NL8502216A - Inblaasinrichting voor ventilatielucht. - Google Patents

Description

" NO 33.109 GB/OSm

Inblaasinrichting voor ventilatielucht.

De uitvinding heeft betrekking op een inblaasinrichting voor ventilatielucht, omvattende een luchttoevoerkast met uitblaasopeningen voor lucht tot in een te ventileren ruimte, met door verdraaiing in stand instelbare mondstukken, die die uitblaasopeningen vormen. Zulke inrichtin— 5 gen zijn in allerlei uitvoeringen bekend, bijv. in vliegtuigen, waar bolvormige lichamen in alle richtingen gedraaid kunnen worden om lucht-stralen in elke gewenste richting door een kanaal in die lichamen te doen uittreden.

De uitvinding heeft vooral betrekking op ventilatie-inrichtingen, 10 die bedoeld zijn om de luchtstralen een belangrijke mate van inductie op de in de te ventileren ruimte aanwezige lucht te doen uitoefenen. Bij de huidige tendens om energie te besparen wil men zo weinig mogeljk lucht in de te ventileren ruimte brengen, maar daarmee een maximaal ventilerend effect verkrijgen door die inductie.

15 Een geringe ingebrachte luchthoeveelheid kan alleen voldoende in- ductiewerking geven wanneer de snelheid van de in de ruimte geblazen luchtstralen groot genoeg is, maar zulke grotere snelheden geven in en nabij de mondstukken normaal veel geruis.

De uitvinding beoogt nu hierin verbetering te brengen en een inr 20 richting als bedoeld te verschaffen, die dit nadeel vermijdt met een praktische constructie.

Hiertoe is een inrichting als in de aanhef bedoeld volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de verdraaibare mondstukken gevormd worden door een leiding voor de lucht en daaraan een cilindrisch of bol-25 vormig deel, geleidend opgenomen in een deel van of aan die luchttoevoerkast, welke leiding een aanzienlijk grotere lengte heeft dan de diameter van dat cilindrische of bolvormige deel.

Juist bij hogere luchtsnelheden is het belangrijk, dat de leiding door het mondstuk vrij lang is. Het is constructief echter bezwaarlijk 30 om het bolvormige of cilindrische lichaam een grote diameter te geven.

Men wil in de te ventileren ruimte veelal zo klein mogelijke en esthetisch verantwoorde hangende of in het plafond verwerkte delen voor de ventilatie toepassen. De uitvinding geeft nu naast vermindering van geruis veel constructieve vrijheid en kostenbesparing door het kleine ge-35 kromde deel, dat voor de verdraaibare montage dient.

In de praktijk komen veelal lengtes van de leidingen, die de mondstukken vormen, in aanmerking van tenminste anderhalf maal de diameter van het bol- of cilindervormige deel. Afhankelijk van de luchtuittree- 35Q22 16 4 **· 2 snelheid moeten die leidingen langer zijn bij hogere snelheid.

Bij toepassing van de uitvinding heeft het cilindrische of bolvormige deel een relatief-kleine diameter, wat het geleidend opnemen daar* van in de luchtkast vergemakkelijkt, zoals nog beschreven zal worden.

5 Bij een praktische uitvoering is die diameter bijv. slechts 25 mm, bij een lengte van de mondstukleiding van bijv. 40 mm of ook aanzienlijk langer.

De uitvinding beoogt ook een constructie voor zulke inrichtingen, die gemakkelijk in grote lengtes gemonteerd kunnen worden, normaal langs 10 en/of in plafonds. Toepassing van de uitvinding in kleine afzonderlijke eenheden komt echter ook in aanmerking.

In het algemeen wordt er bij ventilatiesystemen als bedoeld de voorkeur aan gegeven geen langere sleuven als uittree-openingen voor de lucht toe te passen, maar openingen met ongeveer dezelfde dwars-15 afmetingen in alle richtingen. Dit geeft een betere alzijdige inductie van de lucht in de ruimte, waarin die uittree-openingen lucht uitblazen.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is: 20 Fig. 1 een dwarsdoorsnede door een luchttoevoerkast van een inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 een mondstuklichaam ten gebruike daarbij in vooraanzicht;

Fig. 3 dit mondstuklichaam van Fig. 2 in bovenaanzicht;

Fig. 4 een doorsnede door een andere luchttoevoerkast met mondstukken 25 volgens de uitvinding;

Fig. 5 een doorsnede volgens de lijn V*V in Fig. 4;

Fig. 6 een doorsnede volgens de lijn VI-VI in Fig. 4; en

Fig. 7 een gecombineerde doorsnede volgens de lijnen VII-VII diametraal tegenover elkaar in Fig. 4.

30 De lange luchttoevoerkast 1 van Fig. 1 heeft op een of meer plaat* sen een luchttoevoeraansluiting 2, bijv. aan te sluiten op een kanaal met ventilator en desgewenst verdere luchtbehandelingsapparatuur zoals koel-, verwarmings- en bevochtigingsmiddelen. De kast heeft niet*gete* kende middelen ter montage, bijv. ter ophanging aan een plafond. De on* 35 derwand van deze kast wordt gevormd door twee lange aluminium-extrusie* profielen 3, waartussen mondstuklichamen 4 zijn opgenomen. Deze omvatten een cilindrisch lichaam 5, waaraan zich een tromp 6 bevindt, die binnen de kast 1 uitsteekt en een vloeiend afgeronde rand 7 heeft. Door dit ge* heel loopt een kanaal 8 voor het uitblazen van lucht vanuit de kast tot 85022 1 8 ·> > 3 in de te ventileren ruimte daaronder. Het lichaam 4 wordt op zijn plaats gehouden door een bijv. verenstalen voorgekromde klembeugel 9, die in een groef tussen de bodem van elk profiel 3 en een naar binnen reikende rib 10 van elk profiel grijpt en die met enige veerkracht buiten de 5 tromp 6 om het cilindrische lichaam 5 grijpt. Met pijlen 11 en 11' is aangegeven hoe het lichaam 4 verdraaid kan worden om in elke gewenste ingestelde richting daartussen uit te blazen.

In Fig. 2 en 3 is aangegeven hoe een mondstuklichaam 4 twee trompen 6 en kanalen 8 kan hebben. Dit lichaam is hier volgens een vlak door de 10 as gedeeld en bouten 12 verbinden deze delen. De kanalen 8 kunnen gevormd zijn in doorlopende pijpen, die tussen de helften van het lichaam 4 worden geklemd. Men zou het cilindrische lichaam evenals de bolvormige lichamen volgens de uitvinding in kunststof kunnen uitvoeren en bijv. als een geheel met de trompen 6 vormen of die trompen en de kanalen 8 15 als metalen pijpen in kunststof ingieten. In Fig. 2 is de klembeugel 9 aangeduid.

Men kan een aantal van zulke lichamen 4 achter elkander met dezelfde as aan een kast 1 aanbrengen. Ook kan men deze afwisselen met lichamen zonder mondstukopeningen, met lichamen met één of meer dan twee ope^· 20 ningen enz.. Desgewenst kunnen aangrenzende lichamen ten opzichte van elkander gecentreerd worden, bijv. door een uitstekende stomp 13 aan één einde, glijdend passend in een verzonken deel 14 aan het andere einde van een aangrenzend lichaam, wat ook lekkage van lucht tussen aangrenzende lichamen door tegengaat.

25 Bij zeer lange luchttoevoerkasten 1 kan een aantal profielen 3 in elkanders verlengde liggen, en die kasten kunnen ook bijv. als gesloten rechthoek of althans uit delen onder een hoek met elkaar grote plafond-oppervlakken bestrijken. In de hoeken kunnen de profielen 3 dan, in verstek gezaagd, op elkander aansluiten. Op alle plaatsen, waar profielen 3 30 aan elkander grenzen, kunnen de groeven tussen de bodems en de ribben 10 der profielen gebruikt worden om een overbruggende verbindingsstrip daarin te leggen, en door lichte vervorming van bijv. de ribben 10 op enkele punten tegen zulk een strip kan die strip worden vastgezet om de profielen 3 goed te verbinden.

35 In Fig. 4 is een ringvormig lichaam 15 als deel van een luchttoe- voerkast weergegeven, waarin een aantal mondstuklichamen 4, in dit geval een zestal, is aangebracht. Deze kunnen op verschillende manieren worden aangebracht en vastgehouden. De twee linker lichamen en het onderste liggen opgesloten tussen naar binnen uitstekende delen 16 van lichaam 40 15. Dit kan zowel bij cilindrische als bij bolvormige delen 5 der licha— 8502216 4 men 4 worden toegepast. De twee rechter lichamen en het bovenste liggen opgesloten tussen de omtrekswand van het lichaam 15 en een verende voorgevormde klembeugel 9, met zijn einde opgesloten in de groeven tussen die omtrekswand van lichaam 15 en haakvormige, naar binnen reikende uit-5 steeksels 10, in principe overeenkomend met wat aan de hand van Fig. 1 is beschreven.

Aan de hand van Fig. 5, 6 en 7 zal dit nader worden beschreven.

In Fig. 5 is het deel 5 van het lichaam 4 bolvormig. Het lichaam 15 heeft aan de axiale einden naar binnen reikende flenzen 18 met openingen 10 19, waarmee dat lichaam aan een cilindrisch aansluiteinde van een lucht- kast, aan een verder lichaam 15 en/of aan een eindafdichtplaat kan worden bevestigd. De klembeugel 9 is uitgevoerd als een verenstalen strip • met rechthoekige buitenomtrek, voorgevormd als bovenin Fig. 4 en in Fig.

5 aangegeven, met een centrale opening, groot genoeg om van binnenuit 15 over de tromp 6 te worden aangebracht. Deze beugel heeft een enigszins bolvormig of conisch vervormde rand 20 om die opening, die een goed aanliggen tegen het bolvormige deel 5 van lichaam 4 geeft. Bij 21 bevindt zich in de wand van het lichaam 15 een cirkelvormige opening met bolvormige of conische rand voor het goed aanliggen van dat deel 5 daartegen. 20 Dat aanliggen is zo dat het lichaam 4 weliswaar wrijvend klemmend door beugel 9 op zijn plaats wordt gehouden, maar zonder veel moeite gedraaid kan worden.

De beugels 9 kunnen gemakkelijk verend worden vervormd door het naar elkaar drukken van hun eindranden, bijv. met een tang, zodat zij in 25 de groeven als bedoeld tussen de wand 15 en de uitsteeksels 10 kunnen snappen. De uitsteeksels 10 kunnen, als in Fig. 5 getekend, geheel tussen de flenzen 18 doorlopen of op enige afstand van die flenzen eindigen.

In Fig. 6 is een doorsnede volgens de lijn VI-VI links in Fig. 4 30 weergegeven voor het geval dat, bij zulk een opsluiting van het deel 5 door uitstekende delen 16 aan het lichaam 15 dat deel 5 bolvormig is, en wel onder weglating van het mondstuklichaam 4. Dat lichaam 4 wordt dan in het grensvlak 21 tussen twee aangrenzende lichamen 15 opgesloten. In dat geval hebben die lichamen 15 in hun grensvlak geen doorlopende, naar 35 binnen gerichte flenzen 18, maar bijv. plaatselijk tussen de mondstukli-chamen 4 naar binnen gerichte ogen 22 met samenvallende openingen 19 voor het bijv. met bouten op elkander klemmen der lichamen 15. In Fig. 4 links is één zulk een oog 22 getekend.

In Fig. 7 is een doorsnede volgens de twee lijnen VII-VII in Fig. 4 40 gecombineerd weergegeven, waarbij het mondstuklichaam 4 cilindrisch is 35-3 2 2 1 6 5 met twee mondstukken als in Fig. 2 en 3. Dat lichaam 4 is in Fig. 7 echA ter slechts gestreept getekend. Het lichaam 15 heeft hier weer twee doorlopende, binnenwaarts gerichte flenzen 18. In die flenzen is een opening 23 aangebracht, die cirkelcilindrisch is. Hier is getekend hoe 5 dit lichaam 15 boven en onder op een dergelijk lichaam 15 aansluit (door onderlinge verbinding van aangrenzende flenzen 18), welke aangrenzende lichamen 15 desgewenst en als getekend eveneens zulke openingen kunnen hebben om cilindrische delen 5 van aangrenzende mondetuklichamen 4 op te nemen. Die mondstuklichamen van aangrenzende lichamen 15 kunnen echter 10 ook in omtreksrichting versprongen zijn aangebracht, in welk geval te*· genover een opening 23 in een flens 18 een ter plaatse dichte flens 18 van een aangrenzend lichaam ligt.

De openingen 23 eindigen uiteraard in de buitenwand van hun lichaam 15 in de opening tussen de randen 21 daarvan en bestrijken dus geen vol-15 le cirkel, om de cilindrische lichamen 5 enigszins buiten lichaam 15 te laten uitsteken. Desgewenst kan een eenvoudig opslultmiddel zijn aange-bracht om axiale beweging van de cilindrische lichamen 5 te verhinderen. In Fig. 7 is een geleidingsdeel 16 aan lichaam 15 tussen de flenzen 18 getekend (als links in Fig. 4) en, met streeplijnen, een klembeugel 9 20 als rechts in Fig. 4. Deze delen 16 en 9 kunnen echter worden weggelaten als de openingen 23 in de flenzen 18 het mondstuklichaam 4 voldoende op*· sluiten en geleiden. In Fig. 7 is getekend hoe het lichaam 4 twee trosr-pen 6 heeft, als in Fig. 2, maar dan onder een hoek met de loodlijn op de as van het cilindrische deel 5. De lichamen 4 kunnen in de asrichting 25 van hun delen 5 in de openingen 23 worden geschoven wanneer de trompen 6 daarna daarin gebracht, bijv. ingeschroefd kunnen worden. Voordeliger lijkt om de flenzen 18 aan de binnenzijde van die openingen 23 te onderbreken, zodat die trompen 6 ook die flenzen 18 kunnen passeren. Een andere mogelijkheid is die waarbij de openingen 23 afwezig zijn en de ci*· 30 lindrische delen 5 korter zijn dan de binnenafstand tussen de flenzen 18 (tot streeplijnen 5' in Fig. 7), waarbij de lichamen 4 radiaal van bin* nenuit lichaam 15 tegen de wand daarvan (op de randen 21) worden gebracht onder weglating van de delen 16.

Een andere mogelijkheid is om het lichaam 15 in vlakken door de as 35 te delen, de lichamen 4 tussen die delen aan te brengen en die delen dan bijv. met bouten te verbinden onder beweegbare opsluiting der lichamen 4.

De beschreven bolvormige delen 5 kunnen uiteraard steeds zowel in omtreksrichting als in axiale richting onder een variabele hoek worden 40 geplaatst.

;; , ± 1 o 6 '»

Plaatst men alle mondstuklichamen 4 in dezelfde tangentiale richting schuin, dan kan men met deze irichting een regelmatige grote werveling om de vertikale as van het lichaam 15 in de ruimte opwekken.

De kanalen 8 zijn bij voorkeur cirkelrond in doorsnede, maar kunnen 5 ook een andere doorsnedevorm hebben, bijv. ovaal.

Uit Fig. 4 blijkt dat de mate van uitsteken der lichamen 4 buiten de omtrek van lichaam 15 kan variëren. Hoe verder zij uitsteken, hoe schuiner zij geplaatst kunnen worden zonder tegen de aangrenzende randen van de openingen in lichaam 15 te blazen.

85 02 2 16

Claims (12)

1. Inblaasinrichting voor ventilatielucht, omvattende een luchttoe-voerkast met uitblaasopeningen voor lucht tot in een te ventileren ruimste, met door verdraaiing in stand instelbare mondstukken, die die uitblaasopeningen vormen, met het kenmerk, dat de verdraaibare mondstukken 5 gevormd worden door een leiding voor de lucht en daaraan een cilindrisch of bolvormig deel, geleidend opgenomen in een deel van of aan die lucht-toevoerkast, welke leiding een aanzienlijk grotere lengte heeft dan de diameter van dat cilindrische of bolvormige deel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die mondstukleiding in 10 hoofdzaak aan de binnenzijde van die luchttoevoerkast uit dat cilindrische of bolvormige deel uitsteekt.

3. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies met cilin* drisch deel aan de mondstukken, met het kenmerk, dat in één cilindrisch lichaam meer dan één mondstuk is aangebracht.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken*· merk, dat de mondstukken verdraaibaar zijn aangebracht in een ringvormige wand van een luchtverdeelkast, zodanig dat zij in tangentiale richting ten opzichte van de ring kunnen zwenken.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken- 20 merk, dat een mondstuk met een cilindrisch deel. tussen de aangrenzende randen van aan de as van dat deel evenwijdig lopende stroken, die de luchttoevoerkast begrenzen, is opgenomen en tegen die randen rust.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat dat cilindrische of bolvormige deel met een of meer klemstrip- 25 pen op zijn plaats tegen randdelen van de luchttoevoerkast wordt gehouden.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat die randde* len van de luchtkast uitstekende haakvormige delen hebben, die dienen ter opsluiting van de einden van die klemstrippen aan de luchttoevoer*· 30 kast in de ruimte binnen die haakvormige delen.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken*· merk, dat een aantal cilindrische delen met mondstukken axiaal in elkanders verlengde ligt en dat tussen cilindrische delen met mondstukken cilindrische delen zonder mondstukken in dezelfde as liggen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat aangrenzen de cilindrische delen met axiaal uitstekende en inspringende randen ten opzichte van elkander zijn gecentreerd.

10. Inrichting volgens conclusie 4 en eventueel een der conclusies 5 9J02216 tot en met 9, met het kenmerk, dat die ringvormige wand naar binnen reikende flenzen heeft, waarmee hij aan andere delen van de luchttoevoer1· kast kan worden bevestigd.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat die flen-5 zen openingen hebben voor het draaibaar geleidend daarin opnemen van cilindrische delen met mondstukken.

12. Inrichting volgens conclusie 4 en eventueel een der conclusies 6, 7 of 10, met het kenmerk, dat twee ringvormige wanden met dezelfde as en buitenomtrek op elkaar aansluiten in een vlak door het midden van een 10 aantal bolvormige mondstukdelen als bedoeld. a k o $ ? i s v v v — £> i