<Desc/Clms Page number 1>
Bestuurbare afsluiter.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een bestuurbare afsluiter die door middel van een pneumatische of hydraulische besturing de doorgang van een fluidum in een leiding regelt.
Het fluidum kan een gas, een vloeistof of een mengsel van voorgaande zijn.
Bij bekende afsluiters van zulk type wordt de doorgang van het fluidum in de leiding geregeld met een stuurelement dat bestaat uit een heen-en weergaande zuiger die samenwerkt met een klep.
In andere bekende bestuurbare afsluiters is het stuurelement een membraan waarmee een veer is gekoppeld, waarbij dit membraan, eveneens door middel van een pneumatische of hydraulische druk, tegen de veerkracht in kan vervormd of verplaatst worden.
Indien het stuurelement zieh verplaatst tijdens het openen of sluiten van de afsluiter dienen geschikte afdichtingen tussen het stuurelement en zijn geleiding te worden voorzien om lekken in de afsluiter tussen de doorstroomkamer, waarin het fluidum stroomt, en de stuurdrukkamer, waarin de stuurdruk aangebracht wordt, te voorkomen.
Dergelijke afdichtingen zijn echter, bij het veelvuldig afsluiten en openen van de afsluiter, onderhevig aan slijtage zodat zij regelmatig dienen vervangen te worden om lekken te voorkomen.
<Desc/Clms Page number 2>
Andere nadelen van voornoemde afsluiters zijn dat ze met voldoende precisie moeten worden verwezenlijkt, slechts gebruikt kunnen worden in ofwel een gas- ofwel een vloeistofleiding, ze meestal vrij groot uitgevoerd worden en relatief duur zijn.
De uitvinding heeft een afsluiter tot doel die de hierboven vermelde en andere nadelen uitsluit.
Hiertoe bestaat de bestuurbare afsluiter voor het afsluiten, respektievelijk openen, van een leiding hoofdzakelijk uit een huis waarin een elastisch stuurelement is aangebracht die het voornoemd huis indeelt in een doorstroomkamer voorzien van een toegang en een uitgang waarop delen van de leiding kunnen aansluiten en een stuurdrukkamer die voorzien is van een opening voor het aanbrengen van een stuurdruk, waarbij het stuurelement een klepelement bedient dat de toegang tot de doorstroomkamer kan afsluiten en waarbij het voornoemd stuurelement in hoofdzaak bestaat uit een prop van uitgeharde elastische materie die uit haar aard zelf, vastkleeft aan het huis en zo tevens de afdichting vormt tussen de doorstroomkamer en de stuurdrukkamer.
De bestuurbare afsluiter volgens de uitvinding is zeer slijtagebestendig en het aantal bewegende delen in de afsluiter is tot een minimum herleid. De afsluiter vereist geen bijkomende dichtingen tussen de doorstroomkamer en de stuurdrukkamer, de precisie tijdens zijn fabricage is minder belangrijk en hij kan klein uitgevoerd worden. De afsluiter is bovendien universeel waardoor hij zowel in gas-als in vloeistofleidingen aangewend kan worden, zijn doorlaatdebiet is vrij groot en hij is relatief goedkoop in fabricage.
<Desc/Clms Page number 3>
De afsluiter kan zowel een normaal open als een normaal gesloten afsluiter zijn.
Bij voorkeur bestaat het stuurelement uit een prop van silicone, in het bijzonder van neutrale silicone.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, enkel als voorbeeld en zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een doorsnede doorheen de langsas van de afsluiter weergeeft ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1 ; figuur 3 een doorsnede weergeeft zoals in figuur 1 doch volgens een uitvoeringsvariante van de afsluiter ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3 ; figuur 5 een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in figuur 3.
Volgens de figuren 1 en 2 bestaat de bestuurbare afsluiter volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een huis 1 waarin een elastisch stuurelement 2 is aangebracht dat het voornoemde huis 1 indeelt in een doorstroomkamer 3 en een stuurdrukkamer 4 en dat een klepelement 5 stuurt.
In de doorstroomkamer 3 zijn twee openingen aangebracht, respektievelijk een opening 6 en een opening 7. Deze openingen 6 en 7 zijn beide voorzien van schroefdraad voor het rechtstreeks of via nippels aansluiten van delen van een leiding. De opening 7 vormt een uitgang voor fluidum terwijl de opening 6 samen met een nippel een toegang vormt.
<Desc/Clms Page number 4>
De stuurdrukkamer 4 vertoont een opening 8 die eveneens van schroefdraad voorzien is en waaraan een leiding kan aangesloten worden voor het aanbrengen van de nodige stuurdruk in de stuurdrukkamer 4.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat het stuurelement 2 bestaat uit een prop van uitgeharde elastische materie die bij het uitharden, door haar eigen aard gaat vastkleven aan het huis 1 waardoor het stuurelement 2 tevens de afdichting vormt tussen de doorstroomkamer 3 en de stuurdrukkamer 4.
Een bijzonder geschikte elastische materie is silicone en vooral neutrale silicone die dus bij het uitharden geen zuur vrijgeeft.
Om de montage van het stuurelement 2 in het huis 1 te vergemakkelijken, bestaat dit huis 1 uit twee kokerdelen 9 en 10 van kunststof en uit een binnenring 11 van kunststof die aan de twee kokerdelen 9 en 10 is gekleefd en deze met elkaar verbindt.
Het stuurelement 2 werd gevormd door, vooraleer de binnenring 11 aan de kokerdelen 9 en 10 werd gekleefd, een prop elastische materie in niet uitgeharde toestand in de vooraf gereinigde binnenring 11 te gieten of te spuiten en te laten uitharden, waarbij deze materie sterk aan de ring 11 en dus aan het huis 1 kleeft.
In de uitvoeringsvorm zoals weergegeven in de figuren 1 en 2 is het klepelement 5 rechtstreeks op het stuurelement 2 bevestigd.
Dit klepelement 5 is een rond blokje of schijfje met een diameter die kleiner is dan de diameter van de binnenring
<Desc/Clms Page number 5>
11, dat bij voorkeur van rubber vervaardigd is en bijvoorbeeld aan het stuurelement 2 gekleefd is. Dit kleven kan door de aard van de elastische materie van het stuurelement 2 worden verkregen door het klepelement 5 op de prop materie te drukken vooraleer ze gehard is.
De zitting 12 waarmee dit klepelement 5 samenwerkt is gevormd door het binnen het huis 1 gelegen uiteinde van een nippel 13 die in de opening 6 is geschroefd die zieh tegenover het klepelement 5 bevindt en die de toegang tot de doorstroomkamer 3 vormt.
De werking van deze bestuurbare afsluiter is eenvoudig en als volgt.
Normaal, dit is wanneer de druk in de stuurdrukkamer 4 kleiner is dan de druk in de doorstroomkamer 3, bevindt het klepelement 5 zieh op een afstand van de zitting 12 en is de door de nippel 13 gevormde toegang open.
De afsluiter is open en het fluidum kan doorheen de doorstroomkamer 3 en dus de leiding stromen.
Bij het aanbrengen van een druk in de stuurdrukkamer 4 die beduidend hoger is dan de druk in de doorstroomkamer 3 wordt het stuurelement 2 zodanig vervormd dat het het klepelement 5 tegen zijn zitting 12 duwt en dus de toegang gevormd door de nippel 13 afgesloten wordt.
De doorgang van het fluidum in de doorstroomkamer 3 wordt aldus afgesloten.
Bij het verminderen van de stuurdruk in de stuurdrukkamer 4 tot op een zekere waarde zal het stuurelement 2 terug zijn
<Desc/Clms Page number 6>
oorspronkelijke vorm aannemen waardoor de afsluiter opnieuw geopend wordt.
De waarde van de stuurdruk nodig voor het sluiten van de afsluiter kan worden ingesteld door de afstand van het klepelement 5 tot zijn zitting 12 te wijzigen. Deze afstand kan eenvoudig geregeld worden door het dieper of minder diep indraaien van de nippel 13 in de opening 6.
Het is ook mogelijk de druk in de stuurdrukkamer 4 op een constante relatief hoge waarde, bijvoorbeeld 8 bar, in te stellen en de druk stroomopwaarts van de afsluiter te laten veranderen.
Door de hoge druk in de stuurdrukkamer 4 en bij een zeer lage druk in de nippel 13 is het stuurelement 2 normaal maximaal vervormd en sluit het klepelement 5 aan tegen de zitting 12 zodat de afsluiter gesloten is.
Vastgesteld werd dat reeds bij een bepaalde druk in de nippel 13 die lager is dan de druk in de stuurdrukkamer 4 het klepelement 5 van de zitting 12 weggeduwd wordt en dus de afsluiter fluïdum doorlaat. Dit komt omdat het elastisch vervormde stuurelement 2 met kracht terug zijn oorspronkelijke wil innemen.
Om hierbij het openen van de afsluiter vrij plots te doen gebeuren kan het nuttig zijn om in de opening 7 een smoorklep te monteren.
De lagere druk, bijvoorbeeld 4 bar, waarbij de afsluiter open gaat kan worden ingesteld door het wijzigen van de stuurdruk in de stuurdrukkamer 4 of van de afstand tussen de zitting 12 en het klepelement 5 bij open stand van de afsluiter.
<Desc/Clms Page number 7>
De nippel 13 kan zelfs zo diep in de doorstroomkamer 3 worden geschroefd dat de door zijn uiteinde gevormde zitting 12 normaal tegen het klepelement 5 aandrukt, waarbij dit klepelement 5 dan bij voorkeur dikker uitgevoerd wordt dan bij de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm.
Een stuurdruk in de stuurdrukkamer 4 kan de druk verhogen waarmee het klepelement 5 tegen de zitting 12 wordt gedrukt, maar het is ook mogelijk dat er geen stuurdruk is.
Het stuurelement kan daarbij eventueel niet of weinig vervormd zijn.
Bij voldoende druk in de nippel 13 zal het klepelement 5 van de zitting 12 worden weggeduwd en zal dus het stuurelement 2 elastisch worden vervormd en doorbuigen in de richting van de stuurdrukkamer 4.
Door de inschroefdiepte van de nippel 13 of de druk in de stuurdrukkamer 4 in te stellen kan de druk waarbij het klepelement 5 van de zitting 12 wordt geduwd, ingesteld worden.
De uitvoeringsvariante van de afsluiter weergegeven in de figuren 3 tot 5 verschilt in hoofdzaak van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm door een andere constructie van het klepelement 5 en zijn zitting 12, waardoor de afsluiter normaal, dit is zonder voldoende stuurdruk, gesloten is Het klepelement 5 is niet vastgemaakt op het stuurelement 2, maar is verplaatsbaar in een nippel 14 die in de opening 6 is geschroefd en zoals de nippel 13 de toegang tot de doorstroomkamer 3 vormt.
<Desc/Clms Page number 8>
Het buiten het huis 1 uitstekende gedeelte van de nippel 14 bevat een uiteinde dat zowel uitwendig als inwendig breder is dan de rest ervan zodanig dat inwendig een kraag 15 wordt gevormd waarop een rubberen ring is aangebracht die de zitting 12 voor het klepelement 5 vormt.
Het verbrede gedeelte 16 van de doorgang van de nippel 14 is inwendig van schroefdraad voorzien.
Het klepelement 5 bestaat uit een staafvormig element 17 dat met een uiteinde in het huis 1, tegenover het stuurelement 2 is gelegen en dat met zijn andere uiteinde, in het verbrede gedeelte 16 van de nippel 14 is gelegen en op dit uiteinde een afdichtingselement 18 draagt dat met de zitting 12 samenwerkt.
In het huis 1 kan het staafvormige element 17 van een uitsteeksel 19 voorzien zijn, dat bijvoorbeeld ringvormig is, om de verplaatsing van het staafvormige element 17 door het stuurelement 2 te begrenzen.
Om te beletten dat dit uitsteeksel 19 in de doorstroomkamer 3 het stromen van het fluidum belet wanneer het tegen het uiteinde van de nippel 14 is gelegen, is dit uiteinde van groeven 20 voorzien.
Het staafvormig element 17 kan, zoals weergegeven in de figuren 3 tot 5 in de praktijk bestaan uit een bout 21 waarover een korte huls 22 en een langere huls 23 zijn geschoven waartussen een ring zit gevat die het uitsteeksel 19 vormt. De korte huls 22 sluit aan tegen de in de doorstroomkamer 3 gelegen kop van de bout 21.
<Desc/Clms Page number 9>
Het afdichtingselement 18 is een rubberen schijf die tussen het uiteinde van de huls 23 en een op het uiteinde van de bout 21 geschroefde moer 24 geklemd is.
Om te beletten dat, wanneer het elastische stuurelement 2 tegen het klepelement 5 en dus tegen het staafvormige element 17 drukt, dit laatste in het stuurelement 2 dringt, is dit stuurelement 2 tegenover het staafvormige element 17 bekleed met een metalen schijfje 25 dat op het stuurelement 2 is gekleefd, bijvoorbeeld doordat het tegen de elastische materie gedrukt werd vooraleer ze uitgehard was.
De werking van deze bestuurbare afsluiter is als volgt.
Wanneer de druk in de stuurdrukkamer 4 lager is dan in het gedeelte 16 van de doorgang van de nippel 14, is de afsluiter gesloten. De druk van het fluidum in het gedeelte 16 en het erop aangsloten gedeelte van de leiding duwt het afdichtingselement 18 tegen de ring die de zitting 12 vormt.
Door het aanbrengen van een voldoende stuurdruk in de stuurdrukkamer 4 wordt het elastisch stuurelement 2 vervormd, zodanig dat het onder tussenkomst van het schijfje 25 het klepelement 5 wegduwt en de afsluiter opent.
Fluïdum kan nu tussen het afdichtingselement 18 en de zitting 12 langs het staafvormige element 17 doorheen de nippel 14 stromen en doorheen de groeven 20 de doorstroomkamer 3 bereiken.
Na het voldoende verminderen van de stuurdruk zal het elastisch stuurelement 2 terug zijn oorspronkelijke vorm aannemen waardoor, door de druk van het fluidum in de leiding stroomopwaarts van de afsluiter en dus in de het
<Desc/Clms Page number 10>
gedeelte 26 van de nippeldoorgang, het klepelement 5 tegen de zitting 12 geduwd wordt en de afsluiter gesloten wordt.
Dit sluiten kan eventueel versneld worden door een veer die op het klepelement 5 inwerkt. De druk waarbij de afsluiter opent kan ingesteld worden door de lengte van het staafvormig element 17 te veranderen, bijvoorbeeld door de huls 22 te vervangen door een huls 22 met andere lengte en de moer 24 meer of minder op de bout 21 te schroeven.
De hiervoor beschreven uitvoeringsvormen zijn zeer eenvoudig van constructie en kunnen zeer compact uitgevoerd worden. Ze zijn betrouwbaar en bezitten een lange levensduur.
De afsluiter is zeer stevig en is bestand tegen overdrukken van 8 bar en meer.
Het is duidelijk dat de afsluiter volgens de hierboven beschreven uitvoeringsvormen aangewend kan worden als een debietregelaar, waarbij de regeling voornamelijk gebeurt door de waarde van de stuurdruk in de stuurdrukkamer 4 te variëren binnen welbepaalde grenzen.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke bestuurbare afsluiter kan in verschillende varianten, vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Zo kunnen de kokerdelen 9 en 10 en de binnenring 11 in plaats van aan gekleefd te zijn op een andere wijze met elkaar lekdicht verbonden worden, zelfs op een losneembare manier, waardoor het demonteren van de afsluiter mogelijk wordt.
<Desc/Clms Page number 11>
Zo kunnen de kokerdelen 9 en 10 bijvoorbeeld op de binnenring 11 worden geschoefd.
<Desc / Clms Page number 1>
Controllable valve.
The present invention relates to a controllable valve that controls the passage of a fluid in a pipe by means of a pneumatic or hydraulic control.
The fluid can be a gas, a liquid or a mixture of the foregoing.
In known valves of such a type, the passage of the fluid in the line is controlled by a control element consisting of a reciprocating piston which cooperates with a valve.
In other known controllable valves, the control element is a membrane with which a spring is coupled, wherein this membrane can also be deformed or displaced against the spring force, also by means of a pneumatic or hydraulic pressure.
If the control element moves during opening or closing of the valve, suitable seals must be provided between the control element and its guide to prevent leakage in the valve between the flow-through chamber, in which the fluid flows, and the control pressure chamber, in which the control pressure is applied. appearance.
However, such seals are subject to wear when frequently closing and opening the valve, so they must be replaced regularly to prevent leakage.
<Desc / Clms Page number 2>
Other drawbacks of the aforementioned valves are that they have to be realized with sufficient precision, can only be used in either a gas or a liquid pipe, they are usually of a fairly large design and are relatively expensive.
The object of the invention is a valve which eliminates the above and other drawbacks.
For this purpose, the controllable shut-off valve for closing or opening a pipe mainly consists of a housing in which an elastic control element is arranged, which divides the aforementioned housing into a flow-through chamber provided with an access and an outlet to which parts of the pipe can connect and a control pressure chamber which is provided with an opening for applying a control pressure, the control element operating a valve element which can close the access to the flow-through chamber and wherein the aforementioned control element mainly consists of a plug of hardened elastic material which, by its nature, adheres to the housing and thus also forms the seal between the flow-through chamber and the control pressure chamber.
The controllable valve according to the invention is very wear resistant and the number of moving parts in the valve has been reduced to a minimum. The valve does not require additional seals between the flow chamber and the control pressure chamber, the precision during its manufacture is less important and it can be small in size. The valve is also universal, which means it can be used in both gas and liquid pipes, its flow rate is quite large and it is relatively inexpensive to manufacture.
<Desc / Clms Page number 3>
The valve can be either a normally open or a normally closed valve.
The control element preferably consists of a plug of silicone, in particular of neutral silicone.
In order to better demonstrate the features of the invention, hereinafter, by way of example only and without any limitation, some preferred embodiments are described with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 schematically shows a section through the longitudinal axis of the valve; figure 2 represents a section according to line II-II in figure 1; figure 3 represents a cross-section as in figure 1 but according to an embodiment variant of the valve; figure 4 represents a section according to line IV-IV in figure 3; figure 5 represents a section according to line V-V in figure 3.
According to Figures 1 and 2, the controllable valve according to the invention mainly consists of a housing 1 in which an elastic control element 2 is arranged, which divides the aforementioned housing 1 into a flow-through chamber 3 and a control pressure chamber 4 and which controls a valve element 5.
Two openings are provided in the flow-through chamber 3, an opening 6 and an opening 7 respectively. These openings 6 and 7 are both provided with screw thread for connecting parts of a pipe directly or via nipples. The opening 7 forms an outlet for fluid, while the opening 6 together with a nipple forms an access.
<Desc / Clms Page number 4>
The control pressure chamber 4 has an opening 8 which is also threaded and to which a pipe can be connected for applying the necessary control pressure in the control pressure chamber 4.
The special feature of the invention consists in that the control element 2 consists of a plug of cured elastic material which, when cured, will adhere to the housing 1 by its own nature, whereby the control element 2 also forms the seal between the flow-through chamber 3 and the control pressure chamber 4 .
A particularly suitable elastic material is silicone and especially neutral silicone, which therefore does not release acid during curing.
To facilitate the mounting of the control element 2 in the housing 1, this housing 1 consists of two plastic tube sections 9 and 10 and an inner ring 11 of plastic which is glued to the two sleeve sections 9 and 10 and connects them together.
The control element 2 was formed by pouring or spraying and allowing to cure a plug of elastic material in the uncured state in the pre-cleaned inner ring 11 before the inner ring 11 was glued to the sleeve parts 9 and 10, the material being strongly adhered to the ring 11 and thus adheres to house 1.
In the embodiment as shown in Figures 1 and 2, the valve element 5 is mounted directly on the control element 2.
This valve element 5 is a round block or disc with a diameter smaller than the diameter of the inner ring
<Desc / Clms Page number 5>
11, which is preferably made of rubber and is glued, for example, to the control element 2. Due to the nature of the elastic material of the control element 2, this sticking can be obtained by pressing the valve element 5 onto the plug material before it has hardened.
The seat 12 with which this valve element 5 cooperates is formed by the end of a nipple 13 located inside the housing 1, which is screwed into the opening 6 opposite the valve element 5 and which forms the access to the flow-through chamber 3.
The operation of this controllable valve is simple and as follows.
Normally, this is when the pressure in the control pressure chamber 4 is less than the pressure in the flow-through chamber 3, the valve element 5 is spaced from the seat 12 and the access formed by the nipple 13 is open.
The valve is open and the fluid can flow through the flow-through chamber 3 and thus the conduit.
When applying a pressure in the control pressure chamber 4 which is significantly higher than the pressure in the flow-through chamber 3, the control element 2 is deformed such that it pushes the valve element 5 against its seat 12 and thus closes the access formed by the nipple 13.
The passage of the fluid in the flow-through chamber 3 is thus closed.
When the control pressure in the control pressure chamber 4 is reduced to a certain value, the control element 2 will be back
<Desc / Clms Page number 6>
return to its original shape which will open the valve again.
The value of the control pressure required for closing the valve can be adjusted by changing the distance from the valve element 5 to its seat 12. This distance can be easily regulated by screwing the nipple 13 deeper or less deep into the opening 6.
It is also possible to set the pressure in the control pressure chamber 4 to a constant relatively high value, for example 8 bar, and have the pressure change upstream of the valve.
Due to the high pressure in the control pressure chamber 4 and at a very low pressure in the nipple 13, the control element 2 is normally maximally deformed and the valve element 5 connects to the seat 12 so that the valve is closed.
It was found that already at a certain pressure in the nipple 13 which is lower than the pressure in the control pressure chamber 4, the valve element 5 is pushed away from the seat 12 and thus allows the valve to pass fluid. This is because the elastically deformed control element 2 wants to return to its original position with force.
In order to make the opening of the valve happen quite suddenly, it may be useful to mount a throttle valve in opening 7.
The lower pressure, for example 4 bar, at which the valve opens, can be adjusted by changing the control pressure in the control pressure chamber 4 or the distance between the seat 12 and the valve element 5 when the valve is open.
<Desc / Clms Page number 7>
The nipple 13 can even be screwed into the flow-through chamber 3 so deeply that the seat 12 formed by its end normally presses against the valve element 5, this valve element 5 then preferably being made thicker than in the embodiment described above.
A control pressure in the control pressure chamber 4 can increase the pressure with which the valve element 5 is pressed against the seat 12, but it is also possible that there is no control pressure.
The control element may optionally have little or no deformation.
With sufficient pressure in the nipple 13, the valve element 5 will be pushed away from the seat 12 and the control element 2 will thus be elastically deformed and bend in the direction of the control pressure chamber 4.
By adjusting the screw-in depth of the nipple 13 or the pressure in the control pressure chamber 4, the pressure at which the valve element 5 is pushed from the seat 12 can be adjusted.
The embodiment variant of the valve shown in Figures 3 to 5 differs mainly from the embodiment described above in that it is different in construction of the valve element 5 and its seat 12, so that the valve is normally closed, i.e. without sufficient control pressure. The valve element 5 is not fastened to the control element 2, but movable in a nipple 14 screwed into the opening 6 and like the nipple 13 providing access to the flow-through chamber 3.
<Desc / Clms Page number 8>
The portion of the nipple 14 protruding outside the housing 1 includes an end which is wider both externally and internally than the rest thereof such that internally a collar 15 is formed on which a rubber ring is formed which forms the seat 12 for the valve element 5.
The widened portion 16 of the passage of the nipple 14 is internally threaded.
The valve element 5 consists of a rod-shaped element 17 which is located with one end in the housing 1, opposite the control element 2 and which, with its other end, is located in the widened part 16 of the nipple 14 and carries on this end a sealing element 18 which cooperates with seat 12.
In the housing 1, the rod-shaped element 17 can be provided with a projection 19, which is, for example, ring-shaped, in order to limit the movement of the rod-shaped element 17 through the control element 2.
To prevent this protrusion 19 in the flow-through chamber 3 from flowing the fluid when it is located against the end of the nipple 14, this end is provided with grooves 20.
As shown in Figures 3 to 5, the rod-shaped element 17 can in practice consist of a bolt 21 over which a short sleeve 22 and a longer sleeve 23 are slid, between which a ring is formed which forms the projection 19. The short sleeve 22 adjoins the head of the bolt 21 located in the flow-through chamber 3.
<Desc / Clms Page number 9>
The sealing element 18 is a rubber disk clamped between the end of the sleeve 23 and a nut 24 screwed onto the end of the bolt 21.
In order to prevent that when the elastic control element 2 presses against the valve element 5 and thus against the rod-shaped element 17, the latter penetrates into the control element 2, this control element 2 is coated opposite the rod-shaped element 17 with a metal disc 25 which is placed on the control element 2 is glued, for example because it was pressed against the elastic material before it had cured.
The operation of this controllable valve is as follows.
When the pressure in the control pressure chamber 4 is lower than in the section 16 of the passage of the nipple 14, the valve is closed. The pressure of the fluid in the portion 16 and the portion of the conduit connected thereto pushes the sealing member 18 against the ring forming the seat 12.
By applying a sufficient control pressure in the control pressure chamber 4, the elastic control element 2 is deformed, such that it pushes the valve element 5 away via the disc 25 and opens the valve.
Fluid can now flow between the sealing element 18 and the seat 12 along the rod-shaped element 17 through the nipple 14 and through the grooves 20 to reach the flow-through chamber 3.
After sufficiently reducing the control pressure, the elastic control element 2 will return to its original shape, as a result of which, due to the pressure of the fluid in the pipe upstream of the valve and thus in the
<Desc / Clms Page number 10>
part 26 of the nipple passage, the valve element 5 is pressed against the seat 12 and the valve is closed.
This closing can optionally be accelerated by a spring acting on the valve element 5. The pressure at which the valve opens can be adjusted by changing the length of the rod-shaped element 17, for example by replacing the sleeve 22 with a sleeve 22 of a different length and screwing the nut 24 more or less onto the bolt 21.
The embodiments described above are very simple in construction and can be made very compact. They are reliable and have a long service life.
The valve is very sturdy and can withstand overpressures of 8 bar and more.
It is clear that the valve according to the above-described embodiments can be used as a flow regulator, the regulation being effected mainly by varying the value of the control pressure in the control pressure chamber 4 within well-defined limits.
The present invention is by no means limited to the embodiments described above and shown in the figures, but such controllable valve can be realized in different variants, shapes and dimensions without departing from the scope of the invention.
Thus, instead of being glued, the sleeve parts 9 and 10 and the inner ring 11 can be joined to each other in a leak-tight manner, even in a detachable manner, so that the valve can be disassembled.
<Desc / Clms Page number 11>
For example, the sleeve parts 9 and 10 can be screwed onto the inner ring 11.