NL8720033A

NL8720033A - Gegolfde kunststof pijpaansluiting.

Info

Publication number: NL8720033A
Application number: NL8720033A
Authority: NL
Original assignee: Elconnex Pty Ltd
Priority date: 1986-02-05
Filing date: 1987-02-05
Publication date: 1987-12-01
Also published as: WO1987004767A1; FI874365A0; IT8747605A0; IT1205735B; DK514087A; HUT47170A; SE8703808L; CH674069A5; FI874365A; PH25721A; NL194172B; FI87265B; SE8703808D0; DK514087D0; AU6938287A; GB2194609A; GB8723270D0; JPS63502687A; FR2593885B1; DK173702B1

Description

8720Ö33

GEGOLFDE KUNSTSTOF PIJPAANSLUITING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vloeistofdichte aansluiting voor een gegolfde pijp of leiding.

Bij de bestaande gegolfde buigzame leiding voor afvoer of electrisch werk houdt de enige beschikbare verbindingsmethode het 5 omsluiten van de voeg en het lijmen om een toereikende verbinding te verzekeren in. Dit soort voeg moet met rust gelaten worden, zodat de lijm of kleefstof verhardt,om een bevredigende verbinding te verzekeren. Dit vergt extra tijd van de ambachtsman, en de chemische aard van de lijm verzwakt de leiding en de aansluiting kan niet opnieuw 10 gebruikt worden.

De onderhavige uitvinding beoogt dit probleem te ondervangen door het verschaffen van een opduwaansluiting die een vloeistofdichte afsluiting vormt zonder de hulp van kleefstoffen, en die opnieuw bruikbaar is en instelbaar is gedurende de installatie.

15 In één algemene vorm verschaft de uitvinding een vloeistof dichte aansluiting voor bevestiging op een vloeistofdichte wijze aan een leiding die een ribbel heeft welke zich aangrenzend aan het einde daarvan bevindt, voorzien van: een romp die aan één einde open is om een leiding op te nemen 20 in een boring die met dit open einde in verbinding staat; afdichtingsorganen in de genoemde boring, die van het genoemde open einde afgelegen zijn en die bestemd zijn om op een vloeistofdichte wijze af te dichten tegen de in de boring geduwde leiding; en vergrendelingsorganen die zich in de genoemde romp bevinden 25 om zodoende tot in de genoemde boring te steken om zodoende vergren deld te worden op de ribbel van de leiding in de boring, om zodoende de leiding in de boring vast te houden met een vloeistofdichte afdichting tegen de genoemde afdichtingsorganen.

Bij voorkeur bestaat het afdichtingsorgaan uit een taps gedeelte 30 van de genoemde boring die bestemd is om samengedrukt te worden en af te dichten tegen de buigzame leiding die in de boring geduwd is.

De aansluiting van de onderhavige uitvinding kan aangewend worden met elke willekeurige vorm van hulpstukken, zoals bochtstukken, verbindingsstukken, Y- en T-stukken, eindstukken, verbindingskasten, 35 of hulpstukken die gegolfde pijp aan starre pijp of gegolfde pijp aan gegolfde pijp verbinden.

De onderhavige uitvinding zal nu bij wijze van voorbeeld 87 - 2 - beschreven worden aan de hand van de bijgaande tekeningen waarin: fig. 1 een afbeelding in perspectief van een aansluiting volgens een uitvoering van de onderhavige uitvinding voorstelt; fig. 2 een doorsnedeafbeelding van de in fig. 1 voorgestelde 5 aansluiting met een gegolfde leiding daarin opgenomen voorstelt; en fig. 3a, 3b en 3c gedeeltelijke doorsnedeafbeeldingen zijn, die opeenvolgende verrichtingen bij de vorming van de vergrendelings-organen van de in fig. 1 weergegeven uitvoering voorstellen.

Eén uitvoering van de onderhavige uitvinding is in fig. 1 10 t/m 3 van de bijgaande tekeningen voorgesteld. De aansluiting 1 omvat een huis 2 dat een open einde 3 heeft voor inbrenging van de gegolfde pijp om de aansluiting daaraan tot stand te brengen. Het andere einde 4 dient zoals weergegeven voor geschroefde aansluiting aan een ver-bindingskast of dergelijke. Dit einde zou echter ontworpen kunnen 15 worden voor elk willekeurig soort aansluiting of hulpstuk. De boring 5 is zo gekozen dat deze enigszins overbemeten is ten aanzien van de buitendiameter van de gegolfde buigzame buis.

De boring 5 zoals in fig. 2 weergegeven heeft een taps gedeelte 6 dat zich van het einde 3 af bevindt en uitloopt in een rondlopende 20 kraag 7, met een met kleinere diameter uitgevoerde boring 8, in verbinding daarmee. De kraag zou van elke willekeurige wenselijke breedte kunnen zijn.

Tussen de einden van de boring in het met constante diameter uitgevoerde gedeelte bevinden zich twee veerkrachtige vergrendelings-25 onderdelen 9 die in de wanden van de genoemde boring 5 gevormd zijn en uitsteeksels 10 hebben, die zich tot in de boring 5 uitstrekken.

Zodoende wordt bij het vastklemmen en de aansluiting 1 aan een gegolfde buigzame pijp zoals in fig. 2 weergegeven, de pijp in de boring 5 geduwd; het uitsteeksel 10 is daarbij zo gevormd dat de 30 golvingen op de oploop 11 komen te rusten en de uitsteeksels 10 terug drijven uit de boring. De pijp wordt dan in het tapse gedeelte 6 geduwd, waar deze tegen de rondlopende kraag 7 aanliggen kan. Als de pijp verder in het tapse gedeelte 6 gedreven wordt, wordt de pijp samengedrukt door de in toenemende mate smaller wordende diameter van 35 het tapse gedeelte, om een vloeistofdichte afsluiting daarmee te vor men. De uitsteeksels 10 worden vergrendeld in een dal van de golvingen van de pijp, zodanig dat het vlak 12 van het uitsteeksel aan komt te liggen tegen een ribbel van de golvingen, om het uit de boring 5 terug- &1 ' .·; :< - 3 - trekken van de pijp te verhinderen; de ribbels vormen daarbij een vloeistofdichte afsluiting tegen de wanden van het tapse gedeelte.

Bij een andere vorm van de uitvinding zou het tapse gedeelte van de boring vervangen kunnen worden door een veerkrachtige dichting 5 die aan komt te liggen tegen het einde van de leiding of tegen de wanden om een vloeistofdichte afsluiting te vormen of de veerkrachtige dichting zou aangewend kunnen worden evengoed als het in het voorgaande beschreven tapse gedeelte.

Om bij de werking van de vergrendelingsonderdelen 9 behulpzaam 10 te zijn, treedt er een uitsparing 13 zoals in fig. 1 en 2 weergegeven op die een dunwandig gedeelte produceert dat de vergrendelingsonderdelen aan de aansluiting verbindt. Hierdoor neemt de veerkracht van het vergrendelingsonderdeel sterk toe, zodanig dat indien men de leiding tracht te verwijderen, de kracht van de golvingen op het vlak 15 12 een buigmoment op het vergrendelingsonderdeel produceert, waardoor het uitsteeksel 10 dieper in het dal van de leiding getrokken wordt, om het uit de uitsluiting terugtrekken van de leiding te verhinderen.

Met de in het voorgaande beschreven vergrendelingsorganen kan de gegolfde pijp vrijgegeven worden door middel van een geschikt 20 gereedschap dat ingebracht wordt in de opening 14, om de uitsteeksels uit de boring 5 te drijven.

De onderhavige uitvinding kan vervaardigd worden van elke geschikte kunststof zoals PVC of nylon, polypropeen, ABS, en kan gebruikt worden bij pijpen van variërende afmetingen, bijvoorbeeld 25 een buigzame gegolfde electrische leiding van kunststof. De aansluiting, zoals in het voorgaande beschreven, kan aangewend worden om elke willekeurige gewenste aansluiting te vormen, en zou elk willekeurig gewenst aantal vergrendelingsonderdelen al naar vereist kunnen hebben.

De aansluiting van de onderhavige uitvinding zou gevormd kunnen 30 worden aan een wand op een gedeelte van eenverbindingskast, welke wand of gedeelte op vrij te geven wijze vastgehouden wordt in vloeistofdicht verband met de verbindingskast, d.w.z. een groef en samengaand uitsteeksel, of kunnen worden aangesloten op een uitsparing in een verbindingskast door elk willekeurig geschikt orgaan, zoals een tapse 35 gestempelde passing.

Daar de aansluiting bij de voorkeursuitvoering uit een als een eenheid uitgevoerd vormstuk van kunststof bestaat moest eai speciale werkwijze voor de vorming ontwikkeld worden om de vorming van de ver- 8 Ί u, C 3 3 - 4 - grendelingsonderdelen 9 mogelijk te maken.

Deze werkwijze zal nu bij wijze van voorbeeld beschreven worden aan de hand van fig. 3a, 3b en 3c, die een gedeeltelijke doorsnede-afbeelding van één uitvoering van de aansluiting in het gebied van het 5 vergrendelingsonderdeel gedurende de vorming weergeeft.

De uitwendige vorm 15 omvat een bewegende kern 16 die de U-vormige uitsnijding 17 vormt, zoals in fig. 1 weergegeven. Dit uitsteeksel gaat samen met een uitsparing in de inwendige doorn 19, zoals in fig. 3a weergegeven, om het vergrendelingsonderdeel 9 te vormen. In profiel 10 zoals in fig. 3a weergegeven, strekt het uitsteeksel 10 zich tot in de boring 5 uit buiten de wanddikte 21, met de oploop 11 taps teruglopend buiten de wanddikte, en weer omhoog giardnaar het toppunt 22 op het niveau van de wanddikte 21, waar het een oploop 25 vormt, die schuin verloopt naar de uitsparing 13.

15 Wanneer het materiaal van de aldus gevormde aansluiting voldoende vast geworden is, worden de uitwendige vorm 15 en het uitsteeksel 16 daarvan teruggetrokken zoals in fig. 3b weergegeven en wordt de kempen 19 teruggetrokken in de richting van de pijl 16. Als de kempen 19 teruggetrokken wordt drijft de ribbel 23 als het op de oploop 24 komt 20 te rusten het vergrendelingsonderdeel uit de boring 5, zodanig dat wanneer de ribbel 23 van de kempen 19 op het toppunt 22 komt te rusten, het uitsteeksel 10 een goed eind vrij is van de kernpen 19. De aangrij-ping van de ribbel 23 met de schuinte 25 van het vergrendelingsonderdeel zoals fig. 3c weergegeven verhindert dat het uitsteeksel 10 de kernpen 25 19 belemmert bij het uit de boring 5 verwijderen daarvan. Dit verzekert zodoende dat de vergrendingsrand 26 van het uitsteeksel 10 niet door de kernpen 19 beschadigd wordt.

Het zal de terzake deskundige duidelijk zijn dat de onderhavige uitvinding gebruikt zou kunnen worden bij een gegolfde leiding van 30 elk willekeurig profiel of gebruikt zou kunnen worden bij niet gegolfde pijpen die een ribbel hebben welke rond de pijp loopt op een geschikte afstand van het einde. De aansluiting vindt toepassing voor de aansluiting van electrische isolatiepijp, poelfiltratie en vacuumverbindingen, stofzuigers, gegolfde irrigatiepijp en kabelbescherming bij grasmaaiers.

*?r ' 3 3

Claims

1. Een vloeistofdichte aansluiting voor bevestiging op een vloeistofdichte wijze aan een leiding, die een ribbel heeft, welke zich aangrenzend aan het einde daarvan bevindt, voorzien van: een romp die aan één einde open is om een leiding op te nemen 5 in een boring die met dit open einde in verbinding staat; afdichtingsorganen in de genoemde boring, die van het genoemde open einde afgelegen zijn en die bestemd zijn om op een vloeistofdichte wijze af te dichten tegen de in de boring geduwde leiding; en 10 vergrendelingsorganen die zich in de genoemde romp bevinden om zodoende tot in de genoemde boring te steken om zodoende vergrendelt te worden op de ribbel van de leiding in de boring, om zodoende de leiding in de boring vast te houden met een vloeistofdichte afsluiting tegen de genoemde afdichtingsorganen.

1. Een vloeistofdichte aansluiting voor bevestiging op een vloeistofdichte wijze aan een leiding, die een ribbel heeft, welke zich aangrenzend aan het einde daarvan bevindt, voorzien van: een romp die aan één einde open is om een leiding op te nemen 5 in een boring die met dit open einde in verbinding staat; afdichtingsorganen in de genoemde boring, die van het genoemde open einde afgelegen zijn en die bestemd zijn om op een vloeistofdichte wijze af te dichten tegen de in de boring geduwde leiding; en 10 vergrendelingsorganen die zich in de genoemde romp bevinden om zodoende tot in de genoemde boring te steken om zodoende vergrendeld te worden op de ribbel van de leiding in de boring, om zodoende de leiding in de boring vast te houden met een vloeistofdichte afsluiting tegen de genoemde afdichtingsorganen.

2. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 1, waarbij het genoemde afdichtingsorgaan uit een op veerkrachtige wijze vervormbare dichting bestaat, die bestemd is om tegen het einde van de leiding aan te liggen op een vloeistofdichte wijze.

3. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 1, 20 waarbij het genoemde afdichtingsorgaan uit een taps gedeelte van de genoemde boring bestaat, waarbij de genoemde leiding, die in de boring geduwd wordt, samengedrukt wordt tegen en afsluit tegen het tapse gedeelte op een vloeistofdichte wijze.

4. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 3, 25 waarbij er ook een op veerkrachtige wijze vervormbare dichting in de genoemde boring optreedt om op een vloeistofdichte wijze af te dichten tegen de in de boring geduwde leiding aan of nabij het vrije einde daarvan.

5. Een vloeistofdichte aansluiting volgens elke willekeurige 30 van de voorgaande conclusies, waarbij het genoemde vergrendelings- orgaan uit een zich axiaal uitstrekkende veerkrachtige vinger bestaat, die een langs de lengte daarvan gelegen uitsteeksel heeft, dat tot in de boring steekt.

5. Een vloeistofdichte aansluiting volgens elke willekeurige 30 van de voorgaande conclusies, waarbij het genoemde vergrendelings- orgaan uit een veerkrachtige vinger bestaat, die een uitsteeksel aan het vrije einde daarvan heeft, dat tot in de boring steekt, welk uitsteeksel een in hoofdzaak plat vlak heeft, dat zich radiaal op de boring uitstrekt en van het open einde van de romp afgekeerd 35 is, en waarbij een oploop zich van het uitsteeksel naar de vinger uitstrekt.

6. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, 35 waarbij het genoemde uitsteeksel een in hoofdzaak plat vlak heeft, dat zich in hoofdzaak radiaal op de boring uitstrekt en van het open einde van de romp afgekeerd is. 87; '1 c.3 3 -8-

6. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, waarbij de genoemde veerkrachtige vinger aan de romp van de aanslui- 8 70 -13 -6- ting verbonden is door een dunwandig gedeelte van geringere dikte dan de dikte van de wand van de romp.

7. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 6, waarbij het genoemde in hoofdzaak platte vlak zich onder een hoek naar binnen van het open einde van de romp af uitstrekt.

7. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 6, waarbij de genoemde romp een dunwandig gedeelte heeft, dat zich van de vinger 5 naar het open einde van de boring uitstrekt.

8. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, 6 of 5 7, waarbij de genoende veerkrachtige vinger aan de romp van de aan sluiting verbonden is door een dunwandig gedeelte van geringere dikte dan de dikte van de wand van de romp.

8. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, 6 of 7, waarbij de vinger een tweede oploop heeft, die van de vinger omhoog loopt naar een toppunt, tussen de eindaivan de vinger, en een derde oploop,die zich van het toppunt naar het van het uitsteeksel afgelegen 10 einde van de vinger uitstrekt, welk toppunt zich tot in de boring uitstrekt over een geringere afstand dan het uitsteeksel.

9. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, 6, 7 of 8, waarbij de genoemde romp een dunwandig gedeelte heeft, dat zich 10 van de vinger naar het open einde van de boring uitstrekt.

9. Een waterdichte aansluiting volgens conclusie 8, waarbij het genoemde toppunt de hoogte daarvan gelijk heeft aan die van de dikte van de wand van de romp van de aansluiting. -o-o-o- 97,; G J33 -7- GEWIJZIGDE CONCLUSIES

10. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 5, 6, 7, 8 of 9, waarbij de vinger aan de onderzijde daarvan een oploop heeft, die nabij het uitsteeksel omhoog loopt van de vinger naar een toppunt, tussen de einden van de vinger.

11. Een vloeistofdichte aansluiting volgens conclusie 10, waarbij het genoemde toppunt zich tot in de boring uitstrekt over een geringere afstand dan het uitsteeksel.

12. Een werkwijze voor het vormen van een hol kunststof artikel, dat een langsboring heeft, met een uitsparing in dit artikel, die 20 met de genoemde boring in verbinding staat, en een zich in langsrich- ting uitstrekkende, in de genoemde uitsparing ingestelde vinger met een uitsteeksel, dat zich tot in de boring uitstrekt en aan de onderzijde daarvan een zich in hoofdzaak in dwarsrichting uitstrekkende ribbel heeft, die zich op de genoemde vinger bevindt, waarbij een 25 eerste oploop, die zich in de langsrichting uitstrekt van de ribbel naar het uitsteeksel toe, een dal daartussen vormt; onder toepassing van tenminste: een beweegbare zijvorm om de uitsparing te vormen, en om deel uit te maken van de vorm om de vinger te vormen; en een centrale kern om de 30 boring en de onderzijde van de genoemde vinger te vormen en een uitsparing te bevatten om de beweegbare vorm op te nemen; en waarbij nadat de beweegbare zijvorm teruggetrokken is, bij het terugtrekken van de centrale kern, het gedeelte van de centrale kern, dat het genoemde dal van de onderzijde van de genoemde vinger vormt, op de 35 eerste oploop komt te rusten en als de centrale kern verwijderd wordt het uitsteeksel vrij van de centrale kern drijft, waarbij het uitsteeksel vrij blijft van de kern tot tenminste nadat de uitsparing in 87:" '32 -9- de centrale kern de axiale positie van het uitsteeksel gepasseerd is.

13. Een werkwijze voor het vormen van een hol artikel volgens conclusie 12, waarbij er een uitwendige matrijs evengoed als een 5 afzonderlijk beweegbare zijvorm optreedt.

14. Een werkwijze volgens conclusie 12 of 13, waarbij de genoemde centrale kern organen heeft om de genoemde vinger vast te houden wanneer de genoemde zijvorm of de genoemde zijvorm en de genoemde uitwendige matrijs verwijderd worden.

15. Een werkwijze volgens conclusie 12, 13 of 14, waarbij de genoemde vinger door een "kunststof vormherstelvermogen" terugkeert als de kunststof verhardttot de gevormde positie daarvan wanneer de centrale kern verwijderd wordt. -o-o-o- 8?.. ui: £ 3