NL9101412A - Reinigingslansinrichting voor het reinigen van pijpenbundels van warmtewisselaars. - Google Patents

Description

REINIGINGSLANSINRICHTING VOOR HET REINIGEN VAN PIJPENBUNDELS VAN WARMTEWISSELAARS

De uitvinding heeft betrekking op een reinigings-lansinrichting voor het reinigen van pijpenbundels van warmtewisselaars.

Bij een op zichzelf bekende reinigingslansinrichting voor het reinigen van pijpenbundels van warmtewisselaars, wordt een aantal van spuitkoppen voorziene lansen elk door een pijp van de pijpenbundel geschoven, waarbij reinigings-water onder hoge druk door de spuitkop naar buiten komt. Hierdoor worden afzettingen in de pijpen van de pijpenbundel verwijderd.

Wanneer de spuitkoppen van de lansen over de gehele lengte door de pijpen zijn geschoven, worden de lansen weer teruggetrokken en opnieuw in een aantal andere pijpen van de pijpenbundel gestoken om ook deze te reinigen. Aldus worden achtereenvolgens alle pijpen van de pijpenbundel gereinigd. De toevoer van het reinigingswater onder hoge druk geschiedt via een aan het einde van de spuitlansen tegenover de spuitkoppen, verbonden hogedrukslang. Deze hogedrukslang is op een trommel gewikkeld en door het heen en weer aandrijven van deze trommel wordt de slang af- en opgerold, waarbij door een geschikte geleiding de lansen heen en weer bewegen. Bij het afrollen van de slang worden de lansen dus vooruit geduwd, zodat in de slang een in zijn langsrichting werkende duwkracht optreedt. Het is gebleken dat het op de beschreven wijze telkens afwikkelen en weer opwikkelen van de hogedrukslang ernstige problemen met zich meebrengt. Bij de stand van de techniek is de levensduur van de slang beperkt.

De uitvinding beoogt nu dit bezwaar te verhelpen.

De reinigingslansinrichting volgens de uitvinding omvat een gestel, een door het gestel gedragen langwerpige geleiding, een nabij een achtereinde van de geleiding roteerbaar aan het gestel gemonteerde slangtrommel, een met één einde met de slangtrommel verbonden hoge-drukslang, die aan zijn andere einde een met de geleiding samenwerkend en daarlangs verplaatsbaar koppelelement draagt, een in het verlengde van de slang met het koppelelement verbonden bundel spuitlansen die aan hun vrije einde spuitkoppen dragen, en aandrijfmiddelen voor het in afwikkelzin en opwikkelzin aandrijven van de slangtrommel, voor het van de slangtrommel afwikkelen resp. daarop opwikkelen van de slang en voor het, tenminste bij het afwikkelen synchroon daarmee langs de geleiding aandrijven van het koppelelement, zodanig dat daarbij het zich tussen het koppelelement en de slangtrommel uitstrekkende gedeelte van de slang in langsrichting in hoofdzaak vrij is van trek- en drukbelastingen. Hierdoor behoeft de slang niet meer gedimensioneerd te zijn voor het opnemen van de drukkrachten bij het uitschuiven van de lansen. Eigen stijfheid van de slang in langsrichting is dus overbodig, zodat een slang toegepast kan worden die buigzaam is en zich goed op de trommel laat opwikkelen en daarvan afwikkelen. Het koppelelement behoeft niet met het opwikkelen van de slang aangedreven te worden aangezien de bij het opwikkelen in normaal bedrijf optredende trekkrachten relatief gering en juist voldoende zijn om er voor te zorgen dat de slang goed op de trommel komt aan te liggen. Doordat niet meer de stijfheid van de slang een doorslaggevende factor is voor het goed functioneren van de inrichting, kan nu een slang worden gekozen die aan hoge eisen voldoet voor wat betreft de drukbestendigheid, zodat de veiligheid van de inrichting aan hoge eisen voldoet.

Een gunstige verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 2. Hierdoor wordt verzekerd dat de slang op een nauwkeurig bepaalde wijze op de trommel aanligt, zodat ongunstige belastingen door het onjuist aanliggen van de slang worden voorkomen.

Verdere gunstige ontwikkelen worden gekenmerkt in conclusie 3 en 4.

In de bedrijfssituatie neemt de diameter van de slang, ten gevolge van de hoge druk van het reinigingswater, welke vele honderden bar kan bedragen, enigszins toe. De hoge druk wordt ingeschakeld aan het begin van de uitgaande slag, ofwel bij begin van het van de trommel af rollen van de slang. Door de geringe diametervergroting grijpt de slang aan in de groef van de trommel, zodat deze onder nauwkeurig reproduceerbare omstandigheden afrolt. Hoewel dit niet met zekerheid is vastgesteld, is het waarschijnlijk dat door het (zeer geringe) opzwellen van de slang en door de ondersteuning in de groeven, in de opgerolde slang een trekspanning in langsrichting optreedt, die voor een zodanige klemming op de trommelomtrek zorgt, dat de slang nauwkeurig op de trommel blijft aanliggen.

Een zeer gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt in conclusie 5. Door gebruik te maken van slechts één aandrij fmotor die met de aangegeven overbrengingen de slangtrommel en de liertrommel aandrijft, wordt een rigoureus synchrone werking van de twee delen van de aandrijving bereikt. Het benodigde vermogen voor het aandrijven van de trommel en dat voor het aandrijven van het koppelelement wordt automatisch in de juiste verhouding over beide delen verdeeld.. Bij een grote tegendruk van de lansen zal een belangrijk deel van het vermogen van de aandrij fmotor op het koppelelement worden overgebracht, terwijl bijvoorbeeld wanneer de hogedrukpomp niet ingeschakeld is, aan de slangtrommel en het koppelelement elk juist zoveel vermogen wordt toegevoerd als het voor het overwinnen van de wrijving noodzakelijk is. Bij het opwikkelen van de slang wikkelt de lierkabel af en vraagt de liertrommel dus geen vermogen. Al het beschikbare aandrijfvermo-gen wordt aan de slangtrommel toegevoerd, zodat het terugtrekken van de spuitlansen met een relatief hoge snelheid kan gebeuren.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde tekeningen van een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding.

Figuur 1 toont een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting.

Figuur 2 toont een doorsnede volgens pijl II-II figuur 1.

Figuur 3 toont een aanzicht volgens pijl III in figuur 1, waarbij de slang volgens een diametraal vlak van de trommel doorgesneden is weergegeven.

De in figuur 1 in het algemeen met het verwijzings-cijfer 10 aangeduide inrichting is een voorkeursuitvoerings-voorbeeld van de uitvinding en omvat een gestel 11 dat in hoofdzaak gevormd wordt door een langwerpige buis die een geleiding vormt voor een nog nader te beschrijven koppelele-ment 12.

Tegen het in figuur 1 rechtereinde van het gestel 11 is een slangtrommel 2 tussen gestelplaten 3 roteerbaar gemonteerd. Zoals met name fig. 3 toont is de trommel 2 aan zijn buitenomtrek voorzien van een zich volgens een s-chroeflijn uitstrekkende groef 1, welke een deel-cirkelvor-mig profiel heeft met een diameter die in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de hogedrukslang 5. De hogedrukslang 5 is met één einde vast met de trommel verbonden nabij de centrale as daarvan. Door deze as wordt via een aansluiting 18 met een hogedrukpomp, reinigingsvloeistof onder hogedruk in de slang toegevoerd.

Het andere, vrije einde van de hogedrukslang 5 is met het eerder genoemde koppelelement 12 verbonden. Daar waar de hogedrukslang 5 de trommel verlaat is een, in het voorbeeld om een verticale as zwenkbare slanggeleiding 8 aangebracht.

In het verlengde van de slang 5 is met het koppelelement 12 een bundel spuitlansen 13 verbonden. Aan het van de trommel afgekeerde einde van het gestel 11 is een geleide blok 14 gemonteerd waarin voor elke spuitlans 13 een bus 15 is opgenomen. De bussen 15 van het geleide blok 14 zijn gerangschikt overeenkomstig te reinigen pijpen 16, de zogenaamde (pitch) in een warmtewisselaar 17. Het geleide blok 14 is verwisselbaar, zodat de positionering van de einden van de spuitlansen 13 aangepast kan worden aan een te reinigen warmtewisselaar.

Voor het reinigen van de pijpen 16 van de warmtewisselaar 17 wordt de inrichting met behulp van een hijskraan, waaraan de inrichting met behulp van de evenaar 19 is opgehangen, op de juiste positie voor de pijpen 16 van de warmtewisselaar 17 gehangen. De einde van de spuitlansen 13, die van niet getoonde spuitkoppen zijn voorzien, worden in de pijpen 16 gestoken. Na het inschakelen van de hogedrukpomp wordt vervolgens door hierna te beschrijven aandrijfmiddelen de bundel spuitlansen 13 in figuur 1 gezien naar links bewogen, waarbij dus de spuitkoppen door de pijpen 16 worden voortbewogen. Met het uit de mondstukken uittredende reini-gingswater onder hoge druk, worden afzettingen in de pijpen 6 losgemaakt en weggespoeld. Aan het einde van de slag, wanneer het kopstuk 12 tot nabij het geleideblok 14 is bewogen, wordt de hogedrukpomp uitgeschakeld en worden de s-puitlansen weer terug bewogen waarbij de hogedrukslang 5 op de trommel 2 wordt opgewikkeld. Nadat opnieuw de spuitlansen 16 voor een volgende reeks pijpen 16 is gepositioneerd, wordt de werking herhaald, totdat alle pijpen 16 van de warmtewisselaar 17 zijn behandeld.

De in het algemeen met 20 aangeduide aandrijfmiddelen bestaan uit twee delen. Het eerste deel zorgt voor het in afwikkelzin en opwikkelzin aandrijf van de slangtrommel 2 voor het respectievelijk van de slangtrommel afwikkelen respectievelijk daarop opwikkelen van de slang en een tweede deel voor het synchroon met de door het eerste deel van de aandrijfmiddelen verkregen beweging van de slang 5, aandrijven van het koppelstuk 12. Dat wil zeggen wanneer de slangtrommel 2 in afwikkelzin wordt aangedreven wordt het koppelstuk 12 tegelijkertijd in figuur 1 gezien naar links aangedreven, zodanig dat het zich tussen het koppelelement 12 en de slangtrommel 2 uitstrekkende gedeelte van de slang 5 in de langsrichting in hoofdzaak vrij is van trek- en drukbe-lastingen.

De aandrijfmiddelen 20 volgens het getoonde uitvoe-ringsvoorbeeld omvatten één aandrijfmotor voor beide genoem de delen. Deze aandrijfmotor 21 is bij voorkeur een hydraulische motor.

Op de uitgaande as van deze aandrijfmotor 21 zijn twee rondsels gemonteerd. Het eerste maakt deel uit van een eerste drijfwerk 22 voor het aandrijven van de trommel 2.

Dit drijfwerk omvat verder een kettingwiel 24 dat vast met de trommel 2 is gekoppeld en een ketting die over dit kettingwiel 24 en het betreffende rondsel op de as van de motor 21 is aangebracht. Het tweede drijfwerk 23 drijft een trommel 26 van een lier aan. Zoals uit de figuren blijkt werkt de liertrommel 26 samen met een lierkabel 27 die van de liertrommel 26 via een eerste geleidingspulley 28 en een tweede geleidings- en omkeerpulley 29 nabij het geleideblok 14 naar het koppelelement 12 loopt en daarmee is verbonden.

Dit tweede drijfwerk voor de liertrommel 26 omvat op overeenkomstige wijze als het eerste drijfwerk 22 een met de liertrommel 26 gekoppeld kettingwiel 25 en een over dit kettingwiel 25 en het bij behorende rondsel op de uitgaande as van de motor 21 aangebracht ketting.

De overbrengingsverhoudingen van het eerste drijfwerk en het tweede drijfwerk zijn zodanig gekozen dat de eerder beschreven synchrone werking wordt verkregen. De overbrengingsverhouding van het eerste drijfwerk verhoudt zich daartoe tot die van het tweede drijfwerk als de diame- ‘ ter van de liertrommel 26 tot de diameter van de slangtrom-mel 2. Hierdoor wordt dus bereikt dat de effectieve omtrek-snelheid van de liertrommel gelijk is aan de effectieve omtreksnelheid van de slangtrommel.

Voor toepassing van de uitvinding is het niet noodzakelijk dat gebruik gemaakt wordt van één enkele aandri j fmotor. De slangtrommel en de liertrommel kunnen bijvoorbeeld aangedreven worden door in serie geschakelde hydrostatische motoren met de juiste verhouding tussen rotatiesnelheid en volumestroom. Ook zou het koppelelement 12 in plaats van met een lier aangedreven kunnen worden met een hydraulische cilinder. Ook zou vast met de slangtrommel een liertrommel met dezelfde diameter kunnen zijn gekoppeld.

Het voordeel van het gebruik van één aandrijfmotor 21 met afzonderlijke drijfwerken ligt in een goede overzichtelijkheid en betrouwbaarheid van de constructie. Zoals eerder beschreven wordt het door de aandrijfmotor geleverde vermogen over de beide delen van de aandrijving verdeeld, overeenkomstig het gevraagde vermogen, zodat een efficiënt energiebeheer mogelijk is en bijvoorbeeld het opwikkelen van de slang bij teruggaande slag met een maximale snelheid kan geschieden.

Zoals de figuren ook duidelijk tonen, is een aantal drukrollen 6, in het getoonde voorbeeld 32, gelijkmatig verdeeld over de omtrek van de trommel 2 aangebracht. Deze rollen 6 zijn draaibaar tussen de gestelplaten 3 gelagerd.

De rollen 6 liggen op een zodanige diameter dat ten minste in de drukvrije toestand van de hogedrukslang 5 de op de trommel 2 opgerolde slang juist vrijloopt van de rollen 6.

De rollen 6 kunnen bijvoorbeeld van nylon zijn.

Claims (6)

1. Reinigingslansinrichting voor het reinigen van pijpenbundels van warmtewisselaars omvattende een gestel, een door het gestel gedragen langwerpige geleiding, een nabij een achtereinde van de geleiding roteerbaar aan het gestel gemonteerde slangtrommel, een met één einde met de slangtrommel verbonden hoge-drukslang, die aan zijn andere einde een met de geleiding samenwerkend en daarlangs verplaatsbaar koppelelement draagt, een in het verlengde van de slang met het koppelelement verbonden bundel spuitlansen die aan hun vrije einde spuitkoppen dragen, en aandrijf middelen voor het in afwikkelzin en opwikkelzin aandrijven van de slangtrommel, voor het van de slangtrommel afwikkelen resp. daarop opwikkelen van de slang en voor het, tenminste bij het afwikkelen synchroon daarmee langs de geleiding aandrijven van het koppelelement, zodanig dat daarbij het zich tussen het koppelelement en de slangtrommel uitstrekkende gedeelte van de slang in langsrichting in hoofdzaak vrij is van trek- en drukbelastingen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij in het oppervlak van de trommel een zich volgens een schroeflijn uitstrekkende groef is gevormd, welke een deel-cirkelvormige doorsnede heeft met een diameter die in hoofdzaak overeenkomt met de diameter van de slang.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het met de slangtrommel verbonden einde van de stijve slang gekoppeld is met een hogedrukpompinrichting en waarbij de diameter van de deel-cirkelvormige doorsnede van de groef in het trommeloppervlak in hoofdzaak overeenkomt met de diameter van de slang, in de toestand waarin deze niet door de hoge-drukpomp onder druk staat.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij langs nagenoeg de gehele omtrek van de trommel geleidingsrollen zijn aangebracht, die zich evenwijdig aan het trommeloppervlak uitstrekken en op een zodanige afstand van het trommel- oppervlak liggen dat in de niet onder druk staande toestand van de slang, deze rollen juist niet aan de slang raken.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de aandrijfmiddelen voor het koppelelement omvatten een lier met een aan het gestel gemonteerde liertrommel en een met het koppelelement verbonden lierkabel die op het koppelelement een trekkracht in de richting van de slangtrommel af kan uitoefenen, en de aandrijfmiddelen verder omvatten een door een drijfwerk met een eerste overbrengingsverhouding met de slangtrommel en een drijfwerk met een tweede overbrengingsverhouding met de liertrommel gekoppelde aandrijf-motor, waarbij de eerste en de tweede overbrengingsverhouding zich verhouden als de diameters van de liertrommel en de slangtrommel.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de drijfwerken kettingdrijf werken zijn. ψ