<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Luchtweefmachine voorzien van een hoofdblazer. ---------------------------------------------- De uitvinding heeft betrekking tot een luchtweefmachine voorzien van minstens een hoofdblazer met een hoofdblazerbuis.
Bij weefmachines worden de kettingdraden tijdens het weven op en neer bewogen teneinde een weefvak te vormen. Hierbij wrijven, bij het elkaar kruisen, de opgaande en de neergaande kettingdraden langs elkaar. Bij kettingdraden die niet of zeer weinig elektrisch geleidend zijn, zoals bijvoorbeeld polyester kettingdraden, bestaat hierbij het gevaar dat de kettingdraden met statische elektriciteit opgeladen worden waardoor zich statische elektriciteit op de kettingdraden bevindt. Dergelijke kettingdraden die met statische elektriciteit opgeladen zijn hebben als nadeel dat stof door die kettingdraden wordt aangetrokken en op die kettingdraden kleeft waardoor na enige tijd zich klevende stofbolletjes op die kettingdraden bevinden.
Het vormen van stofbolletjes komt voornamelijk voor nabij de inslagzijde waar de bobijnen, de draadvoorbereidingsinrichtingen en de hoofdblazers die stof kunnen produceren, zijn opgesteld. Dergelijke stofbolletjes kunnen de oorzaak zijn van kettingdraadbreuken die aanleiding geven tot het stoppen van de weefmachines en die de weefselkwaliteit verminderen.
Het doel van de uitvinding is statische elektriciteit, die ontstaat tijdens het weven, op de kettingdraden te vermijden.
<Desc/Clms Page number 2>
Tot dit doel bevat de luchtweefmachine volgens de uitvinding minstens een dun buisje waarvan de uitstroomopening zich nabij de uitstroomopening van een hoofdblazerbuis bevindt en dat in verbinding staat met een vloeistoftoevoer die in de toevoer van een elektrisch geleidende vloeistof voorziet.
Bij voorkeur eindigt het dun buisje ter hoogte van de hoofdblazerbuis of steekt het buisje tot ongeveer een millimeter voorbij de hoofdblazerbuis uit.
De uitvinding biedt als voordeel dat vloeistof vanuit het buisje fijn verneveld wordt door de luchtstralen uit de hoofdblazer en neerslaat op de kettingdraden waardoor de kettingdraden elektrisch geleidend worden en niet opgeladen worden met statische elektriciteit.
De uitvinding biedt tevens als voordeel dat het buisje eenvoudig bij eender welke luchtweefmachine kan bijgebouwd worden.
Bij voorkeur bevat de luchtweefmachine meerdere hoofdblazers met hoofdblazerbuizen en bevindt de uitstroomopening van minstens een dun buisje zieh nabij de uitstroomopeningen van een of meerdere hoofdblazerbuizen. Het dun buisje kan hierbij tussen de hoofdblazerbuizen opgesteld worden. De luchtweefmachine kan ook meerdere dunne buisjes bevatten waarvan de uitstroomopening zieh nabij de uitstroomopening van een of meerdere hoofdblazerbuizen bevindt.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt vloeistof onder druk vanuit
<Desc/Clms Page number 3>
de vloeistoftoevoer naar het buisje voorzien.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een gedeelte van een luchtweefmachine volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een zicht volgens pijl F2 in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 een doorsnede volgens lijn 111-111 in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 een zieht volgens pijl F4 in figuur 2 weergeeft ; figuren 5 tot 7 een variante van figuur 2 weergeven.
In figuur 1 is een gedeelte van een luchtweefmachine weergegeven dat voorzien is van twee hoofdblazers 1 en 2 die op een profiel 3 gemonteerd zijn. De hoofdblazers 1 en 2 bevatten elk een hoofdblazerbuis 4 en 5. De hoofdblazerbuizen 4 en 5 worden door een houder 6 aan het profiel 3 bevestigd. Aan het profiel 3 is tevens in het verlengde van de hoofdblazers 1 en 2 een riet 7 opgesteld. De uitstroomopeningen van de hoofdblazerbuizen 4 en 5 worden hierbij zoals gekend aan de inbrengzijde nabij de kettingdraden 8 opgesteld, teneinde een inslagdraad in het door de kettingdraden 8 gevormde weefvak 9 te brengen. De ingebrachte inslagdraden worden door het riet 7 tegen het weefsel 10 aangeslagen.
Het riet 7 en het profiel 3 worden op gekende wijze bevestigd op een schematisch weergegeven ladebalk 11 van de heen en weer beweegbare lade van de weefmachine.
<Desc/Clms Page number 4>
Volgens de uitvinding bevat de luchtweefmachine tevens een dun buisje 12 waarvan de uitstroomopening zich nabij de uitstroomopeningen van de hoofdblazerbuizen 4 en 5 bevindt en dat in verbinding staat met een schematisch weergegeven vloeistoftoevoer 13 die een elektrisch geleidende vloeistof bevat en die in de toevoer van deze vloeistof voorziet. De vloeistof bestaat bij voorkeur uit water, daar water goedkoop is en voldoende elektrisch geleidend is. In de weergegeven uitvoeringsvorm steekt het buisje 12 iets voorbij de hoofdblazerbuizen 4 en 5 uit.
De uitstroomopening van het buisje 12 eindigt hierbij nabij de uitstroomopening van de hoofdblazerbuizen 4 en 5, teneinde toe te laten de uit het buisje 12 komende vloeistof met de uit de hoofdblazerbuizen 4 of 5 stromende perslucht te vernevelen.
Bij klassieke hoofdblazerbuizen met een uitstroomdoormeter gelegen tussen de drie tot vier millimeter, vertoont het dun buisje 12 bijvoorbeeld een uitstroomdoormeter van ongeveer een millimeter, en steekt het dun buisje 12 bijvoorbeeld ongeveer een millimeter voorbij de hoofdblazerbuizen 4 en 5 uit.
Wanneer de uitstroomopening van de hoofdblazers en/of van het buisje 12 niet rond is, maar bijvoorbeeld ovaal of een andere vorm vertoont, en het uitstroomoppervlak van de hoofdblazerbuizen klassiek gelegen is tussen zeven en twaalf vierkante millimeter, vertoont het buisje 12 bijvoorbeeld een uitstroomoppervlak van ongeveer een vierkante millimeter.
<Desc/Clms Page number 5>
De vloeistoftoevoer 13 bevat in de weergegeven uitvoeringsvorm een vloeistofreservoir 14, een regelbare smoorkraan 15 en een leiding 16 die de vloeistoftoevoer 13 met het buisje 12 verbindt. Verder bevat de vloeistoftoevoer 13 een vloeistofbron 17 die vloeistof onder druk kan leveren, een elektrisch gestuurde afsluitkraan 18 die voorzien is tussen de vloeistofbron 17 en het vloeistofreservoir 14, een sensor 19 voor de minimale en een sensor 20 voor de maximale vloeistofhoogte in het vloeistofreservoir 14. De vloeistofbron 17 is bijvoorbeeld een klassiek systeem dat vloeistof op een druk van een paar bar levert.
Het vloeistofreservoir 14 bevat verder een instelbaar overdrukventiel 21 en is via een elektrisch gestuurde drie-twee klep 22 en een regelbare drukregelaar 23 verbonden met een persluchtbron 24. De druk van de perslucht die door de drukregelaar 23 wordt bepaald is bijvoorbeeld in de orde van grootte van een bar. De sensoren 19 en 20, de afsluitkraan 18 en de klep 22 zijn verbonden met een stuureenheid 25 van de v1oeistoftoevoer 13, die in verbinding staat met en gestuurd wordt door de stuureenheid 26 van de luchtweefmachine. De smoorkraan 15 en de drukregelaar 23 kunnen eveneens elektrisch stuurbaar zijn en gestuurd worden door de stuureenheid 25.
Het is duidelijk dat de leiding 16 tevens door het buisje 12 zelf kan gevormd worden dat zich hierbij uitstrekt tot de vloeistoftoevoer 13.
De werking van de vloeistoftoevoer 13 wordt hiernavolgend
<Desc/Clms Page number 6>
verklaard. De stuureenheid 25 bekrachtigt de afsluitkraan 18 wanneer de sensor 19 geen vloeistof waarneemt zodat vloeistof van de vloeistofbron 17 naar het vloeistofreservoir 14 kan stromen, en stopt de bekrachtiging vanaf het ogenblik dat de sensor 20 vloeistof waarneemt zodat geen vloeistof meer naar het vloeistofreservoir 14 kan stromen. Tijdens het weven wordt de klep 22 bekrachtigd zodat perslucht naar het vloeistofreservoir 14 kan stromen en wanneer de weefmachine gestopt wordt, wordt de klep 22 niet meer bekrachtigd zodat de perslucht uit het vloeistofreservoir 14 kan ontsnappen.
Daar bij het in het vloeistofreservoir 14 stromen van vloeistof de druk van de perslucht kan verhogen is een overdrukventiel 21 voorzien dat in het weergegeven voorbeeld op bijvoorbeeld anderhalve bar opent, zodat de druk in het vloeistofreservoir 14 nooit hoger kan zijn dan die waarde.
Tijdens het weven, wanneer perslucht wordt toegevoerd aan het vloeistofreservoir 14, komt vloeistof naar het buisje 12. Het debiet van de vloeistof wordt bepaald door de persluchtdruk, de graad van smoring van de smoorkraan 15 en de afmetingen van de leiding 16 en het buisje 12. Het debiet wordt bij voorkeur ingesteld zodat de vloeistof druppelt uit het buisje 12. Wanneer perslucht uit een van de hoofdblazers 1 of 2 stroomt wordt de uit het buisje 12 druppelende vloeistof door die perslucht verneveld en in het door de kettingdraden 8 gevormde weefvak 9 geblazen.
Hierdoor zet de vloeistof zich neer op de kettingdraden 8, hetgeen de kettingdraden 8 en het weefsel 10 elektrisch geleidend maakt en zodoende de eventueel gevormde statische elektriciteit probleemloos via de aarding van de weefmachine kan wegstromen.
<Desc/Clms Page number 7>
Bij het stoppen van de weefmachine wordt de klep 22 niet meer bekrachtigd, ontsnapt de perslucht uit het vloeistofreservoir 14 en druppelt de vloeistof niet verder uit het buisje 12.
Volgens een niet weergegeven variante kan het vloeistofreservoir 14 boven het buisje 12 zijn opgesteld, zodat het niet noodzakelijk is de vloeistof onder druk naar het buisje te brengen. In dit geval wordt bij voorkeur een afsluitkraan voorzien ter hoogte van de leiding 16 die de toevoer van vloeistof bij een weefmachinestilstand kan onderbreken.
Uiteraard kan ook een opvangeenheid voorzien worden die onder het buisje 12 is opgesteld, en die de uit het buisje komende vloeistof die niet verneveld wordt, opvangt.
Het buisje 12 wordt zoals verduidelijkt in figuren 2 tot 4 tussen en ter hoogte van de hoofdblazerbuizen 4 en 5 in de houder 6 gemonteerd. De houder 6 bevat hiertoe bijvoorbeeld twee een weinig elastische klemelementen 27 en 28 die voorzien zijn van openingen waarin respectievelijk de hoofdblazerbuizen 4 en 5 en het buisje 12 kunnen geklemd worden. Dit door de klemelementen 27 en 28 met behulp van een plaatje 29 en bouten 30 aan het profiel 3 te bevestigen.
Hierbij wordt opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat een buisje 12 voorzien wordt, om de hoofdblazerbuizen 4 en 5 door de houder 6 te kunnen klemmen.
In figuur 5 is een variante weergegeven waarbij boven iedere hoofdblazerbuis 4 en 5 een buisje 31 en 32 is voorzien dat voorbij de bijhorende hoofdblazerbuis 4 of 5 uitsteekt. Die buisjes 31 en 32 kunnen in verbinding staan met een vloei-
<Desc/Clms Page number 8>
stoftoevoer 13, die voorziet in de toevoer van vloeistof voor beide buisjes 31 en 32. In figuur 6 is nog een variante weergegeven waarbij zieh twee buisjes 33 en 34 nabij de hoofdblazerbuis 4 bevinden en in verbinding kunnen staan met een vloeistoftoevoer 13. Het buisje 34 bevindt zieh hierbij eveneens nabij de hoofdblazerbuis 5. De houder 6 heeft bij de uitvoeringsvormen van figuren 5 en 6 uiteraard een aangepaste vorm.
Het is duidelijk dat het buisje 12 niet noodzakelijk boven een of meerdere hoofdblazerbuizen 4 en 5 hoeft opgesteld te worden. Het buisje 12 hoeft alleen zodanig ter hoogte van een of meerdere hoofdblazerbuizen 4,5 opgesteld te worden, zodat de vloeistof die uit het buisje 12 stroomt of druppelt door de perslucht die uit een of meerdere hoofdblazerbuizen 4,5 stroomt, kan verneveld worden.
In figuur 7 is een variante weergegeven waarbij de uitstroomopening van het buisje 35 nabij de uitstroomopening van de hoofdblazerbuis 5 is opgesteld en niet voorbij die hoofdblazerbuis 5 uitsteekt. De uitstroomopening van dit buisje 35 is zodanig ten opzichte van de uitstroomopening van de hoofdblazerbuis 5 opgesteld dat de vloeistof die uit het buisje 35 komt, door de luchtstroom uit de hoofdblazerbuis 5, kan verneveld worden. Hierbij is tevens een dun buisje 36 weergegeven, waarvan de uitstroomopening juist eindigt ter hoogte van de uitstroomopening van de hoofdblazerbuis 4.
Het buisje 12 hoeft ook niet noodzakelijk samen te werken met alle hoofdblazerbuizen van de luchtweefmachine, maar hoeft
<Desc/Clms Page number 9>
slechts met minstens een hoofdblazerbuis samen te werken zodanig dat de vloeistof uit dit buisje 12 verneveld wordt door de perslucht uit minstens een hoofdblazerbuis.
Het is duidelijk dat de luchtweefmachine tevens een of meer dan twee hoofdblazers met een hoofdblazerbuis of een of meerdere buisjes die in verbinding staan met een vloeistoftoevoer kan bevatten. Het is eveneens duidelijk dat, in geval twee of meerdere buisjes worden voorzien, ieder buisje met een bijhorende vloeistoftoevoer 13 in verbinding kan staan.
De luchtweefmachine met een buisje volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.