Luchtfilter.
De uitvinding heeft betrekking op een luchtfilter, meer in het bijzonder een persluchtgereinigde luchtfilter die bestaat uit een filterruimte waar zich de filterelementen bevinden, een inlaatkamer welke zich zijdelings van of tussen de filterelementen bevindt en een uitlaatkamer voor de gefiltreerde lucht die zich boven of zijdelings van de filterelementen bevindt en waarin zich de blaaspijpen bevinden waardoor perslucht in tegenstroom in de filterelementen wordt geblazen voor de reiniging ervan.
Bij dit type luchtfilters laat een ventilator de te filtreren luchtstroom doorheen de inlaatkamer naar de filterruimt bewegen, waarbij de zwaardere materiaaldeeltjes in de vervuilde lucht door de zwaartekracht doorheen een trechter naar beneden vallen in een recipiënt of afvoersluis.
De lichtere stofdeeltjes worden door de luchtstroom meegesleurd tegen het filtermedium aan, waarop ze zich langzaam opstapelen tot een min of meer dikke laag die de verdere luchtdoorstroming sterk belemmert.
Om dit opgestapelde stof te verwijderen, wordt volgens instelbare intervallen in één of een beperkt aantal van de filterelementen, afwisselend een persluchtpuls in de tegenrichting van de normale luchtstroom geblazen. Hierdoor wordt het aanklevende stof van het filtermedium weggeblazen en dit zonder de normale konstante te filtreren luchtstroom te onderbreken.
Deze normale luchtstroom, die in de filterruimte geheel of gedeeltelijk opwaarts is gericht, belet echter dat alle afgeblazen stof naar beneden valt zodat dit stof zich geheel of gedeeltelijk terug vastzet op het gereinigde filterelement of dat ernaast.
Het is bekend dat, om dit gevaar te verminderen, men de inlaatkamer van de filterruimte door vertikale wanden probeert af te scheiden. Bovenaan zijn dan openingen of perforaties voorzien om de stoflucht zoveel mogelijk langs de bovenkant tussen de filterelementen in te leiden zodat deze stoflucht zich daar verder naar beneden beweegt en daarbij het afgereinigde stof meevoert
In deze uitvoering moet echter de onderkant van de inlaatkamer open blijven om de zwaardere materiaaldeeltjes toe te laten vrij naar beneden te vallen. Daardoor stroomt dan natuurlijk een belangrijke hoeveelheid lucht mee naar beneden om zich vervolgens opwaarts langs de filterelementen te bewegen en op deze manier opnieuw te beletten dat het afgeblazen stof naar beneden valt.
De uitvinding heeft precies tot doel dit nadeel te verhelpen door het verschaffen van een luchtfilter waarbij geen of slechts een minieme opwaartse luchtstroom optreedt bij de reiniging.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door een luchtfilter die een filterruimte bevat, een aantal vertikale filterelementen die in de filterruimte zijn opgesteld, een inlaat voor te filtreren lucht die via een bovenste toegang op het bovenste gedeelte van de filterruimte uitgeeft en via een onderste toegang op het onderste gedeelte van deze filterruimte uitgeeft, een uitlaat voor de gefiltreerde lucht, middelen om een luchtstroming van de inlaat naar de uitlaat te veroorzaken, en middelen om van tijd tot tijd perslucht door de filterelementen in tegenstroom ten opzichte van de gefiltreerde lucht te blazen voor het reingigen van deze laatste, daardoor gekenmerkt dat de luchtfilter middelen bevat om opwaartse stroming van lucht via het onderste einde van de filterelementen nagenoeg volledig te beletten.
Deze middelen kan men in werking brengen wanneer de middelen om perslucht te blazen in werking zijn en/of er juist na, dit is wanneer het losgeblazen stof naar beneden moet kunnen vallen, of ze kunnen kontinu in werking zijn.
In een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de inlaat een inlaatkamer die naast of binnen de filterruimte is opgesteld en die bovenaan en onderaan met de filterruimte in verbinding staan via een bovenste toegang, respektievelijk een onderste toegang, waarbij de middelen om de opwaartse stroming van lucht via het onderste einde van de filterelementen nagenoeg volledig te beletten middelen zijn om de stroming van lucht via de onderste toegang ten minste tijdelijk te beletten.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn deze middelen dan gevormd door middelen om tijdelijk de onderste toegang tot de filterruimte nagenoeg volledig af te sluiten.
Deze middelen om tijdelijk de onderste toegang tot de filterruimte nagenoeg volledig af te sluiten bevatten doelmatig een klep die in gesloten stand de opening afsluit waarmee de onderkant van de inlaatkamer op de onderkant van de filterruimte aansluit.
Deze klep kan kontinu in stand instelbaar zijn of instelbaar in twee standen, de volledig gesloten en de volledig open stand of nog instelbaar in drie standen, namelijk de volledig open stand, de volledig gesloten stand en een tussenstand.
De luchtfilter bevat daarbij bij voorkeur een mechanisme om de klep van stand te veranderen en een besturingsinrichting die dit mechanisme bestuurt.
In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding, zijn de middelen om de stroming van lucht via de onderste toegang ten minste tijdelijk te beletten gevormd door een sluiskonstruktie.
Deze sluiskonstruktie laat vast materiaal door zonder noemenswaardige hoeveelheid lucht.
Doelmatig is deze sluiskonstruktie een roterende sluis.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, voorkeursdragende uitvoeringsvormen van een luchtfilter volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
Figuur 1 schematisch een zijaanzicht met gedeeltelijke wegsnijding weergeeft van een luchtfilter volgens de uitvinding; figuur 2 het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F2 is aangeduid, maar met betrekking op een variante; figuur 3 schematisch een doorsnede weergeeft van een nog andere variante van de luchtfilter volgens de uitvinding.
De luchtfilter weergegeven in de figuren bevat een opstaande filterkast 1 en een daarin gemonteerde vertikale wand 2 die de binnenkant van de filterkast in twee ruimtes verdeelt, namelijk een inlaatkamer 3 en een filterruimte 4.
Bovenaan staan de inlaatkamer 3 en de filterruimte 4 door een relatief grote toegang 5 met elkaar in verbinding. Onderaan, boven de trechtervormige bodem 6, sluiten de inlaatkamer 3 en de filterruimte 4 via een kleinere onderste toegang 7 op elkaar aan.
Op deze trechtervormige bodem sluit onderaan een uitlaatpijp 8 voor grote of zware deeltjes aan die uitgeeft op een gesloten opvangbak 9 of een sluis. In de inlaatkamer 3 mondt, dwars tegenover de opstaande wand 2, een inlaatpijp 10 voor te reinigen lucht uit die samen met de inlaatkamer 3 een inlaat voor de te filtreren lucht vormt.
In de filterruimte 4 zijn een aantal door filtermouwen 11 gevormde filterelementen aan een plaatvormige steun 12 opgehangen. Deze filtermouwen bestaan op de gebruikelijke manier uit een mouw van filtermedium die onderaan gesloten is en een daarin opgestelde metalen steunkorf die het dichtklappen van de mouw belet. De steun 12 sluit de filterruimte 4 bovenaan rond de filtermouwen 11 luchtdicht af. De filtermouwen 11 zijn met hun bovenste einde vastgemaakt rondom of binnen van openingen in de steun 12. Ze steken bijvoorbeeld elk met hun bovenste einde door een van deze openingen en rusten met een ring, die in dit bovenste einde is ingewerkt, op de bovenzijde van de plaatvormige steun.
Op deze manier staat de binnenkant van de filtermouwen 11 bovenaan in verbinding met een uitlaatkamer 13 voor gefiltreerde lucht. Deze uitlaatkamer 13 is over de steun 12 is gemonteerd en vormt één geheel met de kast 1. Op de bovenkant van deze uitlaatkamer 13 sluit de uitlaatpijp 14 aan die samen met de uitlaatkamer 13 de uitlaat voor de gefiltreerde lucht vormt.
In de inlaatpijp 10 of, zoals weergegeven in de figuur 1, in de uitlaatpijp 14, is een ventilator 15 met elektrische motor gemonteerd. In de stroomleiding 16 ervan is een schakelaar 17 gemonteerd die over een leiding 18 aangesloten is op een besturingsinrichting 19.
In de kamer 13 is een persluchtleiding 20, voorzien van naar onder gericht blaaspijpen 21, gemonteerd. De persluchttoevoer wordt bevolen door een elektrische klep 22 die over een leiding 35 aangesloten is op de besturingsinrichting 19.
Onderaan in de inlaatkamer 3 zijn middelen voorzien om de vrije doorstroming van lucht te beletten.
In de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 bevatten deze middelen een klep 23. Deze klep 23 is met een scharnier 24 bevestigd aan de onderste rand van de opstaande wand 2 en kan gewenteld worden door een cilinder-zuigermechanisme waarvan de zuigerstang 25 door een scharnier 26 aan de klep
23 vastgemaakt is en de cilinder 27 door een scharnier 28 bevestigd is aan een steun 29 die vast is ten opzichte van
<EMI ID=1.1>
worden bediend door een elektrische klep 30 die via de leiding 31 bestuurd wordt door de besturingsinrichting 19. De klep 23 is op deze manier wentelbaar in drie standen, namelijk de sluitstand waarbij ze de onderste toegang 7 gevormd door de opening 32 tussen de opstaande wand 2 en de opstaande wanden van de kast 1 die de inlaatkamer 3 begrenzen, volledig afsluit, de open stand waarbij ze voornoemde opening 32 volledig open laat en de in de figuur in volle lijn weergegeven tussenstand waarbij ze deze opening 32 gedeeltelijk open laat.
Tusssen de inlaatpijp 10 en de klep 23 is in de wand van de inlaatkamer 3 een niveaudetektor 33, bijvoorbeeld een fotocel, gemonteerd die door een leiding 34 met de besturingsinrichting 19 is verbonden.
De werking van de luchtfilter is als volgt:
Bij de normale werking bevindt de klep 23 zich in de tussenstand en is de ventilator 15 in werking. Daardoor stroomt de te filtreren lucht over de inlaatpijp 10 naar binnen. Deze lucht stroomt in hoofzaak via de toegang 5 naar de filtermouwen 11 en in mindere mate via de gedeeltelijk open opening 32 via de onderkant naar deze filtermouwen 11. Deze lucht dringt doorheen het filtermedium waarop het stof achterblijft, en zuivere lucht wordt via de kamer 13 uit de filtermouwen en door de uitlaatpijp 14 afgevoerd.
In de inlaatkamer 3 vallen de grote en zware delen, zoals stukken hout of kunststof, uit de ingelaten lucht omlaag. Deze delen vallen normaal door de spleet opengelaten door de klep 23 in de trechtervormige bodem 6, maar bij verstopping van deze spleet stapelen ze zich op in de inlaatkamer 3. Zodra deze delen het niveau van de niveaudetektor 33 bereiken geeft deze laatste via de leiding 34 een signaal aan de besturingsinrichting 19 die daardoor de klep 30 van stand doet veranderen zo dat het cilinder-zuigermechanisme 25,27 de klep 23 even in volledig open stand duwt, waardoor de delen in de bodem 6 kunnen vallen.
Terwijl lucht blijft aangevoerd door de ventilator 15, beveelt de besturingsinrichting 19 op regelmatige tijdstippen het korte tijd, bijvoorbeeld 0,2 s, openen van de klep 22 waardoor een persluchtpuls door de blaaspijpen
21 in de filtermouwen 11 wordt geblazen en het stof dat zich op de buitenzijde van deze filtermouwen bevindt eraf wordt geblazen. Terzelfdertijd met het openen van de klep
22 beveelt de besturingsinrichting 19 het volledig sluiten van de klep 23. Daardoor zal alle te filtreren lucht enkel door de toegang 5 bovenaan de filterruimte 4 kunnen bereiken en is er geen opwaarste stroming van lucht langs het grootste gedeelte van de filtermouwen 11 en zeker niet onderaan. Hierdoor kan het losgemaakte stof ongehinderd neervallen op de bodem 6 en verkrijgt men een efficiënte reiniging van de filtermouwen 11.
Het gesloten houden van de klep 23 kan langer duren dan de puls van perslucht. Mocht terwijl de klep 23 volledig is gesloten, zich erop delen ophopen, dan vallen deze delen naar beneden zodra de klep 23 terug opengaat, waarbij de besturingsinrichting 19 de klep 30 zo bestuurt dat het mechanisme 25,27 de klep 23 eerst volledig open duwt en daarna pas in haar tussenstand brengt.
In de variante weergegeven in figuur 2 bevatten de middelen om de vrije doorstroming van lucht te beletten in de plaats van de klep 26 die door een cilinder-zuigermechanisme 25,27 wordt gewenteld, een roterende sluis 36 die door een motor
37 wordt gewenteld.
Deze roterende sluis 36 bestaat uit een rotor 38 met bijvoorbeeld vier bladen, die gelagerd is in wanden van de filterkast en gelegen is tussen zich evenwijdig aan de rotoras uitstrekkende gebogen wanddelen 39 op de buitenwand van de filterkast 1 en cp de onderkant van de vertikale wand 2. Deze wanddelen 39 en de rotor 38 zijn zodanig dat, welke ook de stand is van de rotor 38, hij steeds de opening 32 tussen deze wanddelen 39, die de onderste toegang 7 tot de filterruimte 4 vormt, nagenoeg volledig afsluit.
Bij normale werking van de filter stroomt dus praktisch alle te filtreren lucht via de inlaatkamer 3 en via de toegang 5 bovenaan in de filterruimte 4. Deze lucht dringt doorheen het filtermedium waarop het stof achterblijft en de gezuiverde lucht wordt via de kamer 13 uit de filtermouwen 11 opgezogen.
Het van tijd tot tijd afblazen van het stof van deze filtermouwen 11 geschiedt op dezelfde manier als bij de hoger beschreven uitvoeringsvorm, met dit verschil dat geen klep moet worden gesloten aangezien de rotor 38 de opening
32 afsluit.
Zware delen die in de inlaatkamer 3 omlaag vallen, vallen in de rotor 38 van de kontinu roterende sluis 36 en worden naar beneden afgewenteld zonder dat er een noemenswaardige hoeveelheid lucht meestroomt.
De uitvoeringsvorm weergegeven in figuur 3 verschilt in hoofdzaak van deze volgens figuur 2 doordat de inrichting niet één stel filtermouwen 11 maar twee stellen filtermouwen 11 bevat waartussen de inlaatkamer 3 is gelegen. De filterruimte 4 bevat dus twee gedeelten die door middel van twee opstaande wanden 2 van de inlaatkamer 3 zijn gescheiden.
Bovenaan staat de inlaatkamer 3 door middel van een toegang 5 met elk van de voornoemde gedeelten van de filterruimte 4 in verbinding. Bovenaan strekt de uitlaatkamer 13 zich over de volledige filterruimte en in dit geval dus ook boven de inlaatkamer 3 uit. In deze uitlaatkamer 13 is boven elk stel filtermouwen 11 een persluchtleiding 20 voorzien van blaaspijpen 21 uit.
Onderaan is de inlaatkamer 3 trechtervormig en staat ze via een toegang 7 op de onderkant van de filterruimte 4 uit, welke onderkant dus ook onder voornoemde gedeelten met de stellen filtermouwen 11 uitstrekt. Op de bodem van de filterruimte 4 is een dubbele schroef van Archimedes 40 gemonteerd die het stof afgeblazen van de mouwen 11 en de zwaardere deeltjes die via de toegang 7 uit de inlaatkamer 3 vallen vanop de bodem naar de uitlaatpijp 8 brengen. In deze uitlaatpijp 8 is een roterende sluis 41 gemonteerd.
Belangrijk is dat ter plaatse van de toegang 7 de trechtervormige bodem van de inlaatkamer 3 twee wanddelen
39 vormt die een roterende sluis 38 zoals bij de uitvoeringsvorm volgens de figuur 2 gedeeltelijk omringen. Deze rotor 38 en wanddelen 39 zijn zo dat, welke stand de rotor ook inneemt, bladen van deze rotor de onderste toegang 7 tot de filterruimte 4 steeds nagenoeg volledig afsluit.
Via de rotor komen zoals reeds vermeld delen die neervallen in de inlaatkamer 3 op de bodem van de filterruimte terecht zonder dat daarbij een noemenswaardige hoeveelheid lucht meestroomt.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuur weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke luchtfilter kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te vallen.
In het bijzonder moet in de uitvoeringsvorm met klep het mechanisme om de klep die de onderste toegang tot de filterruimte kan afsluiten, te verplaatsen niet noodzakelijk een cilinder-zuigermechanisme zijn. Dit mechanisme kan bijvoorbeeld ook een mechanische of elektrische vijzel zijn.
Deze klep moet ook niet noodzakelijk scharnierend zijn. Ze zou ook schuifbaar kunnen in de filterkast gemonteerd zijn.
De toegang waarmee de inlaatkamer bovenaan op de filterruimte uitgeeft moet niet noodzakelijk een grote opening zijn, maar kan ook bestaan uit een aantal kleinere openingen. De wand kan tusssen de inlaatkamer en de filterruimte kan bijgevolg geperforeerd zijn of benevens een grote toegangsopening over althans een gedeelte van zijn hoogte geperforeerd zijn.
De stroming van de lucht doorheen de luchtfilter moet niet noodzakelijk door een ventilator in de uitlaatpijp voor de gefiltreerde lucht worden veroorzaakt. Deze stroming kan ook worden verwezenlijkt door een ventilator in de inlaatpijp voor de te filtreren lucht of door andere middelen dan een ventilator.
Air filter.
The invention relates to an air filter, more in particular a compressed air-cleaned air filter, which consists of a filter space where the filter elements are located, an inlet chamber located laterally of or between the filter elements and an outlet chamber for the filtered air located above or laterally the filter elements and in which the blow pipes are located, through which compressed air is blown into the filter elements in countercurrent flow for cleaning.
With this type of air filter, a fan moves the air stream to be filtered through the inlet chamber to the filter chamber, with the heavier material particles in the contaminated air falling down through a funnel through a funnel into a receptacle or drain sluice.
The lighter dust particles are dragged by the airflow against the filter medium, on which they slowly build up to a more or less thick layer, which strongly hinders the further airflow.
To remove this accumulated dust, a compressed air pulse is blown alternately in the opposite direction to normal air flow at one or a limited number of the filter elements at adjustable intervals. This blows the adhering dust away from the filter medium without interrupting the normal constant airflow to be filtered.
However, this normal air flow, which is wholly or partly directed upwards in the filter space, prevents all blown dust from falling down, so that this dust is partly or fully retained on the cleaned filter element or next to it.
It is known that, in order to reduce this danger, one attempts to separate the inlet chamber from the filter space by vertical walls. At the top, openings or perforations are provided to introduce the dust air as much as possible along the top between the filter elements so that this dust air moves further down there, thereby entraining the waste dust
In this embodiment, however, the bottom of the inlet chamber must remain open to allow the heavier material particles to fall freely. As a result, an important amount of air then naturally flows downwards and then moves upwards along the filter elements and in this way again prevents the blown-off dust from falling down.
The object of the invention is precisely to remedy this drawback by providing an air filter in which no or only a minimal upward air flow occurs during cleaning.
This object is achieved according to the invention by an air filter containing a filter space, a number of vertical filter elements arranged in the filter space, an inlet for air to be filtered which emits via an upper access on the upper part of the filter space and via a lower access on the lower part of this filter space, an outlet for the filtered air, means for causing an air flow from the inlet to the outlet, and means for blowing compressed air through the filter elements from counterflow to the filtered air from time to time for cleaning the latter, characterized in that the air filter contains means for almost completely preventing upward flow of air through the lower end of the filter elements.
These means can be activated when the means for blowing compressed air are in operation and / or just after, this is when the blown off dust must be able to fall down, or they can be in continuous operation.
In a practical embodiment of the invention, the inlet includes an inlet chamber disposed adjacent to or within the filter space communicating at the top and bottom with the filter space via an upper access and a lower access, respectively, the means for increasing the upward flow of air means which can be substantially completely prevented via the bottom end of the filter elements are at least temporarily to prevent the flow of air via the bottom access.
In one embodiment of the invention, these means are then formed by means for temporarily closing the bottom access to the filter space almost completely.
These means for temporarily closing off almost completely the bottom access to the filter space expediently comprise a valve which in closed position closes the opening with which the bottom of the inlet chamber connects to the bottom of the filter space.
This valve can be continuously adjustable in position or adjustable in two positions, the fully closed and the fully open position or still adjustable in three positions, namely the fully open position, the fully closed position and an intermediate position.
The air filter preferably includes a valve change position mechanism and a control device that controls this mechanism.
In another embodiment of the invention, the means for at least temporarily preventing the flow of air through the bottom access are constituted by a lock construction.
This lock construction allows solid material to pass through without a significant amount of air.
This lock construction is expediently a rotating lock.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, preferred embodiments of an air filter according to the invention are described below, by way of example without any limitation, with reference to the accompanying drawings, in which:
Figure 1 schematically shows a side view with partial cut-away of an air filter according to the invention; figure 2 represents the part indicated by F2 in figure 1, but with reference to a variant; figure 3 schematically represents a cross-section of yet another variant of the air filter according to the invention.
The air filter shown in the figures comprises an upright filter box 1 and a vertical wall 2 mounted therein which divides the inside of the filter box into two spaces, namely an inlet chamber 3 and a filter space 4.
At the top, the inlet chamber 3 and the filter space 4 are connected by a relatively large access 5. At the bottom, above the funnel-shaped bottom 6, the inlet chamber 3 and the filter space 4 connect to each other via a smaller lower access 7.
At the bottom of this funnel-shaped bottom connects an outlet pipe 8 for large or heavy particles, which opens onto a closed collection vessel 9 or a lock. Across the inlet chamber 3, transversely opposite the upright wall 2, an inlet pipe 10 for air to be cleaned flows, which together with the inlet chamber 3 forms an inlet for the air to be filtered.
In the filter space 4, a number of filter elements formed by filter sleeves 11 are suspended from a plate-shaped support 12. These filter sleeves consist in the usual manner of a sleeve of filter medium which is closed at the bottom and a metal support basket arranged therein which prevents the sleeve from closing. The support 12 seals the filter space 4 at the top around the filter sleeves 11 airtight. The filter sleeves 11 are secured with their upper end all around or inside of openings in the support 12. For example, they each protrude with their upper end through one of these openings and rest with a ring, which is incorporated in this upper end, on the top of the plate-shaped support.
In this way, the inside of the filter sleeves 11 at the top communicates with an outlet chamber 13 for filtered air. This exhaust chamber 13 is mounted over the support 12 and forms one unit with the box 1. The exhaust pipe 14, which together with the exhaust chamber 13 forms the outlet for the filtered air, connects to the top of this exhaust chamber 13.
In the inlet pipe 10 or, as shown in figure 1, in the outlet pipe 14, a fan 15 with electric motor is mounted. In the flow line 16 thereof, a switch 17 is mounted, which is connected over a line 18 to a control device 19.
A compressed air line 20, fitted with downwardly directed blowpipes 21, is mounted in chamber 13. The compressed air supply is ordered by an electric valve 22 which is connected via a line 35 to the control device 19.
At the bottom of the inlet chamber 3, means are provided to prevent the free flow of air.
In the embodiment according to figure 1, these means comprise a valve 23. This valve 23 is mounted with a hinge 24 on the bottom edge of the upright wall 2 and can be rotated by a cylinder-piston mechanism, the piston rod 25 of which is hinged on the hinge 26. valve
23 and the cylinder 27 is attached by a hinge 28 to a support 29 which is fixed with respect to
<EMI ID = 1.1>
are operated by an electric valve 30 which is controlled via the line 31 by the control device 19. The valve 23 can thus be rotated in three positions, namely the closed position, in which they form the bottom access 7 formed by the opening 32 between the upright wall 2 and completely closing the upright walls of the box 1 bounding the inlet chamber 3, the open position leaving said opening 32 completely open and the intermediate position shown in the figure in full leaving this opening 32 partially open.
Between the inlet pipe 10 and the valve 23, a level detector 33, for example a photocell, is mounted in the wall of the inlet chamber 3 and is connected by a line 34 to the control device 19.
The operation of the air filter is as follows:
In normal operation, the valve 23 is in the intermediate position and the fan 15 is in operation. As a result, the air to be filtered flows in through the inlet pipe 10. This air flows mainly via the access 5 to the filter sleeves 11 and to a lesser extent via the partially open opening 32 via the bottom to these filter sleeves 11. This air penetrates through the filter medium on which the dust remains, and pure air is passed through the chamber 13 out of the filter sleeves and through the exhaust pipe 14.
In the inlet chamber 3, the large and heavy parts, such as pieces of wood or plastic, drop from the inlet air. These parts normally fall through the slit left open by the valve 23 in the funnel-shaped bottom 6, but when this slit is clogged they accumulate in the inlet chamber 3. As soon as these parts reach the level of the level detector 33, the latter passes through the line 34 a signal to the control device 19 thereby causing the valve 30 to change its position such that the cylinder piston mechanism 25,27 pushes the valve 23 into the fully open position for a moment, so that the parts can fall into the bottom 6.
While air continues to be supplied by the fan 15, the control device 19 regularly commands the valve 22 to open briefly, for example 0.2 s, through which a compressed air pulse through the blowpipes
21 is blown into the filter sleeves 11 and the dust on the outside of these filter sleeves is blown off. At the same time with opening the valve
22, the control device 19 orders the valve 23 to close completely. As a result, all air to be filtered will only be able to reach through the access 5 at the top of the filter space 4 and there will be no upward flow of air along the major part of the filter sleeves 11 and certainly not at the bottom. . This allows the loosened dust to drop freely onto the bottom 6 and an efficient cleaning of the filter sleeves 11 is obtained.
Keeping valve 23 closed may take longer than the pulse of compressed air. Should parts accumulate on it while the valve 23 is fully closed, these parts fall down as soon as the valve 23 opens again, the control device 19 controlling the valve 30 such that the mechanism 25,27 first pushes the valve 23 fully open and only then brings it in between.
In the variant shown in Figure 2, the means for preventing the free flow of air in place of the valve 26 revolved by a cylinder piston mechanism 25,27 includes a rotary valve 36 driven by an engine
37 is turned.
This rotary lock 36 consists of a rotor 38 with, for example, four blades, which is mounted in walls of the filter box and is located between curved wall parts 39 extending parallel to the rotor shaft on the outer wall of the filter box 1 and on the bottom of the vertical wall. 2. These wall parts 39 and the rotor 38 are such that, whatever the position of the rotor 38, it always virtually completely closes the opening 32 between these wall parts 39, which forms the bottom access 7 to the filter space 4.
Thus, during normal operation of the filter, practically all the air to be filtered flows through the inlet chamber 3 and through the access 5 at the top into the filter space 4. This air penetrates through the filter medium on which the dust remains and the purified air is removed from the filter sleeves through the chamber 13 11 sucked up.
Blowing off the dust from these filter sleeves 11 from time to time is done in the same manner as in the embodiment described above, with the difference that no valve has to be closed since the rotor 38 opens the opening.
32 exit.
Heavy parts falling down into the inlet chamber 3 fall into the rotor 38 of the continuously rotating lock 36 and are rolled down without a significant amount of air flowing through.
The embodiment shown in figure 3 differs mainly from that according to figure 2 in that the device contains not one set of filter sleeves 11 but two sets of filter sleeves 11 between which the inlet chamber 3 is located. The filter space 4 thus contains two parts which are separated from the inlet chamber 3 by means of two upright walls 2.
At the top, the inlet chamber 3 communicates with each of the aforementioned parts of the filter space 4 by means of an access 5. At the top, the outlet chamber 13 extends over the entire filter space and in this case therefore also above the inlet chamber 3. In this outlet chamber 13, above each set of filter sleeves 11, a compressed air line 20 is provided with blow pipes 21.
At the bottom, the inlet chamber 3 is funnel-shaped and extends via an access 7 on the underside of the filter space 4, which underside therefore also extends under the aforementioned parts with the sets of filter sleeves 11. A double screw of Archimedes 40 is mounted on the bottom of the filter space 4, which blows off the dust from the sleeves 11 and the heavier particles that fall from the inlet chamber 3 via the access 7 from the bottom to the exhaust pipe 8. A rotating lock 41 is mounted in this exhaust pipe 8.
It is important that at the location of the access 7 the funnel-shaped bottom of the inlet chamber 3 has two wall parts
39 forming a rotary lock 38 as in the embodiment of Figure 2 partially surrounding. These rotor 38 and wall parts 39 are such that, whatever position the rotor occupies, blades of this rotor almost always close off the bottom access 7 to the filter space 4.
As already mentioned, parts that drop into the inlet chamber 3 end up via the rotor at the bottom of the filter space without a significant amount of air flowing along.
The present invention is by no means limited to the embodiments described above and shown in the figure, but such an air filter can be realized in different variants without falling outside the scope of the invention.
In particular, in the valve embodiment, the mechanism for displacing the valve capable of closing the bottom access to the filter space does not necessarily have to be a cylinder piston mechanism. This mechanism can also be, for example, a mechanical or electric jack.
This valve also does not necessarily have to be hinged. It could also be slidably mounted in the filter box.
The access with which the inlet chamber spends at the top of the filter space does not necessarily have to be a large opening, but may also consist of a number of smaller openings. The wall can therefore be perforated between the inlet chamber and the filter space or perforated in addition to a large access opening over at least a part of its height.
The flow of air through the air filter should not necessarily be caused by a fan in the filtered air outlet pipe. This flow can also be achieved by a fan in the inlet pipe for the air to be filtered or by means other than a fan.