BE1007205A3 - Landbouwwerktuig voor het bemesten van land en een kouter daarvoor. - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een landbouwwerktuig, zoals een bemester voor het bemesten van grasland en/of akkerland, omvattende een gestel, tenminste één van een kouterrand voorziene kouter die met bevestigingsmiddelen is bevestigd aan een met het gestel verbonden kouterhouder, en op de kouter in de werkrichting volgende bemestingsmiddelen, waarbij de bevestigingsmiddelen zodanig zijn opgebouwd en ingericht, dat de kouter met tenminste twee kouterranden kan inwerken op het gransland en/of akkerland, en tevens op een kouter.

Description

  Landbouwwerktuig voor het bemesten van land

  
en een kouter daarvoor

  
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een landbouwwerktuig voor het bemesten van land, zoals een bemester voor het bemesten van grasland en/of akkerland. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een landbouwwerktuig zoals een zodenbemester, een sleufkoutersysteem, een sleepvoetwerktuig voor het lijnvormig aanbrengen van mest, en tenslotte een bemester voor akkerland, waarbij de mest wordt ondergewerkt.

  
Op dit moment zijn diverse typen bemesters bekend, waarmee mest op, in of diep in grasland, dan wel bouwland gebracht kan worden, waarbij emissie van de vluchtige componenten zoveel mogelijk wordt vermeden.

  
Bij een bekend landbouwwerktuig van deze soort wordt een kouter gebruikt voor het in het grasland, dan wel akkerland vormen van een sleuf, waarin met behulp van op de kouter volgende bemestingsmiddelen mest wordt gebracht. Eveneens is het mogelijk de kouter te gebruiken als een sleepvoet, zodat met behulp van de bemestingsmiddelen de mest lijnvormig wordt aangebracht op grasland of op bouwland. Diepwerkend is een dergelijke kouter tevens bruikbaar voor het onderwerken van mest in bouwland.

  
Door het intensieve schurende contact van de kouter met het grasland en/of akkerland heeft dit een aanzienlijke slijtage van de kouter tot gevolg, die nadat een aanzienlijk deel van de kouter is afgesleten, niet meer bruikbaar is, en dient te worden uitgewisseld voor een andere kouter.

  
De uitvinding beoogt een landbouwwerktuig te verschaffen waarmee een kouter langduriger kan worden gebruikt, doordat na het afslijten van één kouterrand door draaiing van de kouter een andere kouterrand beschikbaar is voor verder inwerken op het grasland en/of akkerland. Daartoe dient de kouter vanzelfsprekend te zijn voorzien van bijzondere bevestigingsmiddelen die het achtereenvolgens voorbrengen van verschillende kouterranden van één enkele kouter mogelijk maken.

  
Derhalve verschaft de onderhavige uitvinding een landbouwwerktuig, zoals een bemester voor het bemesten van grasland en/of akkerland, omvattende een gestel, tenminste één van een kouterrand voorziene kouter die met bevestigingsmiddelen is bevestigd aan een met het gestel verbonden kouterhouder, en op de kouter in de werkrichting volgende bemestingsmiddelen, waarbij de bevestigingsmiddelen zodanig zijn opgebouwd en ingericht, dat de kouter met tenminste twee kouterranden kan inwerken op het grasland en/of akkerland.

  
Opgemerkt wordt dat de beide kouterranden kunnen liggen aan één en dezelfde kouterzijde, dan wel aan tegenover elkaar gelegen kouterzijden. Liggen de kouterranden aan één zijde, dan zijn achtereenvolgens bruikbaar een voorkouterrand en een achterkouterrand. In het andere geval kan gebruik worden gemaakt van twee achter- of voorkouterranden, dan wel van een voor- en achterkouterrand, dan wel een achter- en voorkouterrand.

  
Volgens een eerste uitvoeringsvorm zijn de twee kouterranden aan één kouterzijde gelegen. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de kouter ten opzichte van een dwars op de kouterzijde staand vlak spiegelsymmetrisch, waardoor een eenvoudige kouter met eenvoudige bevestigingsmiddelen en een standaard kouterhouder gebruikt kunnen worden. Een ander voordeel is, dat de bevestigingsmiddelen nog steeds kunnen worden bevestigd aan de niet met het grasland of akkerland in aanraking komende andere kouterrand, waardoor een optimale sporing van de bevestigingsmiddelen aan de kouter mogelijk is.

  
Volgens een andere uitvoeringsvorm kan de kouter met meer dan twee, bij voorkeur vier kouterranden inwerken op het grasland en/of akkerland. Hierbij heeft het voorkeur dat de kouter ten opzichte van een vlak dat dwars staat en een vlak dat evenwijdig is aan de kouterzijden, spiegelsymmetrisch is. Aldus is het mogelijk een mes te vervaardigen waarop een minimale verspaning uitgeoefend behoeft te worden. Aangezien thans het de voorkeur geniet af te zien van koppelmiddelen die zijn bevestigd aan de kouter, heeft het verder voorkeur dat de bemestingsmiddelen zijn voorzien van spoormiddelen voor het sporen van de bemestingsmiddelen met de kouter.

  
Voor een optimale instelbaarheid van elke kouterrand ten opzichte van het grasland en/of het akkerland, waarbij een voldoende ruimte gecreëerd wordt voor de door de bemestingsmiddelen af te geven mest achter de kouter, heeft het verder voorkeur dat elke kouterrand aansluit op een vrijloophoek.

  
Een ander aspect van de onderhavige uitvinding heeft betrekking op een kouter voorzien van bevestigingsmiddelen, zodanig dat de kouter met tenminste twee kouterranden kan inwerken op het grasland en/of akkerland, meer in het bijzonder een kouter voor gebruik bij het landbouwwerktuig volgens de uitvinding.

  
Genoemde en andere kenmerken van het landbouwwerktuig en de kouter volgens de uitvinding zullen hierna verder verduidelijkt worden aan de hand van een aantal niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening.

  
In de tekening is figuur 1 een perspectivisch, deels weggebroken aanzicht van een landbouwwerktuig volgens de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal detail II uit figuur 1; figuur 3 een zijaanzicht en een dwarsdoorsnede over de lijn III-III uit figuur 3; figuur 4 een met figuur 2 overeenkomend aanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld; en figuur 5 een met figuur 3 overeenkomend zijaanzicht en doorsnede over de lijn V-V van de kouter uit figuur 4. Figuur 1 toont een landbouwwerktuig 1 volgens de uitvinding, in dit geval een zodenbemester, waarmee op een diepte van circa 5-6 cm mest gebracht wordt tot in in grasland 2 met een kouter 3 gevormde sleuven 4.

  
Het landbouwwerktuig 1 omvat een gestel 5 met twaalf kouters 3.

  
Telkens twee kouters 3 zijn met behulp van bevestigingsmiddelen 6 bevestigd aan een omgekeerd U-vormige kouterhouder 7 die via een bladveer 8 is bevestigd in een beugel 9 van een gestelboom 10.

  
Verder omvat het landbouwwerktuig een mesttoevoer
11 van een verdeelinrichting 12, van waaruit mestslangen
13 zijn verbonden met een pijp 14 die eindigt in een rubber mondstuk 15. De mestpijp 14 is met behulp van een dwarsstuk 16 bevestigd aan een nok 17 (figuur 2).

  
Zoals meer in detail is getoond in figuur 3, omvat de kouter 3 een bovenste kouterzijde 18 en een onderste kouterzijde 19. Aan de bovenste kouterzijde 18 zijn bevestigd de beide nokken 17, waaraan (afhankelijk van de gebruiksstand) een dwarsstuk 16 bevestigbaar is.

  
De onderste kouterzijde 19 omvat een voorste kouterrand 20 en een achterste kouterrand 21 die elk aansluiten op een vrijloophoek 22. Zoals getoond in figuur 2 werkt de achterste kouterrand 21 in op het grasland 2. Omkering van de kouter 3 leidt ertoe dat de voorheen voorste kouterrand - thans achterste kouterrand - inwerkt op het grasland 2. Hierbij treedt een spiegeling op ten opzichte van een imaginair vlak 23, met name voor de in het centrale deel 24 van de kouter aangebrachte, door de bevestigingsmiddelen 6 omvatte boringen 25 voor de bouten 26.

  
Figuur 4 en 5 tonen een ander landbouwwerktuig 27 volgens de uitvinding met in hoofdzaak dezelfde constructie als het landbouwwerktuig 1 uit figuur 1-3, maar waarin thans is toegepast een kouter 28. Deze kouter
28 omvat vier kouterranden 29-32, die elk kunnen inwerken in het land, in dit geval akkerland 33. De kouter 28 is spiegelsymmetrisch ten opzichte van een vlak 34 dat dwars staat op de kouterranden, en een vlak 35 dat evenwijdig is aan deze kouterranden. Dit geldt in het bijzonder voor de boringen 36 voor de bouten 37 waarmee de kouter 28 is bevestigd aan de kouterhouder 7.

   Verder omvat het landbouwwerktuig spoormiddelen 38 in de vorm van een aan de mestpijp gelaste strook 39 die is verbonden met de kouterhouder 7, en een gaffel 40 dat grijpt over een kouterzijde, waardoor met name het mondstuk 15 exact spoort met de kouter 28 en zich aldus verplaatst door de sleuf 4 in het akkerland 33.

  
Door de kouter 28 te draaien rond de vlakken 34 en
35 is het mogelijk alle vier de kouterranden te gebruiken en af te slijten, ofschoon het centrale, veelal verdikte deel van de kouter 28 in hoofdzaak vrijblijft van slijtage door contact met het grasland en/of akkerland.

Claims (10)

CONCLUSIES

1. Landbouwwerktuig, zoals een bemester voor het bemesten van grasland en/of akkerland, omvattende een gestel, tenminste één van een kouterrand voorziene kouter die met bevestigingsmiddelen is bevestigd aan een met het gestel verbonden kouterhouder, en op de kouter in de werkrichting volgende bemestingsmiddelen, waarbij de bevestigingsmiddelen zodanig zijn opgebouwd en ingericht, dat de kouter met tenminste twee kouterranden kan inwerken op het grasland en/of akkerland.

2. Landbouwwerktuig volgens conclusie 1, waarin de twee kouterranden aan één kouterzijde zijn gelegen.

3. Landbouwwerktuig volgens conclusie 1 of 2, waarin de kouter ten opzichte van een dwars op de kouterzijde staand vlak spiegelsymmetrisch is.

4. Landbouwwerktuig volgens conclusie 1-3, waarin aan de andere kouterzijde van de kouter koppelmiddelen voor de bemestingsmiddelen zijn bevestigd.

5. Landbouwwerktuig volgens conclusie 1, waarin de kouter met meer dan twee, bij voorkeur vier kouterranden kan inwerken op het grasland en/of akkerland.

6. Landbouwwerktuig volgens conclusie 5, waarin de kouter ten opzichte van een vlak dat dwars staat en een vlak dat evenwijdig is aan de kouterzijden, spiegelsymmetrisch is.

7. Landbouwwerktuig volgens conclusie 5 of 6, waarin de bemestingsmiddelen zijn voorzien van spoormiddelen voor het sporen van de bemestingsmiddelen met de kouter.

8. Landbouwwerktuig volgens conclusie 1-7, waarin elke kouterrand aansluit op een vrijloophoek.

9. Kouter voorzien van bevestigingsmiddelen, zodanig dat de kouter met tenminste twee kouterranden kan inwerken op het grasland en/of akkerland.

10. Kouter volgens conclusie 1-8.