NL8500995A

NL8500995A - Belichtingsinrichting voor bladen.

Info

Publication number: NL8500995A
Application number: NL8500995A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland B V Patents And
Priority date: 1985-04-04
Filing date: 1985-04-04
Publication date: 1986-11-03
Also published as: US4713674A; AU571775B2; JPH0675215B2; JPS61231539A; AU5477186A; DE3664695D1; EP0197587A1; EP0197587B1

Description

i ...............' < -1-

Uitvinders: P.G. Giezeraan G.E.A. ter Horst

Océ-Nederland B.V., te Venlo

Beliohtingsinrichting voor bladen

De uitvinding heeft betrekking op een beliohtingsinrichting voor bladen omvattende een eindloze transportbaan waarvan een beliohtingsstation deel uitmaakt, transportorganen die een blad herhaalde malen ter belichting in een doorvoerrichting door de 5 transportbaan kunnen voeren, middelen voor het aandrijven van de transportorganen, invoermiddelen voor het in de transportbaan brengen van een blad, selectief inschakelbare uitvoermiddelen voor het uit de transportbaan brengen van een blad en eerste meetmiddelen die vaststellen of de lengte van een ingevoerd blad groter dan wel kleiner 10 is dan een vooraf bepaalde waarde en die wanneer de lengte kleiner is dan die waarde een besturingssignaal afgeven.

Een dergelijke beliohtingsinrichting is bekend uit het Britse octrooischrift Nr 1 262 329.

Daarin wordt een inrichting beschreven die een tweede, kortere 15 eindloze transportbaan omvat, welke baan in het beliohtingsstation met de langere eindloze transportbaan samenvalt. Een blad wordt in deze kortere baan gebracht en daarin rondgevoerd voor het uitvoeren van opeenvolgende belichtingen, wanneer de meetmiddelen hebben vastgesteld dat het blad een lengte heeft die korter is dan deze tweede baan.

20 Met deze bekende inrichting kunnen alleen bladen waarvan de lengte correspondeert met de lengte van een eindloze transportbaan zonder onderbreking een aantal malen worden belicht. Is de tweede baan lang dan zullen deze onderbrekingen relatief lang zijn, met als gevolg dat de tijd dat effectief belicht kan worden relatief kort is. Is de 25 tweede baan kort dan zullen alleen de kortste bladen van die baan gebruik kunnen maken, terwijl alle langere bladen van de veel langere, met de lengte van het langste blad corresponderende, eindloze baan gebruik moeten maken, hetgeen vooral bij relatief korte bladen met lange onderbrekingen tussen de opeenvolgende belichtingen gepaard gaat. Opgemerkt zij dat de lengte van een eindloze transportbaan 8 5 0 0 S 9 5 w i -2- nauwelijks kleiner dan ongeveer 60 cm gemaakt kan worden vanwege de ruimte die nodig is voor de opstelling van transportorganen, belichtingsmiddelen en bladpositioneermechanismen langs de baan, zodat de bekende belichtingsinrichting in de praktijk minder geschikt is voor 5 bladen die korter zijn dan 60 cm, zoals bijvoorbeeld een blad van A3- of A4-formaat.

De uitvinding stelt zich tot doel een belichtingsinrichting volgens de aanhef te verschaffen die de genoemde beperkingen van de bekende belichtingsinrichting niet heeft.

10 Dit wordt volgens de uitvinding bereikt doordat in een belichtingsinrichting volgens de aanhef de middelen voor het aandrijven van de transportorganen omschakelbaar zijn om de transportorganen in tegengestelde richting aan te drijven en doordat besturingsmiddelen aanwezig zijn die, reagerend op het besturingssignaal, die omschakeling 15 tot stand brengen op een ogenblik dat een blad het belichtingsstation is gepasseerd en die omschakeling in stand houden gedurende de tijd die nodig is om het gehele blad door het belichtingsstation terug te voeren.

Hierdoor wordt bereikt dat bladen, waarvan de lengte korter is dan de 20 lengte van de eindloze baan, ongeacht hun lengte, in snelle opeenvolging kunnen worden belicht.

Bij voorkeur omvat de belichtingsinrichting volgens de uitvinding verder een transportbaan die aansluit op de eindloze transportbaan, een afbuigelement dat een in de eindloze transportbaan gevoerd blad in de 25 aansluitende transportbaan kan voeren en instelmiddelen voor het activeren van het afbuigelement, en geven de besturingsmiddelen tevens een genoemd besturingssignaal af wanneer de instelmiddelen zijn geactiveerd.

Hierdoor wordt bereikt dat ook bladen die langer zijn dan de omtrek van 30 de eindloze transportbaan automatisch herhaalde malen ter belichting door het belichtingsstation kunnen worden gevoerd.

Verder is bij voorkeur de snelheid waarmee de transportorganen een belicht blad door het belichtingsstation terugvoeren groter dan de snelheid waarmee de transportorganen een blad tijdens de belichting in 35 de doorvoerrichting transporteren.

Hierdoor wordt bereikt dat de bladen die langs het belichtingsstation worden teruggevoerd in nog snellere opeenvolging kunnen worden belicht.

^ ·" .... „ , * ' 5 ; : > i :*

,.ί ♦»* V

-3-

In een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een belichtingsinrichting volgens de uitvinding omvatten de eerste meetmiddelen een eerste detector die bij een uitgang van het belichtingsstation is gelegen en die reagerend op het passeren van de nalopende rand van een uit het 5 belichtingsstation gaand blad een eerste signaal afgeeft, een tweede detector, die, gezien in de bewegingsrichting van dat blad, op een afstand L achter het belichtingsstation is gelegen en die reagerend op de voorlopende rand van dat blad een tweede signaal afgeeft, waarbij L s ^ S - R, waarin V-j de doorvoersnelheid is, V2 de terugvoer-10 Vi + V2 snelheid, S de lengte van de eindloze transportbaan en R de lengte van het belichtingsstation, alsmede een circuit dat met de eerste detector en met de tweede detector verbonden is en dat als het eerste signaal wordt gegenereerd bij afwezigheid van het tweede signaal, genoemd 15 besturingssignaal afgeeft.

Hierdoor wordt bereikt dat het besturingssignaal wordt afgegeven op het ogenblik dat de bewegingsomkeer van het blad kan plaatsvinden en dus geen middelen nodig zijn voor het vertraagd doorgeven van het besturingssignaal aan de middelen die de aandrijfrichting van de 20 transportorganen omkeren.

Opgemerkt zij dat het uit het Engelse octrooischrift 1211326 op zichzelf bekend is om een blad voor het uitvoeren van meerdere belichtingen door een belichtingsstation heen en weer te bewegen. Maar ook die belichtingsinrichting vertoont het bezwaar dat niet alle bla-25 den, ongeacht hun lengte, snel na elkaar belicht kunnen worden; in casu geldt dit voor lange bladen die voor het ondergaan van een volgende belichting eerst over dezelfde lange weg terug moeten bewegen.

Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de hierna volgende beschrijving waarbij verwezen wordt naar 30 de bijgevoegde tekeningen waarin:

Fig. 1 een kopieerapparaat met daarin een belichtingsinrichting volgens de uitvinding schematisch in doorsnede weergeeft,

Fig. 1a een beslissingsdiagram ten aanzien van de werking van de belichtingsinrichting volgens Fig. 1 weergeeft, 35 Fig· 2 een kopieerapparaat met daarin een andere belichtingsinrichting volgens de uitvinding schematisch in doorsnede weergeeft,

Fig. 3 een kopieerapparaat met daarin nog een andere 3 s Λ 0 g Q * z/ Ί· J \jt sjf V * -4- beliohtingsinrichting volgens de uitvinding schematisch in doorsnede weergeeft, en

Fig. 4 grafisch de tijd weergeeft zoals die volgens de voornoemde stand van de techniek en volgens de uitvinding nodig is voor het uit-5 voeren van een belichting van een blad als functie van de lengte van dat blad.

De in de figuren 1, 2 en 3 weergegeven kopieerapparaten omvatten elk een fotogeleidende trommel 1 die in de met een pijl aangegeven richting kan draaien. Langs de omtrek van de trommel 1 zijn een oplaadrichting 10 2, een afbeeldingsinrichting 3, een ontwikkelinrichting 4 en een beeld- overdrachtsinrichting 5 geplaatst. De afbeeldingsinrichting 3 bestaat uit een optisch array, bijvoorbeeld een SELFOC fiber-array. Aan de van de fotogeleidende trommel 1 afgekeerde zijde van het array is een belichtingsinrichting 7 opgesteld die een originelentransportbaan 8, 15 voorzien van transportrollenparen 8a, en een lamp 9 omvat. Een origineel dat in de met een pijl aangegeven richting door de transporbaan 8 wordt gevoerd, en beschenen wordt door lamp 9» wordt door het optische array als een rechtopstaand beeld strooksgewijs afgebeeld op de draaiende, door oplaadinrichting 2 opgeladen, fotogeleidende trommel 1.

20 Het gevormde ladingsbeeld wordt, bij voortdurende draaiing van de fotogeleidende trommel 1, ontwikkeld door ontwikkelinrichting 4 en dit ontwikkelde beeld wordt in beeldoverdrachtsinrichting 5 rechtstreeks overgedragen op een vel kopiemateriaal 10 en daarop gefixeerd. Dit vel is toegevoerd vanaf een veilenstapel 11 of vanaf een voorraadrol baan-25 vormig kopiemateriaal 12 waar het vel door snijinrichting 13 van is afgesneden. Verder kan een vel kopiemateriaal met de hand, via een daarvoor bestemde opening 14 in het apparaat, worden toegevoerd. In het in Fig. 1 weergegeven kopieerapparaat wordt de op kopiemateriaal 10 gevormde kopie uit het apparaat gevoerd aan de zijde 16 die de 30 bedieningszijde van het kopieerapparaat vormt, beneden de plaats waar de te kopiëren originelen in en uit het apparaat worden gevoerd. In de in Fig. 2 en Fig. 3 weergegeven kopieerapparaten wordt de gevormde kopie, afhankelijk van de stand van de wissel 17» aan de zijde 18 die tegenover de bedieningszijde 16 van het apparaat ligt, of in een opvang-bak die aan de bovenzijde van het kopieerapparaat ligt, uitgevoerd.

85 0 0 *3 33 -5-

De hiervoor gegeven beschrijving van algemeen bekende delen van kopieerapparaten wordt voldoende geacht voor een goed begrip van een kopieerapparaat waarin de belichtingsinrichting volgens de uitvinding kan worden toegepast.

5 Aan de hand van de Figuren 1, 2 en 3 zullen nu achteenvolgens verschillende uitvoeringsvormen van een belichtingsinrichting volgens de uitvinding worden beschreven.

De in Fig. 1 weergegeven belichtingsinrichting 7 omvat een transportbaan 8 die vanaf een invoertafel 20 aan de bedieningszijde 16 10 van het kopieerapparaat in horizontale richting naar de in de tegenoverliggende zijde 18 van het kopieerapparaat gevormde uitvoeropening 21 loopt. De transportrollenparen 8a met de daartussen gelegen beliohtingszone bevinden zich nabij de bedieningszijde 16 in de transportbaan 8. De transportrollenparen 8a voeren een over de tafel 15 20 in de transportbaan 8 gebracht origineel tijdens het afbeelden in de met een pijl aangegeven richting door de belichtingszone.

De draairichting van de transportrollenparen 8a is omkeerbaar om een origineel in de tegenovergestelde richting door de belichtingszone terug te kunnen voeren zoals hierna zal worden toegelicht. Tijdens deze 20 terugvoer vindt geen afbeelding plaats.

De belichtingsinrichting volgens Fig. 1 heeft een eindloze transportbaan die bestaat uit twee rechte, boven elkaar gelegen baanstukken, 25 respectievelijk 26, en twee halfgebogen baanstukken, 27 respectievelijk 28, die de rechte baanstukken onderling verbinden.

25 Het onderste rechte baanstuk 25 valt samen met de transportbaan 8 in het gedeelte dat door de belichtingszone loopt. Op het gebogen baanstuk 27 aan de tegenover de invoertafel 20 gelegen apparaatzijde sluit een transportbaan 29 aan die naar een aflegbak 30 voor originelen aan de bovenzijde van het kopieerapparaat voert. De aansluiting is zodanig 30 dat een in de pijlrichting door de eindloze transportbaan bewegend origineel, afhankelijk van de stand van een wissel 31, uitgevoerd wordt of in de eindloze transportbaan blijft.

Bij de aansluiting van de invoerbaan langs de invoertafel 20 op de eindloze transportbaan is een wissel 32 geplaatst die in de met 35 getrokken lijn weergegeven stand toelaat dat een origineel van de invoertafel 20 in de eindloze baan wordt gevoerd en in de met onderbroken lijn weergegeven stand toelaat dat een door rollen 8a in een Γ f i ;

W ** ' '.s i, .J

-6- richting tegengesteld aan de pijlrichting gevoerd origineel van het onderste baanstuk 25 in het gebogen baanstuk 28 wordt geleid.

Bij de aansluiting op de eindloze baan van de uitvoerbaan die naar de opening 21 aan de achterzijde 18 van het kopieerapparaat voert, is een 5 wissel 33 geplaatst, en bij de aansluiting op het bovenste baanstuk 26, nabij het gebogen baanstuk 28, van een uitvoerbaan 34 die eveneens naar de aflegbak 30 voert is een wissel 35 geplaatst, welke wissels 33 en 35 een in de pijlrichting gevoerd origineel, afhankelijk van de stand van de betreffende wissel, in een uitvoerbaan geleiden of in de eindloze 10 baan houden. In het gedeelte van de transportbaan dat tussen de transportrollenparen 8a ligt zijn detectoren S-j en S2 geplaatst. Si kan reageren op de nalopende rand van een in de pijlrichting gevoerd origineel en Sg kan reageren op de nalopende rand van een in een richting tegengesteld aan de pijlrichting gevoerd origineel. Bij de invoertafel 15 20 is een detector S3 geplaatst die kan reageren op de voor- en nalo pende rand van een over de tafel 20 ingevoerd origineel. In het bovenste rechte baangedeelte 26 van de eindloze baan is een detector S4 geplaatst op een afstand L van detector Si, gemeten langs de eindloze transportbaan in de richting van de pijl.

20 Deze afstand „ V1 „

Li 2 · Q * K

V1 + V2 waarin: V1 de snelheid is waarmee een origineel in de pijlrichting door de eindloze transportbaan wordt gevoerd, V2 de snelheid is waarmee het origineel in een richting 25 tegengesteld aan de pijlrichting door de eindloze transportbaan wordt gevoerd, S de lengte van de eindloze transportbaan is, en R de afstand is tussen de detectoren Si en Sg, die overeenkomt met de lengte van het belichtingsstation. 30 De afstand tussen de detectoren S3 en S4, gemeten langs de doorgaande baan waarvan het gebogen baanstuk 27 deel uitmaakt, correspondeert met de lengte van de eindloze transportbaan.

De snelheden V1 en V2 zijn de gemiddelde snelheden waarmee het origineel door de eindloze transportbaan beweegt. Bij het begin en het einde 35 van elke beweging neemt de aandrijfsnelheid van de transportrollen in 3500930 -7- de eindloze band geleidelijk toe, respectievelijk af, om versnellingskrachten die slip van een origineel ten opzichte van de rollen zou kunnen veroorzaken, te vermijden.

De werking van de belichtingsinrichting volgens Fig. 1 zal nu 5 worden toegelicht aan de hand van het in Fig. 1a weergegeven beslissingsdiagram. In de rusttoestand staan de wissels 31,32,33 en 35 in de met getrokken lijn weergegeven stand,

De niet weergegeven besturingsinrichting van het kopieerapparaat wordt ingesteld op een telwaarde die overeenkomt met het aantal kopieën dat 10 van een te kopiëren origineel gemaakt moet worden. Het te kopiëren origineel wordt over tafel 20 in de transportbaan 8 gebracht.

Met name wanneer het origineel niet gemakkelijk een gebogen baan kan volgen, bijvoorbeeld doordat het daarvoor geheel of gedeeltelijk (ophangstrook) te stijf is, wordt wissel 33 voorafgaande aan de invoer 15 van het origineel omgezet, zodat het origineel steede een rechte baan blijft volgen. Is de ingestelde telwaarde 1 dan wordt het langs de belichtingszone gevoerde en belichte origineel direct via opening 21 uitgevoerd. Is de ingestelde telwaarde groter dan 1 dan wordt, wanneer de nalopende rand van het in de pijlrichting gevoerde blad detector S-| 20 passeert, een signaal opgewekt dat aan het besturingssysteem wordt toegevoerd als reactie waarop de aandrijfrichting van de transportrollenparen 8a wordt omgekeerd en het origineel, eventueel, met een grotere snelheid, wordt teruggevoerd langs baan 8 en wordt tevens in het besturingssysteem van het kopieerapparaat de telwaarde 25 met een waarde 1 teruggesteld. Wanneer de nu nalopende rand van het origineel detector S2 passeert, wordt een signaal opgewekt dat aan het besturingssysteem wordt toegevoerd, als reactie waarop de aandrijfrichting van de transportrollenparen 8a wordt omgekeerd en de uitgangssituatie waarin het origineel werd ingevoerd weer is bereikt.

30 Is wissel 33 niet omgezet, en de ingestelde telwaarde is 1, dan wordt het belichte origineel direct via baan 29 in de opvangbak 30 gevoerd. Is de ingestelde telwaarde in dat geval groter dan 1, dan wordt, voorafgaand aan het kopiëren, wissel 31 omgezet als reactie op een signaal afgegeven door de besturingsinrichting.

35 Indien, wanneer de nalopende rand van het Ingevoerde origineel detector S3 passeert, de voorlopende rand van het origineel detector S4 al 3 S 0 0 9 9 5 -8- heeft bereikt, en het origineel dus niet in de eindloze baan past, dan geeft de besturingsinrichting als reactie daarop een besturingssignaal af voor het omzetten van wissel 35. Het daarna, eventueel herhaalde malen, omkeren van de transportrichtingen, het terugstellen van de 5 telwaarde enzovoort en het tot slot uitvoeren van het origineel gebeurt op een wijze die overeenkomt met de hiervoor voor een stijf origineel beschreven wijze, met dien verstande dat het origineel tot slot in bak 30 wordt afgelegd.

Indien de situatie dat zowel detector S3 als gelijktijdig zijn 10 bedekt niet optreedt, en het origineel dus wel in de eindloze baan past, dan wordt wanneer de nalopende rand van het ingevoerde origineel detector S-] passeert een signaal aan de besturingsinrichting afgegeven voor het terugstellen van de telwaarde met een waarde 1 en voor het omzetten van wissel 32. Wanneer bij het afgeven van dit signaal de 15 voorlopende rand van het origineel detector S4 nog niet heeft bereikt, dan wordt tevens een signaal afgegeven voor het omschakelen van de transportrichting van de transportrollenparen 8a. Wanneer in dat laatste geval de nu nalopende rand van het origineel detector S2 passeert dan wordt een signaal opgewekt dat aan het besturingssysteem 20 wordt toegevoerd als reactie waarop de aandrijfrichting van de transportrollenparen 8a weer wordt omgekeerd en de uitgangspositie waarin het origineel werd ingevoerd weer is bereikt. In het andere geval blijft het origineel in de pijlrichting rondlopen.

Wanneer in elk van deze beide gevallen de telwaarde een waarde 0 25 bereikt dan wordt een signaal opgewekt en toegevoerd aan de besturingsinrichting* in reactie op welk signaal de besturingsinrichting wissel 31 omzet en het origineel in de pijlrichting wordt verder gevoerd en via transportbaan 29 naar aflegbak 30 wordt gevoerd.

30 De plaats waar detector S4 is opgesteld is zodanig gekozen dat bij de gegeven snelheden V-| en V2 en gegeven afstand R tussen de detectoren S-| en S2 het voor een origineel ter lengte L even lang duurt om in de pijlrichting naar de belichtingspositie terug te bewegen (tijd gelijk aan (S - R - L) V-j óf in omgekeerde richting naar de belichtingspositie 35 terug té bewegen (tijd gelijk aan (L + R) V2). Uit (S - R - L) V-j = (L

+ R) V2 kan afgeleid worden: 8 * o n 0 o

»· v V v V

-9-

L = _h_ . S - R

V1 + v2

Een origineel dat korter is dan deze lengte L wordt voor een herhaalde belichting teruggevoerd en een origineel dat langer is dan deze lengte 5 wordt voor een herhaalde belichting verder gevoerd in de eindloze transportbaan.

Na de laatste belichting van een origineel kan een volgend origineel direct ingevoerd worden en vrijwel zonder onderbreking belicht worden. Het in Fig. 1 weergegeven kopieerapparaat kan gemakkelijk ingericht 10 worden voor het invoeren van ontvangstmateriaal via de originelenin-voertafel 20, bijvoorbeeld telkens voordat een af te drukken origineel via tafel 20 wordt ingevoerd. Daartoe wordt een verbindingsbaan 36 aangebracht tussen originelentransportbaan 8 en de transportbaan waarin ontvangstmateriaal vanuit bak 11 of vanaf rol 12 naar het 15 beeldoverdrachtsstation 5 wordt getransporteerd.

Via een wissel 37 is deze baan 36 toegankelijk. Tegenover de hoge kopieercapaciteit die met het in Fig. 1 weergegeven kopieerapparaat bereikt kan worden bij veelvuldige origineelwisselingen, staat als nadeel dat voor het herhaald kopiëren van originelen die groter zijn 20 dan de lengte L slechts één eindloze transportbaan ter beschikking staat. Voor het herhaald belichten van relatief lange originelen kan nog sneller gewerkt worden wanneer een aantal eindloze transportbanen ter beschikking staan waarvan de lengten corresponderen met een aantal veel voorkomende relatief grote origineelformaten.

25 In Fig. 2 is een kopieerapparaat, voorzien van een belichtingsinrichting volgens de uitvinding, weergegeven, waarmee automatisch originelen van relatief grote lengten selectief in een van een aantal eindloze transportbanen kunnen worden geleid. De grootste eindloze transportbaan wordt, als in het kopieerapparaat volgens Fig. 1 30 gevormd door twee rechte baanstukken 25 en 26 en twee gebogen baanstukken 27 en 28 en heeft een lengte van 1200 mm. De invoertafel 20 sluit aan op het bovenste rechte baanstuk 26. De belichtingszone met transportrollen paren 8a is aan het van de bedieningszijde 16 afgekeerde uiteinde van het onderste baanstuk 25 gesitueerd. De 35 transportrichting van een origineel tijdens het belichten is met een pijl aangegeven. De transportbaan 3^ voor originelen die langer zijn 8 5 Λ ü ·" ·· - W* *30 > . , lp, -10- dan de lengte van de langste eindloze baan sluit aan op het andere uiteinde van het onderste rechte baanstuk 25. Tussen de rechte baanstukken 25 en 26 zijn gebogen baanstukken 37 en 38 aanwezig voor het vormen van eindloze transportbanen met een lengte van respec-5 tievelijk 840 en 600 mm. De baanstukken 37 en 38 zijn toegankelijk via wissels, 39 respectievelijk 40, wanneer deze in de met onderbroken lijn weergegeven stand staan. Wissel 40 wordt door de besturingsinrichting van het kopieerapparaat in deze stand gezet in reactie op een signaal dat wordt afgegeven wanneer bij het passeren van de nalopende rand van 10 een origineel voorbij detector S3 de voorlopende rand van het origineel detector die op een afstand van 600 mm van detector S3 is opgesteld, nog niet heeft bereikt. Wissel 39 wordt door de besturingsinrichting in de met onderbroken lijn weergegeven stand gezet wanneer bij het passeren van de nalopende rand voorbij detector S3 de 15 voorlopende rand wel detector S5 heeft bereikt, maar niet een detector Sg die op een afstand van 840 mm van detector S3 is opgesteld.

Afgezien van het gebruik van meerdere omloopbanen en face-up invoer komt de werking van de belichtingsinrichting volgens Fig. 2 vrijwel overeen met de werking van de belichtingsinrichting volgens Fig.

20 1. Alleen wordt direct na elke laatste belichting van een origineel, dus ook bij een origineel dat slechts een keer wordt belicht, de aandrijfrichting van de transportrollen 8a omgekeerd om het origineel via transportbaan 29 te kunnen uitvoeren. Dit laatste houdt in dat bij het wisselen van originelen het kopiëren enige vertraging ondervindt.

25 De verwerking van niet-buigzame originelen is niet mogelijk.

In Fig. 3 is een kopieerapparaat met een belichtingsinrichting volgens de uitvinding weergegeven waarin relatief lange originelen, als in de in Fig. 2 weergegeven belichtingsinrichting, automatisch in een van een aantal omloopbanen kunnen worden geleid en waarin ook 30 niet-buigzame originelen kunnen worden verwerkt.

Daartoe zijn de detectoren S5 en Sg, gemeten in de invoerrichting langs de grootste omloopbaan op een afstand van respectievelijk 600 mm en 840 mm vanaf detector S-j geplaatst. De transportbaan 29 waarlangs een afgewerkt origineel naar opvangbak 30 wordt getransporteerd, sluit aan 35 op het gebogen stuk 28 van de eindloze transportbaan.

Voorafgaande aan het kopiëren wordt een ingevoerd origineel tot voorbij 85 0 0 3 9 5 -11- detector Sj gevoerd. Tijdens de aansluitende belichting wordt het origineel in de pijlrichting langs de belichtingsplaats gevoerd. Bij de laatste belichting is wissel 31 omgezet en wordt het in de pijlrichting bewegend origineel Yia transportbaan 29 aan de bedieningszijde in 5 aflegbak 30 afgelegd, zodat het gemakkelijk daar uit genomen kan worden.

In Fig. 4 is de cyclustijd weergegeven die nodig is om een origineel dat herhaalde keren moet worden belicht één keer te belichten als functie van de lengte van dat origineel.

10 Lijn 40 geeft de cyclustijden weer voor de ideale situatie dat voor elk origineel, dat met een snelheid van 10 m/min wordt belicht, een eindloze transportbaan aanwezig zou zijn waarvan de lengte correspondeert met de lengte van het betreffende origineel. Lijn 41 geeft de cyclustijden weer voor een kopieerapparaat volgens de stand techniek 15 waarbij één relatief lange en één relatief korte eindloze transportbaan aanwezig zijn. De weergegeven lijn 41 bestaat uit twee horizontaal verlopende lijnstukken. Alleen op plaatsen waar deze lijnstukken samenvallen met lijn 40 wordt de ideale situatie bereikt. Voor originelen die veel korter zijn dan de eindloze transportbaan waarin ze moeten 20 bewegen is de cyclustijd erg ongunstig.

Rechte lijn 42 geeft de cyclustijden weer voor een kopieerapparaat waarbij de originelen voor herhaalde belichting na elke belichting versneld worden teruggevoerd langs dezelfde baan.

De met plus-tekens aangeduide lijnen geven de cyclustijden weer die 25 worden bereikt in een kopieerapparaat volgens de uitvinding.

De kortste originelen, in het voorbeeld korter dan 600 mm, worden ter retentie versneld terugbewogen. Iets langere originelen, in het voorbeeld met een lengte tussen 600 mm en 750 mm worden ter retentie in de kortere eindloze transportbaan rondgevoerd. Nog langere originelen, in 30 het voorbeeld met een lengte tussen 750 mm en 1200 mm, worden ter retentie in de langere eindloze transportbaan gehouden, waarbij originelen met een lengte tussen 750 mm en ongeveer 900 mm telkens versneld worden terugbewogen en originelen met een lengte tussen 900 mm en 1200 mm worden rondgevoerd. Het zal duidelijk zijn dat, wanneer meer 35 eindloze banen aanwezig zijn dan de twee die in Fig. 4 zijn aangeduid, de ideale situatie volgens lijn 40 meer benaderd wordt. Originelen, die 85s η Λ ü 3 « -12- langer zijn dan de 1200 mm, de lengte van de langste eindloze baan, worden ter retentie versneld terugbewogen.

In Fig. 4 is geen rekening gehouden met de invloed die origi-neelwisselingen op de cyclustijden kunnen hebben. Zoals eerder aangege-5 ven is deze nadelige invloed relatief groter bij de kopieerapparaten weergegeven in Fig. 2 en Fig. 3» waarbij respectievelijk na en vóór een reeks belichtingen van een origineel de transportbaan geblokkeerd is door een terugbewegend origineel.

85 0 0 9 9 5

Claims

1. Belichtingsinriohting voor bladen, omvattende een eindloze transportbaan (25,26,27»28) waarvan een belichtingsstation (7) deel uitmaakt, transportorganen (8a) die een blad herhaalde malen ter belichting in een doorvoerrichting door de transportbaan (25,26,27,28) 5 kunnen voeren, middelen voor het aandrijven van de transportorganen (8a), invoermiddelen (20) voor het in de eindloze transportbaan brengen van een blad, selectief insehakelbare uitvoermiddelen (31) voor het uit de eindloze transportbaan brengen van een blad en eerste meetmiddelen (S-jjSij) die vaststellen of de lengte van een ingevoerd blad groter dan 10 wel kleiner is dan een vooraf bepaalde waarde en die wanneer de lengte kleiner is dan die waarde een besturingssignaal afgeven, met het kenmerk, dat de middelen voor het aandrijven van de transportorganen (8a) omschakelbaar zijn om de transportorganen (8a) in tegengestelde richting aan te drijven, en dat besturingsmiddelen aanwezig zijn die, 15 reagerend op het besturingssignaal, die omschakeling tot stand brengen op een ogenblik dat een blad het belichtingsstation (7) is gepasseerd en die omschakeling in stand houden gedurende de tijd die nodig is om het gehele blad door het belichtingsstation te voeren.

2. Belichtingsinriohting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 20 verder een transportbaan (34) aanwezig is die aansluit op de eindloze transportbaan (25,26,27,28), een afbuigelement (35) dat een in de eindloze transportbaan gevoerd blad in de aansluitende transportbaan (34) kan voeren en instelmiddelen voor het activeren van het afbuigelement (35), en dat de besturingsmiddelen tevens een genoemd 25 besturingssignaal afgeven wanneer de instelmiddelen zijn geactiveerd.

3. Belichtingsinriohting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat tweede meetmiddelen (53,84) aanwezig zijn die vaststellen of de lengte van een ingevoerd blad groter dan wel kleiner is dan een waarde die correspondeert met de lengte van de eindloze transportbaan 30 (25,26,27,28) en die ingeval de vastgestelde lengte groter is dan deze lengte de instelmiddelen activeren.

4. Belichtingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snelheid waarmee de transportorganen (8a) een belicht blad door het belichtingsstation (7) terugvoeren, groter is 35 dan de snelheid waarmee zij een blad tijdens de belichting in de doorvoerrichting transporteren. 85 3 :)έ^ό -14-

5. Belichtingsinpichting volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste meetmiddelen (S-^Sij) een eerste detector (S-|) omvatten die bij een uitgang van het belichtingsstation (7) is gelegen en die reagerend op het passeren van de nalopende rand van een 5 uit het belichtingsstation (7) gaand blad een eerste signaal afgeeft, een tweede detector (S4) die, gezien in de bewegingsrichting van dat blad, op een afstand L achter het belichtingsstation is gelegen en die reagerend op de voorlopende rand van dat blad een tweede signaal afgeeft, waarbij 10. s S - R, waarin V-\ de doorvoersnelheid is, V2 de terug ” V1 + v2 voersnelheid, S de lengte van de eindloze transportbaan (25,26,27>28) en R de lengte van het belichtingsstation (7), alsmede een circuit dat met de eerste detector (S-j) en met de tweede detector (S4) verbonden is 15 en dat, als het eerste signaal wordt gegenereerd bij afwezigheid van het tweede signaal, genoemd besturingssignaal afgeeft.

6. Belichtingsinrichting volgens conclusie 3 en 5, met het kenmerk, dat de tweede meetmiddelen (S3,S4) worden gevormd door de tweede detector (Sij) en een derde detector (S3) die ligt in een 20 invoertransportbaan (20) waarin de invoermiddelen werkzaam zijn, waarbij de afstand tussen de beide detectors, gemeten langs de transportbaan, correspondeert met de lengte van de eindloze transportbaan, en dat genoemde aansluitende transportbaan (34), gezien in de invoerrichting, voorbij de derde detector (S3) ligt.

7. Belichtingsinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de middelen voor het aandrijven van de transpor-torganen (8a), bij afwezigheid van een blad in de eindloze transportbaan (25,26,27,28), de transportorganen (8a) in een aan de door-voerrichting tegengestelde terugvoerrichting aandrijven voor het in de 30 eindloze transportbaan voeren van een blad dat in de terugvoerrichting gezien vóór het belichtingsstation (7) in de eindloze transportbaan is gebracht.

8. Belichtingsinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat na afloop van de periode waarin de middelen voor het aandrijven van de 35 transportorganen (8a) het ingebrachte blad tot voorbij het belichtingsstation (7) voeren, deze middelen gedesactiveerd worden en dat deze middelen daarna door een daaraan toegevoerd activeringssignaal weer geactiveerd worden. *** f\ & ï λ 'Λ . •K* f-r w V" Cf J