NL8902245A - Straalinrichting. - Google Patents

Description

Straaiinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het met korrelvormig materiaal bestralen van een oppervlak, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een voorraadvat voor het materiaal, een straalkop, een scheidingstoestel voor het scheiden van afgenomen stof en korrelvormig materiaal, een filtertoestel en een het vat, de straalkop en de toestellen verbindend buissysteem, alsmede een achter het filtersysteem aangebrachte vacuümgenerator voor het opwekken van een drukverschil over elk onderdeel van de inrichting.

Dergelijke toestellen van het in de aanhef beschreven type worden gewoonlijk gebruikt voor het reinigen van oppervlakken, bijvoorbeeld het verwijderen van verflagen teneinde dit oppervlak opnieuw te kunnen behandelen. Daartoe wordt een korrelvormig materiaal onder hoge snelheid op het oppervlak aangestraald, na de botsing waarvan het materiaal wordt teruggewonnen tesamen met de afgenomen stofdeeltjes teneinde het materiaal opnieuw te kunnen gebruiken. Daartoe moet het materiaal van het stof worden gescheiden, en het stof buiten het systeem worden afgevoerd. Bij toenemende capaciteit van dergelijke inrichtingen, worden de drukverschillen over de diverse onderdelen van het toestel hoger, welke drukverschillen het afvoeren van het stof uit de inrichting respektieve-lijk het toevoeren van aanvullend korrelvormig materiaal in de inrichting bemoeilijkt.

De uitvinding beoogt een inrichting van het in de aanhef beschreven type te verschaffen, waarbij bovengenoemde problemen worden vermeden.

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat een sluisorgaan is aangebracht voor het doorvoeren van stof en/of korrelvormig materiaal in de scheidingswand van een toestel en de omgeving.

Dankzij dit sluisorgaan is het mogelijk om het zeer ag-gressieve slijtage-veroorzakend korrelvormig materiaal en/of de afgenomen stofdeeltjes in respektievelijk uit het syssteem te brengen zonder dat noemenswaardige slijtage op- treedt. Bovendien kan met het sluissysteem een hoog vacuüm in de inrichting worden gehandhaafd.

In de voorkeursuitvoeringsvorm is het sluisorgaan uitgevoerd als een tweetal boven en op afstand van elkaar gelegen balgen, welke pneumatisch zijn bediend. Met dit systeem worden bewegende delen, welke aan slijtage onderhevig zijn tot een minimum beperkt.

De uitvinding heeft voorts betrekking op de straalkop van de inrichting, welke is voorzien van althans één excentrisch rond een as roterende straalpijp. Dankzij de rotatie van de straialpijp kan een breder oppervlak dan gebruikelijk bij een vast opgestelde straalkop worden aangestraald, waardoor de capaciteit van de inrichting wordt verhoogd.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is een tweetal straalpijpen aangebracht, welke ten opzichte van die rotatieas divergerend staan opgesteld.

De uitvinding wordt nader toegelicht in de hieronder-staande figuurbeschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld. in de tekening toont:

Figuur 1 een schematische opstelling van de straalin-richting volgens de uitvinding, voorzien van een tweetal sluisorganen.

Figuur 2 toont een staande doorsnede van een eerste sluisorgaan bij het filtertoestel aangegeven met II.

Figuur 3 toont een huisorgaan toegepast bij het schei-dingstoestel, aangegeven met III in figuur 1.

Figuur 4 een toont een staande dwarsdoorsnede van een roterende straalkop volgens de uitvinding.

De inrichting uit figuur 1 bestaat in hoofdzaak uit een voorraadvat 1 voor het materiaal, welk vat in drie compartimenten is verdeeld, tussen welke compartimenten af- -sluitkleppen 2 zijn aangebracht. Deze afsluitkleppen 2 kunnen pneumatisch of anderszins zijn bediend.

De onderzijde van het vat 1 sluit aan op een toevoer-leiding 3 welke naar een straalkop 4 leidt. Het van de straalkop 4 afgekeerde einde van de leiding 3 staat met de open lucht in verbinding.

Vanaf de straalkop leidt een flexibele respektievelijk starre buis naar een scheidingstoestel 5, waaronder een opvangbak 6 is aangebracht. De onderzijde van de opvangbek 6 leidt via een buis 7 naar het boveneinde van het voorraadvat 1 . Het ondereinde van het scheidingstoestel is aangesloten op een transportbuis 8 welke leidt naar een filtertoestel 9. Het filtertoestel is grotendeels trechtervormig uitgevoerd, waarvan de bovenzijde via buis 10 is aangesloten op een vacuum-generator 11 .

Opgemerkt wordt dat de bovenzijde van het voorraadvat 1 via buis 12 in verbinding staat met een cycloon 13, waar eveneens een extra stofmateriaalscheiding plaatsvindt, waarbij de onderzijde van de cycloon in verbinding staat met de transportleiding 8.

De werking van de hierboven beschreven inrichting is in hoofdzaak als volgt:

Bij het genereren van vacuüm door middel van de generator 11, ontstaat in het leidingsysteem 3, 4', 8, 10 een luchtstroming welke ervoor zorgt dat transport van korrelvormig materiaal respektievelijk afgenomen stofdeeltjes verzameld bij de straalkop 4 plaats gaat vinden. De luchtstroom 3 onttrekt korrelvormig materiaal uit het voorraadvat 1 en neemt dit mee naar de straalkop 4. Daar treft het korrelvormig materiaal het schoon te maken oppervlak S, en wordt vervolgens opgevangen in de buis 4' die naar het scheidingstoestel 5 leidt, waar een scheiding plaatsvindt tussen korrelvormig materiaal en afgenomen stofdeeltjes. De stofdeeltjes worden via leiding 8 afgevoerd naar het filter-toestel 9, waar de lucht via filters 15 en leiding 10 naar de omgeving wordt afgevoerd. Het stof blijft achter in de trechtervormige onderzijde van het filter 9.

Het korrelvormig materiaal bij het scheidingstoesstel 5 blijft achter in de opvangbak 16, waarvan de onderzijde aansluit op een trechtervormige opvangbak 6, waarmee korrelvormig materiaal via leiding 7 naar de bovenzijde van het voorraadvat 1 kan worden teruggevoerd. Eventueel aanvullend korrelvormig materiaal kan via opening 17 met de hand of der- gelijke worden toegvoerd. Transport van korrlvormig materiaal geschiedt door de luchtstroming in buisleiding 7, welke wordt opgewekt door het via de cycloon 13 en buisleiding 12 met de onderdruk in leiding 8 in verbinding staand vat 1.

Zodoende wordt telkens het vat 1 voorzien van teruggewonnen respektielijk nieuw materiaal.

De besturing van de diverse kleppen vindt pneumatisch plaats en kan van willekeurige aard zijn.

Volgens de uitvinding is een sluisorgaan 20 aangebracht aan de onderzijde van het trechtervormige filterhuis 9, welk sluisorgaan in figuur 2 nader is toegelicht. Het filterorgaan bestaat uit een cylindrisch huis 21, aan de boven- respektie-velijk onderzijde waarvan een balg 22 respektievelijk 23 is opgenomen. De balg bestaat uit een cirkelvormig stijf naafdeel 24, welke langs de buitenomtrek is voorzien van een membraan van passend materiaal 25. Het membraan wordt vastgeklemd tussen flenzen 26 en de naaf 24. De flenzen 26 zijn onderling verbonden door een trekstang 27 welke coaxiaal met de cylindrische buiswand 21 verloopt en gelijktijdig het bovenste en onderste balgorgaan 23 op zijn plaats houdt. Dwars op de asrichting van de buisvormige wand 21 is een toevoer-kanaal 28 aangebracht voor een drukmedium, welke via lijn 29 kan worden aangevoerd. De leiding 28 staat via smoornippels 29 in verbinding met de ruimte tussen de flenzen 26, welke via doorlaat 30 in verbinding staat met de ruimte tussen het membraan 25 en de cylindrische naaf 24.

De aansturing van drukmedium naar de balgen vindt plaats zodanig dat telkens één der balgen in de gesloten stand staat, dat wil zeggen dat het membraan 25 tegen de binnenwand van het buisvormige huis 21 drukt. De andere balg kan openstaan, waardoor een doorvoer van korrelvormig materiaal langs de buitenzijde van het membraan 25 kan plaatsvinden. Het zal duidelijk zijn dat bij het drukloos maken van de bovenste balg 23 korrelvormig materiaal in de ruimte van het huis 21 stroomt boven de onderste balg. Na het sluiten van de bovenste balg kan de onderste balg worden ontlucht, waardoor het materiaal kan worden afgevoerd.

Met het getoonde sluisorgaan wordt verzekerd dat rela tief grote hoeveelheden stofdeeltjes per charge kan worden afgevoerd, waardoor de capaciteit van de totale straalin-richting hoog kan zijn. De stofdeeltjes hebben een hoog-slijtende werking, hetgeen bij het getoonde sluissysteem van weinig invloed is, vanwege de samenwerking van een relatief flexibel membraandeel dat zonder verschuiving samenwerkt met de binnenwand van het huisdeel 21. Vanwege het ontbreken van een schurende werking is slijtage derhalve tot een minimum beperkt. Anderzijds is het mogelijk een hoog vacuüm in het filtertoestel 9 aan te brengen omdat bij voldoende druk in de ruimte van de balg 25 voor het in werking stellen van de straalinrichting een voldoende drukkracht tussen membraan 25 en binnenwand van huis 21 tot stand wordt gebracht, waardoor vervorming van het membraan 25 tijdens het aanbrengen van een hoog vacuüm in filtertoestel 9 wordt voorkomen.

Bij het scheidingstoestel 5 is een overeenkomstig sluissysteem aangebracht, dat nader wordt toegelicht in figuur 3. Dezelfde verwijzingscijfers worden voor dezelfde onderdelen als die van de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 gebruikt. De uitvoering volgens figuur 3 onderscheidt zich hierin, dat in het huis 31 van een sluisorgaan twee of meer bovenste balgen met eveneel onderste balgen zijn aangebracht. Hierdoor kan de doortocht van het sluisorgaan aanzienlijk worden vergroot.

Het zal duidelijk zijn dat de aansturing van de bovenste respektievelijk onderste balgen gelijktijdig plaatsvindt, waarbij wordt opgemerkt dat in de stand volgens figuur 3 de onderste balgen onder druk staan, de bovenste balgen drukloos zijn. In de getoonde toestand staat dus de bovenzijde van het sluisorgaan in verbinding met het scheidingstoestel 5, waarkorrelvormig materiaal in het huis 31 kan komen. Door het omschakelen van de druk, dat wil zeggen het onder druk brengen van de bovenste balgen respektievelijk het ontluchten van de onderste balgen, vindt een doorvoer van het korrelvormige materiaal uit het huis 31 in de opvangbak 6 plaats.

Thans volgt een beschrijving van de straalkop 4 aan de hand van figuur 4. De getoonde straalkop bestaat uit een huis 40 welke dubbelwandig is uitgerust, waarbij de buitenwand in verbinding staat met de leiding 4' en waarbij aan de onder- zijde de binnen- en buitenwand dienen voor de ondersteuning van een borstel 41. In het huis is een drager 42 aangebracht, waarop een tweetal straalpijpen 43 zijn bevestigd. De drager 42 is gelagerd in een houder 43 maar welke vast is bevestigd aan de bovenzijde van het huis 40. De houder 43 staat aan de bovenzijde in verbinding met de toevoerleiding 3 van de inrichting .

De houder 43 is als tandwielkast uitgevoerd, een en ander zodanig dat het daarin ondergebrachte tandwielen enerzijds in verbinding staan met de roterende drager 42 en anderzijds met een luchtmotor 44, welke is bevestigd bovenop de houder 43.

De straalpijpen 43 roteren om de hartlijn 45 van de houder 43 en sluiten bovendien een hoek daarmee in zodanig dat de straalpijpen divergeren. Het zal duidelijk zijn dat door het roteren en het uit elkaar wijzen van de straalpijpen 43 het korrelvormig materiaal over een groot vlak op het te reinigen oppervlak S kan worden gebracht. De diameter van de doortocht van elke straalpijp 43 blijft hier echter zodanig dat een voldoende snelheid van de luchtstroom respek-tievelijk van het korrelvormig materiaal wordt gehandhaafd, waardoor een goed reinigend vermogen is verzekerd.

Het korrelvormig materiaal wordt via borstel 41 afgevoerd via de dubbele wand van het huis 40 naar de afvoer-leiding 4'.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen.

Claims (5)

1. Inrichting voor het met korrelvormig materiaal bestralen van een oppervlak, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een voorraadvat voor het materiaal, een straal-kop, een scheidingstostel voor het scheiden van afgenomen stof en korrelvormig materiaal, een filtertoestel en een het vat, de straalkop en de toestellen verbindend buissysteem, alsmede een achter het filtersysteem aangebrachte vacuüm-generator voor het opwekken van een drukverschil over elk onderdeel van de inrichting, met het kenmerk, dat deze inrichting zich onderscheidt doordat een sluisorgaan is aangebracht voor het doorvoeren van stof en/of korrelvormig materiaal in de scheidingswand van een toestel en de omgeving.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het sluisorgaan tenminste uit twee op afstand van en boven elkaar liggende afzonderlijk stuurbare balgen bestaat.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat rond elke balg een cirkelvormig vertikale druk-wand is aangebracht.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het k e n m e r k, dat de straalkop althans één excentrisch rond een as roterende straalpijp omvat.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat tenminste twee straalpijpen divergeren ten op-vergerend ten opzichte van de rotatieas staan opgesteld.