NL9201065A - Inrichting voor het bewerken van schijfvormige registratiedragers. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het bewerken van schijfvormige regi strati edragers.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bewerken van schijfvormige registratiedragers voorzien van een aantal bewerkingsstations met steunorganen voor het ondersteunen van de schijfvormige registratiedragers in de bewerkingsstations en van transportmiddelen met behulp waarvan de schijfvormige registratiedragers vanaf het ene bewerkingsstation naar het andere bewerkingsstation kunnen worden verplaatst.

Onder registratiedragers worden verstaan geluid- en/of beelddragers en/of informatiedragers en dergelijke, bijvoorbeeld zogenaamde compact discs evenals dragers, die later te bewerken zijn voor het er op aanbrengen van geluid, beeld of andere te registreren gegevens.

Bij gebruikelijke inrichtingen van bovengenoemde soort worden de bewerkingsstations veelal gevormd door aparte bewerkingsinrichtingen, die achter elkaar zijn opgesteld. In het algemeen is tussen iedere twee bewerkingsinrichtingen een zelfstandig transportorgaan aangebracht voor het verplaatsen van een registratiedrager van de ene inrichting naar de andere. Dit leidt tot een veel ruimte in beslag nemende opbouw van de inrichting, terwijl het synchroon met elkaar lopen van de verschillende bewerkingsinrichtingen problemen met zich meebrengt.

Volgens de uitvinding zijn de transportmiddelen uitgevoerd met onderling gekoppelde en gezamenlijk aan te drijven grijporganen voor het gelijktijdig beetpakken en verplaatsen van de registratiedragers tussen de bewerkingsstations, welke tenminste gedeeltelijk zijn uitgerust met gemakkelijk uitwisselbare bewerkingseenheden.

Hierbij worden onder bewerkingseenheden bijvoorbeeld ook die eenheden of inrichtingen verstaan, die bijvoorbeeld metingen en/of controle werkzaamheden uitvoeren.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een eenvoudige en compacte opbouw van de inrichting worden verkregen en op eenvoudige wijze een synchrone werking van de verschillende bewerkingsstations worden gewaarborgd. Daarnaast kan door eenvoudige uitwisseling van de bewerkingseenheden niet alleen een gemakkelijk en eenvoudig onderhoud en/of vervanging van beschadigde onderdelen worden gewaarborgd, maar kan tevens in een gewenst bewerkingsstation een een bepaalde functie uitvoerende bewerkingseenheid worden verwisseld voor een een andere functie uitvoerende bewerkingseenheid, zodat ondanks zijn eenvoudige en doelmatige opbouw de inrichting toch snel optimaal aan de door de gebruiker gestelde eisen aan te passen is. Doordat de machine snel aan de behoeften aan te passen is kan ook bij verwerken van verschillende kleine hoeveelheden gelijke registratiedragers toch een hoge productie capaciteit worden verkregen.

Volgens een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de 1 steunorganen voor de schijfvormige registratiedragers langs een gekromde baan en met althans nagenoeg gelijke onderlinge hoekafstanden van elkaar opgesteld en omvatten de transportmiddelen een om een verticale draaiingsas draaibaar transportorgaan, dat is uitgerust met grijporganen voor het beetpakken en verplaatsen van de schijfvormige registratiedragers tussen de i verschillende bewerkingsstations, en zijn aandrijfmiddelen voor het draaibare transportorgaan zodanig uitgevoerd, dat vanuit een ruststand van het transportorgaan, waarin de grijporganen gezien in de richting van de verticale draaiingsas tussen de bewerkingsstations zijn gelegen, het transportorgaan in een eerste richting verdraaibaar is om de grijporganen i boven in de bewerkingsstations gelegen schijfvormige registratiedragers te kunnen brengen om deze op te nemen, het transportorgaan vervolgens in tegengestelde richting verdraaibaar is om de schijfvormige registratie-dragers van een bewerkingsstation naar een volgend bewerkingsstation over te kunnen brengen, en daarna het transportorgaan weer in de eerste richting > terug naar de ruststand verdraaibaar is.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een uitvoerings-) voorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont in perspectief, met delen weggebroken, een deel van het aandrijfmechanisme van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 3 toont schematisch een aanzicht op een bewerkingsstation.

> Figuur 4 toont een bovenaanzicht op delen van het in figuur 3 weergegeven bewerkingsstation.

Figuur 5 toont in perspectief een in het bewerkingsstation volgens de figuren 3 en 4 toegepast steunorgaan met daarmede verbonden as.

Figuur 6 toont een aanzicht op een verder bewerkingsstation.

Figuur 7 toont een doorsnede over een deel van het in figuur 6 afgebeelde bewerkingsstation.

Figuur 8 toont een doorsnede over een verder bewerkingsstation.

Figuur 9 toont schematisch in perspectief een mechanisme voor het omhoog bewegen van een steunorgaan voor het ondersteunen van een schijfvormige registratiedrager in een bewerkingsstation.

Figuur 10 toont schematisch een weergave van een station voor het controleren van een registratiedrager.

Figuur 11 toont delen van het in figuur 10 weergegeven station in perspectief.

De in figuur 1 weergegeven inrichting omvat een gestel 1, dat dient voor de ondersteuning van een aantal stations waarin schijfvormige registratiedragers, in het bijzonder zogenaamde compact discs kunnen worden bewerkt en/of gecontroleerd. In een eerste station 2 worden de van een spuitgietmachine afkomstige schijfvormige registratiedragers voorzien van een metalen bedekking. Daar hiervoor gebruik wordt gemaakt van op zich bekende middelen zal de specifieke uitvoering van de middelen, die in station 2 deze metaallaag op de drager aanbrengen niet nader worden beschreven.

In een tweede station 3 wordt, zoals hieronder nog nader zal worden beschreven, een hoeveelheid lak op het bovenvlak van de drager i aangebracht.

In station 4 wordt de drager met de daarop aangebrachte hoeveelheid lak in snelle draaiing gebracht om de lak gelijkmatig over het oppervlak van de drager te verspreiden.

In station 5 is een hieronder nog nader te beschrijven i inrichting voor het uitharden en/of drogen van de lak aangebracht.

In het station 6 zijn bij de weergegeven uitvoering geen middelen voor het bewerken van de drager aangebracht. Zowel in dit station als ook in de verschillende andere stations kan echter naar keus een bij voorkeur gemakkelijk uitwisselbare bewerkingseenheid zijn aangebracht, i In station 7 is een op zich bekende en dan ook niet nader besproken bij voorkeur uitwisselbare bewerkingseenheid in de vorm van een drukinrichting aangebracht voor het aanbrengen van een bedrukking op de drager.

Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een zeefdrukinrichting of een tampondrukinrichting. Indien de bedrukkingstijd meer tijd in beslag neemt dan de cyclustijd van de inrichting bedraagt kan men ter hoogte van station 7 bijvoorbeeld een uitneemorgaan aanbrengen, dat de opeenvolgende dragers naar een op afstand van het station 7 opgestelde drukinrichting toevoert en in deze drukinrichting bedrukte dragers terugvoert naar station 7. Bij juiste afstelling kan er zorg voor worden gedragen, dat er binnen de cyclustijd van de machine een onbedrukte drager bij station 7 wordt uitgenomen en een bedrukte drager wordt ingevoerd, waarbij enige dragers zich bij de drukinrichting kunnen bevinden.

Ook is het mogelijk bijvoorbeeld voor het bewerkstelligen van meer kleuren druk in verschillende stations met verschillende kleuren werkende drukinrichtingen aan te brengen, eventueel met daartussen aangebrachte droog- en/of uithardinrichtingen.

Ook is het mogelijk in twee achter elkaar gelegen stations een drukinrichting op te stellen, waarbij een drukinrichting in het ene station gebruikt en in het andere station bijvoorbeeld uitgewisseld of gerepareerd wordt, hetgeen ook bijdraagt tot opvoering van de capaciteit van de inrichting.

In station 8 is een bewerkingseenheid aangebracht voor het drogen en/of uitharden van de aangebrachte bedrukking. Deze drooginrichting kan bijvoorbeeld overeenkomen met de in station 5 aangebrachte drooginrichting.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn in station 9 geen middelen voor het bewerken van de drager aangebracht, hoewel uiteraard ook hier iedere gewenste bewerkingseenheid kan worden opgesteld.

In het station 10 kan een hieronder nog nader aan de hand van de figuren 10 en 11 te bespreken aftastinrichting voor het controleren van de schijfvormige registratiedrager zijn aangebracht.

Station 11 is voorzien van op zich bekende middelen voor het afvoeren van afgekeurde dragers.

Station 12 is voorzien van op zich bekende middelen voor het afvoeren van goedgekeurde dragers.

Ieder van de stations is voorzien van een in de figuur 1 schema- tisch weergegeven steunorgaan 13 waarop een in het desbetreffende station te bewerken en/of te controleren schijfvormige registratiedrager kan worden geplaatst. Het steunorgaan 13 kan per station een andere aangepaste uitvoeringsvorm hebben en bijvoorbeeld worden gevormd door een grijper, die i aangrijpt op de buitenomtrek van de drager of in de in de drager aangebrachte opening of ook door een zuignap. Zoals daarbij uit figuur 1 duidelijk zal zijn zijn deze steunorganen gelegen op een cirkelboog, zodanig, dat de onderlinge hoekafstand tussen twee opvolgende steunorganen 13 steeds gelijk is.

) Voor het tussen de opeenvolgende stations 2-12 verplaatsen van de schijfvormige geluid- en/of beelddrager wordt gebruik gemaakt van een een ringvormig orgaan 14 omvattend transportorgaan (figuur 2). Aan het ringvormige orgaan zijn zich radiaal uitstrekkende armen 15 bevestigd die aan hun vrije uiteinden in figuur 2 slechts schematisch afgebeelde grijp-j organen 16 dragen voor het beetpakken van de schijfvormige registratie-dragers. Deze grijporganen kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om in te grijpen in de in dergelijke dragers aangebrachte centrale opening, of kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als zuignappen waarin een vacuum kan worden opgewekt.

) Het ringvormige orgaan 14 is om een verticaal staande draai- ingsas draaibaar ondersteund door een verder ringvormig orgaan 17, dat op zijn beurt op en neer beweegbaar wordt ondersteund door een draaibaar door het gestel van de inrichting ondersteund ringvormig orgaan 18.

Voor de verdraaiing van de beide ringvormige organen 14 en 18 is > een in het gestel gelegerde verticaal staande aandrijfas 19 aangebracht, welke via een in een kast 20 ondergebrachte overbrenging aan te drijven is met behulp van een motor 21.

Aan de as 19 is een eerste stel nokkenschijven 22, 23 en een tweede stel nokkenschijven 24, 25 bevestigd.

) De nokkenschijf 24 werkt samen met een nokrol 26, die is aange bracht op een arm 27, welke met zijn ene uiteinde zwenkbaar is aangebracht op een zich evenwijdig aan de as 19 uitstrekkende as 28.

Met de nokkenschijf 25 werkt een nokrol 29 samen, die is aangebracht op een arm 30. De arm 30 is met een uiteinde zwenkbaar aangebracht j op een zich evenwijdig aan de as 28 uitstrekkende as 31.

De beide amen 30 en 27 zijn op de in figuur 2 weergegeven wijze met elkaar gekoppeld met behulp van een veermechanisme 32, dat tracht de armen naar elkaar toe te bewegen en zodoende de nokrollen 26 en 29 in stevig contact houdt met de buitenomtrek van de nokkenschijven 24 resp. 25.

Aan het vrije uiteinde van de arm 27 is een uiteinde van een koppelstang 33 scharnierend gekoppeld.

Het andere uiteinde van de koppelstang is met behulp van een zich evenwijdig aan de as 19 uitstrekkende stang 34 verbonden met het ringvormige orgaan 14.

Om de as 28 is een verdere arm 35 zwenkbaar. Op de arm 35 is een nokrol 36 aangebracht, die samenwerkt met de buitenomtrek van de nokken-schijf 22.

Om de as 31 is een verdere arm 37 draaibaar. Op de arm 37 is een nokrol 38 aangebracht, die samenwerkt met de buitenomtrek van de nokkenschi jf 23.

De vrije uiteinden van de armen 35 en 37 zijn onderling verbonden met behulp van een veermechanisme 39, dat tracht de desbetreffende uiteinden van de armen 35 en 37 naar elkaar toe te bewegen, zodat de nok-rollen 36 en 38 in stevig contact worden gehouden met de buitenomtrekken van de nokkenschijven 22 resp. 23.

Aan de arm 37 is een uiteinde van een koppelstang 40 scharnierend gekoppeld. Het vrije uiteinde van de koppelstang 40 is met een zich evenwijdig aan de as 19 uitstrekkende stang 41 verbonden met het ringvormig orgaan 18.

Zoals verder uit figuur 2 blijkt is in de buitenomtrek van het het ringvormige orgaan 17 ondersteunende ringvormig orgaan 18 een een gegolfd verloop bezittende geleidingsgleuf 42 aangebracht, waarin aan het ringvormig orgaan 17 bevestigde horizontaal en radiaal ten opzichte van de hartlijn van de as 19 verlopende geleidingspennen 43 ingrijpen.

I Indien de as 19 in draaiing wordt gebracht zullen de nokken schi jven 22 en 23 en 24 en 25 eveneens in draaiing worden gebracht in de richting volgens pijl A. Het zal duidelijk zijn, dat tengevolge van deze draaibeweging van de as 19 zowel de armen 27 en 30 als de armen 35 en 37 om de desbetreffende assen 28 en 31 heen en weer zullen worden ver zwenkt.

' Dientengevolge worden ook de koppelstangen 33 en 40 met de daaraan bevestigde stangen 34 en 41 heen en weer bewogen, zoals aangeduid met behulp van de dubbele pijlen B.

Het heen en weer bewegen van de met het ringvormige orgaan 14 verbonden stang 34 bewerkstelligt een heen en weer gaande verdraaiing van het ringvormige orgaan 14 en de daaraan bevestigde grijporganen 16 om de i hartlijn van de as 19, zoals aangeduid met behulp van de dubbele pijl C. Daarbij is de grootte van de slag, welke een aan het ringvormig orgaan 14 bevestigde arm 15 met het daarmede verbonden grijporgaan uitvoert gelijk aan de hartafstand tussen twee naburige steunorganen 13.

De heen en weer gaande beweging van de stang 41 wordt overge-) bracht op het ringvormige orgaan 18, zodat ook dit ringvormige orgaan 18 heen en weer wordt gedraaid om de hartlijn van de as 19, zoals aangeduid met behulp van de dubbele pijl E. Daar het ringvormige orgaan 17 met behulp van de pennen 43 is geleid in de golfvormige gleuf 42 zal deze heen en weer gaande beweging van het ringvormige orgaan 18 ook een op en neer gaande i beweging van het ringvormige orgaan 17 veroorzaken. Daar het ringvormige orgaan 14 door het ringvormige orgaan 17 wordt ondersteund zal dientengevolge ook het ringvormige orgaan 14 in verticale richting evenwijdig aan de as 19 op en neer worden verplaatst, zoals aangeduid met behulp van de dubbele pijl D.

) De uitvoering is zodanig getroffen, dat in de ruststand van de grijporganen 16 deze, gezien in de lengterichting van de as 19, midden tussen de steunorganen 13 zijn gelegen en daarbij hun hoogste stand innemen. Voor het verplaatsen van op de steunorganen rustende schijfvormige registratiedragers van een steunorgaan 13 naar een daarop volgend steun-i orgaan 13 worden de grijporganen 16 gezien in figuur 2 eerst in een eerste richting, bijvoorbeeld in de richting van de wijzers van de klok verdraaid, zodanig, dat de grijporganen 16 tot boven de desbetreffende steunorganen worden verzwenkt in een voor het grijpen van de op de desbetreffende steunorganen gelegen dragers geschikte stand. Nadat de grijporganen 16 de desbe-) treffende dragers hebben beetgepakt wordt het ringvormig orgaan 14 met de drager in een tegengestelde richting, dus dan tegen de wijzers van de klok in verzwenkt, tot de grijporganen 16 met de door de grijporganen gedragen dragers in een stand zijn gekomen, waarin de dragers op een volgend steunorgaan kunnen worden afgegeven. Daarna wordt het ringvormig orgaan 14 met > de daardoor ondersteunde grijporganen 16 weer in de eerste richting teruggedraaid tot de grijporganen 16, gezien in de richting van de as 19, weer midden tussen de steunorganen 13 zijn gelegen. Daarop kan het bewerken en/of controleren van de schijfvormige registratiedragers in de desbetreffende stations weer een aanvang nemen.

De uitvoering van de bovengenoemde nokschijven 22, 23 en 24, 25 is daarbij zodanig getroffen, dat de grijporganen sneller worden verplaatst indien zij geen registratiedragers ondersteunen, dan indien zij een regi-stratiedrager dragen, zodat zo kort mogelijke transporttijden kunnen worden gerealiseerd.

Eventueel kan men onder gebruikmaking van hiervoor geschikte aandrijfmiddelen de armen 15 radiaal telescopisch in en uitschuifbaar uitvoeren, zodat de stations op verschillende afstand van de as 19 kunnen worden opgesteld.

In de figuren 3-5 zijn onderdelen weergegeven van de in station 3 opgestelde inrichting voor het aanbrengen van al dan niet transparante lak op de bovenzijde van een schijfvormige registratiedrager, welke is geplaatst op het in het desbetreffende station opgestelde steunorgaan 13. Zoals uit figuren 3 en 4 blijkt is in het station 3 het steunorgaan 13 gelegen in een komvormige uitsparing 44, welke bijvoorbeeld excentrisch is aangebracht in een bijvoorbeeld een ronde doorsnede bezittend frame 45. Andere vormgevingen zijn uiteraard ook denkbaar.

In de buitenomtrek van het frame 45 is een rondlopende groef 46 aangebracht. In deze groef grijpen excentrische grendelschijven 47 aan, welke verdraaibaar zijn om zich verticaal uitstrekkende assen en met behulp waarvan het frame 45 aan het gestel 1 losmaakbaar is vastgeklemd.

Zoals in figuur 5 is weergegeven is het steunorgaan 13 bevestigd aan het uiteinde van een tijdens normaal bedrijf in het frame 45 draaibaar gelegerde as 48, welke aan zijn van steunorgaan 13 afgekeerde ondereinde is voorzien van uitstekende nokken 49. Deze nokken 49 grijpen in overeenkomstige uitsparingen van een verticaal staande uitgaande as 50 van een aan het gestel 1 bevestigde aandrijfmotor 51.

In het frame 45 is verder een verticaal staande as 52 gelegen aan het boveneinde waarvan een arm 53 is bevestigd.

Aan het ondereinde van de as 52 is een lip 54 bevestigd, die grijpt in een overeenkomstig gevormde uitsparing van de uitgaande as 55 van een aan het gestel 1 bevestigde motor 56.

Op een in de as 52 aangebrachte, niet nader weergegeven door- tocht is met behulp van een snelkoppeling 57 een uiteinde aangesloten van een 1 aktoevoerleiding 58, die met zijn andere einde is aangesloten op een lak bevattende houder, die is uitgerust met een filter en een pomp, en die gemakkelijk uitwisselbaar in het gestel 1 is opgesteld.

Via de in de as 52 aangebrachte doortocht en een verdere in de arm 53 aangebrachte doortocht staat de leiding 58 in verbinding met een aan het vrije uiteinde van de arm 53 aangebracht 1akafvoermondstuk 59.

Nadat op de hierboven beschreven wijze een schijfvormige registratiedrager 60 op het in de komvormige uitsparing 44 gelegen steun-orgaan 13 is gelegd en het boven omschreven transportorgaan is teruggedraaid in zijn ruststand kan met behulp van de motor 56 de arm 53 worden verzwenkt in een stand, waarin het lak-afgiftemondstuk 59 boven de drager 60 is gelegen in een punt, dat althans nagenoeg ter hoogte is gelegen van de binnenste begrenzing van de op de desbetreffende drager aan te brengen al dan niet transparante laklaag.

Vervolgens wordt met behulp van de motor 51 het steunorgaan 13 met de daarop liggende drager 60 in draaiing gebracht onder het gelijktijdig toevoeren van lak via het mondstuk 59, zodat een dunne ringvormige lakrups op de drager 60 wordt gelegd. Daarna wordt de draaiing van het steunorgaan 13 met de daarop liggende schijf 60 stopgezet en wordt de arm 53 teruggezwenkt naar de in figuur 4 weergegeven stand, waarna de desbe- . treffende drager 60 naar het volgende, hieronder nader te bespreken station 4 kan worden getransporteerd op de hierboven beschreven wijze.

Na het uit de groef 46 verzwenken van de excentrische schijven 47 kan de bewerkingseenheid voorzien van het frame 45 met de daarin ondersteunde assen 48 en 52 en de door deze assen 48 en 52 ondersteunde organen omhoog worden getild om van de inrichting te worden afgenomen. Daarna kan dit frame 45 met de daardoor ondersteunde organen en de daarmede gekoppelde lak bevattende houder worden verwijderd. Op dezelfde wijze kan een soort-i gelijk frame met aangekoppelde lak bevattende houder weer op de in de figuren 3 en 4 gedeeltelijk weergegeven wijze op het gestel 1 worden aangebracht, waarbij gelijktijdig weer een verbinding tussen de assen 48 en 52 met de motoren 51 .en 56 tot stand wordt gebracht. Zodoende kan op snelle en eenvoudige wijze van het toepassen van een laksoort op een andere laksoort i worden overgegaan.

Zoals verder nog in figuur 3 is weergegeven is in de komvormige uitsparing 44 een temperatuursensor 61 opgesteld voor het meten van de temperatuur van de drager 60 in het station 3 waar de lak wordt aangebracht. Zoals uit figuur 3 duidelijk zal zijn wordt tijdens bedrijf de sensor 61 afgeschermd door de daarboven liggende gemetalliseerde drager 60, zodat de sensor niet beïnvloed wordt door bijvoorbeeld in de nabijheid van de inrichting opgestelde lichtbronnen of dergelijke, daar de metaal laag op de drager de omgevingsstraling blokkeert. Dit draagt bij tot een betrouwbare temperatuurmeting.

Afhankelijk van de waargenomen temperatuur kan bijvoorbeeld de hoeveelheid in station 3 toegevoerde lak en/of het toerental waarmede de drager 60 in het volgende station 4 in draaiing wordt gebracht voor het verspreiden van de lak over het oppervlak van de drager worden beïnvloed om een optimale bedekking en een zo gelijkmatig mogelijke verspreiding van de lak over het gewenste oppervlak van de drager te verkrijgen.

Zoals weergegeven in figuren 6 en 7 is in het station 4 een uit een tweetal op elkaar gevormde schaal vormige delen 62 en 63 opgebouwd frame 64 opgesteld. In het onderste schaalvormige deel 63 is een rondlopende groef 65 aangebracht waarin voor het vastklemmen van het frame 64 aan het gestel 1 met de in figuren 3 en 4 weergegeven excentrische schijven 46 overeenkomende excentrische schijven 66 zijn opgenomen. Ook deze excentrische schijven 66 vormen dus vergrendelmiddelen, met behulp waarvan het frame 64 gemakkelijk en snel losneembaar aan het gestel 1 kan worden vastgeklemd.

De schalen 62 en 63 van het frame 64 begrenzen een komvormige uitsparing 67 waarin het bij het station 4 behorende steunorgaan 13 met een daaraan bevestigd plaatvormig orgaan 68 voor het ondersteunen van de drager 60 is opgesteld.

De met het steunorgaan 13 verbonden as 48 is hier weer op soortgelijke wijze als hierboven uiteengezet met behulp van uitstekende nokken 49 gekoppeld met de uitgaande as van een aan het gestel 1 bevestigd overbrengingsmechanisme 69 met behulp waarvan het steunorgaan 13 in draaiing te brengen is vanaf een aandrijfmotor 70.

Indien een drager 60, waarop een lakrups is aangebracht zoals hierboven beschreven, op het steunorgaan 13 en het daaraan bevestigde plaatvormige orgaan 68 is geplaatst zal de drager 60 met een hoog toerental in draaiing worden gebracht, zodat de lak zich gelijkmatig over het boven oppervlak van de plaat in buitenwaartse richting zal verplaatsen. Teveel aan lak zal van de buitenrand van de drager 60 worden afgeslingerd en worden opgevangen door de wanden van de uitsparing 67. Een overmaat aan lak kan via in het schaal vormige deel 63 aangebrachte doortochten 70 en een afvoerleiding 71 worden afgevoerd.

Het zal duidelijk zijn, dat ook de bewerkingseenheid voorzien van het frame 64 met de daarin gelegerde as 48, steunorgaan 13 en plaatvormig deel 68 bij wisseling van laksoort gemakkelijk en snel kan worden verwijderd en vervangen door een ander soortgelijk frame 64 om bijvoorbeeld snelle omschakeling op een andere serie registratiedragers mogelijk te maken. Uiteraard kan het snel uitwisselbare frame 64 met bijbehorende organen in principe ook een andere opbouw bezitten.

In station 5 wordt de op de bovenbeschreven wijze aangebrachte laklaag uitgehard en/of gedroogd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in figuur 8 weergegeven inrichting. De inrichting omvat een kast 72, waarin een een reflector 73 opnemend huis 74 is aangebracht. De reflector 73 is aan zijn onderrand voorzien van een uitstekende flens 75 die tegen de onderzijde van het huis 74 is vastgeklemd met behulp van een klemring 76.

Voor de doorvoer van een buisvormige UV-lichtbron 77, welke door het huis 74 wordt ondersteund is nabij de bovenzijde van de reflector 73 in de reflector 73 een opening 78 aangebracht, via welke de door de reflector 73 omgeven ruimte tevens in open verbinding staat met het inwendige van het huis 74. Op het huis 74 is een leiding 79 aangebracht waarop een niet nader weergegeven afzuiginrichting is aangesloten voor het afzuigen van lucht uit ' het inwendige van het huis 74 en daarmede ook uit het inwendige van de reflector 73.

Zoals verder schematisch in figuur 8 is weergegeven kan met behulp van een grijporgaan 16 een schijfvormige registratiedrager op een onder de kast 72 gelegen steunorgaan 13 van het station 5 worden geplaatst.

I Om voor het drogen en/of harden van de lak de schijf vormige registratiedragers in de gewenste stand ten opzichte van de reflector 73 te brengen is in station 5 het steunorgaan 13 in hoogterichting verplaatsbaar op de schematisch in figuur 9 weergegeven wijze. Zoals in deze figuur is weergegeven is het steunorgaan 13 bevestigd aan het boveneinde van een i verticale stang 80, die verschuifbaar is geleid in een aan het gestel 1 bevestigde geleidingsbus 81. Aan het ondereinde van de stang 80 is een uiteinde van een koppelstang 82 scharnierend gekoppeld. Het andere uiteinde van de koppelstang 82 is gekoppeld met een schijf 83 in een op afstand van de draaiingsas van de schijf gelegen punt. De schijf 83 is met behulp van een riem 84 in draaiing te bregen met behulp van een aan het gestel 1 bevestigde electromotor 85. Het zal duidelijk zijn, dat indien met behulp van de stappenmotor 85 de schijf 83 vanuit de in figuur 9 weergegeven stand over een halve omwenteling wordt verdraaid met steunorgaan 13 vanuit zijn in figuur 9 weergegeven onderste stand zal worden verplaatst naar zijn bovenste stand, waarin de door het steunorgaan 13 ondersteunde drager 60 een voor het drogen en/of uitharden geschikte stand ten opzichte van de reflector 73 binnen de ring 76 zal innemen.

Door toepassing van een een omwentelingslichaam vormende reflector op de hartlijn waarvan een lichtbron verticaal is opgesteld kan een gelijkmatige bestraling van het te drogen en/of uit te harden oppervlak van de drager 60 worden bewerkstelligd zonder dat het daarbij noodzakelijk is de drager te roteren.

Dit in tegenstelling met tot nu toe gebruikelijke constructies waar een registratiedrager wordt gedraaid onder een een lineaire strook belichtende lamp.

Verder is gelijktijdig met een belichting van het bovenvlak een belichting van de zijrand te bewerkstelligen, zodat niet, zoals bij de tot nu toe gebruikelijke inrichtingen een of meer extra lichtbronnen en/of spiegels moeten worden aangebracht om op de zijrand aanwezige lak te drogen en/of uit te harden.

Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een korte buislamp, hetgeen bijdraagt tot een compacte opbouw.

Om ongewenste verhitting van het in het station 5 opgestelde steunorgaan resp. een op dit steunorgaan rustende drager 60 te voorkomen, indien door een of andere reden de machine langere tijd stilstaat kan men de uitvoering zodanig treffen, dat de reflector 73 en de lichtbron 72 in hoogterichting ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn. Indien dan bij stilstaande machine bijvoorbeeld de reflector 73 over enige afstand ten opzichte van de lichtbron 77 omlaag zal worden bewogen zal de lichtbron 77 althans grotendeels buiten het brandpunt van de reflector 73 komen te liggen en daardoor een bestraling van een eventueel in het station 5 aanwezige drager 60 althans nagenoeg geheel kunnen worden vermeden, waardoor ongewenste oververhitting van de drager 60 kan worden vermeden.

Ook zal het mogelijk zijn om tussen de lamp 77 en de drager 60 een U.V. straling doorlatend filter 76' bijvoorbeeld glasfilter aan te brengen om te sterke verhitting van de registratiedrager te voorkomen.

Een te sterke verhitting van de registratiedrager kan bijvoorbeeld ook worden tegengegaan door de reflector zodanig uit te voeren dat de reflector U.V. straling reflecteert, echter transparant is voor andere straling.

Verder zal de inrichting volgens de uitvinding bij voorkeur zijn voorzien van middelen, welke het vermogen van de lamp op een lager niveau, bijvoorbeeld 50% van het normale bedrijfsvermogen schakelen, gedurende die periodes tijdens bedrijf, waarin de lamp niet direct wordt benut voor het drogen en/of uitharden van op de registratiedrager aangebrachte lak.

In plaats van de hierboven beschreven U.V. lamp is het denkbaar om bij de inrichting volgens de uitvinding voor het uitharden en/of drogen van de lak een bewerkingseenheid te gebruiken, die voorzien is van een warmtebron.

Indien gewenst kan op de zo gedroogde en/of uitgeharde laklaag in station 7 met behulp van een daar opgestelde bewerkingseenheid een i bedrukking worden aangebracht, welke bedrukking in station 8 weer op de bovenbeschreven wijze met een geschikte bewerkingseenheid kan worden gedroogd.

In bijvoorbeeld station 10 kan de in de figuren 10 en 11 weergegeven bewerkingseenheid worden opgesteld voor het controleren van de i registratiedrager. Deze bewerkingseenheid omvat een tweetal lichtbronnen 86 en 87, die de drager 60 vanaf de onderzijde belichten volgens een radiaal verlopende lijn, zoals duidelijk zal zijn uit de in figuur 11 weergegeven schematische perspectivische opstelling.

Het vanuit de lichtbron 86 op de onderzijde van de drager 60 ) opvallende licht wordt teruggekaatst naar een camera 88, terwijl het vanaf de lichtbron 87 op de onderzijde van de drager 60 opvallende licht door de drager wordt teruggekaatst naar een camera 89. Tijdens het aftasten wordt de drager 60 geleidelijk rondgedraaid, zodat het gehele oppervlak van de drager 60 kan worden afgetast. Afhankelijk van de aard van het door de j camera's 88 en 89 ontvangen teruggekaatste licht kan worden vastgesteld of de drager al dan niet aan de gestelde eisen voldoet.

Door volgens de uitvinding gebruik te maken van twee lichtbronnen, die de registratiedrager onder verschillende hoek bestralen en van twee camera's die ieder het vanaf een lichtbron uitgezonden en door de geluiddrager teruggekaatste licht opvangen is een zekere correlatie vast te stellen uit de signalen, die worden afgeleid uit het door de camera's opgevangen licht, waardoor onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende fouten en in vele gevallen ook de aard van de fout direct kan worden vastgesteld.

Volgens de uitvinding wordt in plaats van, zoals tot nu toe gebruikelijk, gebruik te maken van halogeenlampen en/of fluorescerende lampen voor het belichten van de plaat, gebruikt gemaakt van licht afgevende diodes. Verrassenderwijs is gebleken, dat door het gebruik maken van licht afgevende diodes en een systeem van twee cylindrische lensen een bijzonder gelijkmatige belichting van de dragers 60 kan worden bewerkstelligd, zodat een veel nauwkeurigere bepaling van eventueel in het oppervlak van de drager 60 aanwezige fouten uitgevoerd kan worden, terwijl tevens de levensduur van dergelijke licht afgevende diodes aanzienlijk langer blijkt te zijn dan die van de tot nu toe gebruikelijke halogeenlampen of fluorescerende lampen.

Bij voorkeur is de uitvoering zodanig, dat het van ëën lichtbron afkomstige licht op de registratiedrager gepolariseerd is terwijl de camera is voorzien van een kwart labda plaat en analysator waardoor bij afwezigheid van dubbele breking in de drager er geen licht door de camera zal worden waargenomen, zodat het door de camera waargenomen licht een maat is voor de in de drager aanwezige dubbele breking. Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld beide lichtbronnen de registratiedrager langs dezelfde lijn belichten zal het duidelijk zijn, dat zij de registratiedrager in op afstand van elkaar gelegen punten kunnen belichten, waarbij uiteraard bij de verwerking van de t.g.v. de belichting verkregen gegevens deze afstand i moet worden verrekend.

Afhankelijk van de kwaliteit van een onderzochte drager 60 worden in het station 10 signalen opgewekt, zodanig, dat afgekeurde dragers 60 het station 11 op een bijvoorbeeld in dit station 11 opgestelde spil worden gestapeld, terwijl goedgekeurde dragers in station 12 bijvoorbeeld > op een in dit station opgestelde spil worden gestapeld.

Volle spillen worden uit de desbetreffende stations 11 en 12 met op zich bekende en hier niet nader te beschrijven middelen afgevoerd.

De verschillende bewerkingseenheden, zoals bijvoorbeeld een uithard- en/of drooginrichting, een drukinrichting of dergelijke zijn bij voorkeur uitgevoerd als modulaire, gemakkelijk bij een gewenst station op het gestel 1 aan te brengen resp. van het gestel 1 te verwijderen eenheden, zodat de inrichting gemakkelijk en snel aan te passen is aan de aan het fabrikageproces gestelde eisen, zoals bijvoorbeeld bij omschakeling op een anders gekleurde laklaag en/of anders te bedrukken registratiedrager. Ook onderhoud en reparatie wordt vereenvoudigd en versneld, daar een bewerk-i ingseenheid waaraan onderhoud of reparatie moet worden gepleegd, uitgewisseld kan worden voor een overeenkomstige bewerkingseenheid. Zo kunnen bijvoorbeeld ook meerdere drukinrichtingen en/of belichtingsinrichtingen en/of verwarmingsinrichtingen worden aangebracht. Dit geeft de mogelijkheid tot twee kleuren druk of de mogelijkheid van het gereed maken van de ene drukinrichting terwijl de andere in bedrijf is. Zoals verder nog uit figuur 1 duidelijk zal zijn kunnen ter plaatse van de gestippeld aangegeven armen 15' nog verdere armen met daaraan bevestigde grijporganen 16 worden aangebracht evenals ter hoogte van deze armen aangebrachte verdere stations.

Door gebruikmaking van de inrichting volgens de uitvinding is i dan ook een grote flexibiliteit in de bewerking van de schijfvormige registratiedragers te bewerkstelligen.

Doordat de de dragers verplaatsende armen 15 in de ruststand tussen de opeenvolgende stations zijn gelegen kunnen in de desbetreffende stations, indien noodzakelijk, door de steunorganen ondersteunde schijf-i vormige registratiedragers zonder bezwaren op en neer worden bewogen evenals daartoe in aanmerking komende delen van de de schijfvormige registratiedragers bewerkende en/of onderzoekende inrichtingen.

Aangezien verder althans enige van de bewerkingseenheden gemakkelijk uitwisselbaar zijn kan de inrichting snel en eenvoudig bij ) wisseling van de beoogde bewerking van de registratiedragers worden aangepast terwijl ook onderhoud en/of reparatie van de bewerkingseenheden geen stilstand van de gehele inrichting tot gevolg behoeft te hebben.

Claims (21)

1. Inrichting voor het bewerken van schijfvormige registratie-dragers voorzien van een aantal bewerkingsstations met steunorganen voor i het ondersteunen van de schijfvormige registratiedragers in de bewerkingsstations en transportmiddelen met behulp waarvan de schijfvormige registratiedragers van het ene bewerkingsstation naar het andere bewerk-ingsstation kunnen worden verplaatst, met het kenmerk, dat de transportmiddelen zijn uitgevoerd met onderling gekoppelde, en gezamenlijk aan te l drijven grijporganen voor het gelijktijdig beetpakken en verplaatsen van de registratiedragers tussen de bewerkingsstations, welke tenminste gedeeltelijk zijn uitgerust met gemakkelijk uitwisselbare bewerkingseenheden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steunorganen voor de schijfvormige registratiedragers langs een gekromde baan en I met althans nagenoeg gelijke onderlinge hoekafstanden van elkaar zijn opgesteld en de transportmiddelen een om een verticale draaiingsas draaibaar transportorgaan omvatten, dat is uitgerust met grijporganen voor het beetpakken en verplaatsen van de schijfvormige registratiedragers tussen de verschillende bewerkingsstations, en aandrijfmiddelen voor het draaibare ) transportorgaan zodanig zijn uitgevoerd, dat vanuit een ruststand van het transportorgaan waarin de grijporganen, gezien in de richting van de verticale draaiingsas, tussen de bewerkingsstation zijn gelegen, het transportorgaan in een eerste richting verdraaibaar is om de grijporganen boven in de bewerkingsstation gelegen schijfvormige registratiedragers te i kunnen brengen om deze op te nemen, het transportorgaan vervolgens in tegengestelde richting verdraaibaar is om de schijfvormige registratie-dragers van een bewerkingsstation naar een volgend bewerkingsstation over te kunnen brengen en daarna het transportorgaan weer in de eerste richting terug naar de ruststand verdraaibaar is. ) 3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het transportorgaan een om de draaiingsas draaibaar ringvormig orgaan omvat, waarmede de grijporganen zijn verbonden, en dat met behulp van een nok-mechanisme heen en weer verzwenkbaar is.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het ring- ) vormige orgaan verdraaibaar wordt ondersteund door een tweede ringvormig orgaan, dat draaibaar is ten opzichte van een derde ringvormig orgaan en waarbij het tweede of het derde ringvormige orgaan is voorzien van een golfvormige geleidingsbaan, waarin een met het derde of tweede ringvormige orgaan verbonden volgorgaan samenwerkt, terwijl het derde ringvormige orgaan met behulp van een nokmechanisme heen en weer verzwenkbaar is.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat een nokmechanisme is voorzien van een tweetal met een aandrijfas verbonden nokkenschijven, die samenwerken met volgorganen, die zijn bevestigd aan armen, die verzwenkbaar zijn om zich evenwijdig aan de aandrijfas uitstrekkende zwenkassen en die aan weerszijden van de nokkenschijven zijn opgesteld, terwijl de van de zwenkassen afgekeerde einden van de armen zijn verbonden door een de armen naar elkaar toe trekkend veermechanisme.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een tweetal armen met behulp van een koppelstang en een verbindingsstaaf met een verdraaibaar ringvormig orgaan zijn verbonden.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de grijporganen zijn bevestigd aan telescopisch uitschuifbare armen.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in een station voor het aanbrengen en/of verspreiden van lak op een registratiedrager een bewerkingseenheid is aangebracht, die is voorzien van een gemakkelijk afneembaar frame, dat het steunorgaan van het desbetreffende station ondersteunt, waarbij het steunorgaan is opgesteld in een in het frame gevormde uitsparing van een zodanige afmeting, dat een op het desbetreffende steunorgaan geplaatste schijfvormige registratiedrager met zijn bovenvlak onder de bovenste begrenzing van de uitsparing is gelegen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat in een station voor het aanbrengen van lak op de schijfvormige registratiedrager een verzwenkbare arm wordt ondersteund door het frame, waarbij de arm i verzwenkbaar is tussen een eerste buiten gebruik stand waarin de arm in bovenaanzicht gezien naast de uitsparing in het frame is gelegen en een tweede stand voor het aanbrengen van lak op de schijfvormige registratie-drager, in welke stand een lak-afvoeropening is gelegen ter hoogte van de binnenste begrenzing van een op de schijfvormige registratiedrager aan te i brengen laklaag.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat in het station voor het opbrengen van de lak een temperatuurvoel er is aangebracht voor het vaststellen van de temperatuur van de registratiedrager en voor het afhankelijk van de gemeten temperatuur bewerkstelligen van een signaal voor beïnvloeding van bewerkingsparameters in hetzelfde en/of een ander station.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de temperatuurvoeler zodanig is opgesteld, dat deze bij het aanbrengen van lak op de registratiedrager door de registratiedrager is afgeschermd.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 8-11, met het kenmerk, dat het gemakkelijk afneembaar frame via een leiding is verbonden met een gemakkelijk uitwisselbaar in de inrichting aangebrachte leiding.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 8-12, met het kenmerk, dat volgend op de inrichting voor het aanbrengen van de lak in een verder station een bewerkingseenheid is aangebracht, voorzien van een frame met door het frame ondersteund steunorgaan, waarbij het steunorgaan met hoog toerental aan te drijven is om de lak over het oppervlak van de registratiedrager te verspreiden.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht om het toerental van het steunorgaan in het station voor het verspreiden van de lak over het oppervlak van de regi strati edrager te regelen in afhankelijkheid van de temperatuur gemeten in het station waar de lak op de registratiedrager wordt aangebracht.

15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een station voor het drogen en/of uitharden van een op de schijfvormige registratiedrager aangebrachte bedekking, waarbij in dit station een bewerkingseenheid is aangebracht, die is voorzien van een een omwentelingslichaam vormende reflector met een althans nagenoeg in het brandpunt van de reflector verticaal opgestelde buisvormige lichtbron, een en ander zodanig, dat het door de lichtbron uitgestraalde licht door de reflector gelijkmatig over het oppervlak van de registratiedrager wordt verspreid.

15. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat in de reflector een UV-lichtbron is opgesteld.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat tussen de UV-lichtbron en het steunorgaan voor de registratiedrager een alleen UV- licht doorlatende filter is opgesteld.

18. Inrichting volgens een der conclusies 15-17, met het kenmerk, dat de reflector en de lichtbron relatief ten opzichte van elkaar in hoogterichting verstelbaar zijn, zodanig, dat de reflector ten opzichte van de lichtbron in een stand te brengen is, waarin althans het grootste gedeelte van het door de lichtbron uitgestraalde licht niet op een zich in het desbetreffende station bevindende schijfvormige registratiedrager wordt teruggekaatst.

19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in althans een van de stations middelen zijn aangebracht om een steunorgaan voor het ondersteunen van de schijfvormige registratie-drager in hoogterichting te verstellen.

20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een station, waarin de bewerk-ingseenheid een tweetal lichtbronnen omvat, die ieder een oppervlak van een schijfvormige registratiedrager in het desbetreffende station volgens een radiaal verlopende lijn belichten waarbij de belichting van de regi-stratiedrager door de beide lichtbronnen onder verschillende hoeken plaatsvindt en verder twee camera's zijn opgesteld die ieder het vanaf een lichtbron afkomstige door de registratiedrager teruggekaatste licht ontvangen ter bepaling van de kwaliteit van de geluiddrager, terwijl middelen zijn aangebracht voor het geven van een goedkeur- of afkeursignaal afhankelijk van het door de camera's waargenomen lichtbeeld.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat een licht-i bron wordt gevormd door een licht afgevende diode.

22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een station voor afvoer van afgekeurde schijfvormige registratiedragers en een station voor afvoer van goedgekeurde regi stratiedragers.