NL8602232A - Inrichting voor het vervaardigen van gewikkelde conische hulzen uit stroken deegmateriaal. - Google Patents

Description

3 • * . · 355128/Ti

Korte aanduiding: Inrichting voor het vervaardigen van gewikkelde conische hulzen uit stroken deegmateriaal

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van conische'hulzen uit;deegmateriaal.

Tot nu toe geschiedde het vervaardigen van dergelijke hulzen, die bijvoorbeeld bestemd zijn om, na te zijn gebak-5 ken, te worden gevuld met slagroom of ander voor de consumptie geschikt materiaal met de hand: tegen de punt van een roterend aangedreven conische drager wordt met de beide handen het einde van een smalle deegstrook gedrukt, welke strook vervolgens met de handen langs het buitenoppervlak 10 van de drager wordt geleid.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen, waarmee dergelijke hulzen mechanisch kunnen worden vervaardigd.

De inrichting volgens de uitvinding omvat hiertoe: 15 - een eerste eindloze aanvoerbaan, waarop dwars op de baanlangsrichting gerangschikte, naast elkaar gelegen smalle deegstroken worden aangevoerd, een tweede, op de eerste baan in de langsrichting daarvan daarop aansluitende eindloze transportband met 20 een onder een stompe hoek onder het einde der eerste band oplopend eerste deel, waarop de deegstroken worden overgenomen en met een via een geleiderol daarop aansluitend tweede deel, en - een aantal loodrecht op de langsrichting van dit tweede 25 deel beweegbare opwikkeleenheden, elk met een losneem baar op een roterend aangedreven kern aangebrachte drager met conisch buitenoppervlak, waarvan de punt tegen de bewegingsrichting van de tweede baan in is gericht, waarbij de rotatiesnelheid der dragers aan het 30 begin van het opwikkelproces hoger is dan aan het einde daarvan en wel zodanig dat de omtreksnelheid groter is dan de afwikkelsnelheid over de baan. Voorkeursuitvoeringsvormen der inrichting zijn beschreven in de conclusies 2 tot en met 7.

8602232 \ 2

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening .

Figuur 1 is een schematisch bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; 5 Figuur 2 is een schematisch zijaanzicht van deze inrichting;

Figuur 3 is een schematisch zijaanzicht van een gewijzigde uitvoeringsvorm der daarin toegepaste opwikkeleenheid.

De in de figuren afgeheelde uitvoeringsvorm omvat een 10 eerste eindloze transportband 2, aan het linkereinde geleid over de geleiderol 4 en aan het rechtereinde geleid over een geleidelijst 6 met scherpe voorrand. Op deze band wordt continu een deegplak 8 aangevoerd, die via twee, op de roterend aangedreven as 10 aangebrachte langssnijmessen 12, 14 15 tot een constante breedte wordt versneden en vervolgens via het dwars op de baan in de richting van de pijl 16 heen en weer beweegbare roterend snijmes 18 wordt versneden tot individuele stroken 20a..20h. De band 2 wordt via een geschikt, niet getekend aandrijfmechanisme intermitterend 20 aangedreven en tijdens de stilstandperioden der band voert het snijmes 18 de slag uit in de richting van de pijl 16 en worden de stroken 20a..20h gevormd.

Een tweede transportband 22 is met de einden geleid over de geleiderollen 24 en 26 en voorts geleid over de 25 geleiderollen 28, 30, 32, 34. De rol 30 bevindt zich op een hoger niveau dan de rol 28, zodat een oplopend transport banddeel 22a wordt gevormd, waarop de deegstroken, in het getekende geval de deegstrook 20g, worden overgenomen. De rol 26 is opgesteld op een lager niveau dan de rol 30, zodat 30 een tweede enigszins aflopend banddeel 22b wordt gevormd, waar het opwikkelen van de aangevoerde deegstroken plaatsvindt .

Elke deegstrook wordt opgewikkeld op een conische drager 40, die losneembaar is aangebracht op een kern 42. De 35 conische drager bestaat uit metaal en in de kern 42 bevindt zich een, niet aangegeven, magneet. De kern wordt roterend aangedreven door een geschikt aandrijfmechanisme, symbolisch aangegeven met het vierkant 44. Het aandrijfmechanisme 44 is 8602232 i 3 opgenomen in een opwikkeleenheid 46, die via geschikte, schematisch aangegeven geleidingen 48, 50, kan bewegen in de dwarsrichting van de band 22b, dus in de richting van de pijl 52 in figuur 1 en loodrecht op het vlak van tekening 5 van figuur 2. Tijdens deze beweging wordt de drager 40 roterend aangedreven en het is duidelijk, dat deze rotatie-beweging kan worden afgeleid uit de beweging van de opwikkeleenheid zelf. De opwikkeleenheden passeren na het beëindigen van een opwikkelbewerking, dus wanneer op de drager 40 10 een strook deeg is opgewikkeld, een station waar de bewik-kelde drager wordt afgenomen en waar op de kern 42 een nieuwe drager wordt geplaatst.

De werking van de inrichting is als volgt:

Door de intermitterende beweging van de aanvoerband 2, 15 worden op regelmatige afstanden deegstroken op het oplopend gedeelte 22a van de baan 22 gelegd. De verschillende bewegingen zijn daarbij zodanig gesynchroniseerd dat, wanneer een deegstrook - zoals de strook 20h - de geleiderol 30 passeert en zich dus aan het begin van het aflopend banddeel 20 22b bevindt, een opwikkeleenheid 46 met drager 40 zich in een zodanige stand bevindt, dat de punt van de drager 40 zich boven het rechtereinde van de strook 20h, gezien in de met de pijl 56 aangegeven bewegingsrichting en aangegeven met 20hl, bevindt. De eenheid 46 wordt daarna verplaatst in 25 de richting van de pijl 52 en, doordat de strook 20h zich beweegt in de richting van de pijl 56 wordt de strook 20h op de drager 40 opgewikkeld beginnend bij de punt daarvan. De aandrijving 44 is zodanig uitgevoerd, dat de omtreksnelheid van de drager 40 aan het begin van de opwikkelbewerking 30 hoger is en tegengesteld aan de voortbewegingssnelheid van de opwikkeleenheid. Tijdens de opwikkelbewerking neemt deze snelheid af, totdat beide snelheden gelijk zijn geworden aan het einde van de bewerking en normale afwikkeling plaatsvindt. Hierdoor wordt de strook deeg gerekt in het begin van 35 het wikkelproces en wordt voorkomen dat de doorsnede van het deegmateriaal ter plaatse van de punt groter is, dan gemiddeld over de conus, door de meervoudige overlapping in het begin, waardoor zich tijdens het latere bakken aan de punt 8602232 <r 4 geen verdikking zal vormen. De snelheden zijn zodanig op elkaar afgesteld, dat wanneer de strook 20h zich over de afstand 1 heeft verplaatst in de richting van de pijl 56, het andere einde 20h2 van de strook 2Oh geheel op de drager 5 40 is opgewikkeld, die dan geheel van rechts naar links in de richting van de pijl 56 is verplaatst tot in de met 40a aangegeven positie, daar de opwikkeleenheid 46 zich van de positie 46a heeft verplaatst naar de positie 46b. Inmiddels was in de positie 46a reeds een nieuwe opwikkeleenheid 10 gearriveerd en was reeds begonnen met het opwikkelen van de volgende strook deeg, dus de strook 20g op de drager daarvan. Door de scheve opstelling onder hoek α van geleiderol 30 in de dwarsrichting van de baan, wordt bereikt dat de punt van de drager, die voorzien is van deeg beweegt boven 15 een helling (S) in de transportband en dus steeds een vrije ruimte heeft tot een onderliggende volgende deegstrook. Uiteraard is door het opwikkelen van de deegstrook de totale buitendiameter van de drager plus deeglaag toegenomen. Voor een goede aandrukking van de deegstrook op de drager is het 20 noodzakelijk dat de geleiderol 30 tevens in de wikkelrich-ting engiszins aflopend is opgesteld. Deze hoek wordt bij voorkeur zodanig gekozen dat de transportband in de langs-richting afloopt onder een hoek gelijk aan de halve tophoek van de drager.

25 Figuur 3 toont een gewijzigde uitvoering van de opwik keleenheid, die is voorzien van middelen voor het aangrijpen van het einde der op te wikkelen deegstrook en het brengen van dit strookeinde rond het einde der drager, waardoor een zekerder werking wordt verkregen. Overeenkomstige delen zijn 30 in deze figuur aangegeven met dezelfde verwijzingscijfers als die gebruikt in de figuren 1 en 2.

In de in figuur 3 afgebeelde uitvoeringsvorm is tegenover elke drager 40 met kern 42 een deegstrookopnemer 60 aangebracht, gelegen in lijn met de drager 40, en dus op de 35 hartlijn 40a daarvan. Deze omvat een huis 62, dat roterend wordt aangedreven door de aandrijving 64. Deze is gekoppeld met de aandrijving 44 van de kern 42 (wat schematisch is aangegeven met de koppelas 65), zodat het huis 65 met 8602232

P

5 gelijke snelheid en in dezelfde richting roteert als de drager 40. In het huis 64 bevindt zich een luchtcylinder 66, waarvan de zuigerstang is verbonden met een opneemnaald 68.

De hoek tussen de as van de naald 68 en de hartlijn 40a 5 komt overeen met de hoek β in figuur 2 en dus met de halve tophoek van de drager 40. Het geheel is zodanig opgesteld dat, zoals de figuur toont, in de uitgestoken stand van de naald deze raakt aan het buitenoppervlak van de drager 40.

Daar de deegstrookopnemer 60 wordt aangedreven met dezelfde 10 snelheid als de drager 40 staat in de uitgestoken stand de naald 68 stil ten opzichte van het oppervlak der drager 40.

Het geheel werkt als volgt:

Op het moment waarop het einde van de deegstrook 20h zich bevindt onder de punt van de deegstrook 40 wordt door 15 geschikte, niet getekende, besturingsmiddelen de luchtcylinder bekrachtigd, waardoor de naald 68 naar buiten en in de zijkant van de deegstrook wordt geschoten. Nu begint het wikkelen dat in principe wordt uitgevoerd op de in het voorgaande beschreven wijze met dit verschil dat de uitge-20 stoken naald het einde van de deegstrook 20h van het oppervlak van de band 22h aftilt en om het einde van de drager 40 wikkelt. Daarbij zijn, zoals gezegd, de relatieve snelheden van de naald 68, de deegstrook 20h en de drager 40 gelijk nul. Na tenminste een omwenteling der drager 40 wordt de 25 naald 68 teruggetrokken en verloopt het opwikkelproces als bovenomschreven.

Na het opwikkelen worden de bewikkelde dragers losgenomen van de kernen en kan het verkregen produkt de noodzakelijke verdere bewerkingen, zoals besuikeren en voorbakken, 30 ondergaan.

8602232

Claims (9)

1. Inrichting voor het vervaardigen van gewikkelde conische hulzen uit stroken deegmateriaal, gekenmerkt door: een eerste eindloze aanvoerbaan (12), waarop dwars op de baanlangsrichting gerangschikte, naast elkaar 5 gelegen smalle deegstroken (20a...20h) worden aange voerd, een tweede, op de eerste baan in de langsrichting daarvan daarop aansluitende continu lopende eindloze transportband (22) met een onder een stompe hoek onder 10 het einde der eerste band oplopend eerste deel (22a), waarop de deegstroken worden overgenomen en met een via een onder een hoek (a) opgestelde geleiderol (30) daarop aansluitend tweede deel (22b), en een aantal loodrecht op de langsrichting van dit tweede 15 deel beweegbare opwikkeleenheden (46), elk met een losneembaar op een roterend aangedreven kern (42) aangebrachte drager (44) met conisch buitenoppervlak, waarvan de punt tegen de bewegingsrichting van de tweede baan in is gericht, waarbij de rotatiesnelheid 20 der dragers aan het begin van het opwikkelproces hoger is dan aan het einde daarvan en wel zodanig dat de omtreksnelheid in het begin van het wikkelproces groter is dan de afwikkelsnelheid over de baan en afneemt tijdens het wikkelproces totdat deze snelheden gelijk 25 zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de geleiderol (30) in de opwikkelbewegingsrichting van de dragers (44) is opgesteld onder een hoek (a) met de dwars-richting van de transportband en enigszins aflopend in de 30 langsrichting van de transportband.

3. Inrichting volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat in elke opwikkeleenheid (46a) tegenover, en in lijn met de kern (42) en drager (40) een met gelijk toerental in dezelfde richting roterend aangedreven deegstrookopnemer (60) is 35 aangebracht met een langwerpige, bestuurd heen en weer beweegbare, onder de halve dragertophoek ten opzichte van de 8602232 dragerhartlijn (40a) opgestelde, en in de uitgestoken stand evenwijdig aan het buitenoppervlak der drager gelegen (40) opneemnaald (68).

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat 5 het tweede deel (22b) van de tweede baan (22) aflopend is uitgevoerd volgens de halve tophoek van de conische drager.

5. Inrichting volgens de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat op de, intermitterend aangedreven, eerste band (2) een continue laag deeg (8) wordt aangevoerd en boven deze eerste 10 band een in dwarsrichting daarop beweegbaar rolmes (18) is opgesteld voor het in stroken versnijden der deeglaag.

6. Inrichting volgens de conclusies 1-5, gekenmerkt door twee nabij de langsranden der eerste band opgestelde in de bandlangsrichting werkzame rolmessen (12, 14).

7. Inrichting volgens de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de tweede baan (22) continu wordt aangedreven.

8. Inrichting volgens de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat een aantal opwikkeleenheden (46) in een continu rondlopend transportsysteem zijn aangebracht, waardoor hoge 20 produktiesnelheden mogelijk zijn.

9. Inrichting volgens de conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de dragers tijdens het transport eenvoudig mechanisch afgenomen en opgezet kunnen worden, doordat magnetisch wordt afgeklemd op de kern (42). 8602232