NL9002891A - Composteerinrichting met middelen voor een geforceerde luchttoevoer. - Google Patents

Description

Titel: Composteerinrichting met middelen voor een geforceerde luchttoevoer

De uitvinding heeft betrekking op een composteer-inrichting met middelen voor een geforceerde luchttoevoervoorzien van een ventilator en een luchttoevoerkanaal met eengeperforeerd wanddeel.

Bij een dergelijke bekende inrichting is voorzien ineen stortvlak voor te composteren materiaal, waarbij althanseen deel van dat stortvlak wordt gevormd door een geperforeerdvlak, dat de wand van een luchttoevoerkanaal vormt, waardoor¬heen middels een ventilator lucht wordt geblazen teneinde hetcomposteereffect in de gestorte berg materiaal te versnellenten opzichte van een niet geforceerd beluchte hoeveelheid tecomposteren materiaal. Ondanks de geforceerde beluchting dienthet materiaal om de composteringstijd tot ca. 4 maanden tebeperken nog meerdere malen te worden omgezet of losgemaakt,dat wil zeggen de berg materiaal moet worden afgegraven enelders weer worden gestort, hetgeen een arbeidsintensieve- enminder aangename bezigheid is. Een verder probleem bij dezecomposteringsmethode is het door de diverse bergen te compos¬teren materiaal in beslag genomen relatief grote oppervlakte.

Met de uitvinding wordt beoogd een composteerinrich-ting te verschaffen, waarmee het composteren aanzienlijk snel¬ler is door te voeren en die relatief weinig ruimte in beslagneemt.

Dit wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt, door¬dat de inrichting is voorzien van - een afsluitbaar, buisvormig vat met een gesloten omtreks-wand, een deksel en een bodem - een in het vat geplaatste buisvormige houder met een althansover een deel van zijn hoogte geperforeerde omtrekswand eneen geperforeerde bodem, en - een centraal binnen de houder opgestelde buis met eenalthans over een deel van zijn hoogte geperforeerde wand, eenafgesloten en een open uiteinde, waarbij tussen de bodem van het vat en de bodem van de houderten minste een luchttoevoerkanaal aanwezig is, dat in openverbinding staat met het open uiteinde van de buis en met tenminste een luchttoevoerkanaal tussen de omtrekswand van hetvat en de omtrekswand van de houder, welk kanalenstelsel inverbinding staat met de drukzijde van de ventilator, terwijlnabij het deksel van het vat een luchtafvoer vanuit de houderis aangebracht.

Door deze maatregelen is voorzien in een zeer veelzij¬dige, geforceerde beluchting. Deze vindt immers plaats vanafzowel de onderzijde als het buitenomtreksvlak alsmede vanuithet centrum van de houder, waardoor een optimaal werkend com-posteer-proces wordt verkregen, dat in enkele weken in plaatsvan enkele maanden kan zijn voltooid. Daarnaast geeft de com-posteerinrichting het te composteren materiaal een nauwkeurigomgrensde configuratie, zodat een aantal van dergelijke hou¬ders dicht naast elkaar geplaatst kan worden opgesteld, zodateen optimale benutting van het beschikbare oppervlak wordtverkregen. Vanwege de optimale beluchting kunnen daarbij rela¬tief hoge houders worden toegepast, waardoor het mogelijkwordt het benodigde oppervlak ten opzichte van de stand dertechniek met een factor 5 a 6 te verminderen, mede doordatomzetten of losmaken achterwege kan blijven.

Teneinde een zo gelijkmatig mogelijke geforceerde be¬luchting over de gehele hoogte van de houder te verkrijgen kanhet totale luchtdoorlaatoppervlak kleiner worden naarmate opeen hoger niveau in de houder wordt gekeken. Een goed resultaatis evenwel ook reeds te verkrijgen als overeenkomstig eenverdere uitvoeringsvorm van de uitvinding de omtrekswand van debuisvormige houder gezien vanaf het deksel van het vat overongeveer een kwart van zijn hoogte niet is voorzien van perfo¬raties, afgezien van die voor de verbinding met de luchtafvoer.

Voor het realiseren van het composteereffect kan con¬tinu verse lucht uit de omgeving worden aangezogen. Evenwelkunnen er zich in verband met temperatuur en vochtigheid vande lucht situaties voordoen, die het composteereffect nadelig beïnvloeden. Als er overeenkomstig een verdere uitvoeringsvormvan de uitvinding in is voorzien, dat zich in de luchtafvoereen regelklep bevindt, die de afvoerleiding in verbindingbrengt met de omgeving dan wel met de zuigzijde van de venti¬lator dan wel met zowel de omgeving als de zuigzijde van deventilator, is de mogelijkheid geschapen bedoelde nadeligefactoren weg te nemen, althans af te zwakken.

De afgevoerde lucht kan een minder aangename geur heb¬ben. In dat geval verdient het overeenkomstig een verdere uit¬voeringsvorm van de uitvinding de voorkeur, dat in de luchtaf¬voer voor de regelklep een filter is opgenomen, dat voorzienis van een uitschuifbare lade met een althans deels geperfo¬reerde bodem, die door lucht, stromend door het filter, moetworden gepasseerd, waarbij in de lade een laag gecomposteerdmateriaal is onder te brengen. Op deze wijze is de afgevoerdelucht van zijn minder aangename geur te ontdoen door gebruikte maken van gecomposteerd materiaal, dat afkomstig kan zijnuit de composteerinrichting zelf.

Tijdens het composteren zal water uit het behandeldemateriaal sijpelen. Daarnaast zal tijdens het proces de tempe¬ratuur van het behandelde materiaal oplopen. Van beide omstan¬digheden kan voor een goede procesbeheersing een gecombineerdgebruik worden gemaakt, als overeenkomstig een verdere uitvoe¬ringsvorm van de uitvinding de bodem van het vat is uitgevoerdals opvang voor uit de houder sijpelend water en voorzien isvan een waterafvoer, die in verbinding staat met een pomp,waarop een waterleiding aansluit, waarvan een deel zich cen¬traal door de buis uitstrekt, welk deel voorzien is vansproeikoppen die tot in de, de buis omgevende houder reiken.

In geval het sijpelwater onvoldoende is, kan van aanvullendwater gebruik worden gemaakt, indien op de pomp een extra,externe watertoevoer aansluit.

Teneinde het door de composteerinrichting in beslaggenomen oppervlak zo klein mogelijk te doen zijn, verdient hetovereenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvindingde voorkeur, dat naast vat met houder en buis verder aanwezige inrichtingselementen, zoals de ventilator, het filter en depomp, zijn ondergebracht in een omhulling met een omtrekswand,die in hoofdzaak correspondeert met die van het vat en bij debodem van het vat daarop aansluit. Een dergelijke, compacteinrichting is op optimale wijze te hanteren, als de omtreks¬wand van het vat aan zijn buitenzijde is voorzien van aan-grijpmiddelen voor het optillen en/of kantelen van het vat. Opdeze wijze is de composteerinrichting eenvoudig te verplaatsenen te ledigen.

Om op relatief eenvoudige wijze een goed functioneren¬de en robuuste constructie te verkrijgen, kan er overeenkom¬stig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding in zijnvoorzien, dat de omtrekswand van het vat in dwarsdoorsnede eengolfvormige configuratie heeft, waarbij de omtrekswand van dehouder contact maakt met de binnenwaarts gerichte golftoppenvoor het vormen van een groot aantal kanalen, die dienst kun¬nen doen als zijdelingse luchttoevoerkanalen. Als daarenbovenvan ten minste een der kanalen de door de houder gevormde wandeen gesloten oppervlak vormt, dat nabij het deksel van het vateen doorbreking kent, die het aldus gevormde kanaal verbindtmet het inwendige van de houder, is op verder voordeelbiedendewijze voorzien in een luchtafvoer vanuit de houder.

Onder verwijzing naar een in de tekening weergegevenuitvoeringsvoorbeeld zal de uitvinding thans nader wordenbesproken en toegelicht. Daarbij toont: fig. 1 in dwarsdoorsnede volgens de lijn I-I in fig. 2een composteerinrichting volgens de uitvinding; fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1; enfig. 3 op vergrote schaal een gewijzigd detail van decomposteerinrichting volgens de figuren 1 en 2.

De in de tekening weergegeven composteerinrichting isopgebouwd uit een vat 1, dat een vierkante dwarsdoorsnedeheeft en aan zijn bovenuiteinde is voorzien van een deksel 2,dat middels scharnieren 3 wegklapbaar is. Het inwendige vanhet vat 1 is door een tussenbodem 4 verdeeld in een boven¬ gelegen composteergedeelte en een ondergelegen gedeelte voorhulpelementen.

In het bovengelegen composteergedeelte is centraal eenbuisvormige houder 5 opgesteld, die een eveneens vierkantedwarsdoorsnede heeft, die kleiner is dan die van het vat 1,terwijl de hoogte van de houder 5 kleiner is dan die van hetinwendige van het vat tussen het deksel 2 en de tussenbodem 4,waarbij de houder 5 zodanig binnen het vat is opgesteld, dater tussen vatwand en houderwand alsmede tussen vattussenbodemen houderbodem een vrije ruimte resteert, terwijl de boven¬zijde van de houder aansluit op het deksel 2. De houder 5 isvoorzien van een geperforeerde bodemwand en een grotendeelsgeperforeerde omtrekswand; alleen het bovengebied van de hou¬derwand aansluitend op het deksel 2 is gesloten uitgevoerd.Centraal binnen het vat 1 en de houder 5 is over de hoogte vandeze laatste een buis 6 opgesteld, die aan zijn ene uiteindein open verbinding staat met de vrije ruimte tussen de vat¬tussenbodem en de houderbodem en aan zijn andere uiteinde isafgesloten, hetgeen middels het deksel 2 kan dan wel middelseen aparte sluitwand 7. De buis 6 is over in hoofdzaak dezelf¬de hoogten als de houder 5 voorzien van een geperforeerde danwel gesloten omtrekswand.

Nabij zijn bovenuiteinde is de houderwand voorzien vanten minste een doorbreking, die een afvoer 8 vormt, waarop eenafvoerkanaal 9 aansluit, dat zich uitstrekt tot in het onder¬gelegen compartiment van het vat 1 en aldaar uitmondt in eendwarskanaal 10. Tot in het dwarskanaal 10 reiken een tweetalbuisstompen 11, die deel uitmaken van een filterlade 12, diemiddels een geperforeerde dwarsbodem 13 is onderverdeeld ineen ondervak en een bovenvak. De buisstompen 11 monden uit inhet ondervak, terwijl het bovenvak een filterelement 14 bevat,bij voorkeur in de vorm van een laag reeds gecomposteerd mate¬riaal. De filterlade 12 bevindt zich in een eerste, middelseen dwarswand 15 van een tweede, van het ondergelegen compar¬timent afgescheiden deel, dat middels een kanaal 16 en eenrooster 17 met de omgeving in verbinding staat. In de wand van het kanaal 16 is een regelklep 18 aangebracht, waarmee eenverbinding tot stand kan worden gebracht tussen de ruimteboven de aan de bovenzijde open filterlade 12 en het tweededeel van het ondergelegen compartiment, dat middels de tus¬senwand 15 is afgescheiden van het eerste deel waarin zich defilterlade 12 bevindt. Het tweede deel van het ondergelegencompartiment staat middels een rooster 19 in verbinding met deomgeving.

In het tweede deel van het ondergelegen compartimentis een ventilator 20 opgesteld, waarvan de zuigzijde in openverbinding staat met bedoeld tweede deel en de perszijde uit¬mondt in een kanaal 21, dat uitmondt in de vrije ruimte tussende vattussenbodem en de houderbodem. In de vattussenbodem iseen waterafvoeropening aangebracht, die aansluit op een af¬voer leiding 22, die naar een pomp 23 loopt, waarop verder eenverswater-toevoer 24 aansluit, die evenals de afvoerleiding 22uitmondt aan de zuigzijde van de pomp 23. Op de perszijde vande pomp sluit een waterleiding 25 aan, die vanuit het onderge¬legen compartiment door de tussenbodem 4 naar het bovengelegencompartiment loopt en zich aldaar centraal in de buis 6 uit¬strekt. Op verschillende niveaus binnen de buis 6 is de water¬leiding 25 voorzien van sproeikoppen 26, die tot in de houder5 reiken. Het vat 1 is aan zijn buitenzijde voorzien vanoptil- en kantelvoorzieningen 27.

Voor het composteren van materiaal wordt als volgt tewerk gegaan. Na het openen van het deksel 2 wordt de houder 5gevuld met te composteren materiaal 28 tot een niveau bovenhet geperforeerde wandgedeelte van de houder 5, doch tot onderde afvoer 8. Na het sluiten van het deksel 2 kan de ventilator20 worden gestart, die via het kanaal 21 lucht blaast in devrije ruimte tussen het vat 1 en de houder 5 alsmede tot in debuis 6. Vanuit deze ruimten dringt de lucht middels de geper¬foreerde wanden door tot in het te composteren materiaal, dataldus vrijwel alzijdig en gelijkmatig en zodoende optimaalwordt belucht en op de ideale temperatuur is te houden. Op¬gemerkt wordt, dat daartoe niet constant hoeft te worden be¬ lucht, doch dat de ventilator 20 veelal slechts periodiekhoeft te worden ingeschakeld, onder meer afhankelijk van detemperatuur in de houder 5. Via het te composteren materiaalkomt de lucht in het bovenste deel van de houder 5 terecht enstroomt via de afvoer 8, het afvoerkanaal 9, het dwarskanaal10 en de buisstompen 11 tot in het ondervak van de filterlade12. Via de geperforeerde dwarsbodem 13 komt de lucht in hetfilterelement 14 in het bovenvak van de filterlade 12 terechten wordt bij het doorstromen van dat filterelement ontdaan vanminder aangename geuren. Vanaf de bovenzijde van de filterlade12 wordt de gefilterde lucht via het kanaal 16 en het rooster17, afhankelijk van de stand van de regelklep 18, naar de om¬geving afgevoerd dan wel geheel of deels teruggeleid naar deventilator 20.

Tijdens het composteren vrijkomend water sijpelt doorhet te composteren materiaal omlaag en kan de houder 5 via degeperforeerde bodemwand verlaten. Het doorsijpelende waterwordt opgevangen door de tussenbodem 4 en middels de daarinaanwezige waterafvoer en de afvoerleiding 22 naar de pomp 23geleid. Afhankelijk van de composteeromstandigheden kan hetaldus opgevangen en verzamelde water, eventueel aangevuld metvers water uit de leiding 24, middels de pomp 23 en de leiding25 weer naar het te composteren materiaal worden teruggevoerden daarin door de sproeikoppen 26 regelmatig verdeeld wordeningespoten. Uiteraard kan het opgevangen water ook middels eenniet weergegeven afvoer door de pomp 23 uit de composteer-inrichting worden verwijderd.

In fig. 3 is een gewijzigd uitvoeringsdetail van de inde figuren 1 en 2 getoonde composteerinrichting weergegeven.Getoond is een dwarsdoorsnede door een deel van de wand vanhet bovengelegen compartiment. De wand van het vat is hierbijniet vlak uitgevoerd, doch wordt gevormd door een gegolfdprofiel 31. De wand van de houder 5 ligt aan tegen de binnen¬waarts gerichte golftoppen van het profiel 31, hetgeen de con¬structie eenvoudig en tegelijkertijd robuust maakt. De lucht¬toevoer aan het te composteren materiaal vindt plaats via de ten opzichte van de houderwand golfvormige uitstulpingen vanhet profiel 31. In fig. 3 zijn verder nog twee mogelijke uit¬voeringen voor het aanbrengen van een afvoerkanaal weerge¬geven. Een dergelijk afvoerkanaal kan bestaan uit een buis 32dan wel een afsluitplaat 33, welke laatste achterwege kanblijven als ter plaatse van een afvoerkanaal de wand niet isgeperforeerd.

Het spreekt vanzelf, dat er binnen het kader van deuitvinding nog vele wijzigingen en varianten mogelijk zijn. Zokan het vat en de houder elke andere doorsnede dan vierkanthebben. Ook is het mogelijk in plaats van een centraal opge¬stelde buis te voorzien in een aantal van dergelijke buizen,die afhankelijk van het gewenste beluchtingspatroon binnen dehouder verdeeld zijn opgesteld. In geval de lucht niet hoeftte worden gefilterd en niet hoeft te worden gerecirculeerd,kan het deksel als afvoerrooster zijn uitgevoerd. Wordt ge¬bruik gemaakt van een aantal composteerinrichtingen, dan kanbijvoorbeeld voorzien zijn in een centrale ventilator, die degeforceerde luchttoevoer aan alle inrichtingen verzorgt, waar¬bij ook de afgevoerde lucht centraal kan worden gefilterd. Hetfilterelement hoeft niet steeds in een uittrekbare lade tezijn ondergebracht. Een bak achter een deur is evenzeer denk¬baar, terwijl het filterelement zich ook verticaal kan uit¬strekken, bijvoorbeeld geplaatst tussen twee verticale geper¬foreerde wanden. Hoewel steeds is gesproken over het toevoerenvan lucht, kan de ventilator ook zo zijn ingericht, dat dezelucht aanzuigt vanuit de houder. Verder kan regelapparatuuraanwezig zijn voor het steeds optimaal houden van de compos-teeromstandigheden wat betreft luchttoevoer, temperatuur envochtigheid.

Claims (10)

1. Composteerinrichting met middelen voor een geforceerdeluchttoevoer voorzien van een ventilator en een luchttoevoer-kanaal met een geperforeerd wanddeel, met het kenmerk, dat deinrichting is voorzien van - een afsluitbaar, buisvormig vat met een gesloten omtreks-wand, een deksel en een bodem - een in het vat geplaatste buisvormige houder met een althansover een deel van zijn hoogte geperforeerde omtrekswand eneen geperforeerde bodem, en - een centraal binnen de houder opgestelde buis met een althansover een deel van zijn hoogte geperforeerde wand, een afge¬sloten en een open uiteinde, waarbij tussen de bodem van het vat en de bodem van de houderten minste een luchttoevoerkanaal aanwezig is, dat in openverbinding staat met het open uiteinde van de buis en met tenminste een luchttoevoerkanaal tussen de omtrekswand van hetvat en de omtrekswand van de houder, welk kanalenstelsel inverbinding staat met de drukzijde van de ventilator, terwijlnabij het deksel van het vat een luchtafvoer vanuit de houderis aangebracht.

2. Composteerinrichting volgens conclusie 1, met hetkenmerk, dat de omtrekswand van de buisvormige houder gezienvanaf het deksel van het vat over ongeveer een kwart van zijnhoogte niet is voorzien van perforaties, afgezien van die voorde verbinding met de luchtafvoer.

3. Composteerinrichting volgens conclusie 1 of 2, met hetkenmerk, dat zich in de luchtafvoer een regelklep bevindt, diede afvoerleiding in verbinding brengt met de omgeving dan welmet de zuigzijde van de ventilator dan wel met zowel de omge¬ving als de zuigzijde van de ventilator.

4. Composteerinrichting volgens conclusie 3, met het ken¬merk, dat in de luchtafvoer voor de regelklep een filter isopgenomen, dat voorzien is van een uitschuifbare lade met eenalthans deels geperforeerde bodem, die door lucht stromend door het filter moet worden gepasseerd, waarbij in de lade eenlaag gecomposteerd materiaal is onder te brengen.

5. Composteerinrichting volgens een der voorgaande con¬clusies, met het kenmerk, dat de bodem van het vat is uitge¬voerd als opvang voor uit de houder sijpelend water en voor¬zien is van een waterafvoer, die in verbinding staat met eenpomp, waarop een waterleiding aansluit, waarvan een deel zichcentraal door de buis uitstrekt, welk deel voorzien is vansproeikoppen die tot in de, de buis omgevende houder reiken.

6. Composteerinrichting volgens conclusie 5, met het ken¬merk, dat op de pomp een extra, externe watertoevoer aansluit.

7. Composteerinrichting volgens een der voorgaande con¬clusies, met het kenmerk, dat naast vat met houder en buisverder aanwezige inrichtingselementen, zoals de ventilator,het filter, de pomp, zijn ondergebracht in een omhulling meteen omtrekswand, die in hoofdzaak correspondeert met die vanhet vat en bij de bodem van het vat daarop aansluit.

8. Composteerinrichting volgens een der voorgaande con¬clusies, met het kenmerk, dat de omtrekswand van het vat aanzijn buitenzijde is voorzien van aangrijpmiddelen voor hetoptillen en/of kantelen van het vat.

9. Composteerinrichting volgens een der voorgaande con¬clusies, met het kenmerk, dat de omtrekswand van het vat indwarsdoorsnede een golfvormige configuratie heeft, waarbij deomtrekswand van de houder contact maakt met de binnenwaartsgerichte golftoppen voor het vormen van een groot aantalkanalen.

10. Composteerinrichting volgens conclusie 9, met het ken¬merk, dat van ten minste een der kanalen de door de houder ge¬vormde wand een gesloten oppervlak vormt, dat nabij het dekselvan het vat een doorbreking kent, die het aldus gevormde ka¬naal verbindt met het inwendige van de houder.