagt bij voorkeur 1-5 m3 per uur en per 6000 kg afval.
De uitvinding betreft eveneens een werkwijze voor het verbranden van huishoudelijk afval, waarin bij de verbranding gevormde rookgassen onderworpen worden aan de hierboven beschreven selectieve niet katalytische reductie.
De uitvinding betreft verder een inrichting voor het reinigen van rookgassen. De inrichting van deze uitvinding omvat een gasverbrandingskamer voor het reinigen van de rookgassen, die voorzien is van een inlaat voor een reductiemiddel voor het reduceren van in de rookgassen aanwezige NO, namelijk een inlaat voor het injecteren van de gier bevattende waterige vloeistof, bij voorkeur varkensgier. De inlaat kan o. m. een verstuiver zijn voor water voor het koelen van de rookgassen, of iedere andere bij de vakman bekende inlaat voor vioeistoffen.
<Desc/Clms Page number 7>
De inrichting kan voorzien zijn van één of meer injectielansen voor de gier. Bij de keuze en de plaatsing van de inlaten voor gier en de verspreiding ervan over de reactor is het van belang dat een zo uniform mogelijke verdeling van de gier over de zone waarin de reductie plaatsvindt en een zo goed mogelijke vermenging van de gier met de rookgassen verkregen wordt, ten einde een zo hoog mogelijke selectiviteit te verkrijgen.
De inlaat voor het toevoeren van gier naar de gasverbrandingskamer is verder bij voorkeur voorzien van middelen voor het regelen van de snelheid en het volume van de gier toevoer. Dit is met name van belang voor het afstellen van de aan de verbrandingskamer toegevoerde hoeveelheid gier op de in de verbrandingskamer aanwezige hoeveelheid rookgassen, de concentratie van NO. in de rookgassen, de temperatuur en de samenstelling van de gier, met name de hoeveelheid ammoniak, ureum, en/of ander reducerende stikstof-waterstof verbindingen in de gier.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een verbrandingsoven voor huishoudelijk afval, waarin onderaan een kamer voorzien is voor het verbranden van het afval, boven welke kamer zieh een gasverbrandingskamer bevindt voor het reduceren van NO. in bij de verbranding gevormde rookgassen, waarbij de gasverbrandingskamer voorzien is van een inlaat voor het toevoeren van gier aan de rookgassen.
De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de bijgevoegde figuren en figuurbeschrijving.
In figuur 1 wordt een inrichting getoond voor het verbranden van huishoudelijk afval.
De in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting van deze uitvinding omvat een toevoer voor het afval 1, een oven 2 voor het verbranden van het afval, een rooster 3 voor het verbranden van het afval, een afvoer voor de bij de verbranding gevormde assen en een
<Desc/Clms Page number 8>
gasverbrandingskamer 4 voor het verbranden en reinigen van de bij de verbranding gevormde rookgassen 5. De temperatuur van de gasverbrandingskamer wordt bij voorkeur bij 950-1050 C gehouden. In plaats van de hier getoonde roosteroven kan eveneens gebruik gemaakt worden van andere bij de vakman bekende ovens, bijvoorbeeld een wervelbed oven, een pyrolyse oven, een trommeloven.
De gasverbrandingskamer 4 omvat een inlaat 6 voor het toevoeren van secundaire lucht, voor het naverbranden van de bij de verbranding van het afval gevormde rookgassen, en één of meer verstuivers, bij voorkeur injectielansen 7, voor het toevoeren van gier, bij voorkeur varkensgier aan de rookgassen, tijdens de rookgaszuivering.
De verstuivers 7 zijn bij voorkeur zodanig in de inrichting opgesteld dat een uniforme verdeling en een zo optimaal mogelijke vermenging van de varkensgier met de rookgassen verkregen kan worden, ten einde de selectiviteit van de reductie te verhogen.
De hoeveelheid varkensgier die per tijdseenheid naar de verbrandingsoven gevoerd wordt, is bij voorkeur instelbaar, om toe te laten dat de toegevoerde hoeveelheid ammoniak afgesteld kan worden op de hoeveelheid Nos in de rookgassen. De inrichting kan voorzien zijn van een additionele inlaat voor het toevoeren van additioneel reductiemiddel bijvoorbeeld ammoniak als dusdanig, ureum, een andere stikstof-waterstof verbinding of mengsels daarvan. Dit is met name van belang indien de via de gier toegevoerde hoeveelheid reductiemiddel onvoldoende is om een voldoende reductie van de NOX te verkrijgen.
Eé m3 varkensgier bevat meestal ongeveer 50 kg droge stof, waarvan ongeveer 5 kg stikstofverbindingen (ammoniak, ureum, isocyaanverbindingen, amines). Een typische dosering voor varkensgier bedraagt 2 m3/h varkensgier voor een oven die ongeveer 50. 000 ton afval per jaar verwerkt. In Vlaanderen wordt per jaar gemiddeld
<Desc/Clms Page number 9>
12 miljoen ton huisvuil verbrand. In deze ovens kan ongeveer 300. 000 ton varkensgier per jaar verbrand worden.
<Desc / Clms Page number 1>
Method and device for processing slurry
This invention relates to a process for a selective non-catalytic reduction of nitrogen oxides in flue gases in the presence of ammonia.
Household waste is usually processed by incineration in ovens at a temperature of at least 850 C. At these temperatures, flue gases containing undesired nitrogen oxides NOx, especially nitrogen monoxide NO, are formed as a result of the combustion of the waste. Depending on the composition of the waste and the process conditions, the amount of NO formed can amount to 350-400 mg / Nm3 (converted to NO2, at "% 021 0% water, a temperature of 0 C and atmospheric pressure). With regard to the permitted emission standards, the directive stipulates that the amount of NOX in the flue gases must be less than 200 mg / Nm3, an additional cleaning is required to remove the excess NOx.
This can be achieved, inter alia, by means of a selective catalytic reduction. However, the catalytic reduction is quite expensive, partly because it has to be carried out in a specially provided reactor, because the flue gases have to be heated to the required temperature and because the catalyst costs can rise quite high.
Another possibility for removing NOX from the flue gases includes a selective non-catalytic reduction
<Desc / Clms Page number 2>
of NOX in the presence of urea or ammonia, or other hydrogen nitrogen compounds. The selective non-catalytic reduction of the flue gases from combustion is preferably carried out in the upper part of the waste incinerator at the level of the combustion chamber. A non-catalytic reduction in the presence of ammonia is preferably carried out at a temperature between 950 and 1050 ° C. Namely, in this temperature range both the conversion and the selectivity of the reduction to N2 and H20 appear to be greatest. At temperatures below 950 ° C, the slip through of ammonia becomes undesirably high.
The European directive allows a maximum of 10 mg / Nm3 of slipped ammonia in the flue gases. At temperatures above 10500C the chance that ammonia will be oxidized becomes high. Both of the aforementioned factors contribute to a reduction in the amount of ammonia available for the selective reduction. By injecting ammonia into the gas combustion chamber, in an amount of about 1 mole of ammonia per mole of NO, the amount of NO in the flue gases can be reduced to a level below 200 mg / Nm3 of gas.
However, the costs of this process are undesirably high because the ammonia is consumed in the selective non-catalytic reduction of NO.
Consequently, there is a need for a cheaper method of reducing Nos in flue gases, while simultaneously reducing the NO. the content of the flue gases can be reduced to a level below 200 mg / Nm3.
This is achieved according to the invention in that ammonia is supplied as an aqueous liquid in which ammonia-containing slurry is present. The aqueous liquid is preferably an aqueous suspension and / or solution of ammonia-containing slurry.
Namely, it has been found that manure contains an amount of available ammonia which is capable of exceeding the above
<Desc / Clms Page number 3>
described to achieve selective non-catalytic reduction of NO, especially NO. Because the ammonia present in the manure is able to reduce NOX, the amount of ammonia to be supplied as such to the combustion chamber can be correspondingly reduced or even completely replace the ammonia. This allows to reduce the costs associated with the consumption of ammonia, and to achieve an overall cost reduction of the flue gas cleaning.
Surprisingly, it was also found that when using manure as an ammonia source, the temperature range within which the selective reduction of NOX must be carried out in order to achieve the above maximum NOx content of 200 mg / Nm3 in the purified flue gases is less critical than when using ammonia as such. Namely, it has been found that in addition to ammonia, manure also contains available urea, amines and isocyanic acid, which can intervene in the non-catalytic reduction. The urea present in the manure has been found to intervene effectively at temperatures about 50 to 1000 degrees lower than the temperatures required for ammonia. Also amines and isocyanic acid appear to intervene effectively at slightly different temperatures.
Due to the presence of a mixture of said compounds, the selective non-catalytic reduction of NOX can therefore be carried out in a wider temperature range, without adversely affecting the degree of conversion and selectivity.
However, the temperature at which unwanted slip and oxidation of the reducing agent occur varies with the nature of the reducing agent. In addition, the temperature range within which the selective non-catalytic reduction is to be performed in the presence of a predetermined reducing agent i. v. m. the prevention of unwanted slipping and oxidation, is quite critical. The craftsman will be there
<Desc / Clms Page number 4>
therefore choose to carry out the selective reduction in the presence of the purest possible reducing agent.
With this invention it has now been found that this is not necessary and that despite the fact that the selective non-catalytic reduction is carried out in the presence of a mixture of reducing agents, each having their critical temperature range, it is possible to prevent the unwanted slippage or the oxidation of reducing agent to be appreciably increased. This is surprising.
The method of this invention offers the advantage that it can be carried out in already existing flue gas cleaning installations, so that the costs of the flue gas cleaning are not undesirably increased.
It was also found that the ammonia present in the manure is capable of reducing the amount of dioxins, m. N. to produce polychlorinated dibenzodioxins and furans in the flue gases and the fly ash and blowdown water from combustion. Namely, the ammonia appears to be capable of inhibiting the formation of dioxins and furans catalyzed by viiegas.
In the method of this invention, manure from a wide variety of animals can be used. For example, it is possible to use an aqueous suspension or solution of poultry manure as an ammonia source. Since poultry manure usually occurs in dried form, an aqueous suspension / solution of the manure is preferably added to the flue gas cleaning. It is also possible to use dry or liquid vulture from other animals, for example mammals. Pig vulture is preferably used in the method of this invention. Pig vulture occurs as a liquid and has a high content of reducing hydrogen nitrogen compounds.
<Desc / Clms Page number 5>
In this way, the method of this invention not only solves the problem of the undesirably high cost of flue gas cleaning, but also the problem of processing an ever-increasing surplus of pig vulture. It has been found that intensive pig farming means that in many places there is a relatively large surplus of pig vulture. Until now, this pig vulture has been processed in various ways. Known processing techniques include use as fertilizer for fields and fields, thickening and then burning the pig vulture, fermenting or composting the pig vulture.
However, all of these techniques have the disadvantage that they involve an additional processing step, which is relatively expensive compared to the yield that can be obtained by raising pigs. Pumping pig vulture into fields and fields is no longer acceptable due to the problem of over-fertilization and the risk of unwanted components from pig vulture ending up in drinking water.
The method of this invention preferably uses slurry which contains on average about 2-50 kg of nitrogen-hydrogen compounds per m3. More preferably pig vulture is used which contains about 2-15 kg, more preferably about 10 kg nitrogen compounds per m3. This usually corresponds to pig vulture with a dry matter content of about 10 wt. % and about 90 wt. % water. One m3 pig vulture with 5% dry matter contains an average of 5 kg N in the form of ammonia, urea, amines and isocyanic acid. Pig vulture with a dry matter content of 2-15% offers the advantage that it comes in the form of a liquid.
The manure can be fed to the gas combustion chamber in various ways, and fed into the gas combustion chamber in several places. The manure can be mixed with air, steam or water under increased pressure, in order to mix
<Desc / Clms Page number 6>
with the flue gases. For example, it is possible to feed the manure through cooling water atomizers, which are usually located at the top of the incinerator. The manure can also be fed into the gas combustion chamber through the secondary air inlet, or using steam analogous to the injection of ammonia. The manure is preferably injected as such in order to prevent the waste incineration process and the flue gas cleaning from being disadvantageous
EMI6.1
befnvioed.
The manure is preferably injected in at least two layers in the height direction of the reactor, in order to obtain the most uniform temperature variation and a homogeneous distribution of the pig manure in the flue gases. After the injection of the manure, it is important that the best possible distribution of the manure is obtained over the flue gases present in the combustion chamber, in order to obtain the highest possible selectivity in the reduction.
The amount of pig vulture fed to the reactor is preferably 1 to 5 m 3 per hour and per 6,000 kg of waste.
The invention also relates to a method for burning household waste, in which flue gases formed during combustion are subjected to the selective non-catalytic reduction described above.
The invention further relates to a device for cleaning flue gases. The device of the present invention comprises a gas combustion chamber for cleaning the flue gases, which is provided with an inlet for a reducing agent for reducing NO contained in the flue gases, namely an inlet for injecting the liquid liquid containing vulture, preferably pig vulture . The inlet can also be an atomizer for water for cooling the flue gases, or any other inlet for liquids known to the person skilled in the art.
<Desc / Clms Page number 7>
The device can be provided with one or more injection lances for the manure. When selecting and installing the inlets for manure and spreading it over the reactor, it is important that the manure is distributed as uniformly as possible over the reduction zone and that the manure is mixed as best as possible with the flue gases. is obtained in order to obtain the highest possible selectivity.
The inlet for supplying slurry to the gas combustion chamber is further preferably provided with means for controlling the speed and volume of the slurry supply. This is particularly important for adjusting the amount of liquid manure supplied to the combustion chamber to the amount of flue gases present in the combustion chamber, the concentration of NO. in the flue gases, the temperature and composition of the manure, in particular the amount of ammonia, urea, and / or other reducing nitrogen-hydrogen compounds in the manure.
The invention also relates to a household waste incinerator, in which at the bottom a chamber is provided for burning the waste, above which chamber is a gas combustion chamber for reducing NO. in flue gases formed during combustion, the gas combustion chamber being provided with an inlet for feeding slurry to the flue gases.
The invention is further elucidated with reference to the annexed figures and figure description.
Figure 1 shows a device for burning household waste.
The embodiment of the device of this invention shown in figure 1 comprises a feed for the waste 1, an oven 2 for burning the waste, a grate 3 for burning the waste, a discharge for the ashes formed during combustion and a
<Desc / Clms Page number 8>
gas combustion chamber 4 for burning and cleaning the flue gases formed during combustion 5. The temperature of the gas combustion chamber is preferably kept at 950-1050 ° C. Instead of the grate oven shown here, use can also be made of other ovens known to the person skilled in the art, for example a fluidized bed oven, a pyrolysis oven, a drum oven.
The gas combustion chamber 4 comprises an inlet 6 for supplying secondary air, for after-burning the flue gases formed during the incineration of the waste, and one or more atomizers, preferably injection lances 7, for feeding slurry, preferably pig vulture, to the flue gases, during flue gas purification.
The atomizers 7 are preferably arranged in the device in such a way that a uniform distribution and an optimal mixing of the pig vulture with the flue gases can be obtained, in order to increase the selectivity of the reduction.
The amount of pig vulture that is fed to the incinerator per unit of time is preferably adjustable to allow the amount of ammonia supplied to be adjusted to the amount of Nos in the flue gases. The device can be provided with an additional inlet for supplying additional reducing agent, for example ammonia as such, urea, another nitrogen-hydrogen compound or mixtures thereof. This is particularly important if the amount of reducing agent fed through the manure is insufficient to obtain a sufficient reduction of the NOX.
Eé m3 pig vulture usually contains about 50 kg of dry matter, of which about 5 kg are nitrogen compounds (ammonia, urea, isocyanates, amines). A typical dosage for pig vulture is 2 m3 / h pig vulture for an oven that processes about 50,000 tons of waste per year. In Flanders, the average is per year
<Desc / Clms Page number 9>
12 million tons of household waste burned. About 300,000 tons of pig vulture can be burned in these ovens per year.