<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Werkwijze voor het bepalen van een spanning in een inslagdraad. inslagdraad.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bepalen van een spanning in een inslagdraad.
Gekend zijn weefmachines waarbij een inslagdraad vanaf een draadtoevoersysteem door middel van een hoofdblazer en bijblazers in een gaap wordt gebracht. Dit draadtoevoersysteem bestaat uit een bobijn, een voorafwikkelaar en meestal een of meerdere draadremmen. Bij dergelijke weefmachines gebeurt de instelling van de onderdelen voor de insertie zoals de druk, het ogenblik en de tijdsduur van de luchttoevoer aan de hoofdblazer en bijblazers, het ogenblik dat de inslagdraad vrijgelaten wordt aan de voorafwikkelaar en het ogenblik en de tijdsduur dat de draadremmen werkzaam zijn, zodanig dat de inslagdraad de overzijde van de gaap binnen een bepaalde periode tijdens de insertiecyclus bereikt.
Gekend is uit FR-A-2567926 dat tijdens het weven deze instelling wordt aangepast aan de hand van metingen van de spanning in een inslagdraad op het einde van de insertie.
Dergelijke manier van meten heeft als nadeel dat alleen aanpassingen kunnen gebeuren op de instelling voor een
<Desc/Clms Page number 2>
volgend in te brengen inslagdraad en dat er geen eenduidig verband is tussen deze gemeten spanning en de instelling van de onderdelen voor de insertie.
Het doel van de uitvinding is een werkwijze die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Tot dit doel betreft de uitvinding een werkwijze voor het bepalen van een spanning in een inslagdraad daardoor gekenmerkt dat de spanning waarmee inslagdraad op een wikkeltrommel van een voorafwikkelaar wordt gelegd, wordt bepaald aan de hand van metingen met betrekking tot de aandrijfmotor van de voorafwikkelaar.
De uitvinding biedt als voordeel dat de instelling van de onderdelen voor de insertie, aan de hand van de metingen met betrekking tot de voornoemde aandrijfmotor, kan gebeuren vooraleer een inslagdraad in een gaap wordt gebracht. De uitvinding biedt bij weefmachines waarbij eenzelfde inslagsoort vanaf meerdere draadtoevoerkanalen wordt toegevoerd tevens als voordeel dat de mengverhouding van de in te brengen inserties kan gewijzigd worden rekening houdende met de spanning waarmee inslagdraad op de wikkeltrommel van de voorafwikkelaar wordt gelegd.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader
<Desc/Clms Page number 3>
toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een weefmachine volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 2 en 3 mogelijke motorkarakteristieken weergeven.
In figuur 1 is schematisch een weefmachine 1 weergegeven die voorzien is van een draadtoevoersysteem 2 en een insertiesysteem 3. Het insertiesysteem 3 bestaat uit een op een lade 4 gemonteerde hoofdblazer 5 en bijblazers 6, kleppen 7 om lucht vanaf een toevoersysteem 8 op een bepaalde druk aan de hoofdblazer 5 of bijblazers 6 toe te voeren, een draaddetektor 9 om een ingebrachte inslagdraad te detekteren en een riet 10.
Het draadtoevoersysteem 2 bevat een bobijnsysteem 11 dat ondermeer kan bestaan uit een bobijn 12, een draadoog 13 opgesteld na de bobijn 12, een draaddetektor 14 en een elektrisch gestuurde draadrem 15 die opgesteld is voor een voorafwikkelaar 16. Het draadtoevoersysteem 2 bevat eveneens een voorafwikkelaar 16 die bestaat uit een wikkeltrommel 17 waarop windingen inslagdraad door middel van een door een aandrijfmotor 18 aangedreven wikkelarm 19 worden gelegd, een blokkeerpin 20 om inslagdraad naar het insertiesysteem 3 vrij te laten, een of meerdere detektoren 21 om de aanwezige inslagdraad op de
<Desc/Clms Page number 4>
wikkeltrommel 17 te detekteren, een wikkeldetektor 22 om het voorbijkomen van de wikkelarm 19 te detekteren, een windingsdetektor 23 om de van de wikkeltrommel 17 afgetrokken windingen te detekteren,
een draadoog 24 opgesteld na de wikkeltrommel 17 en een elektrisch gestuurde inslagdraadrem 25.
De weefmachine 1 bevat tevens nog een stuureenheid 26 om het geheel te sturen. Om een inslagdraad 27 in een gaap van de weefmachine 1 aan te brengen wordt door de stuureenheid 26 de blokkeerpin 20 op een geschikt ogenblik van de wikkeltrommel 17 verwijderd en worden de kleppen 7 van de hoofdblazer 5 of bijblazers 6 op geschikte ogenblikken en gedurende een geschikte tijdsduur aangestuurd. Na het toevoeren aan het insertiesysteem 3 van een bepaald aantal door de windingsdetektor 23 gedetekteerde windingen 28 wordt de inslagdraadrem 25 aangestuurd door de stuureenheid 26 om de inslagdraad 27 te remmen en wordt vervolgens de blokkeerpin 20 naar de wikkeltrommel 17 gebracht om de inslagdraad 27 te blokkeren. Het goed inbrengen van de inslagdraad wordt gecontroleerd door de draaddetektor 9.
Teneinde windingen 28 naar het insertiesysteem 3 te kunnen toevoeren wordt kontinue inslagdraad 27 vanaf een bobijn 12 op de wikkeltrommel 17 gelegd door middel van een wikkelarm 19 die door een aandrijfmotor 18 wordt aangedreven.
<Desc/Clms Page number 5>
Het toerental van de aandrijfmotor 18 voor de wikkelarm 19 wordt hierbij door de stuureenheid 26 gestuurd zodanig dat de wikkelarm 19 per tijdsperiode gemiddeld evenveel windingen 28 op de wikkeltrommel 17 legt, hetgeen bepaald is door het aantal signalen van de wikkeldetektor 22, als het aantal aan het insertiesysteem 3 toegevoerde windingen 28, hetgeen bepaald is door het aantal signalen van de windingsdetektor 23.
De werkwijze volgens de uitvinding bestaat erin de spanning te bepalen waarmee een inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 van een voorafwikkelaar 16 wordt gelegd.
Volgens de uitvinding wordt deze spanning bepaald aan de hand van metingen met betrekking tot de aandrijfmotor 18 die de wikkelarm 19 aandrijft teneinde windingen 28 op de wikkeltrommel 17 te leggen.
Volgens een eerste mogelijkheid wordt gebruik gemaakt van een aandrijfmotor 18 waarbij het zogenaamde toerentalverschil, tussen het opgelegd en werkelijk toerental, van deze aandrijfmotor 18 bepaald wordt. Dit toerentalverschil is een maat voor het koppel dat de aandrijfmotor 18 levert, welk koppel op zijn beurt afhankelijk is van de spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 van de voorafwikkelaar 16 wordt gelegd.
In figuur 2 wordt een voorbeeld van motorkarakteristieken
<Desc/Clms Page number 6>
van een asynchrone aandrijfmotor 18 weergegeven. Hierbij wordt met curve 29 het theoretisch door deze aandrijfmotor 18 geleverde koppel t in functie van het toerental n van deze aandrijfmotor 18 weergegeven. Hierbij is het toerental NO het toerental dat overeenkomt met het synchroon of opgelegd toerental waarmee de aandrijfmotor 18 door de stuureenheid 26 wordt aangestuurd. Indien de frequentie van de toegevoerde stroom aan de aandrijfmotor 18 vijftig hertz bedraagt, is het synchroon toerental 3000 toeren per minuut. Door het meten van het aantal signalen van de wikkeldetektor 22 per tijdseenheid kan het toerental N1 waarmee de aandrijfmotor 18 werkelijk draait bepaald worden.
Rekening houdend met het toerentalverschil, dat het verschil is tussen het toerental NO en het toerental N1, en de bijhorende motorkarakteristiek kan het koppel Tl dat de aandrijfmotor 18 levert bepaald worden. De spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd is hierbij functie van het koppel Tl dat de aandrijfmotor 18 levert, meer speciaal is deze spanning bij benadering gelijk aan het quotient van het koppel Tl en de straal van de wikkelarm 19.
Dit koppel Tl staat niet alleen in om inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 te leggen maar staat eveneens in om de inwendige wrijving van de aandrijfmotor 18 te overwinnen.
Het koppel nodig om de inwendige wrijving te overwinnen kan bijvoorbeeld experimenteel bepaald worden door de
<Desc/Clms Page number 7>
aandrijfmotor 18 achtereenvolgens met verschillende frequenties aan te sturen wanneer geen inslagdraad 27 aanwezig is ter hoogte van de wikkelarm 19. Een voorbeeld van het wrijvingskoppel in functie van het toerental n van de aandrijfmotor 18 is in figuur 2 met curve 30 weergegeven. Dit wrijvingskoppel is ook afhankelijk van de sleet en de temperatuur van de lagers van de aandrijfmotor 18. Om die reden kan regelmatig het verloop van de curve 30 terug bepaald worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij een breuk van de inslagdraad 27 ter hoogte van de wikkelarm 19. Dergelijke inslagdraadbreuk kan vastgesteld worden wanneer de draaddetektor 14 geen inslagdraad 27 meer waarneemt.
Het verschil tussen het koppel Tl dat de aandrijfmotor 18 levert en het koppel T2 omwille van de wrijving is het koppel T1-T2 dat instaat om inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 te leggen. De spanning waarmee de inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd is hierbij het quotient van het koppel T1-T2 en de straal van de wikkelarm 19.
Aangezien er tevens een koppel nodig is voor het versnellen of een koppel vrij komt tijdens het vertragen van de aandrijfmotor 18 dient dit koppel eveneens van het koppel T1-T2 afgetrokken of bijgeteld te worden om het koppel nodig om inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 te leggen te bepalen. Het koppel nodig om te versnellen of te vertragen kan analoog als het wrijvingskoppel bepaald
<Desc/Clms Page number 8>
worden wanneer geen inslagdraad 27 aanwezig is ter hoogte van de wikkelarm 19 door bij ieder toerental verschillende versnellingen of vertragingen aan de wikkelarm 19 op te leggen.
Het is duidelijk dat het koppel nodig om de wrijving te overwinnen en om versnellingen of vertragingen op te leggen bij sneldraaiende voorafwikkelaars 16 meestal een fraktie kleiner is dan het koppel nodig om inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 te leggen zodanig dat kan gesteld worden dat het koppel nodig om inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 te leggen bij benadering gelijk is aan een bepaald hoog percentage van het voornoemde koppel Tl.
In figuur 3 is met curve 31 de stroom i, toegevoerd aan de aandrijfmotor 18, in functie van het toerental n van de aandrijfmotor 18 weergegeven. Deze stroom i kan hierbij eveneens dienen als maat voor het koppel. Door het meten van de stroom kan men eveneens het toerentalverschil van de aandrijfmotor 18 bepalen. Bij toerental NO is het toerentalverschil nul en heeft de stroom een waarde I0 die overeen komt met de stroom nodig om het koppel te leveren om de wrijvingsverliezen te compenseren. Uit het verschil van de gemeten stroom 11 en de stroom IO kan men het toerentalverschil van de aandrijfmotor 18 bepalen en kan men vervolgens zoals voornoemd het koppel Tl van de aandrijfmotor 18 bepalen.
De stroom IO kan eveneens
<Desc/Clms Page number 9>
regelmatig bepaald worden om de invloed van de sleet en de temperatuur van de lagers van de aandrijfmotor 18 in rekening te brengen.
Het is duidelijk dat voor de aandrijfmotor 18 niet noodzakelijk dient gebruik gemaakt te worden van een asynchrone wisselspanningsmotor maar dat eveneens een gelijkspanningsmotor kan gebruikt worden. Het tegenwerkend koppel kan hierbij bijvoorbeeld bepaald worden door gebruik te maken van een terugkoppelsysteem waarbij het tegenwerkend koppel kan bepaald worden uit het toerentalverschil tussen het opgelegd toerental en het werkelijk toerental van de aandrijfmotor 18.
Het is duidelijk dat voor het bepalen van het toerental van de aandrijfmotor 18 niet noodzakelijk dient gebruik gemaakt te worden van de wikkeldetektor 22 maar dat eveneens gebruik kan gemaakt worden van een toerentalmeter die rechtstreeks gekoppeld is met de as 32 van de aandrijfmotor 18. Het gebruik van dergelijke toerentalmeter laat tevens toe het koppel te bepalen uit het zogenaamde stapantwoord van de aandrijfmotor 18. Het stapantwoord is de reactietijd dat de aandrijfmotor 18 nodig heeft om een plots opgelegd verhoogd toerental te bereiken. Uit die reactietijd kan het koppel dat de aandrijfmotor 18 levert met behulp van gekende formules uit de elektro-mechanica bepaald worden.
<Desc/Clms Page number 10>
Daar de spanning waarmee de inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd functie is van de diameter van de bobijn 12 en ook van de snelheid waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd, en wijzigt tijdens het weven, is het mogelijk door het bepalen van de spanning volgens de uitvinding het instellen van het ogenblik en de tijdsduur van aansturen van de onderdelen van het insertiesysteem 3 vooraf aan het toevoeren van een inslagdraad 27 aan het insertiesysteem 3 optimaal in te stellen.
Door het met een gepaste kracht aansturen van de draadrem 15 in functie van de voornoemd gemeten spanning is het eveneens mogelijk de spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd zo konstant mogelijk te houden en dit bij veranderende diameter van de bobijn 12 en veranderende snelheid waarmee inslagdraad op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd. Het is duidelijk dat de kracht waarmee de draadrem 15 de inslagdraad 27 remt groter wordt wanneer de voornoemde spanning kleiner is.
Dit heeft als voordeel dat de onderdelen van het insertiesysteem 3 tijdens het weven minder hoeven gewijzigd te worden. Dit laat ook toe dat lengte van de ingebrachte inslagdraad 27, die afgemeten wordt op de wikkeltrommel 17 van de voorafwikkelaar 16, nagenoeg konstant blijft waardoor met een beperkte afvallengte kan geweven worden.
<Desc/Clms Page number 11>
Het is duidelijk dat voor het sturen van bijvoorbeeld de draadrem 15 men gebruik maakt van de ogenblikkelijk bepaalde spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd terwijl men voor het sturen van bijvoorbeeld de onderdelen voor de insertie men gebruik maakt van een gemiddelde spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd.
De werkwijze volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel dat voor het bepalen van de spanning waarmee inslagdraad 27 op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd geen extra spanningsmeettoestellen nodig zijn die in kontakt komen met de inslagdraad 27 waardoor het voordeel bekomen wordt dat de inslagdraad niet extra belast wordt door spanningsmeettoestellen.
De werkwijze volgens de uitvinding laat tevens toe in geval van het weven van eenzelfde type inslagdraad vanaf meerdere draadtoevoersystemen de mengverhouding aan te passen zodanig dat de spanning waarmee inslagdraad op de wikkeltrommel 17 wordt gelegd in de verschillende kanalen zo gering mogelijk is of een draadtoevoersysteem uit te schakelen als de voornoemde spanning te hoog oploopt.
Tevens kan de snelheid van de weefmachine aangepast worden in functie van de voornoemde spanning. Het geregeld bepalen van de wrijving van de aandrijfmotor 18 laat ook toe defecten van de voorafwikkelaar 16 vroeg op te sporen.
<Desc/Clms Page number 12>
Het bepalen van de spanning waarmee inslagdraad op de wikkeltrommel 17 van een voorafwikkelaar 16 wordt gelegd laat ook toe de sturing van de aandrijfmotor 18 van de voorafwikkelaar 16 door de stuureenheid 26 beter onder kontrole te houden.
De werkwijze voor het bepalen van de spanning in een inslagdraad volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
Method for determining a tension in a weft thread. weft thread.
This invention relates to a method for determining a tension in a weft thread.
Weaving machines are known in which a weft thread is brought into a shed from a thread supply system by means of a main blower and auxiliary blowers. This wire feed system consists of a bobbin, a pre-wrapper and usually one or more wire brakes. In such weaving machines, the insertion parts are adjusted such as the pressure, moment and duration of the air supply to the main blower and auxiliary blowers, the moment the weft thread is released to the pre-wrapper and the moment and duration that the wire brakes operate such that the weft thread reaches the opposite side of the shed within a certain period of time during the insertion cycle.
It is known from FR-A-2567926 that during weaving this setting is adjusted on the basis of measurements of the tension in a weft thread at the end of the insert.
The disadvantage of such a method of measurement is that only adjustments can be made to the setting for one
<Desc / Clms Page number 2>
weft thread to be inserted next and that there is no unambiguous relationship between this measured tension and the adjustment of the components for the insertion.
The object of the invention is a method which does not have the above-mentioned drawbacks.
For this purpose, the invention relates to a method for determining a tension in a weft thread, characterized in that the tension with which the weft thread is placed on a winding drum of a pre-wrapper is determined on the basis of measurements with respect to the drive motor of the pre-wrapper.
The invention offers the advantage that the adjustment of the parts for the insertion, on the basis of the measurements relating to the aforementioned drive motor, can be done before a weft thread is brought into a shed. The invention also has the advantage in weaving machines in which the same weft type is supplied from several wire feed channels that the mixing ratio of the insertions to be introduced can be changed, taking into account the tension with which the weft thread is placed on the wrapping drum of the pre-wrapper.
In order to more clearly present the features according to the invention, the invention will be further explained below
<Desc / Clms Page number 3>
elucidated on the basis of drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 schematically represents a weaving machine according to the invention; figures 2 and 3 show possible motor characteristics.
Fig. 1 schematically shows a weaving machine 1 which is provided with a wire feeding system 2 and an insertion system 3. The insertion system 3 consists of a main blower 5 mounted on a drawer 4 and additional blowers 6, valves 7 for air from a supply system 8 at a certain pressure to the main blower 5 or additional blowers 6, a thread detector 9 for detecting an inserted weft thread and a reed 10.
The wire feed system 2 includes a bobbin system 11 which may include a bobbin 12, a wire eye 13 disposed after the bobbin 12, a wire detector 14, and an electrically controlled wire brake 15 arranged for a pre-winder 16. The wire feed system 2 also includes a pre-winder 16 consisting of a winding drum 17 on which windings of weft thread are laid by means of a winding arm 19 driven by a drive motor 18, a blocking pin 20 for releasing weft thread to the insertion system 3, one or more detectors 21 for the present weft thread on the
<Desc / Clms Page number 4>
detecting the winding drum 17, a winding detector 22 to detect the passing of the winding arm 19, a winding detector 23 to detect the windings subtracted from the winding drum 17,
a wire eye 24 arranged after the winding drum 17 and an electrically controlled weft thread brake 25.
The weaving machine 1 also contains a control unit 26 for controlling the whole. In order to place a weft thread 27 in a shed of the weaving machine 1, the control unit 26 removes the blocking pin 20 from the winding drum 17 at an appropriate time and the valves 7 of the main blower 5 or auxiliary blowers 6 at suitable times and for a suitable time. duration controlled. After supplying a certain number of windings 28 detected by the winding detector 23 to the insertion system 3, the weft thread brake 25 is driven by the control unit 26 to brake the weft thread 27 and then the blocking pin 20 is brought to the wrapping drum 17 to block the weft thread 27 . The correct insertion of the weft thread is checked by the thread detector 9.
In order to be able to supply windings 28 to the insertion system 3, continuous weft thread 27 is laid from a bobbin 12 on the winding drum 17 by means of a winding arm 19 which is driven by a drive motor 18.
<Desc / Clms Page number 5>
The speed of the drive motor 18 for the wrapping arm 19 is hereby controlled by the control unit 26 such that the wrapping arm 19 places on average the same number of turns 28 on the wrapping drum 17 per time period, which is determined by the number of signals from the wrapping detector 22, as the number of windings 28 supplied to the insertion system 3, which is determined by the number of signals from the winding detector 23.
The method according to the invention consists in determining the tension with which a weft thread 27 is placed on the winding drum 17 of a pre-wrapper 16.
According to the invention, this tension is determined on the basis of measurements with respect to the drive motor 18 which drives the wrapping arm 19 in order to place windings 28 on the wrapping drum 17.
According to a first possibility, use is made of a drive motor 18, whereby the so-called speed difference between the imposed and actual speed of this drive motor 18 is determined. This speed difference is a measure of the torque provided by the driving motor 18, which torque in turn depends on the tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17 of the pre-wrapper 16.
Figure 2 shows an example of motor characteristics
<Desc / Clms Page number 6>
of an asynchronous drive motor 18. Curve 29 shows the theoretical torque t supplied by this drive motor 18 as a function of the speed n of this drive motor 18. The speed NO is the speed corresponding to the synchronous or imposed speed at which the drive motor 18 is controlled by the control unit 26. If the frequency of the current supplied to the drive motor 18 is fifty hertz, the synchronous speed is 3000 rpm. By measuring the number of signals from the winding detector 22 per unit of time, the speed N1 at which the drive motor 18 actually rotates can be determined.
Taking into account the speed difference, which is the difference between the speed NO and the speed N1, and the associated motor characteristic, the torque T1 supplied by the drive motor 18 can be determined. The tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17 is hereby a function of the torque T1 supplied by the drive motor 18, more specifically this tension is approximately equal to the quotient of the torque T1 and the radius of the winding arm 19.
This torque T1 is not only able to lay weft thread 27 on the winding drum 17 but also to overcome the internal friction of the drive motor 18.
For example, the torque needed to overcome the internal friction can be determined experimentally by the
<Desc / Clms Page number 7>
drive motor 18 can be successively driven with different frequencies when no weft thread 27 is present at the level of the wrapping arm 19. An example of the frictional torque in function of the speed n of the drive motor 18 is shown in curve 2 in figure 2. This frictional torque also depends on the wear and the temperature of the bearings of the drive motor 18. For this reason, the course of the curve 30 can be determined regularly. This can happen, for example, in the event of a break in the weft thread 27 at the level of the wrapping arm 19. Such a weft thread break can be determined when the thread detector 14 no longer detects the weft thread 27.
The difference between the torque T1 supplied by the drive motor 18 and the torque T2 due to the friction is the torque T1-T2 which is able to lay weft thread 27 on the winding drum 17. The tension with which the weft thread 27 is placed on the winding drum 17 is the quotient of the torque T1-T2 and the radius of the winding arm 19.
Since a torque is also required to accelerate or a torque is released during the deceleration of the drive motor 18, this torque must also be subtracted from the torque T1-T2 or added to the torque required to lay the weft thread 27 on the winding drum 17 to decide. The torque needed to accelerate or decelerate can be analogous to the friction torque determined
<Desc / Clms Page number 8>
when no weft thread 27 is present at the level of the wrapping arm 19 by imposing different accelerations or decelerations on the wrapping arm 19 at each speed.
It is clear that the torque needed to overcome the friction and to impose accelerations or decelerations on high speed pre-wrappers 16 is usually a fraction less than the torque required to lay weft thread 27 on the winding drum 17 so that the torque can be adjusted required to lay weft thread 27 on the winding drum 17 is approximately equal to a certain high percentage of the aforementioned torque T1.
In Figure 3, curve 31 shows the current i supplied to the drive motor 18, as a function of the speed n of the drive motor 18. This current i can also serve as a measure of the torque. The speed difference of the drive motor 18 can also be determined by measuring the current. At speed NO the speed difference is zero and the current has a value I0 corresponding to the current required to supply the torque to compensate for the friction losses. From the difference of the measured current 11 and the current I0, the speed difference of the drive motor 18 can be determined and the torque T1 of the drive motor 18 can then be determined as mentioned above.
The current IO can also
<Desc / Clms Page number 9>
regularly determined to take into account the influence of the wear and the temperature of the bearings of the drive motor 18.
It is clear that for the driving motor 18 it is not necessary to use an asynchronous AC motor, but that a DC motor can also be used. The counteracting torque can here be determined, for example, by using a feedback system, the counteracting torque being determined from the speed difference between the imposed speed and the actual speed of the drive motor 18.
It is clear that for determining the speed of the driving motor 18 it is not necessary to use the winding detector 22, but that it is also possible to use a speedometer which is directly coupled to the shaft 32 of the driving motor 18. The use Such a rev counter also allows to determine the torque from the so-called step response of the drive motor 18. The step response is the response time that the drive motor 18 needs to achieve a suddenly imposed increased speed. From this reaction time, the torque supplied by the drive motor 18 can be determined by means of known formulas from the electro-mechanics.
<Desc / Clms Page number 10>
Since the tension with which the weft thread 27 is placed on the winding drum 17 is a function of the diameter of the bobbin 12 and also the speed with which the weft thread 27 is placed on the winding drum 17, and changes during weaving, it is possible to determine optimally adjust the voltage according to the invention for setting the moment and the duration of actuation of the parts of the insertion system 3 before supplying a weft thread 27 to the insertion system 3.
By controlling the thread brake 15 with an appropriate force in function of the aforementioned measured tension, it is also possible to keep the tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17 as constant as possible, and this with changing diameter of the bobbin 12 and changing speed with which weft thread is placed on the winding drum 17. It is clear that the force with which the thread brake 15 brakes the weft thread 27 increases when the above tension is smaller.
This has the advantage that the parts of the insertion system 3 need to be changed less during weaving. This also allows the length of the inserted weft thread 27, which is measured on the winding drum 17 of the pre-winder 16, to remain substantially constant, so that the weaving can be done with a limited waste length.
<Desc / Clms Page number 11>
It is clear that for controlling, for example, the thread brake 15, use is made of the instantaneously determined tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17, while for the control of, for example, the parts for the insertion, one uses an average tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17.
The method according to the invention also offers the advantage that for determining the tension with which weft thread 27 is placed on the winding drum 17, no additional tension measuring devices are required that come into contact with the weft thread 27, so that the advantage is obtained that the weft thread is not subjected to additional loading. by voltage measuring devices.
The method according to the invention also makes it possible, in the case of weaving the same type of weft thread from several thread supply systems, to adjust the mixing ratio such that the tension with which weft thread is placed on the winding drum 17 in the different channels is as little as possible or a thread supply system can be developed. if the aforementioned voltage rises too high.
The speed of the weaving machine can also be adjusted in function of the aforementioned tension. Regularly determining the friction of the drive motor 18 also allows early detection of defects of the pre-wrapper 16.
<Desc / Clms Page number 12>
Determining the tension with which the weft thread is placed on the winding drum 17 of a pre-winder 16 also allows control of the drive motor 18 of the pre-winder 16 to be better controlled by the control unit 26.
The method for determining the tension in a weft thread according to the invention is of course not limited to the exemplary embodiments described and shown in the figures and can be realized within the scope of the invention in various other shapes and sizes.